Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties
“De bevrijding van de arbeidersklasse kan slechts het werk van de arbeiders zelf zijn”
Het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties, afgekort OVB, is een koninklijk goedgekeurde vereniging en opgericht 1 april 1948.
De koninklijke goedkeuring werd verkregen op 23 mei 1955.
Eerst iets over dat onafhankelijk. Het wil zeggen dat wij ons niet willen binden aan welke politieke of religieuze groepering dan ook. Het houdt echter niet in dat wij ons niet met politiek zouden bezighouden. Dat is nl. onmogelijk, want wat je dagelijks ook doet of onderneemt, steeds word je met de politiek geconfronteerd. Er bestaat een wezenlijk verschil tussen gewone en partij politiek. Om onze onafhankelijkheid te waarborgen hebben wij in onze statuten een artikel opgenomen (art. 4) dat als volgt luidt: “Bestuurders van het OVB en zijn organisaties mogen geen functies aanvaarden in, of zich kandidaat laten stellen voor politieke partijen of parlementaire lichamen”.
Dit artikel geldt zowel voor gesalarieerden als voor alle andere bestuurders. Velen menen dat dit artikel een belemmering betekent voor de werkwijze van een organisatie. Niets is minder waar. Wie de geschiedenis van de arbeidersbeweging kent, zal daarin steeds weer momenten tegenkomen, waarin een stuk arbeiders-strijd of -beweging werd onderworpen aan de partijpolitiek van bepaalde groepen en/of personen. De reden van het ontstaan van het OVB is daar wel een treffend voorbeeld van. De EVC (Eenheidsvakcentrale) werd nl. van binnenuit kapot gemaakt door de CPN en van buiten af aangetast door het NVV Dit had tot gevolg dat er (na een congres) besloten werd tot oprichting van het OVB Wij gaan er van uit dat iemand, die voor 100 procent de arbeidersbeweging wil dienen, daarnaast geen functie kan vervullen in een politieke partij of parlementair lichaam. Vroeg of laat zal hij door middel van concessies het ene dienstbaar gaan maken aan het ander. Neem bijvoorbeeld de parlementariërs die uit de diverse vakbonden zijn gekomen: Roolvink, Rietkerk, Kikkert, Suurhof enz.
Het OVB keert zich tegen elke vorm van geestelijke en stoffelijke dictatuur. Hiermede is tevens weerlegd dat wij een communistische organisatie zouden zijn. Het OVB streeft naar: “Een omvorming van de bestaande sociaal-economische verhoudingen, dit in tegenstelling tot de z.g. erkende vakbonden. Die 'streven naar belangenbehartiging binnen het raam van deze maatschappij. Wij streven er naar dat het eigenlijke doel der voortbrenging (een behoeftevoorziening die gericht is op het algemeen welzijn) verwezenlijkt zal worden: dat aan iedere werker, waar zijn plaats ook is in het productieproces, gelijke zeggenschap en gelijk beslissingsrecht wordt gegeven (en daardoor medeverantwoordelijkheid voor de realisering van dit doel). Wij achten hiertoe een socialistische ordening van het gehele bedrijfsleven onmisbaar waarbij het eigendom van en de beschikkingsmacht over de productiemiddelen in handen wordt gelegd van door de arbeiders in te stellen organen.
Om die socialistische ordening te bereiken acht het OVB het nodig dat geijverd wordt voor: “Vorming der werkers tot volwaardige deelgenoten aan het maatschappelijk leven door hen tot bewuste deelgenoten te maken aan de strijd voor het wegnemen van alle maatschappelijke belemmeringen. Algehele doorvoering der volledige economische democratie met de daaraan verbonden plichten en rechten, welke op elk gebied van het maatschappelijk leven tot gelding moeten komen.
Een internationale rechtsorde waarin, met behoud van de eigen cultuur de werkers van alle landen in vrijheid samen leven. Dit op een grondslag van rechtvaardige verdeling der welvaartsbronnen, een juiste internationale arbeidsverdeling en de gezamenlijk aanvaarde verantwoordelijkheid voor het handhaven van de vrede en de beveiliging der mensheid tegen elke aanval op hun verworvenheden aan vrijheid en democratie”.
Dit is de ideologie van het OVB Hieruit is door iedereen op te maken dat wij een organisatie zijn voor “morgen”, d.w.z. dat wij reeds jaren propageren wat vandaag de dag eindelijk bij anderen begint door . te dringen. De doelstellingen die momenteel gepropageerd worden door de werkgroep “maatschappijkritische vakbeweging” zijn geënt op de beginselen, die het OVB sinds zijn oprichting voorstaat.
De erkende vakbonden zijn een deel geworden van de huidige maatschappij. Het OVB is er steeds van uitgegaan, dat, wanneer erkenning “inkapseling” zou betekenen, zij geen behoefte aan erkenning had. Tot nu toe hebben wij hierin gelijk gekregen. Dat het OVB de zoveelste vakbond zou zijn is beslist niet waar. U kunt hierover zelf oordelen als door mij gesteld wordt dat: “het OVB zijn doel tracht te bereiken door o.a. niet een apparaat te zijn dat van bovenaf, maar juist van onderop gedirigeerd wordt.” Ons uitgangspunt is immers dat de bevrijding van de arbeidersklasse alleen maar door henzelf verwezenlijkt kan worden. Arbeiders hebben geen enkele kans ooit zeggenschap te krijgen in de bedrijven als ze geen baas zijn in hun eigen organisaties. Wij zien immers dat de huidige vakbeweging gebukt gaat onder bureaucratie en solidariteit t.o.v. de werkgevers. De beslissingen over de voorwaarden waaronder wij arbeid willen verrichten worden niet door ons, maar vóór ons genomen. Het zijn deze anderen, die zelf niét onder die voorwaarden werken. De mensen die dat dan hebben klaargemaakt zijn nota bene niet eens de vertrouwensmannen van de arbeiders, maar zij zijn aangesteld door een z.g. bondsraad, een bondsraad die praktisch in het geheim werkt en geen verantwoording verschuldigd is aan het lid. De bestuurders van de erkende vakbonden staan immers niet in dienst van de leden, maar van de bondsleiding. De leden hebben geen invloed op de benoeming of het ontslag van deze bestuurders. In het OVB is dit juist het tegenovergestelde. De erkende bonden hebben de grootste moeilijkheden om hun eigen gezicht en onafhankelijkheid (voor zover die al bestaan) te bewaren. Het OVB heeft daar geen last van. Het is immers een strijdorganisatie die zelfstandig beslissingen kan nemen omdat zij niet verbonden is aan en met andere maatschappelijke organen. Omdat de erkende bonden zich in het overleg geplaatst hebben door deel te nemen in de SER Stichting van de Arbeid en meer van dat soort organen, zitten zij in een positie waardoor ze bepaalde afspraken t.o.v. hun achterban niet kunnen nakomen. Kenmerkend hiervoor zijn het Centraal Akkoord, het ontwerp Stakingsrecht en niet te vergeten de Wet op de Ondernemingsraden De achterban staat dan steeds voor voldongen feiten omdat deze zaken achterkamer worden behandeld.
Nu begint de industriebond NVV met als woordvoerder Arie Groenevelt een soort radicalisme prediken. Dit houdt alweer een gevaar in van nieuwe inkapseling, want bij de meeste van de ouderen en vooral bij de leiders is er niet een radicaal-anders-willen aanwezig. Als zij het zouden willen, doen hun eigen ge- en verbondenheid met de gevestigde orde (en in verband hiermee hun eigen positie) dat “willen” omslaan in dezelfde halfslachtigheid die het gehele leven en de partijen beheerst. HET ENIGE DAT ZIJ IN WEZEN DOEN IS DE KOOL EN DE GEIT SPAREN, dat is de gevestigde orde bestrijden en tegelijk beschermen en in stand houden. D.w.z. beschermen en in stand houden. Dat wil zeggen dat de kool verrot en de geit doodgaat.
Het OVB biedt aan iedereen een alternatief, nl. een andere socialistische maatschappij met gelijke rechten voor iedereen. Dat dit niet van vandaag op morgen verwezenlijkt kan worden weten
wij maar al te goed. Men moet echter bedenken dat, wil men een vuist maken, men in ieder geval over de vingers moet beschikken. Dan kan men iets bereiken en een rechtvaardiger maatschappij is de poging waard. HIERVOOR IS OOK UW HULP NODIG. GEEF U DUS OP ALS LID VAN HET OVB!!
En wat mij betreft wordt U dan niet het zoveelste papieren lid, maar een actief lid, dat vechten wil voor de toekomst.
U kunt zich als lid opgeven of nadere inlichtingen krijgen bij het OVB.
Wanneer ik een overzicht wil geven over het ontstaan van de diverse vakbonden tot op heden, dan dien ik terug te gaan in de geschiedenis van de Arbeidersbeweging. In deze weergave zit ook een analyse verwerkt over de oorzaken van verval resp. de groei van de vakorganisaties Het ontstaan van de vakbeweging valt in Nederland, evenals in andere West-Europese landen, samen met een plotselinge versnelling van de ekonomische groei.
In Nederland viel deze versnelling tussen 1860 en 1870, natuurlijk was in de voorafgaande periode al geleidelijk een deel van het voorbereidend werk verricht, waardoor deze tempoversnelling mogelijk was.
Het onmiddellijke gevolg van deze technische vooruitgang was een krisis in de landbouw, die veel arbeidskracht vrijmaakte voor de zich ontwikkelende industrie. Nog sterker dan vroeger deed zich de maatschappelijke vorm van het kapitalisme zich gelden waarin de verhoudingen ondernemer/arbeider de spil van de ekonomie werd. Het was voor de arbeiders noodzakelijk geworden zich tegen de ondernemers en voor hun klassebelangen te organiseren.
Wij dienen dan tevens nog te vermelden dat in 1870 Nederlands Oost Indië werd opengesteld voor particuliere exploitatie.
Het profijt dat industrialisatie, toegenomen handel en versnelde ekonomische groei brachten, had niet onmiddellijk een verbetering in de levensomstandigheden van de lagere klassen tot gevolg; zeker kwam zo’n verbetering hier niet vlugger dan in andere Europese landen.
In de jaren rond 1850 kwamen er onder drukkers en diamant slijpers, voornamelijk in Amsterdam, verschillende steunfondsen op, die arbeiders verzekerden tegen ziekte, ongeval en hulpbehoevendheid door ouderdom.
De typografen vormden omstreeks deze tijd gezelligheidsverenigingen, waarin de arbeidsvoorwaarden blijkbaar vaak onderwerp van gesprek waren.
Daarom ontstonden als in de meeste westerse landen en om dezelfde redenen, de eerste lokale en landelijke vakbonden onder de drukkers.
De eerste plaatselijke bond werd in 1861 in Amsterdam gesticht en had als doel, financiële steun te bieden aan werkeloze drukkers, die anders gedwongen zouden zijn zich voor minder dan de algemeen geldende lonen aan patroons te verhuren. Vijf jaar later richtte deze plaatselijke organisatie, samen met soortgelijke groepen in enkele andere steden de Algemene Nederlandse Typografenbond op, de EERSTE LANDELIJKE vakbond. Hierna volgde al spoedig andere vaklieden dit voorbeeld, zoals in 1866 de Amsterdamse diamantbewerkers, later de timmerlieden, schrijnwerkers, schilders, metselaars en andere geschoolde werklieden.
Het ging nu in versneld tempo, tegen I87C waren er in Amsterdam zo’n 18 plaatselijke organisaties, twee jaar later was het aantal verdubbeld.
De volgende stap van plaatselijke naar landelijke federaties kwam met een voor Nederland ongewone snelheid. In 1871 werd een landelijk congres georganiseerd waaruit de eerste landelijke vakcentrale voortkwam, het Algemeen Nederlands Werkliedenverbond, afgekort het ANWV.
Het verbond was allerminst een broedplaats van revolutionaire voorvechters van arbeidsrechten en internationale solidariteit, maar stond vanaf het begin gematigdheid en nauwe samenwerking met de werkgevers voor.
Ondanks zijn gematigdheid voldeed het ANWV niet geheel aan de verwachtingen van dat deel in zijn gelederen, dat onbeperkt geloof in Gods wil en de door God beschikte sociale orde beleed.
Toen het ANWV zich uiteindelijk uitsprak voor niet-confessioneel openbaar onderwijs, raadde de Protestantse Vereniging in 1877 haar volgelingen aan zich uit het Werkliedenverbond terug te trekken en vormde een aparte organisatie onder de naam Patrimonium. De voorloper van het CNV.
Het ANWV werd verder verzwakt door het uittreden van zijn socialistische leden. Tegen 1880 ontstonden in de grote steden plaatselijke socialistische organisaties, ten dele als gevolg van de toenemende invloed van het Duitse socialisme. In 1881 verbonden deze plaatselijke organisaties zich tot de Sociaal-Demokratische Bond, afgekort de SDB. Kort na de stichting kwam deze SDB onder leiderschap van Domela Nieuwenhuis, een man die inzag dat de sociale omstandigheden een gevolg waren van de heersende sociale orde en daarom niet verbeterd kon worden door een beroep te doen op de christelijke gevoelens van de rijken en machtigen.
Onder Domela Nieuwenhuis ging de SDB rond 1890 de kant uit van het anti-parlementarisme en revolutionaire anarchie. ER zou volgens hem te veel tijd verlopen vóór dat de arbeidersklasse in plaats van de burgerij het parlement zou beheersen. Toen bij de herziening van de grondwet in 1887 het vraagstuk van het algemeen kiesrecht op teleurstellend bekrompen wijze werd behandeld, gingen de‘arbeiders over op ekonomische akties.' In de latere tachtiger jaren kwam er een golf van stakingen over verschillende takken van industrie, die tevens duidelijk maakten dat er een sterkere geest van verzet was ontstaan dan Nederlandse arbeiders ooit eerder hadden getoond. De opleving in de vakbeweging viel samen met een felle strijd tussen socialisten onderling. Naast de scheiding der geesten tussen parlementaristen en anti-parlementaristen, kwam nu meer de strijdvraag naar de juiste relatie tussen partij en “vakbeweging. Omdat het probleem van de verhouding tussen partij en vakbonden internationaal was, werd er op het Internationaal Socialistisch Kongres dat in 1891 in Brussel werd gehouden, op aangedrongen dat er in ieder land een Nationaal arbeidssecretariaat zou worden ingesteld, deze zou dienen als centraal coördinerend lichaam tussen partij en de socialistische bonden. Misschien als enige van alle nationale bewegingen gaven de Nederlandse socialisten gehoor aan deze resolutie en zetten hun onderlinge geschillen lang genoeg opzij om in 1893 het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) te vormen.
Het NAS wilde aanvankelijk niet meer zijn dan een vaag coördinerend lichaam en telde onder zijn leden de verdeelde SDB, vijf landelijke vakbonden en enkele onafhankelijke plaatselijke bonden uit diverse bedrijfstakken. Maar al een jaar later, in 1894, maakte een groep socialistische leiders zich los uit de SDB en stichtte een andere arbeiderspartij. In de overtuiging dat het steeds toenemend verzet van de SDB tegen parlementaire aktie niet alleen onjuist was, maar ook een programma betekende met rampzalige konsekwenties voor de ontwikkeling van het nederlands socialisme, vormden de uitgetredenen de Sociaal-demokratische Arbeiderspartij, afgekort de SDAP. De SDAP voegde zich getrouw bij het NAS en gedurende de tien volgende jaren werd de strijd om het ideologische overwicht in het NAS en de daarmee geassocieerde bonden een van de twistpunten, die de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidersbeweging verlevendigden.
In het begin namen de anti-parlementaristen, de SDB, de sterkste positie in.
Zij immers hadden de oudste banden met de vakbonden, hun leiders waren nog het meest bekend, en het ijveren van de SDB voor directe actie vond een goede klankbodem in de syndicalistische ideeën die onder de vakbondsleiders populair waren. Deze gunstige positie was echter niet van lange duur, al snel raakte de SDB in zich zelf verdeeld tussen een meerderheid van directe actie en een minderheid, die een kwetsbare tussenpositie tussen anarchisten en socialisten trachtte te handhaven. Daarbij kwam, dat de sociaal-democratische eisen van de SDAP voor de heersende klasse minder gevaarlijk waren en dus voor een deel werden ingewilligd. Deze heersende klasse ging gretig in op de ene vinger die hen door de SDAP werd toegestoken, en greep al spoedig de gehele hand om deze krachteloos te maken. De politiek van inkapseling van de arbeidersbeweging in de Kapitalistische maatschappij was begonnen.
Toen de SDB als subversieve organisatie in 1894 onwettig werd verklaard, werd hij onmiddellijk onder een nieuwe naam (Socialistenbond) weer opgericht. Dit bleek heel wat gemakkelijker te verwezenlijken dan de oplossing van het interne conflict. De sociaal-democraten in de SDAP, die onderling een grotere eenheid konden handhaven, wonnen veld binnen de vakbonden, en bedreigden zo de greep van de voorvechters van directe actie binnen het NAS. Het uiteen vallen van de socialistenbond leidde tot een uittreden van beide politieke (de SB en de SDAP) groepering uit het NAS in 1896.
De socialistenbond viel binnen een jaar na het zelf-gewilde uittreden uit het NAS uiteen, en de leden die in ieder geval aan enige vorm van georganiseerde politieke actie wilden deelnemen, voegden zich in 1900 bij de SDAP.
Hierbij waren de anarchisten als belangrijke kracht binnen de arbeidersbeweging weggevallen. Daarbij tot op zekere hoogte beïnvloed door parallelle ontwikkelingen die in deze tijd plaatsvonden, verleende het NAS, in ieder geval in het begin, gelijke vertegenwoordiging aan alle leden bonden, onafhankelijk van hun grootte, deed aanbeveling tot het heffen van geringe contributies, keerde zich tegen stakingskassen, stond wantrouwend tegenover vrijgestelde vakbondsfunctionarissen, stond de autonomie van plaatselijke bonden binnen de landelijke organisaties voor, en gaf prioriteit aan het opbouwen van krachtige “bestuursbonden” boven de vorming van sterke landelijke bonden.
De onduidelijke en tegenstrijdige visies op het nut van stakingen, gevoerd binnen de bij het NAS aangesloten bonden, leidde weer tot het uittreden van enkele bonden. Zo telde het NAS van 19.000 leden in 1895 nog 12.500 leden in 1900. Het stond echter onverminderd in de bres voor spontane acties’.
Dat het democratisch socialisme na de eeuwwisseling meer invloed kreeg in de vakbonden, was voornamelijk te danken aan het voorbeeld van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB). Deze organisatie beschouwde zich in het bijzonder als de tegenhanger van de syndicalistische stroming binnen het NAS. Om de nadruk te leggen op de verschillen tussen de democratisch-socialistische en de syndicalistische bonden, gaven de Diamantbewerkersbond en zijn medestanders zich het etiket “moderne Vakbeweging”, waardoor zij lieten blijken, het syndicalisme te zien als een ouderwetse, vastgelopen poging om de arbeidersklasse te organiseren.
De Diamantbewerkersbond ontstond in 1894 door een succesrijke staking voor loonsverhoging, de leider was Henri Polak.
Men moet echter bedenken dat de omgeving waarin Polak werkte, ongewoon gunstig was voor een sterke organisatie. De Diamantindustrie was vrijwel in één stad geconcentreerd, met weinig mogelijkheden tot verplaatsing.
Door efficiënt leiderschap en discipline onder de leden werd de bond zelfs sterk genoeg om het lidmaatschap verplicht te stellen.
Het lidmaatschap van een vakorganisatie is nu in de grafische sector nog verplicht. En mochten de huidige “erkende” vakbonden hun zin krijgen, dan werd dit over de gehele linie doorgevoerd!
Het is te begrijpen dat de leiders van de SDAP in de Diamantbewerkersbond de kern zagen voor een nieuwe vakbondscentrale die de zwakke, maar toch nog lastige bonden in het NAS kon vervangen.
Terwijl de socialistische bonden nog veel van hun energie verkwistten aan interne strijd over organisatorische vormen en ideologische programma’s, zochten ook de protestantse en katholieke arbeiders naar voor hen geschikte vormen van organisatie. In de laatste tien jaren van de 19e eeuw kreeg dit streven vorm in enige eerste organisaties Deze zullen wij verder aanhalen onder de noemer “confessionelen”.
Voor het vervolg is het belangrijk melding te maken van de Spoorwegstaking in 1903, waarvan de laatste, uitgeroepen van 5 op 6 april al spoedig een mislukking bleek door de onenigheid binnen de toenmalige vakbeweging. De voornaamste spelbreker in deze was de Christelijke Vakbeweging.
Het droevig einde van deze staking had verreikende gevolgen voor de ontwikkeling van alle Nederlandse arbeidersorganisaties. Het was één van de meest belangrijke keerpunten in de sociale geschiedenis van ons land. De verschillen tussen socialisten en syndicalisten, tussen gematigde en radicale socialisten en tussen socialisten en confessionelen werden nu groter. De kloof tussen socialisten en syndicalisten was nu onoverbrugbaar geworden. De syndicalisten beschuldigden de socialisten van klasseverraad, terwijl de socialisten hun bangste verwachtingen van een hopeloos gevoel aan verantwoordelijkheid en realisme bij de syndicalisten bevestigd meende te zien. De syndicalistische bonden in het NAS verloren direct na de staking ongeveer de helft van hun 8000 leden. In de periode vlak voor de rampzalige nederlaag waren de vakbonden individueel bezig hun organisaties te herzien. Een van de vakbondsleiders, Jan van den Tempel, had juist voor de stakingen van 1903 uitbraken, de structuur en de wijze van bestuur van de Duitse vakbeweging bestudeerd. In 1905 kwamen ongeveer vijftien landelijke bonden bijeen, overtuigd van de noodzaak tot vorming van een sterke centrale federatie. Zij besloten op 1 januari 1906 het Nederlands Verbond van Vakverenigingen op te richten, afgekort het NVV.
Deze organisatie paste de “moderne” opvattingen over organisatie, centralisme, weerstandskassen en taktiek consequent toe. Niet enkel op de gewichtige punten van de organisatievorm en het meedoen aan politieke actie onderscheidde de nieuwe centrale zich van het NAS. Dat onderscheid lag dieper, het betrof de functie der vakbeweging zelf. Het NAS beschouwde als die functie de onverzoenlijke strijd tegen het kapitalisme zelf, het NVV het werken voor verbetering der arbeids- en levensvoorwaarden BINNEN het raam der kapitalistische maatschappij! Iets van dat beginsel van de NAS leeft ook heden nog als een onverwoestbaar beginsel voort. De gevaren die de nieuwe centrale (het NVV) bedreigden lagen en liggen nog aan de kant van overcentralisatie, bureaucratisme, aanpassing aan de kapitalistische maatschappij! De relaties van het NVV met de SDAP werden uiteindelijk zeer nauw, daar de meeste vakbondsleiders, persoonlijk zeer sterk bij de partijzaken betrokken waren. Hierdoor kon de fictie van onafhankelijkheid NIET gehandhaafd worden. De beslissende stap om samen te gaan was het besluit van het NVV om in 1908 mee te doen aan de campagne van de SDAP voor algemeen kiesrecht. In 1910 waren er in Nederland 180.000 mensen lid van een vakorganisatie voor die tijd een respectabel aantal. De drie grootste organisaties, NVV, NKV wat vroeger heette Rooms Katholieke Vakorganisatie, en het CNV kennen wij nu nog; alleen het NAS verdween tegen 1940.
De verdeeldheid van de Nederlandse vakbeweging, waardoor deze zich onderscheidt van de vakbewegingen in andere landen, bleef en is een van de voornaamste kenmerken van de voornaamste indeling van de Nederlandse samenleving die zich als geheel hierin weerspiegelt. Voor wat betreft het doen en laten van de Vakbeweging tijdens de tweede wereldoorlog, zullen wij deze vermelden voor zover dit in zijn totaliteit noodzakelijk is. Deze periode is, dacht ik, gezien de omstandigheden waarin zij zich voordeden een “hoofdstuk” apart.
Met de bereidheid van het NVV om de maatschappij door geleidelijke hervormingen te veranderen, hing de ontwikkeling van een dubbelrol voor vakbondsleiders samen. Zij behielden hun traditionele plaats als vertegenwoordiger van hun leden, maar haast onmerkbaar werd hier een nieuwe functie aan vastgekoppeld die hen voorbereidde op de verantwoordelijkheid die ze na de tweede wereldoorlog zouden krijgen, nl. de taak om de arbeiders te disciplineren. Tijdens de besprekingen in de tweede wereldoorlog tussen de vakbondsleiders, kwam reeds het streven naar voren, te komen tot één Nationale vakbeweging. De confessionelen echter stelden als voorwaarde dat zo'n organisatie een uitgesproken godsdienstige basis diende te hebben, hetgeen voor het NVV onaanvaardbaar was. De confessionelen kregen ongewild de steun van de werkgevers die beducht waren voor de gevolgen van één Nationale organisatie.
In dit verband is het misschien interessant er op te wijzen dat oud-minister Stikker hier de belangrijkste rol gespeeld heeft. Hij was het namelijk die de toenmalige aartsbisschop de Jong er toe overhaalde zijn invloed aan te wenden. Tenslotte had het NVV geen andere keus dan zich akkoord te verklaren met de vorming van een raad van Vakcentrales.
Parallel aan de clandestiene besprekingen die leidden tot de instelling van deze RAAD, vonden er andere geheime besprekingen plaats, waarin de leiders van werkgevers, vakbonden, politieke organisaties samen met de top van het ministerie probeerden zich voor te bereiden op de meest dringende behoeften van de economische en sociale wederopbouw na de oorlog. Bij deze besprekingen stond de behoefte om een klimaat van relatie te scheppen tussen werkgever en werknemer centraal. Dit leidde dan uiteindelijk tot het besluit, na de oorlog een Stichting van de Arbeid op te richten. Een van de eerste (voor de arbeiders funeste) overeenkomsten binnen deze Raad was het uitvaardigen van het Bijzonder Besluit Arbeidsverhoudingen afgekort het BBA. Toen Stikker onze uitgeweken regering op de hoogte stelde van de plannen voor deze nieuwe instelling, ontving hij een antwoord waarin de regering ernstige reserves toonde tegenover de voorgestelde Stichting. Een belangrijke reden dat de regering in Londen aarzelde met de erkenning van de Stichting van de Arbeid, was de onzekerheid over de representativiteit van de oude organisaties die de kern van de voorgenomen stichting zouden uitmaken. De regering wist al dat het NVV een groot deel van zijn aanhang had verloren door zijn aanvankelijke samenwerking met de bezetter.
Geruchten deden de ronde dat er in de verzetsbeweging vakbondsleiders waren, die na de oorlog tot een eenheidsvakbeweging wensten te komen . Hoe sterk zouden deze krachten blijken te zijn? Door het gemeenschappelijk samenwerken binnen het verzet van leiders en actieve leden uit verschillende arbeidersorganisaties NVV, NKV, CNV, NAS en CPN ontstond de gedachte dat deze solidariteit zich ook zou kunnen handhaven binnen een arbeidersbeweging na de oorlog. Vele vakbondsleiders en actieve leden, binnen of buiten het NVV, die in de eenheid van de werknemers op zich zelf al het gewenste doel zagen, vreesden dat hun doelstellingen niet meer gerealiseerd zouden kunnen worden, als de vroegere leiders weer het bestuur van de vakbeweging op zich genomen zouden hebben.
Door een beroep op het algemeen verlangen vroegere scheidslijnen uit te wissen en de nadruk te leggen op de rol van het NVV in en tijdens de oorlog en tijdens het verzet, hoopten zij een overweldigend deel van de georganiseerde arbeiders achter zich te verenigen. In de herfst van 1944 maakten zij zich in het bevrijdde zuiden bekend onder de naam Eenheidsvakbeweging (EVB).
Er waren arbeiders die zich bij de EVB voegden in de echte overtuiging dat verouderde confessionele en ideologische verschillen overwonnen moesten worden.
De voornaamste voorstanders van een onafhankelijk verbond, zelfs als dat een tijdlang met de oudere organisaties zou moeten concurreren alvorens hun weerstand te breken ze te absorberen, waren de communisten binnen de CPN (de Communistische Partij Nederland werd opgericht in 1919). Later werd de naam EVB veranderd in EVC (Eenheidsvakcentrale) voornamelijk om aan te geven dat het om een gevestigde instelling ging en niet om een of ander actiecommitee. Dit was dus de situatie in 1945.
Pas toen de “welvaart” was weergekeerd en een ernstig tekort aan arbeidskrachten dreigde, gingen de vakbonden op een beleid over dat meer paste bij de nieuwe tijden, eerder omdat de druk van onderop groeide, dan omdat de top voelde voor een agressieve politiek. Er was slechts één arbeidersorganisatie die weigerde het nationale belang te stellen boven het groepsbelang. De Eenheidsvakcentrale stond apart van de andere werknemersorganisaties, enerzijds omdat zij dit zelf verkoos, anderzijds omdat zij werd buitengesloten.
Terwijl het NVV en de twee confessionele vakcentrales (NKV, CNV) koste wat het kost streefden naar harmonie in het bedrijfsleven, leidde, of in ieder geval steunde de Eenheidsvakcentrale verschillende omvangrijke stakingen in de twee kritieke jaren vlak na de oorlog. Door tot stakingen aan te zetten, ze te leiden en er aan deel te nemen onderstreepte de Eenheidsvakcentrale dat zij de spelregels verwierp. Zij probeerde zo de reputatie te krijgen, de enige groep te zijn die de belangen van de werkende klasse werkelijk verdedigde, en zij verhardde haar tegenstanders in hun besluit, deze centrale op grond van volkomen gebrek aan “verantwoordelijkheidsgevoel” niet in de officiële machinerie van het collectief overleg mee te laten draaien. Aanvankelijk bracht de agressiviteit van de Eenheidsvakcentrale haar een aanzienlijke leden-winst, voornamelijk ten koste van het NVV. Hoewel het voor het NVV ,even belangrijk de Eenheidsvakcentrale te isoleren, als het voor de EVC was haar onafhankelijkheid van externe beperkingen te tonen, toch wilde geen van beiden verantwoordelijk gesteld worden voor de blijvende kloof tussen de niet confessioneel georganiseerde werknemers. In juli 1945 besloten de leiders van zowel EVC als NVV tot overleg over een fusie. Zo bestond de vreemde situatie dat de EVC in openbare verklaringen de Stichting van de Arbeid veroordeelde als een neo-fascistische organisatie, terwijl zij tegelijkertijd met het NVV onderhandelde over de plaats die een verenigd niet-confessioneel vakverbond in die zelfde stichting diende in te nemen. Evenzo beschuldigde het NVV de EVC in die tijd er van de Nederlandse economie te schaden om verachtelijke, zelfzuchtige politieke doeleinden, terwijl het tegelijkertijd voorstellen deed voor de samenstelling van het bestuur in het toekomstig Algemeen Verbond van Bedrijfsbonden, de naam die beiden al hadden gekozen voor het verbond dat na de fusie zou moeten ontstaan.
Echter naarmate het duidelijker werd dat de communisten anderen uit de leidende posten in de EVC verdrongen en naarmate het NVV de handicap van zijn rol in oorlogstijd te boven kwam, werd de belangstelling van het NVV voor een samengaan kleiner. In het begin van 1947 kwamen de besprekingen tot een einde. Van 1948 tot 1950 ging de EVC in versneld tempo achteruit, hetgeen samenhing met de sterkere identificatie met de CPN. Deze infiltratie van de CPN binnen het EVC was mogelijk omdat de leden niet genoeg gemotiveerd en voorgelicht waren door het niet-communistisch kader. Veel te veel werd er binnenskamers “gevochten” om het behoud van de EVC. Toen men de feiten tenslotte naar buiten wilde brengen, was het te laat. De CPN had inmiddels op alle vergaderingen gezorgd voor een overwicht en wist zo elke stemming naar zich toe te trekken. De afdeling Rotterdam, geleid door overtuigde syndicalisten, splitste zich in 1948 af en ontwikkelde zich tot een onafhankelijke organisatie: het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (afgekort het OVB).
Onenigheid binnen de CPN in 1958 leidde tot een scheuring binnen de rijen van de weinig overgebleven EVC-ers. De CPN richtte toen opnieuw een vakbond op onder de verwarrende naam Eenheidsvakcentrale 1958. Al spoedig gaf de CPN het bevel deze nieuwe organisatie op te doeken en de mensen naar het NW te dirigeren. In 1964 werd ook de oorspronkelijke EVC opgeheven, hiermee werd de communistische infiltratie binnen het NVV volledig ingeluid.
Als overgang naar het OVB in dit kader, dienen wij nog iets te vermelden waardoor de afscheiding voor velen duidelijker wordt.
Binnen de rijen van de EVC bewogen twee stromingen, de ene groep was voorstander van fusie met het NVV (voornamelijk de Communisten) de andere groep waren de oud syndicalisten (uit het NAS) en de mensen van de Vierde Internationale (de Trotskisten). Het NVV was in de aanvang van de fusiebesprekingen meer beducht voor de laatste groeperingen dan voor de Communisten, deze groep meende het NVV straks binnen hun rijen wel de baas te kunnen blijven.
Dit is tot nog toe juist gebleken en het ziet er niet naar uit dat de Communisten in de toekomst wel greep op het NW zullen krijgen.
In juli 1946 kwam er een congres van de EVC bijeen (het beruchte z.g. ja-of-nee-congres). Op dit congres dienden de leden van de EVC te stemmen of zij al dan niet accoord gingen met de fusie-voorwaarden van het NVV.
Het was een zeer rumoerig congres waar uiteindelijk 75.000 stemmen op een totaal van 112.000 zijn fiat gaf aan de fusievoorwaarden.
Op een vergadering van de Landelijke Raad v.d. EVC, gehouden op 4 oct. 1946, werd het besluit genomen dat de tegenstanders van de fusie niet meer aan het woord dienden te komen. Toon v.d. Berg, de tweede voorzitter, de man van de Rotterdamse havenarbeiders, evenals ter Laare van het spoorwegpersoneel, kwamen nu niet meer aan bod. Toen de EVC zo “gezuiverd” was, werd van de leden vergaderingen in “vrije discussie” het besluit tot fusie gevraagd op grond van het aanvaarde rapport.
De besluiten van deze “vergaderingen” werden naar buiten gebracht als “democratische” beslissingen. Zo werd de CPN-opvatting van “democratie” duidelijk. De communistische aap was uit de “eenheidsmouw” gekropen!' Deze daad binnen de EVC-gelederen resulteerde dus in de afscheiding die leidde tot de oprichting van het OVB in 1948.
Als de EVC niet onder communistische leiding de grond in geboord was, had ze zich kunnen handhaven als de geduchte en radicale concurrent, die het aanvankelijk van het NVV was. De mogelijkheid dat het NVV daarbij het onderspit gedolven zou hebben is allerminst denkbeeldig te noemen.
Het zal iedereen nu wel duidelijk zijn, waarom de communisten de werknemers niet naar het OVB propageren. Nu is bovendien het sprookje de wereld uit dat het OVB een communistische “mantel”-organisatie zou zijn! Zij weten immers dat zij binnen het OVB geen enkele kans maken en proberen het daarom sinds 1948 in het NVV.
Wat zijn nu de punten van overweging om van de stelling uit te kunnen gaan dat het OVB recht van bestaan heeft? Wij durven zelfs te stellen dat het bestaan moet!
De concurrentie tussen vakorganisaties heeft in Nederland (en ook daarbuiten) geleid tot monopolisering van het onderhandelingsrecht. De formele kansen tot beïnvloeding van de loonvorming, die op zichzelf steeds verder zijn toegenomen kwamen in handen van een kleiner wordend aantal vakbonden. Dit werd nog. versterkt enerzijds door de eisen van efficiëntie bij de vakorganisaties, anderzijds door concentratie van economische macht bij de werkgevers. Steeds minder en steeds grotere organisaties leveren nu strijd. Dit hoeft echter de kleinere organisaties niet geheel machteloos te maken. Een kleinere organisatie kan immers de alternatieven bieden, die machtiger organisaties in de klassenstrijd hebben moeten opgeven. Wij behoeven er geen geheim van te maken dat het OVB formeel buiten spel staat. Zij Heeft echter een stabiele positie verworven onder de arbeiders. De kritiek die het OVB heeft op de bestaande sociaal-economische verhoudingen vindt weerklank. De OVB-bestuursleden benaderen immers veel meer het arbeidersstandpunt dan die van de erkende organisaties!
Deze gegevens geven een indruk van de strategische mogelijkheden van het OVB. Een verheimelijking van onze doelstellingen wordt afgewezen; in “Nieuwe Strijd”, ons orgaan, wordt ons radicaal standpunt openlijk verdedigd. De opvattingen van het OVB en (daarmee verband houdend) onze werfkracht, maakt het OVB tot een gevaarlijke concurrent van de erkende bonden. Ook de voorkeuren die onze OVB-bestuurders hebben voor bepaalde strijdmiddelen, laten weinig ruimte voor twijfel. Wij stellen principieel dat de werkgever zich door overleg ALLEEN, NIET tot WEZENLIJKE concessies zal laten dwingen. Immers levert niet de partij die onderhandelt gevaar, maar de uitgesloten organisatie!
Indirect heeft zo de buitenstaander tóch invloed op de onderhandelingen. Wij denken bijv, aan de Baggerstaking van 1971 die gewonnen werd dank zij het OVB. Want toen de OVB mededeelde zich met de staking te zullen gaan bemoeien, gaven de werkgevers toe. Het OVB heeft in zijn statuten duidelijk vastgelegd dat zijn bestuurders GEEN dagelijkse bestuurders zijn, maar uitvoerende bestuurders, die alleen uitvoeren wat hun door de leden opgedragen wordt. Stakingen behoeven daarom niet eerst de goedkeuring van de bestuurders. Het dient te gebeuren bij meerderheid van stemmen binnen het betreffende bedrijf, onafhankelijk van het al of niet lid zijn van de bond. Dit houdt in dat het OVB bij stakingen verplicht is uit te keren! Het blijkt ook bij optredende moeilijkheden tijdens onderhandelingen, dat de OVB-leden het meest bereid zijn tot actie over te gaan. De opvattingen in ons OVB over de ideale vakbondsstructuur zijn voor de keuze van de strijdmiddelen van grote betekenis.
In onze organisatie loopt de lijn van verantwoordelijkheid zonder omwegen naar de arbeiders. Het arbeidersbelang wordt door de bestuurders aangeduid als de absolute waarde bij hun optreden. De bestuurders van erkende organisaties hebben géén vrijheid van handelen, zij zijn teveel gebonden aan politieke verplichtingen, waardoor de invloed van de staat op vakbondszaken te groot is geworden. Deze afkeer van politieke invloed op de vakbeweging vindt ook zijn weerklank in de statuten van het OVB, nl: aan bestuursleden van het OVB is het NIET toegestaan zitting te nemen of zich kandidaat te laten stellen voor bestuurscolleges van politieke partijen of het parlement.
Als belangrijkste functie van het OVB op dit moment noemen wij het corrigeren van de gevestigde methodes van loonvorming. Vooral zodra de economische situatie mogelijkheden biedt die door de erkende organisaties niet of onvoldoende worden benut, neemt de kans op dergelijke corrigerende acties toe. Deze voortdurende bedreiging van het monopolie bedreigt de macht van de gevestigde orde, omdat hierdoor aanhoudend tot activiteit wordt aangezet. De corrigerende functie van het OVB vindt een uitgebreid werkingsveld in een situatie van volledige werkgelegenheid, waarin aan de arbeiders ruime* kansen worden geboden.
Immers, bij een hoge graad van conjuncturele-structurele werkloosheid zal de betekenis van collectieve actievormen weer sterk toenemen. Het is dan mogelijk dat het OVB een grotere functiewinst zal boeken, omdat het zal gaan fungeren als een van de kristallisatiepunten voor het opkomende arbeidersprotest.
Het zijn de leden, NIET de bestuurders in de erkende bonden, die tot INSTRUMENT zijn geworden. De arbeiders zijn gevangen in de historisch gegroeide verering van hun eigen macht, die nu door ANDEREN wordt gehanteerd, soms wel, soms niet voor hun eigen doeleinden.
De erkende vakorganisaties zijn immers géén typische dragers meer van het militante directe arbeidersprotest. Zij zijn uitgegroeid tot dienstverlenende instanties, wier hulp men kan inroepen indien er met de werkgever moeilijkheden ontstaan en van wier deskundigheid men zich heeft verzekerd bij de behartiging van zijn algemene belangen. Deze organisaties hebben allerlei bindingen moeten aangaan, waardoor ze onderdeel van het systeem zijn geworden. De aanwezigheid van een revolutionaire arbeidersorganisatie als het OVB, buiten het systeem, wordt verklaard op grond van een principieel-politieke afwijzing van de bestaande sociaal-economische orde. De belangrijkste functie is de bedreiging van de statutaire bindingen in de erkende organisaties en het beschikbaar houden van strijdmiddelen voor directe actie. Op lange termijn is de OVB een revolutionaire Vakbond”, die van mening is dat de bestaande economische orde, het kapitalisme, niet in staat is een harmonieuse ontwikkeling van de mens te garanderen.
Het systeem is niet in staat de problemen, die zij zelf opwekt (Derde Wereld, milieuverontreiniging, crisis in het monetaire stelsel enz.) op te lossen. Immers de belangen van het volk en de top van de kapitalistische maatschappij staan lijnrecht tegenover elkaar.
Het OVB staat op het standpunt dat de arbeiders zelf de productie in handen moeten nemen in een systeem van arbeiders zelfbeheer met coördinatie vanaf de basis, de autonome bedrijfsorganisaties.
Hierboven haalde ik aan, dat het OVB op lange termijn de revolutionaire “vakbond” is en als besluit van mijn artikel zou ik de lezers, die het met ons eens zijn, willen vragen: maak deze termijn niet té lang en wordt lid van het OVB.
U kunt ons bereiken via het Landelijk Secretariaat.
Het onafhankelijk verbond van bedrijfsorganisaties, zal op grond van haar structuur uit moeten groeien tot een alles omvattende organisatie waarmee het kapitalisme en de hiermee gepaard gaande maatschappelijke ontreddering kan worden bestreden.
Maatschappelijke ontreddering is een veelomvattend begrip, een probleem waarvoor de mens elke dag gesteld wordt. Deze ontreddering kan men zien in het verkeer, dat elke dag opnieuw doden en gewonden eist, dat de lucht verpest, de straten onbegaanbaar maakt door twee rijen geparkeerd blik enorme schroothopen veroorzaakt waar men geen raad mee weet enz. enz.
Verder is ontreddering de vernielzucht en baldadigheid met algemene eigendommen zoals bomen en parken. Maar de grofste ontreddering is die welke veroorzaakt wordt door het wanbeheer van de kapitalisten over de ondernemingen.
Dit wanbeheer veroorzaakt de voortdurende prijsstijgingen en uiteindelijk de inflatie Dit wanbeheer is de oorzaak van de structurele werkeloosheid; zij is de rotte voedingsbodem voor ongebreidelde speculatie bijvoorbeeld grondspeculatie met alle nadelige gevolgen voor de broodnodige woning bouw.
Er groeien steeds nieuwe vormen van aktie en strijd en deze groei moet in hogere vormen verdergaan. Een van de belangrijkste bouwstenen van het wetenschappelijk socialisme is de vervreemding van de mens van zijn produkt. De automatisering en mechanisering is ver doorgevoerd. De van vroeger bekende vakman die alles zelf deed, alleen het gehele produkt maakte, wordt nu een zeldzaam verschijnsel. De arbeider van nu staat onverschillig tegenover zijn produkt.
Als massaprodukt komt het van de band of uit de machine. De meeste arbeiders vragen zich niet af of zijn produkt wel enig nut heeft. Wat hij produceert laat hem koud, het roept geen vraagtekens op. Of er wel werkelijk behoefte bestaat aan hetgeen hij produceert wordt door hem niet overwogen. Als hij zijn bestaan er in kan vinden is dat voor hem voldoende. In vele gevallen wordt door de werkers slechts een onderdeel van het eindprodukt gemaakt. De betekenis of werking van dit onderdeel is hem of haar dikwijls onbekend en meestal interesseert dat de werker ook niet. Soms is hem het eindprodukt niet eens bekend.
De nieuwe vormen van strijd moeten direkt gericht zijn tegen deze vervreemding , een psychische toestand waardoor de ontwikkelingsmogelijkheden geremd worden terwijl deze remming op zijn beurt uitloopt op die ontwikkelingsgang, waarbij de doeleinden die nagestreefd worden het wezen zelf vernietigen.
Wij vinden het direkt noodzakelijk dat de vervreemding verdwijnt en dat de arbeiders gaan beseffen wat ze maken, waarvoor het dient, of het nut heeft en er behoefte naar bestaat. Want er worden zeer vele zogenaamde “luxeartikelen” gemaakt, waaraan slechts een kunstmatige, door de reclame geschapen behoefte bestaat. Ook worden er veel produkten gemaakt die een enorme schade toebrengen aan mensen, dieren en planten. Denkt U maar eens aan de chemische industrie, de wasmiddelen en de landbouwvergiften en vooral aan de ontbladeringsmiddelen en gifgassen die alleen maar gemaakt worden voor de verdelging en de ondergang van al wat leeft. De wapenindustrie is wel een sprekend voorbeeld van een verkeerde produktie, waar in feite geen behoefte naar behoort te zijn.
Een kritische benadering van de mens ten opzichte van het produkt wat hij maakt, bijv. waarvoor het dient, is zeker wel noodzakelijk. De apathie van de werkers tegenover de dagelijkse arbeid, de bestemming en aanwending van de produkten die hij of zij maakt, deze ontwikkeling betekent een rem op de geestelijke ontwikkeling, op de interesse voor andere dan materiële zaken en kan leiden tot volkomen onverschilligheid voor alles wat er op de wereld gebeurd Een dreigend fatalisme dat uit kan lopen op totale zelfvernietiging, hetzij door milieu vervuiling, verpesting van de lucht, meren rivieren en oceanen, hetzij door een nucleaire oorlog, die nog onverkort als een dreiging boven de wereld hangt.
De strijd van de arbeidersklasse is zonder organisatie niet mogelijk.
De vraag “Georganiseerd zijn of niet?” heeft in het kader van de OVB-gedachte direkt te maken met de zin dan wel zinloosheid van het bestaan. Als men wel interesse heeft in het menselijk bestaan, in een wereld die voor onze kinderen en kleinkinderen bewoonbaar moet wezen, die rechtvaardig en zonder eeuwige armoede van miljarden mensen zal zijn, dan zal men daarvoor moeten strijden. Maar deze strijd kan slechts dan gewonnen worden en heeft dan ook slechts zin als men zich aaneensluit en nieuwe normen propagandeert, die het leven de moeite waard maken. De strijd zal uiteindelijk toch steeds gevoerd moeten worden tegen het kapitalisme, en dat is slechts dan met succes mogelijk als de arbeiders hecht verbonden zijn. Organisatie is dus beslist noodzakelijk om tot een betere, zinvolle en bewoonbare wereld te komen. Organisatie der arbeiders in de eerste plaats, want zij vormen de ruggengraat van de maatschappij.
Pogingen om de zin van het menselijk leven te ontdekken zijn essentieel voor het functioneren van de menselijke samenleving en het voortdurend trachten systemen te ontwikkelen die de mens centraal stellen, is daarbij een dwingende noodzaak.
Mensen die geboren worden, leven en uiteindelijk sterven in een voortdurende armoede, zullen hun leven weinig zinvol vinden. Daarom wordt gesteld dat de mens centraal behoort te staan. En van daaruit belangrijk is en daarom recht heeft op een menswaardig bestaan. Dit dus in tegenstelling met het huidige kapitalistische stelselwaar de winst centraal staat. Daarom is het onze dwingende taak systemen te ontwikkelen, die de mens reeds bij hun geboorte recht geeft op een behoorlijk leven, op voeding en onderdak, op onderwijs en medische verzorging.
Steeds meer mensen staan in onvrede en disharmonie tegenover de huidige maatschappij, het kapitalisme, dat met zijn ontbindende kwaliteiten alle menselijke waarden en gevoelens dreigt te verstikken.
Steeds meer mensen wijzen de huidige ontwikkelingen af. De steeds doorgaande industialisatie, de vervuiling van alles om ons heen, het onttrekken van steeds meer grond ten behoeve van fabrieken, industrie en wegenaanleg en dergelijke, het slopen van woonwijken waar kantoren en banken voor in de plaats komen, het hiervoor vernietigen van grote stukken natuur, gaat vele mensen te ver. Aktiegroepen en demonstraties zijn hiervan een uitdrukking. Nog steeds echter trekt de overheid, die in wezen zeer pro-kapitalistisch georiënteerd is, zich weinig van deze protesten aan, en maar al te vaak laat zij het kapitalistisch belang prevaleren boven dat van de direkt betrokkenen of zelf van de bevolking in haar geheel. En dit kapitalisme heeft eigen belangen die weinig of niets te maken hebben met menselijke waarden.
Nu doet zich het merkwaardige feit voor dat de arbeiders de (onvrijwillige ) ruggengraat van het kapitalisme vormen. Zij zijn de makers van de produkten en daarmee van de winst van de ondernemers.
Winst behoort eigenlijk een abstract begrip te zijn, geen tastbare werkelijkheid. De winst der ondernemers is echter tastbaar en komt tot uitdrukking in geld, in bezit en rijkdom. Voor vele anderen op deze wereld betekent de geldwinst der ondernemers echter honger en armoede. Want geld is weliswaar een dode materie, maar het leidt niettemin een eigen leven, waarbij het miljoenen mensen de dood injaagt, armoede en rijkdom vaststelt, rente in het leven roept en zo geld op geld en bezit op bezit stapelt.
De arbeiders fungeren binnen het kapitalisme als uitbuitingsobject, waar de arbeidersklasse gedwongen wordt om de ruggegraat te vormen die het kapitalisme overeind houdt.
Het is duidelijk dat de uitbuiting van de arbeiders tot deze dwaze toestand geleid heeft; een uitbuiting die nog steeds plaats heeft. Van andere normen is nog steeds geen sprake, al wil men dat nog wel eens anders voorstellen. Een deel van de niet-bewuste arbeiders meent zich met het huidige systeem te kunnen verzoenen en schadeloosstelling te kunnen verkrijgen door zich in de konsumptie te storten. In werkelijkheid wordt dan; echter de uitbuitingsgraad vergroot terwijl de vervreemding toeneemt.
Reeds eerder is gesteld dat de vervreemding van de mens ten opzichte van zijn werk tot fatalisme en onverschilligheid leidt. Als compensatie zoekt de mens een schadeloosstelling door het nastreven van bezit. De commercie bedient zich van geraffineerde methodes om de mensen produkten aan te praten, die op z’n zachtst gezegd beslist niet noodzakelijk zijn. Gesuggereerd wordt dat door het bezit van deze artikelen de mens gelukkiger zou leven. Mede hierdoor is in een kort tijdsbestek een konsumptiemaatschappij naar Amerikaans model tot stand gekomen waarin velen zich storten om hun ellende en tekortkomingen af te reageren.
Het is dan ook een van de bewuste doelstellingen van het kapitalisme om de werkende mens daarin onder te dompelen. In de naoorlogse jaren is dit in de westerse wereld naar een hoogtepunt toegejaagd. Velen verzuipen zich in deze schijnwelvaart met als motief: na mij de zondvloed.
Het kapitalisme is bereid konsessies te doen, echter op voorwaarde dat ze haar bevoorrechte positie van uitbuiter blijft behouden.
In de zogenaamde westerse wereld zijn of worden deze konsessies door de ondernemers gedaan, konsessies die de arbeiders zekere rechten geven. Zij het dat deze rechten slechts door zeer lange en harde strijd konden Worden afgedwongen. Wij denken hierbij aan de sociale wetgeving, die de arbeiders voldoende middelen van bestaan geeft bij werkeloosheid of arbeidsongeschiktheid. Deze konsessies mogen echter de winstmogelijkheden van de kapitalist niet aantasten, wat dan bereikt wordt door de financiering van deze wetten als loonkosten door te berekenen in de kosten van de produkten. De positie van de uitbuiter blijft behouden. Temeer omdat is vastgelegd dat de arbeiders zelf een aanzienlijk deel van de sociale wetgeving financieren.
De erkende vakbeweging ontleend haar bestaan aan deze konsessies. Haar verste doel kan dan ook nooit anders zijn dan te pogen het kapitalisme sociaal en humaan aanvaardbaar te maken. Inderdaad heeft de erkende vakbeweging nooit getracht de wortels van de bestaande samenleving aan te tasten. De konsessies van het kapitalisme zijn veelal het werk van de druk van de erkende bonden, die als bemiddelaars tussen de arbeiders en ondernemers voortdurend het kompromis zochten en daardoor niets veranderden aan de bevoorrechte positie van het kapitaal. Zij menen veelal dat in een kapitalistische maatschappij arbeiders en ondernemers in overleg een bevredigende regeling tot stand zouden kunnen brengen, of dat het kapitalisme sociaal en humaan aanvaardbaar kan worden gemaakt. Maar dit zal nooit het geval zijn. Want het kapitalisme is in haar wezen verre van humaan, maar barbaars. Altijd staan de onderdrukkingsapparaten van de staat, het leger en de politie klaar, om ten hunne dienste, alle verzet dat zich direkt richt tegen de bevoorrechte positie van het kapitaal, onmiddellijk en krachtig neer te slaan. Daarom gaat het niet aan om slechts konsessies af te dwingen. Slechts verbeteringen binnen het “kader” van de kapitalistische maatschappij te eisen. Maar moet daarbij steeds gesteld worden dat het OVB als uiteindelijke doel de omverwerping van het kapitalisme ziet. Als noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een ander bestel, een andere samenleving. Vrij van uitbuiting en onderdrukking: het socialisme.
Hieruit moet men niet de konklusie trekken dat het OVB zich tegen de strijd voor sociale verbeteringen of loonsverbeteringen keert. Verre van dat. Maar als socialistische beweging is het haar taak de arbeiders erop te wijzen dat hun uiteindelijke belangen niet liggen in het verlengde van dit systeem, maar in de vernietiging ervan. Het OVB stelt zich duidelijk op het standpunt van bedrijfsorganisatie, waarmee de bezitsverhoudingen gewijzigd kunnen worden. Het OVB stelt zich tevens op het standpunt van arbeiderszelfbeheer, waarbij door het dragen van verantwoordelijkheid voor produktie en distributie, de arbeider zijn identiteit als mens weer terug zal kunnen vinden. Organisatie van arbeiders in de bedrijven. Daarvoor zal het recht afgedwongen moeten worden om zonder inmenging van anderen in het bedrijf te mogen vergaderen. Om uiteindelijk te komen tot het vormen van arbeidersraden, die gaan mee beslissen over wat en hoeveel er geproduceerd gaat worden, over het beheer, uitbreiding mechanisatie en automatisering; werktijd en andere arbeidsvoorwaarden. En die tenslotte het volle beheer over het bedrijf in handen zullen nemen. Dan zullen de arbeiders weer in het bedrijf geïnteresseerd zijn, in wat zij maken en in de zin van hetgeen zij maken.
Dit te bereiken zal een moeizame weg zijn, een weg echter die deze moeite en strijd ten volle waard is. Het zal tevens de weg zijn naar een rechtvaardiger en leefbaarder wereld.