Het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB) was een syndicalistische organisatie welke in 1948 opgericht werd als afsplitsing van de Eenheidsvakcentrale (EVC), die in 1944 werd opgericht.
De EVC was bedoeld als revolutionaire vakbond waarin de vooroorlogse aanhangers van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) en het anarcho-syndicalistische Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV), samen gingen met arbeiders die geen vrede meer hadden met de bestaande sociaal-democratisch georiënteerde Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Na de oorlog bleek al spoedig dat het kader van de bond in handen geraakte van aanhangers van de Communistische Partij Nederland, een herhaling van de geschiedenis, omdat vóór de oorlog rond 1920 het NAS in handen kwam van de Komintern.
Na de Tweede Wereldoorlog had het NAS veeleer banden met de Vierde Internationale door de vriendschapsbanden die er tussen de voorman Henk Sneevliet en Leon Trotski bestonden. Daarnaast zal hij met een groep radensocialisten in het verzet, waardoor hij ook het respect verwierf van antiautoritair links. Het NSV zag de EVC als een spontaan gevormde revolutionaire klasse met kansen voor de anarchie en verleende ook om die reden steun. Zo oriënteerde de OVB zich na de afscheiding van de stalinistische EVC op de traditie van Trotski's permanente revolutie tegen de bureaucratie en de anarchistische visie van een revolutie van onderop en werd het de decentrale organisatie met initiatieven van onderop, zoals we die van het NAS uit zijn beginperiode kennen.
De syndicalistische principes van het OVB werden in de brochure “Het werk van de arbeiders zelf” samengevat.
Kern van de organisatie was niet de centrale leiding van het kader, zoals bij het NVV en de EVC, maar de bedrijfsorganisatie die binnen het eigen bedrijf initiatieven nam en een beroep deed op de solidariteit van zijn bedrijfsgroep en – van daaruit – van de gehele organisatie. De bedrijfsgroepen kenden een eigen landelijke organisatie. Ook werden er plaatselijke samenwerkingsverbanden georganiseerd, de plaatselijke centrales, waarvan de vorming afhankelijk was van het plaatselijke initiatief. Zo was de OVB sterk vertegenwoordigd in de Rotterdamse haven. Daar was naast de plaatselijke centrale ook de bedrijfsgroep 'Verkeer' gevestigd.
in 1979 werd in Utrecht een Centrale opgericht. Het bestuur bestond uit leden van de in 1985 opgeheven Socialistische Jeugd (SJ), die zich binnen die organisatie hadden georiënteerd op decentrale bedrijfswerkgroepen en arbeiderszelfbeheer. Daarnaast waren er ook anarchisten, die contact zochten met de anarcho-syndicalistische Internationale Arbeidersassociatie (IAA). Karakteristiek voor vele anarchisten was de discussie over de dwang van de loonarbeid en “het recht op luiheid”. Dit leidde in 1983 tot de oprichting van een Bedrijfsgroep Collectieve Sector (BCS), die op papier bedoeld was om werknemers bij de overheid, het onderwijs, de gesubsidieerde sector en de zorg te organiseren. Maar omdat de meerderheid van werknemers in deze sector in die periode recht op medezeggenschap door ondernemingsraden aan het bevechten waren, en lidmaatschap daarvan in die tijd soms slechts voor leden van erkende bonden was toegestaan, waren de meest militanten genoodzaakt zich bij het FNV aan te sluiten. De Bedrijfsgroep werd dus een organisatie van gesubsidieerde instanties en uitkeringsgerechtigden en bemoeide zich met de werklozenstrijd en de strijd tegen de ideologie van het arbeidsethos.
De Utrechtse OVB-ers kwamen op twee fronten met de centrale leiding in aanvaring. De BCS verenigde uitkeringsgerechtigden die hun situatie wisten te bestrijden door de vorming van productieve associaties of 'ondernemingen in zelfbeheer'. Dit was onverenigbaar met de statuten van de OVB, die in 1989 de BCS afstootte. De leden van de groep vormden hierna de Vrije Bond, een anarcho-syndicalistische organisatie die de klassenstrijd en verandering van de economie ter discussie stelde. De Utrechtse Centrale nam daarnaast zelf initiatieven door de plaatselijke jeugd tot een autonome beweging te organiseren en wilde daarvoor een plaatselijk tijdschrift uitgeven. Toen de landelijke raad subsidie voor dit blad weigerde, werd dit aanleiding tot protest en werd de centrale geschorst en in 1988 formeel opgeheven. De liquidatie kon pas in 1992 worden geregeld toen gerechtelijke vonnissen de financiële verhouding tussen de Utrechtse Centrale en de landelijke leiding van de OVB hadden geregeld.