Door Federação Anarquista do Rio de Janeiro (FARJ)
Deze tekst is het achtste hoofdstuk uit de reader van het eerste congres van de Anarchistische Federatie van Rio de Janeiro (FARJ), dat op 30 en 31 augustus 2008 plaats vond.
Als het [de revolutionair] aan een leidend idee voor diens actie ontbreekt , zal deze niet meer zijn dan een schip zonder kompas.
Ricardo Flores Magón
Een anarchistische organisatie moet zich, naar mijn idee, baseren op volledige autonomie, op volledige onafhankelijkheid, en daarom op de volledige verantwoordelijkheid van individuen en groepen; vrije overeenstemming tussen diegene die geloven dat het zinvol is om zich te verenigen om samen richting een gemeenschappelijk doel te werken; een morele plicht om zich aan de geaccepteerde toezeggingen en plichten te houden en niets te doen dat in tegenspraak is met het geaccepteerde programma.
Errico Malatesta
In deze tekst hebben we de specifieke anarchistische organisatie bediscussieerd en wat we daarvan verwachten. Zoals we eerder al benoemd hadden, is diens doel om “een algemene door het volk gedragen organisatie op te bouwen en deze te beïnvloeden, om deze het gewenste karakter te geven en om het libertaire socialisme te bereiken door middel van sociale revolutie.” We zien dit als activiteit op het politieke niveau.
De specifieke anarchistische organisatie is de groepering van anarchistische individuelen die, vanuit hun eigen wil en vrije overeenstemming, gemeenschappelijk aan duidelijk gedefinieerde doelen werken. Hiervoor maken zij gebruik van vormen en middelen die er aan bijdragen dat deze doelen worden behaald of dat er, op z’n minst, in de richting hiervan wordt bewogen.
We kunnen de anarchistische organisatie dus zien als “[…] een groep individuen die een gemeenschappelijk doel hebben, en deze proberen na te streven. Het is logisch dat zij elkaar begrijpen, onderling werk verdelen en alle maatregelen nemen die nodig zijn voor deze taak.”[1] Anarchisten spreken zich, via de anarchistische organisatie, uit op het politieke en ideologische niveau om zo hun revolutionaire politiek in de praktijk te brengen en middelen te ontwikkelen – de manier van werken – die de weg wijzen naar de uiteindelijke doelen: sociale revolutie en libertair socialisme. Deze politieke praktijk, welke deze definitieve doelen nastreeft, moet worden uitgevoerd:
“[…] door het creëren van een organisatie welke kan voldoen aan de taken van het anarchisme, niet alleen in de voorbereiding op de sociale revolutie, maar ook voor daarna. Zo’n organisatie moet alle revolutionaire krachten van het anarchisme verenigen en zich direct bezig houden met het voorbereiden van de massa’s op de sociale revolutie en met de strijd voor de realisatie van de anarchistische samenleving.”[2]
Deze organisatie is gebaseerd op kameraadschappelijke overeenstemmingen, zowel voor het interne functioneren als voor externe actie – zonder overheersende relaties, uitbuiting of vervreemding in haar midden – wat een libertaire organisatie uitmaakt. De functie van de specifieke anarchistische organisatie is om de sociale kracht van het anarchistische militanten te coördineren, verenigen en te laten groeien. Het biedt een middel voor een solide en consistente strijd, wat fundamenteel is voor het nastreven van de einddoelen. Daarom:
“[…] is het noodzakelijk om zich te verenigen en te organiseren: allereerst te discussiëren, dan om de middelen voor de revolutie te verzamelen, en tenslotte, om een organisch geheel te vormen dat, gewapend met de middelen en gesterkt door diens vereniging, als het historische moment zich aandoet, al het onrecht en alle tirannieën in de wereld van de kaart veegt […] De organisatie is het middel om jezelf te onderscheiden, om een programma met ideeën en gevestigde methodes uit te werken. Een soort verenigende banier om de strijd aan te gaan met diegenen waarvan je weet dat je van op aan kunt en bewust van de kracht die tot je beschikking staat.”[3]
Om dit gereedschap van solide en consistente strijd te vormen, is het van essentieel belang dat de anarchistische organisatie een duidelijk gedefinieerde strategische, tactische en politieke lijn heeft. Deze wordt gevormd doormiddel van theoretische en ideologische eenheid, en de eenheid van strategieën en tactieken. Deze organisatie van goed gedefinieerde lijnen verenigd de anarchisten op het politieke en ideologische niveau, en ontwikkeld hun politieke praktijk op het sociale niveau. Dit karakteriseert een organisatie die bestaat uit een actieve minderheid, welke het sociale niveau altijd als veel groter ziet dan het politieke. Deze politieke activiteiten krijgen vorm als de anarchistische organisatie als een actieve minderheid sociaal werk verricht ten midden van de klassenstrijd, en ‘sociale injectie’ toepast. Dit krijgt vorm vanaf het moment dat het de anarchistische organisatie lukt om invloed uit te oefenen op de sociale bewegingen waarmee deze samenwerkt. Als actieve, goed georganiseerde minderheid, vormen de anarchisten een veel grotere sociale macht bij het omzetten van sociaal werk, en hebben zij een grotere kans met hun sociale injectie. Naast het sociale werk en de injectie, heeft de anarchistische organisatie ook nog andere taken: de productie en reproductie van theorie, anarchistische propaganda, politieke scholing, het voorstellen en implementeren van strategieën, het onderhouden van politieke en sociale relaties en het beheren van middelen. We kunnen dus stellen dat de activiteiten van de specifieke anarchistische organisatie als volgt zijn:
Deze activiteiten kunnen op een min of meer publiekelijk zijn. Daarbij moet altijd naar de sociale context gekeken worden waarbinnen [de organisatie] opereert. Wij zeggen min of meer publiekelijk omdat we van mening zijn dat “men dàt waarover men het eens is dat iedereen het moet weten, publiekelijk moet worden gedaan, en dat men dàt waarover men het eens is dat dit verborgen moet blijven, in het geheim wordt gedaan.”[4] Als de repressie minder is, kan de anarchistische organisatie openlijk ageren en de grootst mogelijke hoeveelheid propaganda verspreiden en proberen zoveel mogelijk mensen te bereiken. In tijden van sterkere repressie, als “een overheid ons bijvoorbeeld verbied te spreken, te drukken, samen te komen, te organiseren, en we niet de kracht hebben om hier openlijk tegen in opstand te komen, proberen we om op clandestiene wijze te spreken, drukken en elkaar te treffen.”[5]
Bij dit werk, dat per sociale context verschilt, moet de anarchistische organisatie altijd de belangen van de uitgebuite klassen verdedigen; want we zien dit als een politieke uitdrukking van deze belangen. Voor ons betekend het anarchistische ideeën:
“[…] niets zijn als deze niet de puurste en meest trouwe uitdrukking zijn van het volksinstinct. Als zij niet overeenkomen met deze instincten zijn ze nep; en als zij onecht zijn, zullen zij door het volk verworpen worden. Maar als deze ideeën een eerlijke uitdrukking zijn van dit instinct, als zij de ware gedachte van het volk uitdrukken, dan zullen zij snel de tot de geest van de opstandige massa’s doordringen; en zolang deze ideeën het pad kruisen met die van de volksgeest, zullen deze snel tot volledige realisatie komen.”[6]
Begrepen als een politieke uitdrukking van de belangen van de uitgebuite klassen, handelt de specifieke anarchistische organisatie niet in diens naam en zal zichzelf nooit boven hen plaatsen. Het zal de organisatie van de uitgebuite klassen niet vervangen, maar geeft anarchisten de kans om zichzelf in dienst van hen te stellen.
In deze politieke strategie van het zichzelf in dienst stellen van de uitgebuite klassen, wordt de specifieke anarchistische organisatie geleid door een Handvest van Principes. Deze principes zijn de ethische grondvesten en principes waar geen concessies op worden gedaan, welke alle politieke activiteiten begeleiden en een model voor anarchistische actie bieden. “Consistentie in deze principes is wat het anarchisme diens ideologische authenticiteit geeft.”[7] In ons geval worden in het Handvest van Principes van 2003 negen principes gedefinieerd: vrijheid, ethiek en waarden, federalisme, zelfbestuur, internationalisme, directe actie, klassenstrijd, politieke praktijk en sociale injectie, en wederzijdse hulp.
Allereerst kijken we naar vrijheid, en onderstrepen dat “de strijd voor vrijheid de anarchie voorgaat.” Zoals Bakoenin stelde, menen wij dat “individuele vrijheid […] slechts haar volledig uitdrukking kan vinden in collectieve vrijheid.” Hierom verwerpen wij de individualistische voorstellen van het anarchisme. Het nastreven van het libertaire socialisme is dus de aanhoudende strijd voor vrijheid. Een ander principe dat voor ons absoluut centraal staat is die van ethiek en waarden. Het vormt de basis vormt van al ons handelen aan de hand van de anarchistische ethiek en een “niet-verhandelbare militante toewijding”. Door middel van ethiek pleiten we o.a. voor een consistentie tussen doel en middelen en voor wederzijds respect.
Federalisme en zelfbestuur zijn onze principes voor niet-hiërarchische en gedecentraliseerde organisatie. Deze worden in stand gehouden door wederzijdse hulp en vrije associatie, waarbij we uitgaan van de notie van de IAA[8] dat iedereen rechten en plichten heeft. Deze principes zullen op elk niveau als leidraad dienen van het bestuur van de toekomstige samenleving: economisch, politiek en sociaal, uitgevoerd door de arbeiders zelf. Door de nadruk erop te leggen dat strijd vanuit de mensen zelf moet worden aangestuurd ondersteunen we de notie dat “zelfs terwijl we onder het huidige verjaarde systeem leven, [zelfbestuur] de mogelijkheid verschaft voor de transformatie die richting een egalitaire samenleving wijst.”
Met internationalisme onderstrepen we het internationale karakter van de strijd en de noodzaak om onszelf op basis van klassebelangen te organiseren, en niet op basis van nationaliteit. De uitgebuitenen van het ene land moeten inzien dat de uitgebuitenen van een ander land hun kameraden in de strijd zijn, niet hun vijand. Internationalisme verzet zich tegen nationalisme en de verheerlijking van de staat. Zij representeren een bepaald superioriteitsgevoel tegenover andere landen en volkeren en versterken etnocentrisme en vooroordelen – de eerste stap richting xenofobie. Iedereen, ongeacht hun nationaliteit, is gelijkwaardig en zou vrij moeten zijn.
Directe actie is voor ons een principe dat zich baseert op horizontalisme, en moedigt de actieve rol van de werkers aan. Dit in tegenstelling tot de parlementaire democratie, die, zoals we altijd hebben gesteld, politiek vervreemdend werkt. Directe actie geeft mensen de beschikking over hun eigen keuzes en handelen waardoor “arbeiders en de onderdrukten in verbinding stelt met middelpunt van de politieke actie.”
Hierop aansluitend kiezen we ervoor ons te baseren op de klassenstrijd. We definiëren onszelf als een arbeidersorganisatie van werkers die de uitgebuitenen verdedigen en vechten voor de omverwerping van de klassenmaatschappij en voor het opbouwen van een samenleving waarin slaven en hun meesters niet langer meer bestaan. Hierom erkennen we de klassenstrijd en geven deze prioriteit. Voor ons is er een centrale noodzaak om het kwaad van het kapitalisme te bestrijden. Hiervoor is het van essentieel belang om aan de zijde van de uitgebuitenen te strijden; daar waar de consequenties van de klassenmaatschappij het meest zichtbaar en duidelijk zijn.
Het principe van de politieke praktijk en sociale injectie versterken het idee dat alleen de uitgebuite klassen het anarchisme kunnen doen opbloeien. Daarom moet de anarchistische organisatie proberen zich in elke strijd door het volk te betrekken, ongeacht waar deze plaats vindt. Wij menen dat de interactie tussen de anarchistische organisatie en uitingen “van de sociale, culturele, landarbeiders, vakbond, studenten, gemeenschap, milieukampen etc., zolang deze maar ingebracht wordt in de context van een strijd voor vrijheid,” bijdraagt aan de concretisering van dit principe.
Als laatste principe van het Handvest is wederzijdse hulp, welke solidariteit in de strijd aanmoedigt. Het stimuleert de kameraadschappelijke relaties aan tussen iedereen die werkelijk werkt voor een rechtvaardige en egalitaire wereld. Het moedigt een effectieve solidariteit tussen de uitgebuitenen aan.
Op het moment dat de specifieke anarchistische organisatie sociaal werk verricht, probeert deze om op constructieve wijze invloed uit te oefenen op sociale bewegingen door middel van voorstellen, en deze tegelijkertijd af te schermen van negatieve invloeden door individuen en groepen die hen voor andere doelen willen gebruiken – in plaats van de verdediging van de belangen van het volk, en hen aan te moedigen zelf acteurs te worden in hun eigen emancipatie. Wij weten dat politici, partijen, vakbonden en ook andere autoritaire organisaties en individuen – zoals de kerk, drugshandelaren etc. – obstakels vormen voor het opbouwen van een volksorganisatie als zij doordringen tot sociale bewegingen. In de overgrote meerderheid van de gevallen proberen zij gebruik te maken van het aantal mensen dat daarbij betrokken is om: steun te vinden in verkiezingen, een basis te vormen voor autoritaire machtsprojecten, om geld te verdienen, gelovigen te vinden, nieuwe markten te openen, etc. Autoritaire organisaties en individuen hebben niet tot doel sociale bewegingen te ondersteunen, maar gebruiken deze om hun eigen doeleinden te behalen. Deze komen niet overeen met de doelen van de militanten van de sociale bewegingen – dat wil zeggen, de autoritairen proberen macht te krijgen over sociale bewegingen.
Elke anarchist die zich ooit georganiseerd heeft, of gezien heeft hoe sociale bewegingen werken, weet dat, als er geen consistente organisatie is die anarchisten de noodzakelijke kracht geeft in het voortdurende gevecht om politieke ruimte, de autoritairen de hegemonie[9] verwerven en de inspanningen van de anarchisten volledig verloren gaan. De anarchisten staat, doordat zij niet de noodzakelijke sociale kracht vormen, twee opties te wachten: zij zullen door de autoritairen als werkpaard (als pion) gebruikt worden, waarbij zij de autoritaire machtsplannen uitvoeren, óf ze zullen simpelweg buiten spel worden gezet. In het eerste geval doelen we op anarchisten die niet specifiek georganiseerd zijn en gewoon naar evenementen gaan. Als zij niet georganiseerd zijn, oefenen zij niet de noodzakelijke kracht uit om enige sociale invloed uit te kunnen oefenen. Omdat zij niet werkelijk [de plannen van de autoritairen] frustreren, worden ze binnen de sociale bewegingen getolereerd. In het tweede geval hebben we het over geïsoleerde anarchisten die een bepaalde invloed beginnen uit te oefenen, of, in de ogen van autoritairen, “in de weg beginnen te lopen.” In dat geval worden zij van de beweging uitgesloten, er uitgezet of daarbinnen zwart gemaakt. Zij worden door de autoritairen letterlijk onder de voet gelopen. Zonder de noodzakelijke organisatie kunnen [deze anarchisten] zich niet handhaven binnen sociale bewegingen en daarom niet de gewenste invloed uitoefenen.
Dit gebeurt omdat, als anarchisten niet goed georganiseerd zijn, autoritaire of minder libertaire organisaties zich kunnen vestigen. Met het aankaarten van de permanente strijd om politieke ruimte, doelen we er niet op dat anarchisten moeten vechten voor het leiderschap, het toezicht, of enige privilege binnen de sociale bewegingen. We hebben het daarentegen over de interne strijd die plaats vindt als wij sociale bewegingen willen beïnvloeden zodat zij libertaire methodes te gebruiken.
Wij zijn er van overtuigd dat er nooit werkelijk een politiek vacuüm bestaat, nergens. Daarom is het – als we willen dat onze principes succes hebben – noodzakelijk om de invloed van de autoritairen terug te dringen en visa versa. Op het moment dat een aantal anarchisten zich inspannen om een beweging aan te zetten tot het gebruik van directe actie of directe democratie, zullen politici en partijen bijvoorbeeld daartegen zijn. En tenzij anarchisten sterk georganiseerd zijn, met sociale injectie en de mogelijkheid om deze standpunten vooraan te drijven, zullen autoritaire standpunten een grotere kans hebben doorgang te vinden. Als wij als anarchisten goed georganiseerd zijn, zullen we niet achter de gebeurtenissen aanhinken, maar onze standpunten inbrengen en invloed uitoefenen op sociale bewegingen – en zo een waren inbreng hebben. Door middel van de specifieke anarchistische organisatie zijn we goed georganiseerd voor het werk dat we willen verrichten binnen de meest verschillende sociale bewegingen.
“De anarchistische organisatie moet in het verlengde liggen van onze inspanningen en onze propaganda; deze moet de bevrijdende adviseur zijn die ons leidt in onze dagelijkse strijd. We kunnen onszelf baseren op diens programma om onze acties naar andere partijen te verspreiden, naar alle specifieke organisaties die binnen bepaalde conflicten actief zijn en waarin we kunnen doordringen en onze activiteiten en acties kunnen voortzetten. Bijvoorbeeld in de vakbond, in antimilitaristische verenigingen, antireligieuze en antiklerikale groepen etc. Onze speciale organisatie kan tevens als platform dienen voor een anarchistische focus (niet gecentraliseerd!), als een plek van overeenstemming, van begrip en van de meest volledige solidariteit tussen elkaar. Hoe meer we verenigd zijn, hoe kleiner het gevaar dat we worden meegesleept door inconsistentie, of dat we onze smaak voor de strijd verliezen in conflicten en de machtsstrijd met anderen waarmee we het helemaal niet mee eens zijn, en zij ons de handen kunnen binden.“[10]
Daarom dient de anarchistische organisatie, naast verantwoordelijk te zijn voor diens eigen politieke praktijk binnen verschillende kampen, ook de sociale kracht van anarchisten daarbinnen te versterken. Tussen de verschillende krachten die aanwezig zijn in deze ruimtes, zullen anarchisten zich moeten onderscheiden en hun standpunten tot uitdrukking moeten laten komen.
Het werk in verschillende werkvelden vereist dat de anarchistische organisatie zich opdeelt in verschillende fronten, welke de interne werkgroepen vormen die het sociale werk uitvoeren. Over het algemeen verdelen [politieke] organisaties die op zo’n manier werken, zich in drie basisfronten: vakbond, gemeenschap en studenten. Wij zijn echter van mening dat deze fronten niet aan de hand van deze vooraf uitgestippelde velden van inbrenging moeten worden verdeeld, maar moeten worden gebaseerd op het praktische werk van de organisatie. Naar onze mening mag er geen verplichting bestaan in deze drie velden te ontwikkelen om activiteiten en menen daarnaast dat er vele andere interessante werkvelden kunnen zijn die om een front vragen.
Elke organisatie moet gebieden zoeken die passen bij de ontwikkeling van diens sociale werk, en vanuit die praktische behoefte de nodige fronten vormen. Dus als er werk is in de studentensector, kan er een studentenfront zijn. Als er vakbondswerk is, kan er een vakbondsfront zijn. Het kan echter ook zijn dat, als er ander werk gedaan wordt, in bijvoorbeeld agrarische of stedelijke bewegingen, waardoor de fronten zo’n verdeling moeten volgen. In plaats van slechts één gemeenschapsfront te hebben die werkt met zowel landelijke als stedelijke sociale bewegingen etc. kan men ook voor elk een eigen front creëren. In die zin zijn wij voor een dynamisch gebruik van fronten om zo het best aansluiten bij het werk en de interne organisatie van de specifieke anarchistische organisatie.
De fronten zijn in hun respectievelijke werkveld verantwoordelijk voor het opzetten en ontwikkelen van sociale bewegingen evenals te zorgen dat anarchisten politiek de ruimte hebben – ruimte die constant onder spanning staat – en zo invloed uitoefenen binnen deze bewegingen.
In het geval van onze organisatie hebben we in het begin ons werk in twee fronten verdeeld. Het “gemeenschapsfront”, met het werk en beheer van de Fabio Luz Sociale Bibliotheek (Bibliotheca Social Fábio Luz – FSFL), welke onderdeel is van Centrum voor Sociale Cultuur van Rio de Janeiro (Centro de Cultura Social – CSS-RJ) en hun werk in de gemeenschap, het Marqes da Costa Onderzoekscentrum (Núcleo de Penquisa Marques da Costa – NPMC) en het werk van de Libertaire Studiegroep Ideal Peres (Círclo de Estudos Libertários Ideal Peres – CELIP). De andere was het “bezettingsfront”, welke zich bezig hield met de bezettingen in de stedelijke gebieden en het Internationalistische Front van de Thuislozen (Frente Internacionalista dos Sem-Tetto – FIST). Door veranderingen hebben we ons werk in FIST beëindigd maar bleven actief met de bezettingen. Daar hebben we een aantal bezetters en een grote groep werklozen bij elkaar weten te brengen in de Beweging van Werkloze Arbeiders (Movimento dos Trabalhadores Desempregados – MTD). Deze beweging had een belangrijke rol in dit front. Daarom hebben we het “bezettingsfront” hernoemd tot het “stedelijke sociale bewegingenfront”. Daarnaast hebben we, omdat we dit nodig vonden, een derde front opgericht: het “landbouw-ecologische front” (anarchisme en natuur), gebaseerd op het praktische werk met ecologie en landbouw binnen de landelijke sociale bewegingen dat zich binnen de organisatie ontwikkelde. Zo hebben we ervoor gezorgd dat de fronten zich naar de praktische context van ons werk vormden. We illustreren hier aan de hand van voorbeelden hoe dit werkt:
In diagram 1 staat SAO voor de specifiek anarchistische organisatie (verdeeld in de fronten A, B en C), met daar tegenover de sociale bewegingen waarmee deze fronten interageren. In dit geval, ervan uitgaande dat de SAO met drie sociale bewegingen in contact staat, of met bepaalde sectoren van die bewegingen, verdeelt de organisatie zich in drie fronten. Front A werkt samen met SB-A of een sector binnen SB-A, Front B met SB-B of sector binnen SB-B, enzovoort.
Als praktisch voorbeeld zou de SAO verdeeld kunnen zijn in een syndicalistisch front (A), een gemeenschapsfront (B) en een studentenfront (C), en elk hiervan staat in contact met een sociale beweging. Front A zal in contact staan met de vakbond, front B met de gemeenschap, front C met de studentenbeweging. In ons geval is onze anarchistische organisatie verdeeld in drie fronten: stedelijke sociale bewegingen (A), gemeenschap (B) en landbouw-ecologisch (anarchisme en natuur). Elk van deze fronten werkt in een of meer sociale bewegingen. Front A bijvoorbeeld in de dak- en thuislozen beweging en in de MTD, front B in de gemeenschapsbeweging en front C in de landelijke ecologische en landbouwbewegingen.
Naast deze interne verdeling in fronten, die werken voor ons sociale werk, maakt de specifieke organisatie gebruik van een systeem wat wij “concentrische cirkels” noemen, wat sterk geïnspireerd is op het Bakoeninistische organisatiemodel. De primaire reden waarom we deze werkwijze hebben aangenomen, is omdat de anarchistische organisatie voor ons acties in verschillende werkvelden in stand moet houden. Deze verschillende werkvelden moeten het werk versterken, terwijl ze tegelijkertijd de mogelijkheid bieden om voorbereidde militanten met een grote toewijding en mensen die sympathiek tegenover de ideeën en praktijk van de organisatie staan, bij elkaar te brengen – zij kunnen in mindere of grotere mate voorbereid zijn en een minder of meer toegewijd. Kort gezegd is het model van de concentrische cirkels een poging om een belangrijke paradox te overwinnen: de anarchistische organisatie moet gesloten genoeg zijn om ervaren, toegewijde en politiek met elkaar in overeenstemming zijnde militanten te verenigen, en open genoeg zijn om nieuwe militanten aan te trekken.
Een groot deel van de problemen die zich voor doen binnen anarchistische organisaties wordt veroorzaakt doordat zij niet werken volgens de logica van de concentrische cirkels en door het niet implementeren van deze twee soorten van deelname. Moet iemand, die zegt anarchist te zijn en interesse te hebben in het werk van de organisatie, ondanks dat deze persoon de politieke lijn niet werkelijk kent, onderdeel zijn van de organisatie? Moet een nieuweling geïnteresseerd zijn in anarchistische ideeën om binnen de organisatie actief te zijn? Hoe verhoudt je jezelf tot “libertairen” – in de breedste zin van het woord – die zichzelf niet als anarchist identificeren? Moeten zij tot de organisatie toetreden? En de oudere leden, die al veel belangrijk werk hebben gedaan, en een band willen behouden, maar niet meer permanent aan activiteiten van de organisatie willen deelnemen? En diegenen die slechts zo nu en dan tijd hebben om actief te zijn? Er zijn veel vragen.
Andere problemen ontstaan omdat er twijfel is over het uitvoeren van het sociale werk. Moet de organisatie zichzelf binnen sociale bewegingen als anarchistische organisatie presenteren? Kan deze, tijdens het sociale werk dat de organisatie verricht, relaties aangaan met individuen, groepen en organisaties die niet anarchistisch zijn? Wat zijn in zulke gevallen de gemeenschappelijke punten om naar voren te schuiven? Hoe verricht je sociaal werk in een omgeving met mensen die een andere ideologie aanhangen met behoud van je eigen anarchistische identiteit? Hoe zorg je ervoor dat, in contact met sociale bewegingen, het anarchisme haar betekenis niet verliest. Op dit moment zijn er veel vragen.
De concentrische cirkels zijn bedoeld om de militanten, sympathisanten van de organisatie een duidelijk plek te bieden. Aanvullend proberen zij het sociale werk van de anarchistische organisatie te faciliteren en versterken en tot slot een manier te bieden waarop nieuwe militanten kunnen worden aangeworven.
In de praktijk ziet dit er als volgt uit. Binnen de specifieke anarchistische organisatie zijn er alleen anarchisten die, op grotere of minder grote mate, in staat zijn om de politieke lijn van de organisatie uit te werken, te reproduceren en toe te passen binnen de fronten en publiekelijke activiteiten. […] De militanten zijn degenen die binnen de organisatie taken op zich nemen – uitvoerend, als afgevaardigde of anders – en extern in relatie tot het sociale werk. De taken die de militanten op zich nemen volgen de principes van zelfbestuur en federalisme, of, anders geformuleerd, hebben een horizontale besluitvormingsstructuur waarbij alle militanten dezelfde macht en stem hebben en waar in specifieke gevallen, bij delegatie er een imperatief mandaat[11] wordt gegeven. De taken van de gedelegeerde moeten duidelijk worden geformuleerd zodat zij “niet naar eigen inzicht in naam van de organisatie kunnen handelen, tenzij de leden daarvan hen daarvoor expliciet mandaat hebben gegeven. Zij moeten enkel doen wat de leden hen hebben opgedragen en niet de te vervolgen weg aan de organisatie opleggen.” Daarnaast moeten functies roteren, zodat iedereen bekrachtigd wordt en het vastroesten van functies of posities wordt voorkomen.
De specifieke anarchistische organisatie kan er verschillend uitzien. Deze kan slechts één cirkel van militanten hebben, waarbij allen onderdeel zijn van dezelfde groep, maar kan ook bestaan uit meer dan één cirkel – de criteria hiervoor worden gezamenlijk vastgesteld. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men de tijd meet dat iemand binnen de organisatie is, of in hoeverre iemand in staat is om de politieke of strategische en tactische lijn verder uit te werken. De nieuwere militant, of die met minder vaardigheden, kan zich dan in één van de meer aan de buitenkant liggende (open) kringen bevinden, terwijl een militant met meer ervaring of met meer vaardigheden zich in één van de meer interne (gesloten) kringen bevindt. Er is geen hiërarchie tussen de verschillende kringen, maar het idee is dat des te dichter de kringen bij het centrum liggen, des te meer de militant “binnen” is, en dus hoe groter hun toewijding en inspanningen. De meer een militant te bieden heeft aan de organisatie, de meer er van hen gevraagd wordt. Het zijn is aan militanten zelf om te besluiten hoeveel toewijding zij bieden en of zij aan bepaalde projecten mee doen is hun eigen keus. Hoe meer zij bijdragen, hoe meer zij besluiten, en anders om, hoe minder zij bijdragen, hoe minder zij besluiten.
Dit betekent niet dat de positie van degenen die meer toegewijd zijn, van grotere waarde zijn dan die van de minder toegewijde. Het betekend dat zij aan andere besluitvormingsorganen deelnemen. Diegene die meer toegewijd zijn kunnen bijvoorbeeld bij het congres, waar de politieke en politieke en strategische lijn van de organisatie bepaald wordt, spreken en stemmen. De minder toegewijde mensen kunnen niet aan het congres deelnemen, of slechts als waarnemer, maar kunnen wel deelnemen in de maandelijkse bijeenkomsten waarin de tactieken en de praktische uitvoering van deze lijnen worden bepaald.
Binnen de specifieke anarchistische organisatie heb je dus één of meerdere kringen, die altijd op basis van het niveau van deelname van de militanten moet worden ingedeeld. In het geval van meer dan één niveau moet dit voor iedereen duidelijk zijn, en wat de criteria zijn om van niveau van deelname te wisselen, moet voor alle militanten duidelijk zijn. Hierdoor kan de militant zelf beslissen waar zij willen zijn.
De volgende kring, die zich verder aan de buitenkant bevindt, verder van de kern van de anarchistische organisatie, is niet langer onderdeel van de organisatie, maar is van fundamenteel belang: het niveau van de ondersteuners. Dit lichaam, of deze groep, probeert alle mensen die ideologische affiniteit met de anarchistische organisatie hebben bijeen te brengen. Deze medestanders zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen bij praktische activiteiten van de organisatie, zoals het uitgeven van pamfletten, kranten en boeken, het verspreiden van propagandamateriaal, het helpen bij de ontwikkeling van theorie en contextuele analyses, bij het organiseren van praktische activiteiten bij het sociale werk, hulp bij het organiseren van mensen etc. Dit niveau van deelname en ondersteuning is de schakel waarbij mensen met affiniteit voor de anarchistische organisatie, en het werk dat deze doet, in contact komen met andere militanten. Zij kunnen zo hun kennis over de politieke ideeën van de organisatie leren kennen en beter bekend raken met de activiteiten, hun visie op het anarchisme verdiepen, etc.
Hierom vervult de categorie ‘ondersteuners’ een belangrijke rol voor de anarchistische organisatie om diens activiteiten in de praktijk te kunnen brengen en mensen die interesse hebben aan te trekken. Deze toenadering heeft ook een toekomstig doel omdat een aantal van deze ondersteuners en medestanders militanten van de organisatie zullen worden. De specifieke anarchistische organisatie trekt zoveel mogelijk medestanders aan en identificeert, door middel van het praktische werk, wie er interesse heeft om zich bij de organisatie aan te sluiten. Het voorstel om tot de organisatie toe te treden kan door de militanten van de organisatie gedaan worden, maar kan tevens van de medestander komen. Hoewel elke militant er zelf voor kiest op wat voor een niveau deze wilt deelnemen aan de organisatie, en in welk werkveld deze actief wilt zijn, is het doel van de anarchistische organisatie altijd om zoveel mogelijk militanten in de binnenste kring (met de grootste toewijding) te hebben.
Laten we een praktisch voorbeeld geven: stel dat de organisatie bewust besluit om met twee niveaus van toewijding te werken – ofwel twee kringen. Als de militanten nieuw zijn, treden zij toe op het niveau van “militant” en, als zij daar zes maanden aan deel hebben genomen en voldoende voorbereide en toegewijde militanten zijn, schuiven zij door naar het niveau van “volledige militant”. Stel dat deze organisatie ook nog het niveau van medestanders heeft, dan is het doel van de organisatie, om zoveel mogelijk medestanders te verwerven. En, gebaseerd op de individuele affiniteit met de organisatie kunnen zij tot de organisatie toetreden, een militant worden en na zes maanden – als zij voorbereid zijn – doorschuiven naar het niveau van militant. We zullen hieronder verder schetsen hoe dit in de praktijk werkt.
In diagram 2 representeert de ‘MO’ de militante ondersteuners, ‘M’ de militanten en ‘VM’ de volledige militanten. Het doel is de stroom van militanten van MO naar M en van M naar VM te stimuleren, zoals aangegeven met de rode pijl. Diegene die geïnteresseerd zijn kunnen deze stroom volgen en diegene die dat niet kunnen, blijven waar zij zich goed voelen. Als een persoon bijvoorbeeld sporadisch ondersteuning wilt bieden, en niet meer dan dat, kan deze altijd bij de ‘MO’ blijven. Waar het hier om gaat, is dat ieders wil om bij te dragen ook daadwerkelijk benut wordt door de organisatie. Het is geen afwijzing omdat de persoon weinig tijd heeft, of omdat deze liever af en toe helpt; binnen een specifiek anarchistische organisatie moet voor iedereen ruimte zijn om bij te kunnen dragen. De houding en de efficiëntie van de militanten vormen samen een doorslaggevende maatstaf voor het enthousiasme en de doelgerichtheid waarmee zij taken uitvoeren.[12] Resultaten zijn daarbij altijd een goed criterium.
De logica van de concentrische kringen vraagt dat er voor elke militant, en ook voor de organisatie zelf, erg duidelijk geformuleerd is wat de rechten en plichten zijn die bij elk niveau horen. Dit zodat mensen niet voor iets kiezen waarmee zij het eigenlijk niet eens zijn. Een medestander die elke maand voorbij komt en sporadische een bijdrage levert kan bijvoorbeeld niet meebeslissen over de regels of activiteiten die dagelijks moeten worden uitgevoerd, omdat ze zouden besluiten over dingen die eigenlijk veel meer over de militanten gaat dan over henzelf.
Het komt binnen libertaire groepen vaak voor dat mensen die een sporadische bijdrage leveren, over dingen meebeslissen die uiteindelijk bij de meer toegewijde en meer permanente leden komen te liggen. Het is voor een militant die zo nu en dan aanwezig is, erg makkelijk om een politieke lijn voor de organisatie uit te stippelen, omdat zij deze lijn voor het grootste deel van de tijd zelf niet hoeven te volgen.
Dit zijn ongelijkmatigheden in de besluitvorming die ertoe leiden dat men iets besluit dat anderen moeten uitvoeren. In het model van de concentrische kringen zoeken we naar een systeem van rechten en plichten waarbinnen iedereen besluiten maakt over dat waar zij zich achteraf ook aan kunnen en zouden moeten verbinden. Zo bekeken is het normaal voor medestanders om alleen mee te besluiten over datgene waarbij zij betrokken zijn. Net als dat het logisch is voor militanten van de organisatie om te besluiten over datgene dat zij zelf uitvoeren. De mate waarin men deelneemt aan besluiten en de bijdrage die men levert, hangen met elkaar samen. Dit betekent dat de organisatie heldere criteria moet hebben voor de toetreding. Er moet duidelijk zijn wie deel neemt en wie niet, en op welk niveau (in welke kring) een militant zich bevindt.
Een belangrijk criterium voor het toetreden, is dat alle militanten die zich bij de organisatie aansluiten de instemmen met diens politieke lijn. Hierom moet de anarchistische organisatie theoretisch materiaal hebben dat deze uitlegt – minder diepgaand voor diegenen die nog geen lid zijn, en diepgaander voor diegenen die dat al wel zijn. Wanneer iemand interesse heeft in het werk van de organisatie, en toenadering zoekt, moet deze persoon tot ondersteuner worden gemaakt en de nodige begeleiding worden gegeven. Als deze ondersteuner beter bekend is geraakt met de politieke lijn, en het praktische werk van de organisatie goed vindt, kan deze persoon interesse tonen om zich aan te sluiten bij de organisatie, óf, andersom, kan de organisatie interesse in de persoon tonen en deze vragen of deze geïnteresseerd is om een militant binnen de organisatie te worden. In beide gevallen moet de ondersteuner permanent begeleiding van de anarchistische organisatie krijgen om zo te zorgen dat de persoon verder inzicht in de politieke opvattingen van de organisatie krijgt. Eén of meer militanten die goed bekend zijn met deze lijn, kunnen de lijn met de persoon bediscussiëren en vragen beantwoorden. Als de persoon instemt met de politieke ideeën van de organisatie, en beide partijen het met elkaar eens zijn, dan wordt de militant opgenomen in de organisatie. Het is belangrijk dat de nieuwe militant in de beginperiode begeleiding krijgt van een ervaren militant, die de nieuwe persoon wegwijs maakt en op taken voorbereid. De anarchistische organisatie heeft altijd de verantwoordelijkheid om ondersteuners en militanten te trainen en te begeleiden, zodat zij zichzelf kunnen ontwikkelen en hun toewijdingsniveau kunnen aanpassen als zij dit willen.
Dezelfde logica van de concentrische cirkels is ook van toepassing op het sociale werk. Hierdoor kan de anarchistische organisatie op de meest passende en effectieve wijze diens sociale werk doen. We hebben gezien dat de anarchistische organisatie in fronten is verdeeld om zo effectief het praktische werk te verdelen. Er zijn organisaties het liefst directe relaties met sociale bewegingen onderhouden, anderen hebben liever een sociale organisatie die daar tussen zit en als intermediair functioneert. Dit zouden we een bundeling van stromingen of tendensen kunnen noemen.
“Deelname in de groepering van tendensen door kameraden van verschillende ideologische achtergronden impliceert de acceptatie van een reeks definities die, als zij tot een minimale en samenhangende samenwerking willen komen, met elkaar moeten kunnen delen: onwrikbare principes (zoals de afgrenzing van reformisten bijv.). […] De groepering van tendensen coördineert gezamenlijk en bestaat uit de meest strijdbare mensen […] met een hoger niveau dan [het niveau van de massa’s]”[13]
De groepering van tendensen stelt zich tussen de sociale bewegingen en de specifiek anarchistische organisatie en brengt militanten van verschillende ideologieën, die affiniteit met een bepaalde politieke praktijk met elkaar delen, bij elkaar.
Zoals we al eerder benadrukten zijn er anarchistische organisaties die zich liever direct in de sociale bewegingen inbrengen, zonder dat er een groepering van tendensen tussen staat. In beide gevallen zijn er positieve en negatieve aspecten aan te wijzen en elke organisatie moet bepalen wat voor hen de beste manier is. Als de opvattingen die we in sociale bewegingen naar voren schuiven, van een veel praktischere als theoretische aard zijn, kan het interessant zijn om met een groepering van tendensen te werken, waarbij we met mensen samenwerken die met een deel, of met al onze standpunten instemmen die we binnen de sociale bewegingen propageren ([sociale] druk, klassenstrijd, autonomie, strijdbaarheid, directe actie, directe democratie en revolutionaire perspectieven). Deze groepering kan ons helpen om onze opvattingen over sociale macht binnen sociale bewegingen te verdedigen.
De specifieke anarchistische organisatie probeert, op dezelfde manier als in diagram 2, een inbreng te hebben op dit intermediaire niveau (de groepering van tendensen). Deze tracht zichzelf daar te representeren en werk binnen de sociale bewegingen te verrichten, om zo een sociale inbreng te leveren. We zullen hieronder illustreren hoe dit werkt.
In diagram 3 staat ‘SAO’ voor de specifiek anarchistische organisatie, ‘GS’ voor de groepering van stromingen of tendensen en ‘SB’ voor de sociale beweging. Er zijn twee stroomrichtingen, aangegeven door de pijlen. De eerste pijl (geel) – die van de invloed van de SAO – probeert via de GS invloed uit te oefenen op de SM. Laten we een paar praktische voorbeelden bekijken. De anarchistische organisatie die binnen een vakbond actief wilt zijn, zou met andere activisten van de vakbond een groepering van tendensen kunnen vormen, om zo een bepaald specifiek punt verdedigen (revolutionair perspectief, directe actie, etc.) en door deze stroming de vakbondsbeweging of een specifieke vakbond waarbinnen men actief is, te beïnvloeden. Als de anarchistische organisatie ervoor kiest om binnen de landlozenbeweging te werken, zou men daarvoor mensen die binnen die sociale beweging vergelijkbare posities verdedigen (autonomie, directe democratie, etc.) bij elkaar kunnen brengen in een groep van tendensen. Door middel van dit verbond van mensen met vergelijkbare opvattingen is de specifieke anarchistische organisatie actief binnen de landlozenbeweging en probeert daarop invloed uit te oefenen.
De organisatievorm probeert een veelvoorkomend probleem binnen activisme op te lossen. Bijvoorbeeld als we zeer toegewijde activisten kennen; revolutionairen die pleiten voor zelfbestuur, autonomie, grassroots-democratie, directe democratie, etc., maar met wie we normaal niet samenwerken omdat zij geen anarchisten zijn. Deze activisten kunnen binnen de groep van tendensen met de anarchisten samenwerken en hun standpunten binnen de sociale beweging gezamenlijk verdedigen.
De tweede pijl (rood) in het diagram toont het doel van de stroom van militanten. In dit schema wordt daarmee bedoeld dat het doel is om mensen die binnen de sociale beweging (SB) actief zijn en affiniteit hebben met de anarchisten, te binden binnen de groep van tendensen en van daaruit diegenen die meer ideologische affiniteit hebben dichter bij de anarchistische organisatie te krijgen. Op dezelfde manier als bij het vorige diagram zal, als een militant een grote praktische affiniteit heeft met de anarchisten, maar geen anarchist is, een lid zijn van de groep van tendensen en daar hun waardevolle bijdrage leveren aan het sociale werk. Als zij ideologische affiniteit met de organisatie hebben zouden zij dichter bij de organisatie kunnen komen of misschien zelfs kunnen toetreden.
Het doel van de anarchistische organisatie is niet om alle activisten tot anarchisten te maken, maar om te leren om op de meest gepaste wijze samen te werken met al deze activisten. Door de gedeelde belangen kunnen activisten hun posities binnen de kringen veranderen (van sociale beweging (SB) naar groep van stromingen of tendensen (GS) naar de anarchistische organisatie (SAO)). Zonder deze gedeelde belangen werkt iedereen waar zij denken dat dit het meest nodig is.
[…] In tegenstelling tot sommige andere libertaire groepen en organisaties, zijn wij niet van mening dat consensus noodzakelijk is. Zoals we eerder al stelde is dit, naast dat consensus een zeer inefficiënte besluitvormingsmethode is, onmogelijk als het aantal mensen dat betrokken is bij besluiten stijgt. Dit is een serieus probleem waarbij individuen zeer veel macht kunnen verwerven. In een organisatie van 20 militanten zou men consensus kunnen blokkeren, zelfs als 19 voor zijn en één iemand tegen. Je zou een “middenweg” moeten vinden die op een zeer ongelijke wijze de enige afwijkende mening ruimte zou geven. Om efficiënt te kunnen zijn in het besluitvormingsproces, en geïsoleerde individuen niet te veel macht te geven, kiezen wij ervoor consensus te proberen, en wanneer dit niet lukt te stemmen. “Als er in het hart van de organisatie onenigheid ontstaat, en er over kleine dingen, praktische zaken of specifieke situaties […] verdeeldheid ontstaat tussen een meerderheid en een minderheid, kan het snel gebeuren dat de minderheid gedwongen wordt de meerderheid te volgen.”[14] In het geval van een stemming moeten alle militanten van de organisatie – ook diegene die verliezen – de winnende positie volgen. Dit besluitvormingsproces wordt gebruikt om een theoretische en ideologische eenheid te schaffen, evenals strategische en tactische. We komen hier later op terug. Voor nu voldoet het om te benaderukken dat voor de strijd die wij nastreven, we een einde moeten maken aan verdeeldheid en disorganisatie en “de manier om dit te overwinnen [… is gebaseerd] op basis van de specifieke theoretische en tactische posities en die ons tot een sterk begrip voeren van hoe we deze in de praktijk moeten brengen.”[15]
Het is belangrijk om daar aan toe te voegen dat de militanten hun goede verstand moeten gebruiken als er wordt gestemd. Zij moeten goed de opvattingen van hun medemilitanten die het meest bekend zijn met de onderwerpen waarover gestemd wordt in ogenschouw nemen, en nog belangrijker, die van diegene die dat niet zijn, hoewel hun stem even zwaar weegt in de stemming. Als er wordt gestemd, is het gemakkelijk voor militanten, om te stemmen over een onderwerp die waar zij niet bij betrokken zijn en wat anderen moeten uitvoeren. Zulke situaties vragen om alertheid en er moet worden voorkomen dat diegene die iets moeten uitvoeren, een verliezende positie vertegenwoordigen en daardoor moeten uitvoeren wat anderen zeggen.
Verder moet er, in relatie tot de besluitvorming, op het moment dat er besluiten worden genomen “genoeg ruimte zijn voor discussie, zodat alle standpunten met aandacht kunnen worden bestudeerd.”[16] Na het overleg worden “verantwoordelijkheden [verdeeld]. De leden zijn nu formeel verantwoordelijk voor de uitvoering” want “de organisatie doet niets uit zichzelf.” Dan “worden alle activiteiten waarover is besloten en waarvoor de verantwoordelijkheid bij de organisatie ligt, op de een of andere manier uitgevoerd door diens leden” en, voor deze uitvoering is het “nodig dat deze taken worden verdeeld onder de militanten, waarbij altijd wordt gekeken naar een model dat deze verantwoordelijkheden eerlijk worden verdeeld en waarbij een concentratie van taken bij meer actieve of vaardigere leden wordt vermeden.” “Vanaf het moment dat een militant één of meerdere taken voor de organisatie op zich neemt, heeft deze een plicht deze uit te voeren en daarmee een grote verantwoordelijkheid naar de groep […]. Dit is de toegewijde relatie die een militant met de organisatie aangaat.”
Daarnaast denken we dat het tevens relevant is nogmaals te herhalen dat “zelfdiscipline de motor van de zelfgeorganiseerde organisatie is” en dat dit ook geld voor de specifiek anarchistische organisatie. Daarom “moet iedereen die verantwoordelijkheid op zich neemt, ook voldoende discipline hebben om deze uit te voeren. En tevens is het zo, dat als de organisatie een lijn bepaald om iets te bereiken, het de individuele discipline ervoor zorgt dat iets dat collectief besloten is, wordt omgezet.” We merken op:
“[…] we vragen ook om discipline. Want zonder begrip, zonder coördinatie van ieders inspanningen in een gemeenschappelijke en gelijktijdige actie, is de overwinning fysiek niet mogelijk. Maar discipline mag niet tot slaafse discipline verworden, een blinde toewijding aan leiders; een gehoorzaamheid aan diegenen die altijd zeggen niet dwars te liggen. Revolutionaire discipline is consistent met de ideeën die zijn aangenomen, trouw aan de verbintenissen die men is aangegaan, het is jezelf verplicht voelen om het werk en het risico te delen met je strijdende kameraden.”[17]
“Wij zijn ervan overtuigt dat om onze strijd vruchten af te laten werpen, het van fundamenteel belang is dat de militanten van de organisatie een grote toewijding hebben, verantwoordelijkheid dragen en zelfdiscipline hebben.”[18] Het zijn wil en militante toewijding die, dag in dag uit, de ontwikkeling van de activiteiten van de organisatie voorwaarts stuwen en ervoor zorgen dat we obstakels overwinnen zodat we onze langetermijndoelen weten te behalen.”[19] Tot slot is het belangrijk dat we ons realiseren dat “verantwoordelijkheid en organisatorische discipline ons geen angst hoeven in te boezemen: ze zijn reisgenoten in de toepassing van het sociale anarchisme.”[20]
Deze houding introduceert een relatie van medeverantwoordelijkheid tussen militanten en de organisatie, waarbij de anarchistische organisatie “verantwoordelijk is voor de revolutionaire en politieke activiteiten van alle leden, op dezelfde manier als dat elk lid verantwoordelijk is voor de revolutionaire en politieke activiteiten”[21] van de anarchistische organisatie.