Inhoud

Erich Mühsam - Dichter, publicist, anarchist, mens

Door Pszisko Jacobs

Een brochure over het leven en de werken van Erich Mühsam (1978-1934), een anarchist uit Duitsland die zich zijn leven lang onvermoeid inzette voor zijn idealen en hierom door de Nazi's werd vermoord.


Erich Mühsam - Dichter, publicist, anarchist, mens

Wat berichten over zijn jeugd aangaat, heeft Erich Mühsam ons betrekkelijk weinig nagelaten, dit in tegenstelling tot wat onder andere schrijvers gebruikelijk is. Het feit dat hij literair gezien in de eerste plaats dichter was, is hieraan niet vreemd. En ook zijn latere voorkeur voor artikelen en essays moet een literair vertellen over vroeger belemmerd hebben. Maar van groter gewicht in dit verband zal toch geweest zijn dat hij liever niet in verhalende vorm terugdacht aan zijn jeugd.

In een latere dagboekaantekening zegt hij: “Ik denk met ware afschuw terug aan de dagen waarop ik rondsloop, vol vrees voor de klappen die mij beloofd waren.” En wat verder heet het: “Iets afschuwe1ijkers aan beestachtige wreedheid valt nauwelijks te bedenken.” Zijn vader, een uiterst kleinburgerlijke man, overtuigd van de juistheid van zijn principes en daarbij in hoge mate ambitieus, heerste op despotische manier over zijn vrouw en kinderen. En waar het de meeste kinderen in dergelijke situaties lukt zoiets als een wijkplaats bij de moeder te vinden, wist Erichs moeder zich alleen maar bang en volgzaam te gedragen en hem in het geheel niet te beschermen tegen de grote gestrengheid van zijn vader. Erich herinnert zich uit zijn jeugd een troosteloos gevoel van verlatenheid. Een dergelijke verlatenheid dwingt het slachtoffer om zich met zichzelf bezig te gaan houden. Een voor de hand liggende activiteit is dan het schrijven, schrijven over wat je bezwaart.

In het algemeen staan de betrokkene bij dat schrijven twee wegen open: vervallen tot een sterk narcistisch getint droefgeestig zelfbeklag of hartstochtelijk rebelleren. Vanzelfsprekend komen er mengvormen van die twee voor. Dit nu was tot op zekere hoogte bij Erich het geval. Met name in het begin blijkt zijn poëzie weliswaar zeer opstandig van toon, maar een zekere droefheid over het menselijk bestaan is nooit ver. Zo staan er in zijn gedicht ’Dämmerung’ de regels: “In des Menschen bangem leid - stöbert die Vergangenheit.” Waarna hij dan in grimmige zelfspot laat volgen: “und er steigt voll Scham en Smach - einer spaten Hure nach.”

In beginsel is er bij bovenbedoelde soort van opstandigheid sprake van een protesthouding tegenover het eigen milieu. Bij Erich breidt die zich uit tot het geheel van kleinburgerlijke opvattingen en verhoudingen. Hij fulmineert tegen het kleinburgerdom en zal dit nog vele jaren doen. Toch zal hij de kleinburgers het scherpst aanvallen in een reeks van artikelen en essays. In zijn essay ’Bohème’, geschreven in 1906, waarin hij opkomt voor de bohémien kunstenaar en zich fel keert tegen de alom heersende bekrompenheid, eindigt hij zelfs met de uitspraak:

“Misdadigers, hoeren en kunstenaars - zij zijn het die de nieuwe cultuur de wegwijzen.” Zo’ n uitspraak komt bij hem natuurlijk ook voort uit het verlangen om kleingeestige lieden, waaronder zijn familieleden, voor het hoofd te stoten. Epater le bourgeois. In zijn gedicht 'Lumpenlied' begint hij met de regels “Kein Schlips am hals, kein Geld im Sack. Wir sind ein schäbiges Lumpenpack, auf das der Burger speit.”

De dichter laat hier weten dat hij op de benepen burger spuwt. Als typerende bijzonderheid moet hier worden vermeld dat Mühsam weliswaar altijd burgerlijke kleren is blijven dragen, maar dat hij deze zeer opzettelijk smerig liet worden en verwaarloosde. Zo zaten zijn kleren steeds onder de sigarenas en was hij voor een scherpe vouw in zijn broek bepaald niet te vinden.

Het is verleidelijk en het zou zinvol zijn na te gaan hoe het mogelijk was dat Erich Mühsam als zoon van streng burgerlijke en 'nette' ouders uitgroeide tot één van de bekendste opstandigen van zijn tijd.

Maar aan een enigermate omvangrijke psychologische benadering valt hier niet te denken. Mühsam zou zelf trouwens beslist niet geporteerd geweest zijn voor een psychologische benadering van de breuk met zijn vroegere leefwereld. Hij had iets tegen psychologen, waarvan hij in poëtische vorm heeft gezegd: “Eure Worte alle / sind die Mause falle / uns mit Speck und Brocken / aus uns selbst zu locken.” Zo'n uitspraak is natuurlijk veelzeggend en stamt vermoedelijk uit de tijd dat hij in een duidelijke geestelijke crisis verkeerde. Toch wil ik niet verder gaan dan met te stellen dat zo'n afwijzen van 'psychologische oorzaken' goed paste bij zijn karakterstructuur. In dat geval heeft men immers 'alles zelf bedacht'.

Behalve een milieu en klasse waarbinnen de mens opgroeit, valt er ook nog zoiets als een tijdsgewricht te onderscheiden. Erich Mühsam werd in 1878 geboren in Berlijn. Hij werd dus volwassen in het laatste decennium van de vorige eeuw. Dat was een periode waarin de macht en de betekenis van het Duitse rijk groeiden en zich consolideerden, de na-periode van Bismarck met de toenemende macht van Pruisen. Het was ook nog de tijd - zij het in afnemende zin - van de vele koningen, vorsten en andere adellijken, de tijd dus waarin Duitsland een statenbond was. De strijd tussen de burgers - de grootburgers - en de adel was nog in volle gang. Nauw met die expansie verbonden was de ontwikkeling van de arbeidersbeweging. Men mag zelfs stellen dat de laatste ondenkbaar zou zijn zonder de eerste. Massa's proletariërs raakten overtuigd van hun macht en betekenis en de steeds weer optredende economische crises konden daaraan weinig afdoen. De sociaaldemocratische leiders hielden niet op met de lof te zingen van de naderende staatsmacht van het socialisme. De getalsmatige machtstoename van de sociaaldemocraten had mede tot gevolg dat zich structurele veranderingen voordeden binnen de arbeidersbeweging: de socialisten gingen meedoen aan het machtsstreven o v e r de arbeiders en hierdoor verburgerlijkten zij. Men zou ook kunnen zeggen dat zij zó burgerlijk waren dat het heersen over de arbeiders voor hen vanzelfsprekend was. Binnen de arbeidersbeweging waren het vooral de anarchisten die hiertegen in het geweer kwamen. Zij voorspelden dat de macht van de staat o- ver de mensen steeds groter zou worden. De afhankelijkheid van de afzonderlijke mens, zou op ongehoorde wijze toenemen. Bovendien voorzagen die anarchisten dat niet het proletariaat definitief zou overwinnen maar de arbeidersleiders - die ongetwijfeld niet zouden ophouden met te verklaren dat zij het socialisme aan het brengen waren. De kritiek op de sociaaldemocratische luchtkastelen was hevig en liet niet af. Maar de in aantal groeiende sociaaldemocratische leiders beriepen zich op de wetenschappelijkheid van hun socialisme, dat volgens hen onomstotelijk bewees dat het arbeidersparadijs automatisch tot stand zou komen. Nodig alleen was de macht van het getal, zodat de staat via de stembus veroverd kon worden - en daarna in socialistische zin gerestaureerd. Ook het gros van de sociaaldemocratisch georganiseerde arbeiders lachte om die paar betweterige anarchisten. Ze betaalden hun contributie, wachten op de bevelen van hun leiders en… op de komst van de heilstaat.

Ondanks zijn stijgende afkeer van het kleinburgerlijk milieu brak Erich niet echt met zijn familieleden. Dit had minder te maken met zijn liefde of sympathie voor hen dan met de materiële genoegens die hij bij hen mocht smaken. Hij hield van lekker eten en drinken en was een verwoed sigarenroker. Bovendien zag hij zich niet zelden genoodzaakt bij hen om geld aan te. kloppen, dit ondanks het feit dat zijn vader hem regelmatig van geld voorzag. Heel wat keren zou hij de reizen naar zijn ouders en zijn broer en schoonzuster maken. Beide gezinnen verkeerden in goeden doen; de vader was sinds jaar en dag apotheker, de broer was arts. Dat telkens bezoeken van zijn familie begon al meteen in 1900, na dat hij was afgereisd naar het zo niet verlokkelijke dan toch inspirerende Berlijn.

Dank zij de relaties van zijn vader kreeg Erich in de hoofdstad des rijks werk als aspirant-apotheker. Maar van meet af aan zag hij in zijn verblijf aldaar iets heel anders dan de mogelijkheid om een eerzaam beroep uit te oefenen.

Eindelijk was hij verlost van de drukkende ouderlijke bemoeienissen en kon hij aan een eigen onafhankelijk leven beginnen.

Als beginnend dichter kwam hij al gauw terecht in een groep medestanders: onbekende schrijvers en dichters, halve en hele intellectuelen, mensen die opgewekt en opgewonden urenlang konden praten over kunst, filosofie en liefde. Deze mensen noemden zich 'Die Neue Gesellschaft.’ Ondanks die veelzeggende benaming had men er nauwelijks politieke belangstelling. Natuurlijk was men er voorstander van een omvattende en radicale verbetering van het menselijk bestaan, zelfs wel voor een totale ommekeer, maar tot een echt actief meedoen aan sociale bewegingen voelde men zich niet geroepen. Bij hen had de kritiek op de heersende verhoudingen zijn vertrekpunt in de afkeer van de burgerlijke milieus waaruit de groepsleden stamden. Met hun opvattingen en meningen bewogen zij zich duidelijk in de sfeer van een artistiek randbestaan: dat van de bohémiens.

Meestal mondt een dergelijk bestaan na verloop van tijd uit in een terugkeer naar het oude milieu. Een enkele van de betrokkenen ontwikkelt zich tot een echte kunstenaar of intellectueel. En een enkeling gaat het leven leiden van een echte opstandige. Dit laatste gebeurde met Erich Mühsam. Erich zal toen geen vermoeden hebben gehad dat hij eens een bekend anarchist zou zijn. Niet dat het anarchisme iets volkomen nieuws voor hem was. Al op het gymnasium raakte hij goed op de hoogte met het socialisme en het anarchisme. Hij werd zelfs wegens 'socialistisch gewroet' van school getuurd. Zijn voorkeur ging uit naar de opvattingen van Proudhon en Bakoenin. Veel waardering had hij ook voor de individueel-anarchist Stirner. Maar bij dat alles was toen voor hem het kunstenaarschap punt van uitgang. En dit opzicht zag hij in Oscar Wilde een ware geestverwant. In relatie tot Wilde moet over die eerste periode van Mühsams gemengd kunstenaar-anarchist zijn hier wat meer gezegd worden. Dit is niet alleen van nut om de ontwikkelingsgang van Mühsam beter te kunnen begrijpen, het verschaft ons ook inzicht in de denk- en leefwereld van degenen die met het anarchisme sympathiseerden zonder ooit anarchist te worden.

Zoals reeds aangeduid had hij veel van zijn aanvankelijke opvattingen omtrent het verband tussen de samenleving en de kunst te danken aan de Engelse schrijver Oscar Wilde (1854-1900). Deze was gemeten naar zijn activiteiten geenszins een anarchist - zelfs al heeft hij zo nu en dan verklaard dat wèl te zijn - maar hij was een groot bewonderaar voor Kropotkin.

In zijn boek 'De Menselijke ziel onder het socialisme' houdt Wilde zich bezig met het onderzoeken van en het zoeken naar die maatschappijvorm die de kunstenaar het meest tot zijn recht doet komen. In tegenstelling tot wat de meeste theoretici van het anarchisme verkondigen, stelt Wilde de kunst boven de samenleving. Zelf de allerbeste samenleving moet naar zijn mening ondergeschikt zijn aan de kunst. Met enige moeite zou men in Wilde een esthetisch bepaalde anarchist kunnen zien.

Tussen de esthetisch bepaalde anarchist en zijn 'gewone', sociaal-morele broeder - en zuster, niet te vergeten - bestaat een duidelijk verschil, een verschil dat zich laat vergelijken met dat tussen de individueel en sociaal anarchist. Vrijheid staat in beider vaandel, maar eerstgenoemde heeft daarbij vooral de eigen vrijheid op het oog en laatst genoemde die van anderen. Oscar Wilde maakt ons duidelijk dat de verovering van de staat om er een socialistische(sociaaldemocratische) van te maken niet inhoudt dat het individu (hier: de individuele kunstenaar) tot zijn recht komt. Mühsam heeft over het functioneren van de kunstenaar meer dan eens geschreven. Meestal opent hij zijn betoog met te verklaren dat hij voor de algehele socialisering van de productiemiddelen is. Later zal hij dat preciseren met te zeggen dat dit door middel van de arbeidersraden moet gebeuren. Hij is voor de meest consequente vorm van communisme, hierbij wel gedacht aan de oorspronkelijke, niet bevlekte betekenis van het woord.

Mühsam meent dus dat een ieder rechtstreeks evenveel recht heeft op de producten. Maar dan scheiden zich bij hem de wegen van kunstenaar en niet kunstenaar. Vrijwel alle sociale bewegingen en toestanden zijn nauw verbonden met ethische maatstaven, met maatstaven omtrent goed en kwaad dus.

Zo is het gehele politieke leven van ethische opvattingen doortrokken, hoe weinig er ook van de aanvankelijk aanwezige ethiek in de praktijk resteert. Maar de kunstenaar is in de grond van de zaak een niet-ethisch ingesteld individu. Hij kan zich als kunstenaar onmogelijk door ethische opvattingen laten leiden. Hierdoor wordt hij sociaal gezien vaak in een vijandige positie gedrongen. Dit nu zal ook het geval zijn in een socialistische toekomstmaatschappij. Gestreefd moet worden naar het verkrijgen en daarna behouden van levensruimte voor kunstenaars - en andere individualisten. Dit is noodzakelijk om ook andere dan kunstzinnige motieven. De individualisten namelijk zijn het die er voortdurend op moeten kunnen wijzen dat de uitbreiding van het individuele bestaan onmisbaar is voor het menselijk geluk.

Mühsam heeft als het er op aan komt meer waardering voor een levenskrachtige bedelaar, landloper of zwerver dan voor een brave, plichtsgetrouwe klassenbewuste proletariër. Maar, zo stelt hij met veel nadruk, de kunstenaars en de massa’s moeten in broederlijke samenwerking met elkaar het kapitalisme omver werpen en de socialistische-communistische maatschappij stichten.

'Ist dieses Ziel erreicht, dan geht der Künstler seines Weges weiter'. Uit Mühsams vroegste publicaties over de verhouding tussen de samenleving en de kunstenaar blijkt duidelijk dat voor hem het accent het zwaarst bij de kunstenaar lag. Dat zou later veranderen, vooral na zijn kennismaking met Gustav Landauer, zodat hij een soort van evenwicht vond tussen de esthetische en sociaal-esthetische overwegingen maar toch er toe overging de sociale problematiek het belangrijkst te vinden. Maar hij heeft de kunstenaar en de kunst altijd een warmt hart toegedragen.

De man die hem in anarchistische zin het sterkst van al heeft beïnvloed was genoemde Gustav Landauer (1870-1919). Denkbeelden en vooral ook het gedrag van deze man trokken Erich onweerstaanbaar aan, met name omdat Landauer 'alles' wilde veranderen. Deze apostelfiguur bezat een groot oratorisch vermogen. Iedere keer weer wist hij zijn toehoorders in vervoering te brengen. Wij kunnen alleen maar lezen wat hij indertijd gezegd heeft. En lezen zeker wanneer men betrokkene niet heeft meegemaakt - heeft iets ontnuchterend: men is er op uit te begrijpen wat er gedrukt staat. Als nuchter lezer van deze tijd komt men er al gauw toe Landauers uitspraken sterk overdreven te vinden. Hij werkt met dramatische oproepen, langademige retorische volzinnen, met woorden die meer gevoelsinhoud dan echte betekenis hebben. En hierbij komt nog dat Landauer voortdurend datgene wat nog behoort tot het rijk der verlangens aankondigt als feitelijkheden van de volgende dag. Zijn opvattingen hebben wat al te nadrukkelijk het karakter van een heilsleer. Hij was net zo'n elektriserende persoonlijkheid als Domela Nieuwenhuis in Nederland. Als proeve van Landauers manier van verwoorden volgt hier een van zijn gebruikelijke redeneringen:

“Zorg eerst voor een zinvolle wijze van samenleven, o Mensheid. Volkeren der aarde, bouwt eerst aan jullie tehuis en zorgt voor de rechtvaardige ruil van jullie goederen. Laat eerst het goede in jullie harten en het inzicht in jullie hoofden g roeien. Betracht eerst de aangeboren en eeuwig gelijkblijvende religie van de liefde in het kleine en van de rechtvaardigheid in het grote. Dan kan het niet uitblijven of de bijzondere vorm van de mensheids-re1igie moet tot ontwikkeling komen.' (Aus unstillbarem Verlangen, 1914)

Landauers invloed op anarchisten en niet-anarchisten was lange tijd beduidend, maar zijn bindende kracht nam af. Ook zijn invloed op Mühsam zou gaandeweg verminderen. In die eerste jaren verkeert de jonge adspirant-apotheker-dichter-redacteur in zowel anarchistische als literaire kringen. Hij houdt lezingen voor arbeiders, stelt het opportunisme van de sociaaldemocraten aan de kaak, drijft de spot met hun voorstellingen van de toekomstige socialistische staat. Scherp-principieel keert hij zich tegen het historisch-materialisme, waarbinnen naar zijn opvatting te weinig plaats is ingeruimd voor het individuele bestaan.

Het apothekerschap moet hij nu al gauw laten schieten, waarna hij in zijn onderhoud tracht te voorzien met diverse vormen van cabaretwerk. En met schrijven natuur lijk. Wat dit laatste aangaat, door zijn scherpe uitspraken raakt hij ook buiten zijn eigenlijke kring bekend. In 1904 is het al zo dat de politie bij voortduring zijn doen en laten controleert. Die controle gaat hem steeds meer benauwen, wordt hem tenslotte tot een ware last. Hij overweegt dan om enige tijd op reis naar het buitenland te gaan. Hij koestert de hoop dat daarna de overdreven politionele en justitionele belangstelling voor zijn persoon en zijn werk voorbij zal zijn.

In 1905 is het zover. Met een vriend gaat hij op weg, eerst naar Noord-Italië en vervolgens naar Zwitserland, waar hij terecht komt in het plaatsje Ascona. Daar verblijft hij in een voornamelijk door Duitsers bewoonde kunstenaarskolonie annex verzamelplaats voor allerlei zonderlingen.

Hij schrijft hier een boekje over, 'Ascona' geheten. Uit dit werkje blijkt onverbloemd, zij het kunstzinnig, naar welke principes zijn sympathie uitgaat. Zo heeft hij een duidelijke afkeer van over-ethische lieden, met name wanneer hun ethiek gekoppeld is aan het vegetarisme:

“En zo werd ik bij de rauwkosteters ondergebracht en kreeg een zogenaamde luchthut als behuizing toegewezen. Van vroeg tot laat was ik appels, pruimen, bananen, vijgen, wal-, aard en kokosnoten aan het kauwen. Het was afschuwelijk en ik voelde mijn krachten slinken. Dat hield ik zo veertien dagen vol, toen stapte ik naar de directeur toe en klaagde bij hem dat ik op die manier wel ten gronde moest gaan. “O” antwoordde hij, “dat is alleen maar de crisis. Daar moet iedereen doorheen komen.” “Maar” opperde ik, “wanneer ik de crisis nu eens niet overleef? Wanneer ik daarbij het loodje moet leggen?” Mijnheer Oedenkoven keek mij eens streng aan en zei vervolgens: “Dat zou inderdaad best kunnen. Maar in dat geval zal er met u niets verloren zijn gegaan!” Toen daalde ik de berg af, naar het dorp toe, ging daar aan een tafeltje in een degelijke osteria zitten, liet mij een biefstuk brengen, dronk daarbij een halve liter wijn en rookte tot besluit een grote, dikke sigaar. Nooit heeft een maaltijd mij zo goed gesmaakt, mij zo op krachten gebracht en mij zozeer tot het leven teruggeroepen.”

Hij bespot die al te ethische lieden vooral om hun overdreven kuise gedrag en hun afzien van de levensgenoegens in het algemeen. Dat doet hij ook in een zogenaamd alcoholvrij drinklied van zes lange coupletten, “Der Gesang der Vegetarier” geheten. Maar hij is oprecht genoeg om te zeggen dat hij in Ascona ook met voortreffelijke lieden in aanraking is gekomen. Zo is hij daar veel opgetrokken met de Zwitserse arts Fritz Brupbacher (1874-1945), een man die jarenlang tevergeefs geprobeerd heeft anarchistische opvattingen te introduceren in het sociaaldemocratische en communistische partijwezen. In 1905 stichtte Brupbacher een antimilitaristische liga.

Op zijn verzoek schreef Mühsam daar een soort van bondslid voor.

Mühsam blijkt grote waarde te hechten aan de opvoeding van kinderen. En dat was ook toen al in revolutionaire kringen eer uitzondering dan regel Zijn opvattingen blijken ook nu nog zeer modern te zijn.

“De kleine Habakuk, dat een uitzonderlijk intelligent en mooi kind is , geniet de vrijste opvoeding die men zich maar kan voorstellen, dat wil zeggen: in het geheel geen opvoeding. Er wordt hem niets bevolen en niets verboden. Hij mag eten en slapen zoveel en wanneer hij maar wi1. Hij mag ronddartelen waar en zolang hij maar zin heeft. Maar het mooist van al is: zijn pleegouders nemen hem volkomen serieus. Bij hem geen dressuur - zoals dat in de Duitse bourgeois-kringen gebruikelijk is - in nette kunstjes en conventionele leugenachtige gezegdes, die opgedreund moeten worden wanneer er visite komt, maar hij beweegt zich te midden van de volwassenen. En wanneer hij een opmerking maakt of een vraag stelt, wordt er met dezelfde ernst en aandacht, geluisterd en geantwoord als bij een volwassen persoon. Hoe walgelijk is het niet dat kinderen wanneer ze iets ten geschenke krijgen, gedwongen worden hiervoor te bedanken, notabene in de levensfase dat zij nog niet in staat zijn gevoelens van dankbaarheid te bezitten.

Het verpest mijn plezier om een kind iets te geven wanneer het daarop reageert met zo'n aangeleerde leugen. Als het echt blij is over zijn geschenk is het heel goed in staat z'n gevoelens tot uiting te brengen. En het zal dit op een hartelijker en eerlijker manier doen dan een netjes opgevoed stadskind. Immers, zo'n kind krijgt voor zijn al fantaserend overgaan tot het uitspreken van de allerliefste leugens een pak slaag alsof het om een halsmisdaad ging. (Ascona, 1905)

Mühsam blijkt een uitgesproken en ook wel uitzonderlijke opvatting te hebben omtrent het stichten van anarchistische land- en tuinbouwkolonies. In tegenstelling tot zijn vriend Landauer ziet Mühsam daar weinig heil in - de leden zouden zich meer bezighouden met discussiëren dan met produceren! Maar hij acht de stichting van een uitwijkplaats voor antikapitalistische lieden alleszins nastrevenswaardig. Als bewoners van zo'n plek, naast moreel-sociaal geïnspireerde tegenstanders van het kapitalisme, de echte maatschappelijk uitgestotenen, van zogenaamd lompenproletariaat tot gevangenisklanten aan toe.

Uit datzelfde boekje blijkt nog een eigenaardigheid van hem: zijn afkeer van de agressieve strijdsters voor de gelijkberechtiging van de vrouw. Hij zegt van hen en van de vrouwen in het algemeen dat zij niet geschikt zijn om te organiseren. Daarbij komt hij niet met de toevoeging dat zij dat niet kunnen als gevolg van hun eeuwenlange achterstelling. Voor hem is hier kennelijk sprake van een natuurlijk - en dus onveranderbaar gegeven. Van dergelijke mannelijke superioriteitsgevoelens zal hij ook later zo nu en dan blijk geven, niet opvallend… maar onmiskenbaar … voor ons nu.

Die lichte gespletenheid inzake de waardering van de vrouwen zou nooit geheel verdwijnen, zelfs niet in zijn huwelijk met Kreszentia (Zenzl) Mühsam. Wel een bewijs hoe sterk de krachten van het oude milieu kunnen zijn. En vergeten wij vooral niet hoe patriarchaal de samenleving toen nog was.

Dat op reis gaan van hem was weliswaar een reactie op de politionele bemoeienissen die hem ten deel vielen, maar er zat nog wel wat meer achter. Erich verkeerde in een crisissituatie, die werd veroorzaakt door zijn eigen ontwikkelingsgang. Hij was bezig zich definitief los te maken van zijn vroegere leven, maar aarzelde nog welke weg in te slaan: die van het kunstenaarschap of die van het anarchist zijn. In 1904 kreeg hij een ineenstorting, die hij zelf wenste toe te schrijven aan materiële ontberingen. Zijn vader verklaarde dat dit niet waar kon zijn, omdat hij zijn zoon regelmatig van geld voorzag. De vader zocht de verklaring voor de ineenstorting in het ontbreken van een echt levensdoel - en hiermee sloeg hij de plank niet eens zo heel ver mis. Bovendien vond de vader dat er veel onheil gekomen was van de kant van slechte vrienden.

Voor Erich had de hele toestand zich nog toegespitst door het morele aandringen van zijn vriend Landauer om zich meer aan het anarchisme te wijden. Ook dat begon hem te benauwen. Genoeg redenen om er tussen uit te breken. En wat lag er toen meer voor de hand dan op 'Wanderschaft' te gaan?

Aanvankelijk begon Erich dus samen met een vriend - Johannes Nohl - wat rond te trekken, met korte of wat langere verblijven te midden van nieuw verworven vrienden. Teneinde nog iets te kunnen verdienen besloot hij hierover te publiceren. Voor het overige bepaalde hij zich tot een milde vorm van parasiteren - naar hij later zelf verklaarde. Hij schreef wat meer gedichten en bewoog zich hiermee ook weer in de richting van het cabaret. Van het één kwam het ander en zo verkreeg hij in 1905 engagementen bij diverse cabarets in Wenen. En in datzelfde jaar rondde hij zijn blijspel 'Die Hochstapler' ('De oplichters') af. Dat bestaan van rondtrekkend cabaret-dichter schonk hem grote voldoening.

Bevrijd van knellende banden en drukkende verplichtingen maakte hij kennis met steeds weer andere mensen en situaties. Om zijn blik nog meer te verruimen trok hij in 1907 naar Parijs, waar hij in contact kwam met een in die tijd heel bekende man van het cabaret: Aristide Bruant. En zo leek Erich toch wel voorgoed gekozen te hebben voor een artistiek bestaan.

Maar wanneer hij het jaar daaropvolgend weer eens samenkomt met Gustav Landauer, weet deze hem opnieuw in de ban van zijn anarchisme te brengen en wordt hij lid van de door zijn vriend gestichte 'Sozialistischer Bund'. Met deze bond heeft men niet een nieuwe arbeidersorganisatie op het oog, maar een startmogelijkheid voor gelijkgezinde linksen voor gezamenlijke acties. Hiertoe behoren ook diverse projecten van anarchistische landbouw- associaties, waarvoor Landauer nog altijd grote belangstelling heeft. Hun bondsblad 'Der Sozialist' zou tot 1915 verschijnen.

Een jaar na de stichting van de bond vestigt Mühsam zich in München.

Daar wijdt hij zich aan het cabaret, enerzijds omdat dit hem blijft aantrekken anderzijds omdat hij ermee in z'n onderhoud kan voorzien. De aantrekkelijkheid zit 'm daarin dat hij er in poëtische vorm zijn kritiek op en zelfs zijn protest tegen de wereld kwijt kan, zo o.a. in zijn gedicht 'Rendez vous':

“Ich bin verdammt zu warte / in einem Bürgergarten / auf das geliebte Weib.”

Het publiceren wordt niet vergeten. Zo werkt hij aan het in die dagen alom bekende satirische blad 'Simplicissimus' en verschijnt zijn tweede bundel gedichten: 'Der Krater'. In die tijd ontstaat zijn vriendschap met de bekende Duitse schrijver en toneelspeler Frank Wedekind(1864-1918); een man die in zijn gedichten en meer nog in zijn stukken vernietigende kritiek levert op de samenleving. Met dat al begeeft Mühsam zich in zijn ontwikkeling steeds meer op het gebied van de maatschappelijke veroordeling. Hij toont zich in dat opzicht een uitmuntend en ook uitermate opvallend politiek essayist. Niet alleen dat hij hierdoor in toenemende mate de aandacht op zich doet richten - in zekere zin berucht wordt - er ontstaat een verwijdering tussen hem en Landauer. De verkoeling had zich al enigszins kenbaar gemaakt in 1905 doordat Landauer toen vond dat Mühsam deserteerde. Na Erichs terugkeer op Landauers anarchistische nest en door de gezamenlijke activiteiten met de 'Bund' bleven de meningsverschillen min of meer onder de oppervlakte, maar steeds weer kwam tot uiting dat Landauer zich met zijn opvattingen maar moeilijk kon losmaken van de negentiende-eeuwse voorstellingen. Het kon niet uitblijven dat Erich in dat opzicht zijn leermeester ontgroeide. Daar kwam als zeer belangrijke factor nog bij dat de twee mannen heel verschillend dachten over de seksuele problematiek in relatie tot hun anarchistisch handelen. Mühsam had een voor die tijd zeer vooruitstrevende visie op het liefdeleven van de mens. Dat kreeg onder meer gestalte in zijn 1909 geschreven toneelstuk 'Die Freivermählten' (Het vrije huwelijk). De verwijdering tussen de twee mannen kreeg echt zijn beslag nadat Mühsam in zijn essay 'Frauenrecht' had gereageerd op Landauers artikel 'Tarnowska', beide in 'Der Sozialist', waarvan Landauer hoofdredacteur was. Deze had niet minder dan a-seksuele en zelfs anti-seksuele principes verkondigd - overigens niet zo heel verwonderlijk in die nadrukkelijk seksueel-vijandige tijd. Mühsam had daar fraai gestileerd maar onomwonden zijn mening omtrent de seksuele vrijheid(Freie Liebe) tegenover gesteld. En bepaald uitdagend - alweer: voor die dagen - was dat hij met nadruk de seksuele vrijheid van de vrouw beklemtoonde. Hij maakte hierbij korte metten met de heersende fatsoensnormen en streek zijn vriend, preuts als deze was, tegen de haren in. Maar het wordt tijd Mühsam hier zelf aan het woord te laten, uiteraard met een fragment uit zijn 'Frauenrecht':

“Er is in dit blad ijverig partij gekozen voor het monogame huwelijk.

Het valt niet te betwisten dat in vele gevallen zo'n huwe1ijk als een wonder van een instituut en als grondslag van de cultuur te beschouwen valt. Dat is name1ijk het geval wanneer het huwe1ijk is gebaseerd op wederzijdse liefde en tederheid. Maar het zou al te gewaagd zijn te beweren dat de mens - man zo goed als vrouw - monogaam van aard is en dat om die reden de huwelijkssluiting als een morele eis zou moeten gelden. Er zijn onder beide geslachten mensen die het verlangen hebben om met één persoon seksueel te verkeren en er zijn anderen die een sterke wens naar afwisseling koesteren. Het is een volstrekt willekeurige eis - door de staat gesteld om in hoofdzaak erfrechtelijke redenen - dat de mensen elkaar ges1achte1ijk 'trouw' moeten zijn.

Met socialisme heeft dat in de verste verte niets van doen. Of het socialisme eens zal steunen op huwelijken en gezinnen is een zaak die wij op dit moment moeilijk kunnen uitmaken. Ook overtuigde socialisten uit vroeger tijd hadden hierover ernstige twijfels. Het heeft hier geen zin zich te beroepen op het verleden, want het huwe1ijk heeft vrijwe1 nooit een vrijwillig karakter gehad. In de oudheid had de man bijna overal het recht meerdere vrouwen te bezitten en tot in onze tijd toe heeft de vrouw in dit opzicht geen rechten en is de man het onomstreden hoofd van het gezin. Uiterst walgelijke bepalingen in de wet hebben zich tot op heden kunnen handhaven. De allerergste zijnde diverse bepalingen die onder het mom van de heiligheid van het huwelijk en gezin de moeder van het recht op haar kinderen beroven. De kinderen kunnen de man toegesproken worden wanneer de vrouw tot 'schuldige' wordt verklaard. Zeer te recht is de liefde vrij. Maar even terecht is het zo dat de vrijheid in de liefde nog moet worden bevochten, inzonderheid waar het de vrouw betreft. En dus is 'vrije liefde' wel degelijk iets waar de vrouw recht op heeft. Dat recht is het meer waard opgeëist te worden dan het armzalig beetje politieke rechten. Hoe weinig die betekenen heeft men intussen al wel vast kunnen stellen door te kijken naar de wijze waarop de mannen er gebruik van maken. De opvoeding tot zelfstandigheid in de wezenlijkste aangelegenheden, het kunnen beschikken over het eigen lichaam zonder hierbij gehinderd te worden door morele intriges, het bevrijd worden van de publiekelijke controle op de geslachtelijke ongereptheid van de vrouw, haar onomwonden erkenning als mens, dat zijn vrouwenrechten waarvoor ook wij, socia1isten, ons terecht met veel ijver zouden kunnen inzetten.” (Frauenrecht, in 'Der Sozialist', 1910)

Na de botsing op papier gingen hun wegen steeds verder uiteen. Een soort van verzoening zou niet eerder plaatsvinden dan in 1918, bij de gebeurtenissen rond de vorming van de Beierse Radenrepubliek.

Hierboven heb ik met betrekking tot Mühsam publicistische werk het woord berucht laten vallen. Zijn naam en persoon kregen almaar grotere bekendheid door de scherpte van zijn uitspraken. Deze hadden te maken met zijn maatschappij opvattingen - zijn anarchisme dus, waarmee hij zich heel opzettelijk keerde tegen de sociaal-democratie - maar nauwelijks minder scherp bleef hij zijn aanvallen richten op de leef- en denkwereld van de kleinburgers. Bij deze laatsten hadden zijn uitspraken over de zo noodzakelijke seksuele bevrijding van de vrouw een nagenoeg sensationele uitwerking, dit vooral voor Mühsam in negatieve zin. Door zijn onverbiddelijke offensieve stellingname gingen de weinige vooruitstrevende burgerlijke bladen er toe over zijn bijdragen te weigeren. Ze kregen namelijk steeds meer klachten van 'verontruste' lezers. Dat weigeren gebeurde aanvankelijk incidenteel. Maar het werkte zo aanstekelijk dat het Mühsam vrijwel onmogelijk werd nog wat geplaatst te krijgen. Ten einde raad besloot hij zijn eigen maandblad uit te geven. Dat werd 'Kaïn'. Het had de veelbetekenende ondertitel 'Zeitschrift für Menschlichkeit'. De eerstkomende jaren was het hem mogelijk van de opbrengst van dat blad te leven. Het werken eraan was een uitputtende aangelegenheid doordat hij de enige was die er in schreef. Maar het gaf ook grote voldoening: hij kon schrijven wat hij wilde. Mühsam streefde er naar in Kaïn' tot een evenwichtige vermenging van poëzie en politieke stellingname te komen. In die jaren kort voor de eerste wereldoorlog groeide zijn naam als uitstekende essayist. Hij groeide in de ruimte die hij zich zelf geschapen had. Heel bewust begon hij langzaamaan minder aandacht te besteden aan zijn literaire werk en koos hij de weg van de maatschappijkritiek. En in dit verband koos hij weer uitdrukkelijk voor het anarchisme. Maar dat hield niet in dat zijn oude liefde voor het literaire geheel verwaarloosd werd. Zo verscheen in 1914 zijn derde bundel gedichten - Wüste - Krater – Wolken - en schreef hij het toneel stuk 'Die Freivermahlten' ( Zij die in een vrij huwelijk leven) ten einde. Helaas moest hij in dat zelfde jaar zijn maandblad wegens het uitbreken van de oorlog opheffen.

Het uitbreken van die oorlog betekénde ook voor Erich Mühsam het definitieve einde van een tijdperk. De verschrikkingen van de 20e eeuw waren nu eerst recht begonnen.

Krieglied

  • Seng en,brennen, schiessen,stechen,
  • Schadel spalten, Rippen brechen,
  • spionieren, requirieren,
  • patrouillieren, exerzieren,
  • fluchen, bluten, hungern, frieren…
  • So lebt der edle Kriegerstand,
  • der Flinte in der linke Hand,
  • mit Gott, mit Gott,
  • mit Gott, mit Gott
  • für König und Vaterland

Oorlogslied

  • Schroeien, branden, schieten, steken,
  • Schedels kraken, ribben breken,
  • vorderen en spioneren
  • patrouilleren,exerceren.
  • Hongren, bloeden duizend keren.
  • Zo leeft de eedle soldatenstand.
  • Het geweer in de linker hand.
  • Met god, met god
  • Met god, met god
  • Voor koning en vaderland.

1914-1919

De oorlogstoestand heeft ongetwijfeld belemmerend gewerkt op Mühsams anarchistische activiteiten, maar vergeleken met de situatie tijdens de tweede wereldoorlog had men daar toen een veel grotere vrijheid van handelen. Dat politie en justitie de 'roerige elementen' in de gaten hielden, was niet anders dan normaal te noemen. De revolutionairen waren immers niet anders gewend. En gedurende de periode dat de oorlogsroes het sociale leven in Duitsland nog beheerste, hoefden de autoriteiten zich geen zorgen te maken. Een grotere waakzaamheid dan voorheen was nauwelijks nodig. Dat zou na verloop van tijd wel veranderen. Toen de loopgravenoorlog maar niet ophield en de aanvoer van kanonnenvlees niet snel genoeg kon gaan, nam de weerstand tegen de oorlog merkbaar toe. Die weerstand was aanvankelijk bescheiden genoeg, begon - hoe kon het anders - in de kringen die al sinds jaar en dag tegen de heersende maatschappelijke verhoudingen geageerd hadden. Dat waren de radicale sociaaldemocraten, verder de zogenaamde onafhankelijke socialisten en natuurlijk de anarchisten. Een andersoortige en meer massale weerstand - zeg maar verzet - begon zich pas kenbaar te maken in het voorjaar van 1916: er heerste toen gebrek aan voedsel. Een van de bekendste mensen die van meet af aan hun protesten tegen de oorlog hadden laten horen, was Karl Liebknecht(1871-1919). Als gevolg van zijn anti-mi1itaristiese uitspraken werd hij in augustus 1916 zelfs wegens hoogverraad tot gevangenisstraf veroordeeld. Na twee jaar zou hij vrijkomen, dank zij de revolutie in Berlijn.

In januari zou hij evenals Rosa Luxemburg door militairen vermoord worden. Maar ik moet niet op de komende gebeurtenissen vooruitlopen. Andere bekende tegenstanders van de oorlog en bestrijders van het militarisme waren onder meer de schrijver Heinrich Mann, de schrijver-uitgever Maximilian Harden, Martin Andersen-Nexö ( schrijver van romans over arbeiders, de schrijver politicus Kurt Eisner. Vanzelfsprekend zaten ook de anarchisten niet stil. Gustav Landauer roerde zich en Erich Mühsam deed vooral in de jaren 1916- 1918 veel moeite om de diverse anti-mi1itaristiese groeperingen tot onderlinge samenwerking te brengen. Behalve dat hij kontakten onderhield met bo-vengenoemde schrijvers-publicisten richtte hij zich tot groepen als 'Internationale Sozialisten Deutschlands' en 'Bremer Linke'. Maar de uitgangspunten van de diverse groepen en mensen lagen te ver uiteen. Tot een eensgezind handelen kwam het niet. Mühsam werd vanwege zijn activiteiten in juni 1916 gearresteerd: hij zou een honger-opstootje georganiseerd hebben.

In een dagboek aantekening over die beschuldiging zou hij zeggen dat dit tot zijn spijt niet het geval was. In april 1918 weet hij niet langer door de mazen van het justitionele net te ontsnappen. Wegens 'ondergrondse handelingen' wordt hij gearresteerd en tot november van dat jaar gevangen gehouden.

Ook al was Mühsam een lijnrechte tegenstander van het militarisme, een voorstander van de geweldloosheid was hij bepaald niet. In enige van zijn na de oorlog gepubliceerde - maar tijdens de oorlog geconcipieerde gedichten tekent hij op felle en verontwaardigde manier de realiteit van de oorlog. En in wat later geschreven werk komt hij met heel duidelijke suggesties voor de dag. In zijn 'Soldatenlied' - ontstaan in 1916 - opent hij de strofe:

“Wir lernten in der Slacht zu stehen / bei Sturm und Höllenglut. / Wir lernten in den Tod zu gehen, / nicht achtend unser Blut. / Und wenn sich einst die Waffe kehrt, / auf die, die uns den Kampf gelehrt, / Sie werden uns nicht feige sehn, / Ihr unterricht war gut.”

Nog duidelijker is hij in zijn 'Rate-Marseillaise', de Marseillaise van de arbeidersraden dus. Hij roept daarin op tot het vormen van arbeiders-, boeren-, en soldatenraden. Het refrein luidt:

“Auf Völker, in den Kampf! Zeigt euch der Brüder wert. Die Freiheit ist das Feldgeschrei. Die Räte sind das Schwert!”

En hiermee zijn wij een uiterst belangrijke periode in Erich Mühsams leven en in de geschiedenis van Duitsland - vooral die van de Duitse arbeidersklasse - genaderd.

Op 7 november 1918 vond er in München een indrukwekkende vredesdemonstratie plaats van de arbeidersbeweging. Deze was georganiseerd door de sociaaldemocraten van de revolutionaire soort, uiterst linkse socialisten en anarchisten. Naast diverse anderen was Erich Mühsam één van de woordvoerders. In zijn betoog maakte hij bekend dat het in het koninkrijk Beieren afgelopen was met de monarchie. De arbeiders en de gewone soldaten hadden het nu voor het zeggen. De revolutie was een feit. Dat terzijde schuiven van de oud- heersers vond in die dagen in vrijwel geheel Duitsland plaats: de adel had als maatschappelijke machtsgroepering voor eens en voor altijd afgedaan. Nagenoeg op het zelfde moment dat Mühsam de republiek van arbeiders en soldaten uitriep, greep Kurt Eisner - van de Onafhankelijke Socialistische Partij van Duitsland (USPD) - de feitelijke macht en begon onmiddellijk aan de reorganisatie van het sociaaleconomische leven. Die reorganisatie geschiedde onder de leuze 'Alle macht aan de raden' en leek in dat opzicht nogal wat op de beginsituatie van de Russische Revolutie in het jaar daarvoor. Mühsam was vrijwel meteen in functie, zij het in een functie waarvan hij voor die tijd niet gedroomd had: die van leider van de politieke veiligheidsdienst. Dat zou overigens maar kort duren, want Eisner kwam als president van de jonge republiek al heel gauw met de verordening dat de officieren en ambtenaren weer aan het werk moesten.

Wat was nu het belangrijkste grondprincipe van het radensysteem? Afgezien van alle in de toekomst nog te verwerkelijken plannen omtrent volkomen gelijke rechten van iedereen inzake productie en consumptie en omtrent de afschaffing van het kapitalistisch stelsel, was het radensysteem er één waarbij de volksvertegenwoordigers rechtstreeks gekozen werden en ieder moment afgezet konden worden. Niets dus van zogenaamde getrapte verkiezingen, niets ook van een politieke partij die de macht bezat. De raden van arbeiders, boeren en soldaten vormden de eigenlijke macht in de samenleving. In het echte radensysteem bestaat er niet een regering ergens aan de top of in het centrum. Het is dus van begin af aan iets heel anders dan een politieke constructie van een volksstaat, de communistische staat, de socialistische staat en wat er nog meer aan even fraaie als onjuiste benamingen te bedenken valt. Communistische respectievelijk socialistische partijen van welk slag dan ook bezitten geen wezenlijke macht. Duidelijk is wel dat de echte radenidee van anarchistische oorsprong is. Het lag voor de hand dat de arbeiders en de soldaten, opgegroeid als zij waren onder kapitalistische verhoudingen (en op zijn gunstigst groot gebracht in de sfeer van de sociaal-democratie), met die raden-idee niet veel wisten te beginnen. De 'Bismarkse' wereld, waarin de Duitse arbeiders tot dan toe geleefd hadden, maakte dat zij ondanks hun revolutionair optreden steeds weer vervielen in het denken langs door hun partij- en vakbondsleiders ontworpen lijnen.

Heel tactisch had Kurt Eisner aan Gustav Landauer het verzoek gericht om naar München te komen en mede te werken. Niet alleen dat Landauer één van de weinigen was die de raden-idee wist te hanteren, vele vooraanstaanden in de arbeidersbeweging kenden en vertrouwden hem. Daar kwam nog bij dat hij gloedvolle betogen en redevoeringen kon houden. En - geredeneerd in de trant van de sociaaldemocraten - zoiets was nooit weg bij het in beweging brengen van de 'massa'. Wat stellig ook niet onbelangrijk was - nog altijd redenerend naar Eisners opvattingen - onder de heersende verhoudingen: Landauer zou Mühsam kunnen corrigeren, afremmen dus. Want Mühsam was de oprichter van de RAR (Revolutionaire Arbeiter Rat). De RAR was weliswaar geen arbeiders- of soldatenraad in de echte betekenis van het woord en veel meer een tegenhanger van de politieke partijen ter plaatse, maar had wel veel invloed. Een tactische tegenvaller voor de weliswaar revolutionaire maar voor het overige goed-door-bakken sociaaldemocraat, was dat Landauer zich onmiddellijk bij de RAR aansloot. Toch had Eisner, als president van de jonge republiek het wel goed gezien dat er van Landauer een bemiddelende en afremmende werking zou uitgaan Mühsam liet ondertussen zonder ophouden in woord en geschrift weten hoe naar zijn opvatting echte raden er uitzagen. Tegelijkertijd deed hij uitkomen hoe belangrijk het was de contacten met de Sovjet-Unie te versterken. De revolutie had immers alleen kans van slagen als deze internationaal was. Hij had het zelfs over het openen van diplomatieke betrekkingen met Rusland. Ook de door hem ontworpen verkiezingsregelementen met betrekking tot de raden hadden veel weg van de door de Russen gehanteerde. Maar Mühsams feitelijke invloed op de arbeiders, op de arbeiders en soldaten-raden werd nooit groot, bleef ver achter bij die van Landauer en nog weer verder bij die van Eisner. Daar kwam nog bij dat Mühsam er maar niet in kon slagen die twee te bereiken - laat staan winnen voor - de door hem uitgedachte opvattingen omtrent de doorvoering van de raden. Wat te verwachten viel gebeurde: de aanhangers van de raden-idee en die van de parlementaire principes kwamen tegenover elkaar te staan. Dus werd er gestreefd naar een compromis. Maar deze hield een duidelijke terzijdestelling van het in praktijk brengen van de raden-idee in. De raden-ontwikkeling zou vertraagd moeten worden. Landauer en Mühsam waren daartegen en ook de Spartakisten - zeg maar communisten - verzetten zich tegen de plannen van Eisner en consorten. Er kwamen gewone - dat wil zeggen parlementaire - verkiezingen. Eisner en de zijnen leden een nederlaag. De partijen van weleer, SPD en de Bayrische Volks-Partei, verkregen een meerderheid. Toch bleef Eisner aan het bewind en was ook de rol van de raden zeker nog niet uitgespeeld. De hele roerige en verwarde situatie bracht dit met zich mee. De mensen die de macht in handen hadden, waren niet bereid om het parlementaire gedoe de ruimte te geven. Landauer koos korte tijd hierna voor de versterking van de macht van de raden en zag zich vervolgens om tactische redenen genoodzaakt samen te gaan werken met de communisten.

De militaire situatie werd voor de jonge republiek almaar slechter. De strijd tegen 'de witten' - de rijkstroepen - was in volle gang. Want in het grote Duitsland waren de kaarten geschud om met het oude spel door te gaan. Met name de sociaaldemocraten deden hieraan ijverig mee. Zij wilden niets weten van arbeidersraden en revolutie. De rol van de partij en vakverbond zou dan immers vrijwel uitgespeeld zijn. Van die zijde dus geen medewerking voor de Beierse republiek zoals deze Eisner voor ogen stond. Integendeel, het was tegenwerking alom. En zo spitste de machtsstrijd binnen de nieuwbakken republiek toe. Toch slaagde Eisner er in de onderlinge samenhang te handhaven en de touwtjes in handen te houden. Maar zo langzamerhand zag hij zich gedwongen te wijken voor de grote partijen. Daarom besloot hij zijn ontslag als president in te dienen. Nog voor hij dat kon doen, werd hij door een adellijk heerschap neergeschoten op straat. Onmiddellijk trad er een verscherping van de standpunten opdiende een verharding van de sfeer zich aan. En hiermee nam de verwarring natuurlijk toe. Eén en ander is door Ed Coenraads - pseudoniem voor de historicus A. Pit - goed beschreven in zijn sleutelroman 'Fakkeldragers'.

Meer dan voordien kwam het zwaartepunt van het gebeuren bij de raden te liggen. Na de moord op Eisner bleek het samenwerkingsorgaan van de raden onverwacht uitgegroeid tot het orgaan van de revolutie zelf. Mühsam zei tijdens een bijeenkomst op die dag onder meer:

“Nu is het moment aangebroken dat wij ons moeten uitspreken voor het socialisme, voor het beginnen van een nieuwe samenleving óf voor het verder gaan van het toepassen van lapmiddelen… Vergist u zich niet in de stemming daarbuiten. Het is daarmee geen kunstmatig iets en het is ook geen kwestie van regie dat daarbuiten abrupte samenscholingen p1aatsvinden, bes1issingen worden genomen en afgevaardigden worden weggestuurd. Niemand regelt dat van bovenaf, dat wil zeggen, de massa's regelen zelf, de massa's vluchten bijeen omdat ze bang zijn, omdat ze ergens anders geen houvast vinden, omdat er ergens anders geen begin gemaakt wordt. Wanneer wij Beieren nu tot een radenrepubliek maken - iets wat ik hartstochtelijk hoop - dan moeten wij steun zoeken bij degenen die onze kameraden zijn.”

Het lukte Mühsam en zijn medestanders niet om de radenrepubliek te doen uitroepen, ook al hadden zij inmiddels een deel van de sociaaldemocraten op hun hand gekregen. Merkwaardig genoeg behoorde ook Landauer tot de mensen die Mühsams voorstellen torpedeerden. Korte tijd later - de ontwikkelingen verliepen in een razend tempo - leek het even of de raden als machtsorganen volledig terzijde geschoven zouden worden. De situatie werd almaar verwarder en gespannener. Op zeker ogenblik bestond er zoiets als een parlementaire regering, maar het lukte deze niet om echt in functie te komen. Het was duidelijk dat het met de macht van de raden nog altijd niet gedaan was. Het parlementaire regeringshoofd - Hoffmann - vond het maar beter om niet naar München te komen. Het leek hem veiliger om in Nürnberg te blijven. Opnieuw was er een luchtledig, dat opgevuld werd door de voorstanders van de raden.

Er bestaat een door Erich Mühsam geschreven pamflet, gedateerd 6 april 1919 dat nooit werd uitgegeven. Het was een laatste oproep tot de vorming van een radenrepubliek te komen en tot de doorvoering van het socialisme over te gaan. Hoewel daarin verklaard werd dat de politieke partijen niet langer bestonden, was dit zeker niet het geval. Zo was de SPD beslist niet opgeheven. Men deed alleen niet mee aan de bestaande republiek. De inhoud van het pamflet in Nederlandse vertaling luidt:

“Aan de bevolking van Beieren!

Voordat de onverkwikkelijke meningsverschillen tussen de partijen tot ondragelijke verbittering en burgeroorlog zouden kunnen leiden, zijn de revolutionaire socialisten van allerlei richting tot de overtuiging gekomen dat het opdringende gebeuren, de wil van het volk en het geluk van de mensheid eisen dat de radenrepubliek wordt gesticht en de doorvoering van het socialisme plaatsvindt. Dé partijen bestaan niet langer. Er bestaat nog maar een enkele socialistisch-communistische partij. Wij roepen de gezamenlijke Beierse bevolking op onmiddellijk tot een staking van één dag over te gaan, om daarmee tot uitdrukking te brengen dat het proletariaat weigert verder voor het kapitalisme te vechten en dat het zich één voelt met de doeleinden van de Internationale en zich solidair verklaart met de kameraden van de Russische en Hongaarse republieken. De Beierse radenrepubliek geeft hiermee het gehele Duitse volk en andere volkeren het goede voorbeeld en roept op dit na te volgen. De republiek spreekt haar sympathie uit jegens de strijden - de proletariërs in Württemberg, in het Roergebied en overal daar waar zij voor de toekomst van het socialisme hun leven op het spel zetten. De wereld revolutie is niet langer tegen te houden. Dat niemand het wage haar de weg te versperren! Elke reactionaire poging in dit gebied zal door de Beierse proletariërs met onmiddellijke vastberadenheid verijdeld worden. Leve het vrije Beieren! Leve de republiek! Leve de wereldrevolutie!”

Hoewel dit pamflet dus niet in de openbaarheid kwam, werd op 7 april ten lange leste de radenrepubliek uitgeroepen. Landauer werd ’minister' - gevolmachtigde - voor onderwijs en dergelijke. Een week later deden de sociaaldemocraten een poging om de macht - die hun ’officieel' en van 'rijkswege’ toekwam - te effectueren. De communisten, onder leiding van Eugen Leviné, wisten dat te verhinderen en… grepen zelf de macht. Mühsam werd onmiddellijk ergens anders gevangen gezet. Ten einde nog iets te redden bood Landauer zijn medewerking aan, maar dat werd door de communisten van de hand gewezen. Het communistische bewind duurde niet langer dan twee weken: op 1 mei 1919 trokken de onder bevel van de sociaaldemocratische minister staande rijkstroepen München binnen.

Een geweldige strafexpeditie begon. Honderden revolutionairen werden gevangen genomen en na een proces ter dood gebracht. Diversen van hen werden gewoon vermoord. Onder deze bevond zich ook Gustav Landauer. In zijn boek “Briefe aus dem Gefangnis”( 1935) Noteert Ernst Toller wat hem in 1920 over de dood van Landauer verteld is:

“Wij werden naar de gevangenis Stadelheim gebracht. Toen wij daar arriveerden brak de hel los. Er klonk geschreeuw dat Landauer werd binnengebracht en dat die hond moest worden doodges1agen. 0mringd door een peloton soldaten werden wij de me1dingskamer binnengeduwd. Hier kreeg Landauer een harde slag of stomp zodat zijn bril op de grond viel. Onze personalia werden genoteerd en daarna kwamen wij voor de gevangenpoort naar de vrouwengevangenis. Nadat Landauer hier iets had gezegd over het vervloekte militarisme, kreeg hij weer een slag in zijn gezicht. Waarna hij verklaarde dat hij ook het militarisme van het Rode Leger bedoeld had. Toen moet een officier geroepen hebben dat Landauer doodgeschoten zou worden. Ik zag alleen maar, nadat wij waren weggeduwd naar het midden van de binnenplaats, hoe een grote sterke kerel onze kameraad Landauer met het handvat van zijn rijzweep in het gezicht s1oeg, waarna deze met een hand voor zijn gezicht neerviel. Op dat moment kwam een soldaat naar ons drieën, dee1nemers aan de arbeidersraad, toe en zei dat we met hem mee moesten. Toen klonk er een schot dat, toen wij van af de kleine naar de grote binnenplaats liepen, door een tweede gevolgd werd, toen wij later weer terug over de kleine binnenplaats gingen, lag onze arme kameraad daar dood neer. één van de soldaten zei nog dat die geweldenaar van ons daar dood lag.”

Tijdens de bloedige en wraakgierige terreur der overwinnaars verbleef Mühsam niet in München. Vanaf 13 april had hij gevangen gezeten in Bamberg. Die omstandigheid redde hem het leven. Toen men hem voor het Beierse gerecht daagde, waren de gewelddadigste tegenstanders uitgeraasd. Aan het 'gesunde Volksempfinden' was tegemoet gekomen. Resteerde de klasse-justitie. En hiervan was nog flink wat voorhanden. Dat bleek uit de steeds snellere tempo gevoerde processen. Mühsam toonde zich in het tegen hem gevoerde proces uiterst moedig. Per slot van rekening zou men hem, één van de belang, rijkste en bekendste strijders voor de revolutie, zonder al te veel omslag ter dood kunnen veroordelen. Hij toonde zich geen moment onder de indruk van het autoritaire, dreigende gezelschap dat 'recht' over hem ging spreken. Geestig en scherp van tong gaf hij de heren in toga telkens weer lik op stuk. Hij aarzelde ook niet uitvoerig te verklaren waarom hij meegedaan had. En in zijn slotwoord pareerde hij met te zeggen:

Wanneer de officier van justitie van mening is dat ik mij altijd bevind waar het er om gaat oproer te maken en in dit verband de 7e november noemt, dan moet ik antwoorden dat ik bij zulke oproeren a1tijd aanwezig zal zijn!”

Hier mag niet worden vergeten dat Mühsam behalve dat hij er blijk van gaf een grenzeloze minachting te koesteren voor zijn rechters, ook bezig was zich voor de wereld en zichzelf te verantwoorden. Bovendien zal er naast zijn niet geringe teleurstelling over het mislukken van “de” revolutie in Duitsland geen ruimte meer geweest zijn voor voorzichtigheid. Hij deed voor het gerecht geen beroep op verzachtende omstandigheden. Hij riep niet de clementie van de rechters in. Niets van dien aard. Hij eiste vrijspraak. Die hij natuurlijk niet kreeg. De uitspraak van het gerecht luidde: 15 jaar tuchthuisstraf.

1919 - 1933

Mühsam werd gevangen gezet in de vesting Niederschönenfeld, tezamen met vele anderen, waaronder ook Ernst Toller. Deze had voor zijn aandeel in de Beierse revolutie 5 jaar gekregen. Vestingstraf was toen een bij uitstek Duitse bestraffings-methode. De veroordeelden moesten hun straftijd uitzitten in een soort van fort. Daar ging het toch wel anders toe dan in een gewone gevangenis. Er bestonden duidelijke voordelen: men mocht er boeken en kranten lezen, studeren, corresponderen met wie men wilde. Maar juist door het bestaan van die voordelen was de mogelijkheid om te worden gechicaneerd erg groot. En omdat er bij vestingstraf nagenoeg altijd sprake was van politieke gevangenen, stond de betutteling op de voorgrond. Politieke gevangenen zijn door de bank genomen intelligenter en ontwikkelder dan het bewakingspersoneel. Dat schept bij het personeel gevoelens van minderwaardigheid en… vrees. In het algemeen is men voor politieke gevangenen bevreesder dan voor oplichters, inbrekers en zelfs moordenaars.

Van de chicanes heeft Erich zeker zijn portie gehad. Hij was een zeer levendige, actieve man, gewend om te zeggen wat hij dacht en meende, een groot spotter bovendien. Vele malen werden uit kleinzielige motieven en om hoogst onbelangrijke redenen bepaalde 'voorrechten' gedurende korte of langere tijd ingetrokken. Ook kwam het voor dat om redenen van staatsveiligheid kranten en brieven niet of met grote vertraging aan hem werden uitgereikt. Niet zei den ook weigerde men zijn eigen brieven te verzenden. Maar alleen al deze opsomming van pesterijen maakt duidelijk dat Mühsam en zijn lotgenoten in gevangenis-technische zin tot de bevoorrechten behoorden. Dit neemt vanzelfspre-kend niet weg dat zij opgesloten zaten - dus afgesloten van het leven daarbuiten - en dat zij op rigoureuze manier bedild werden. Die behandeling zou nog verzwaard worden nadat de sociaaldemocratische regering in Beieren plaats had moeten maken voor een rechtse-conservatieve.

Van publiceren komt onder die omstandigheden vanzelfsprekend niet veel terecht De innerlijke spanningen groeien.

Toch vind er in en buiten de gevangenis heel wat plaats dat zijn aandacht heeft en dat hem prikkelt tot handelen. Maar doordat hij er zelf zo weinig aan kan deelnemen, groeit zijn ongeduld. Mede hierdoor, maar stellig doordat de communisten in Beieren erg actief zijn - en ook beduidend groter in getal dan de anarchisten - zoekt Mühsam toenadering tot hen. Per slot van rekening hebben zij net als hij meegedaan aan de revolutie. Belangrijker is nog dat die communisten in wijder verband te maken hebben met een vloed van omvattende gebeurtenissen in Rusland. De hoop dat het daar toch eens de goede kant op zal gaan, is nog altijd alom aanwezig. Mühsam zoekt dus toenadering en tracht een nieuw politiek program uit te werken waarin hij de opvattingen van Bakoenin en Marx samenbrengt onder de noemer van een gedecentraliseerde radendemocratie. Daar zal hij maandenlang mee bezig zijn.

Hier moet toch even gewezen worden op een kleine misstap van Mühsam. Hij heeft er - gelukkig - nog wel meer gemaakt. Dat kwam ook omdat hij een impulsief mens was. Bedoelde kleine misstap vond plaats in oktober 1919, toen hij al enige maanden in de vesting Niederschönenfeld gevangen zat. Zoals hiervoor al aangeduid had de Russische Revolutie haar invloed op de gehele arbeidersbeweging plus vooruitstrevende groepen intellectuelen nog niet geheel verloren. Dit gold zelfs voor een groot aantal anarchisten. Ook al werd er heel wat kritiek uitgeoefend op hetgeen in Rusland plaats vond en waren de berichten vandaar niet erg geruststellender leefden onder de niet-communisten nog steeds bepaalde verwachtingen. De revolutie had daar immers, hoe dan ook, zijn beslag gekregen. Maar van sociaaldemocratische zijde - en natuurlijk van de zijde van de 'bourgeoisie'-werd een scherpe perscampagne gevoerd. Als reactie hierop publiceerde Mühsam - vanuit de gevangenis dus - een artikel in het blad 'Die Aktion'.

Daarin bevestigde hij onder anderen dat hij toegetreden was tot de communistische partij. Die toetreding en de ermee samenhangende verklaring hierover moeten vooral gezien worden als een uiting van protest tegen met name de burgerlijke pers. En aan de schrijver Andersen-Nexö liet hij weten dat hij niet lid geworden was om:

“sich dem Parteigeist zu unterwerfen, sondern um von innen her gegen ihn arbeiten zu können.”

Het spreekt vanzelf dat hij zich nooit als een echte partijlid heeft gedragen hij bleef die hij was: een anarchist - en ook heeft hij zijn lidmaatschap na korte tijd beëindigd. Maar zelfs de zo kameraadschappelijk bedoelde verklaring van de anarchistische voorman Rudolf Rocker dat Mühsam nooit lid van de communistische partij was geweest, vermocht het lichtelijk uitglijden inzake zijn anarchistische beginselen niet geheel uit het zicht brengen. En om deze kwestie af te ronden: van Mühsams ageren tegen de partijgeest kwam natuurlijk niets terecht. De partijgeest is namelijk een intrigerend deel van de partijstructuur. Van zijn strijdbaarheid in de gevangenis getuigt onder meer het door hem geschreven Max Hölz-lied. Hölz was een revolutionaire sociaaldemocraat, later communist, die in 1920 voor een periode van drie weken een soort plaatselijke radenrepubliek in het toenmalige Saksen tot leven bracht, met gewapende strijd en al. Natuurlijk zouden hij en zijn medestanders door de regeringstroepen verslagen worden. Maar voor Mühsam was daar die korte opflikkering van de hoop op een revolutie:

“Genossen, zu den Waffen! Heraus aus der Fabrik! Sprung auf, marsch, marsch, marsch! Es lebe die Räterepubliek!”

Later zou dat lied tijdens een doorzoeking van Mühsams cel gevonden worden. Voor straf onthield men hem zijn beddengoed en mocht hij niet luchten, beide voor een periode van een week. Hierover bericht Ernst Toller in zijn 'Briefe aus dem Gefängnis'. Maar van veel groter gewicht was dat het complete lied, 5 strofen van elk 11 regels - werd opgenomen in een memo van het Beierse ministerie van justitie om te bewijzen hoe groot de zedelijke verwildering onder de revolutionaire gevangenen wel was. Uit dat memo lichtte men grote stukken, die onder meer naar de burgerlijke en sociaaldemocratische pers gingen. Dit betrof ook het Hölz-lied, met als gevolg dat het verspreid werd op een schaal waarvan Mühsam nooit had kunnen dromen.

Langzaamaan begint Erich Mühsam te beseffen dat de definitieve bevrijding van het proletariaat nog ver weg is en dat hij de komende tijd steeds meer en steeds vaker zal moeten terugvallen op de eigen principes en op de solidariteit van zijn directe kameraden. Toch houdt dat niet in dat het met zijn strijdbare houding gedaan is. Met het beseffen van de veranderde situatie gaat de behoefte om zich te verantwoorden gepaard. En zo schrijft hij zijn verhandeling 'Von Eisner bis Leviné', waarvan hij zelfs een exemplaar naar 'Lenin, de schepper van de Russische Sovjet-Unie', stuurt. Ook werkt hij een juridisch goed onderbouwde kritiek uit op de Beierse standrechtelijke veroordelingen van de revolutionairen en zond deze naar de minister van justitie, een vroegere schoolvriend van hem. Het spreekt wel vanzelf dat die kritiek weinig uithaalde, niet meer dan dat er een geringe verbetering optrad in de behandeling van de politieke gevangenen.

In de jaren 1922 en 1923 verslechterde de economische toestand in Duitsland almaar meer. Ook voor de gevangenen in Niederschönenfeld was dit goed merkbaar: er was niet genoeg te eten en gedurende het stookseizoen bleven de cellen onverwarmd. Mühsam begon hulpacties voor de gevangenen te organiseren en al spoedig werden dezen ondersteund door de 'Rote Hilfe', een communistische organisatie. In het jaar 1923 werd de vesting Niederschönenfeld zo af en toe belegerd' door troepen vechtlustige aanhangers van Hitler. Zij eisten daarbij schreeuwend en brullend dat de politieke gevangenen geliquideerd zouden worden. Daarbij ging het hen vooral om degenen die betrokken waren geweest bij de moord op de gijzelaars tijdens de Beierse revolutie. Naderhand zou ook Mühsam van die moord beschuldigd worden, alhoewel hij op het bewuste moment zelf buiten München gevangen zat. Korte tijd na bedoelde voorvallen rondom de vesting Niederschönenfeld vindt Hitlers putsch in München plaats. Hij wordt gevangen genomen en in april 1924 wegens hoogverraad tot een vestingstraf van 5 jaar en een boete van 200 Goldmark - het was de tijd van de inflatie - veroordeeld. Na 8 maanden laat men hem zonder aanwijsbare reden vrij. Iets van een ’reden' wordt de daaropvolgende maand duidelijk wanneer hij officieel ontvangen wordt door de minister-president van Beieren, Held.

Maar die amnestieverlening heeft wel tot gevolg dat de autoriteiten ook de linkse politieke gevangenen moeten gaan vrijlaten. Na vijf en een half jaar wordt Erich Mühsam vrij man. Voor de volledigheid: hij zal niet officieel ontvangen worden door de minister-president Held.

Mühsam keert terug naar de stad waar hij zijn loopbaan als dichter en revolutionair begon: Berlijn. Vrijwel vanaf het moment van zijn vrijlating begint hij zich te ontwikkelen tot de bekendste, opvallendste vertegenwoordiger van het Duitse ondogmatisch anarchisme.

De twintiger jaren waren een tijd waarin de arbeiders de hoop op een betere wereld nog altijd hadden behouden. In elk geval waren na de bloedigste aller oorlogen velen doordrongen van het besef hoe het niet meer moest met de samenleving. Het geloof in de revolutie mocht dan na de mislukte pogingen er toe duidelijk getemperd zijn, de revolutionairen onder de linksen waren van haar komst overtuigd. Wannéér die grote maatschappelijke omwenteling zou plaatsvinden, viel niet te zeggen, maar voor de revolutionairen van de twintiger jaren was het absoluut zeker dat in hun leven nog de sociale revolutie een feit zou worden. Ook Erich Mühsam voorzag toen de onstuitbaarheid van de revolutie. En hij gaf hieraan uitdrukking in zijn anarchistisch maandblad ’Fanal' dat hij als motto meegaf:

“Es soll helfen die Revolution vorzubereiten und ihr Richtung, Sinn und Ziel zu geben.”

En met veel nadruk laat hij weten dat hij in tegenstelling tot zijn vroegere blad 'Kaïn' geen plaats zal inruimen voor theaterkritieken, “omdat de behoefte aan kritiek op hetgeen er voor de rechtbanken aan theater wordt opgevoerd van veel groter belang is.”

Mühsam meende dat na het slagen van de revolutie het bereiken van het anarchisme mogelijk was via een zeer tijdelijke dictatuur van het proletariaat. Hiermee had hij natuurlijk niet de Stalin-heerschappij op het oog, die door de aanhangers ervan wordt aangeprezen als de enige ware dictatuur van het proletariaat. “Als Landauer of ik of één van de andere deelnemers aan de Beierse revolutie dit of iets dergelijks had verkondigd, goedgekeurd of zonder verzet laten gebeuren, dan zou terecht het verwijt gegolden hebben dat wij de anarchistische principes met voeten getreden hadden”.

Met meer klem dan ooit te voren treedt Mühsam in het krijt als politiek verkondiger en als criticus van de samenleving. Als zodanig kan hij alleen ver geleken worden met journalisten-schrijvers als Tucholsky, Kisch en von Ossietsky. Zo wijst hij in zijn essay 'Wahrhaftigkeit' in 'Fanal'(1928) op de verregaande corruptie en het algemeen verval binnen de gehele Duitse arbeidersbeweging. Ook de anarchistische beweging heeft hier niet aan kunnen ontkomen, zij het dat zich daar de symptomen van aftakeling minder frequent voordeden doordat er nooit veel te halen viel. Mühsam verzuimt geenszins de hand in eigen - anarchistische - boezem te steken. Zo zegt hij onder meer:

“Wij anarchisten hebben weinig reden om ons op de borst te slaan en daarbij dan te beweren dat van onwaarachtigheden in onze rij en geen sprake zou zijn geweest. De gehele Duitse arbeidersbeweging is dermate vergeven van intriges en vermolmde burgerlijke opvattingen dat geen enkele geleding ervan er prat op kan gaan daar geen last van te hebben. Het is noodzakelijk om één en ander in discussie te brengen, als men tenminste niet de gehele aangelegenheid van het proletariaat in de smerige poel van de burgerlijke leugenachtigheid wil laten verzinken. Degene die voor de vrijheid kiest, moet ook kiezen voor de waarachtigheid. De waarachtigheid tussen degenen die de vrijheid van de mens voor ogen staat, de vrijheid dus om in socialisme en anarchie te leven, veronderstelt een bepaalde houding in het leven. Hoofdkenmerk van die houding is dat iedere ideële activiteit de controle van alle arbeiders en dat alle gedragingen in het persoonlijk leven de controle van het eigen geweten moeten kunnen verdragen.”

Mühsam verzuimde niet de wat meer theoretische begroeide velden te betreden Dat hij daarbij een scherpe zeis hanteerde om allerlei marxistisch onkruid weg te maaien, ligt voor de hand. Of anders gezegd: hij confronteerde bij voortduring de anarchistisch-revolutionaire met de marxistische revisionistische opvattingen. Dat het hem hierbij niet om spitsvondigheden ging, maar om duidelijkheid, moge blijken uit een fragment ontleend aan een essay - 'Zwischen den Zeitaltern' - in 'Fanal' (1930):

“Het leerstelsel van Karl Marx is in de kern van de zaak een burgerlijk leerstelsel. De door hem uitgewerkte analyse van de kapitalistische economie moge dan op alle wezenlijke punten juist zijn, het gaat hem helemaal niet om de oplossing van dergelijke theoretische strijdvragen. Marx blijft in gebreke waar het gaat om de werkelijke belangrijke taak bij het opvoeden tot de revolutie en dat is: het opstandig maken van de geest. Dat moet geschieden door het wegnemen van de ketenen die het slachtoffer van de samenleving ideologisch binden aan haar grondslagen. Maar die grondslagen zijn van geestelijke en morele aard. De gehele inrichting van de kapitalistische maatschappij vormt tezamen met de beheers-opvattingen, de organisatievormen, de moraal en vooral de gehanteerde leermethodes een ondeelbaar geheel. Daar bereikt men niets door te werken via intellectualistische, uitgekiende étappes. Alleen de revolutie die zich tegen dat geheel keert en er op neerdondert met de woedende kracht van het in één keer en er rechtstreeks op af gaan, vermag de ineenstorting te bewerkstelligen.”

Met dat alles houdt Mühsam zich nog weldegelijk bezig met literair werk. Hij begint zelfs te schrijven met zijn memoires, in dit geval met zijn niet-politieke memoires. Deze verschijnen onder de benaming “Unpolitische Errinnerungen” in feuilletonvorm in de 'Vossische Zeitung'.En in 1928 komt hij met zijn drama 'Staatsraison', dat gaat over de in de in de Verenigde Staten gerechtelijk vermoorde anarchisten Sacco en Vanzetti. Aan de opvoering van dat stuk doen onder meer Ernst Busch en Dora Gerson mee.

De tijden veranderen nu snel. In zijn sociaal-politieke analyses vermag Mühsam geen keer ten goede aan te geven. De strijdwil van het proletariaat neemt zienderogen af. Niettemin houdt hij vast aan de revolutionaire idee. En tegen over het opkomend nationaal-socialisme uit hij zich verontwaardigd en uitdagend. Hij toont zich heel niet fatalistisch. Ook tegen het stalinisme heeft hij van begin aan fel stelling genomen. En in zijn anarchistische belijdenis acht hij het beslist onvoldoende alleen te hameren op de noodzakelijke sociaaleconomische veranderingen. Hier toont Mühsam zich de ware aanhanger van het anarchisme: kameraadschappelijke gezindheid en solidariteit gaan bij hem vóór alles.

In 1933 nadert de economische crisis in Duitsland zijn dieptepunt. Mühsam ziet zich gedwongen te stoppen met de uitgave van zijn 'Fanal'. In totaal zijn er 59 nummers verschenen. In één van de laatste nummers beschrijft hij de economische crisis en de rol van de sociaal-democratie. Wat hij daarvan zegt, zal onverminderd gelden voor latere gebeurtenissen - tot in onze tijd toe.

…dat de crisis telkens weer voorafgegaan worden door een periode waarin de lonen in het algemeen stijgen en de arbeidersklasse een naar verhouding wat groter aandeel in de consumptie heeft.“ En verder op in dat artikel: Doordat de sociaal-democratie de macht in de staat deelt, is zij er alleen nog maar op uit die macht en met deze het staatsapparaat - dat staat en valt met het kapitalisme - te redden.”

Mühsam wijst ook uitvoerig op het in het Duitse parlement al maar toenemende gekrakeel, op het elkaar steeds vaker politiek vliegen afvangen. Hij kan in bedoeld artikel niet anders besluiten dan met de zinsnede:

“…De economische crisis zou of in de vorm van volledige slavernij binnen afzienbare tijd een blijvend karakter krijgen of de demokrat ie moet plaats maken voor de revolutie.”

Mühsams publicaties nemen af in omvang en getal, maar des te meer gaat hij optreden als spreker. Vele malen ziet men op allerlei vergaderingen en bijeenkomsten ’ de oude anarchist met de karakteristieke kop'. Hij voert het woord op anti-oorlogsbijeenkomsten, houdt redevoeringen voor anarchisten en syndika1isten, houdt toespraken voor kunstenaars en intellectuelen, voor burgerlijke pacifisten en christelijk geïnspireerden en voelt zelfs de noodzaak om op door de communisten georganiseerde vergaderingen zijn stem te laten horen - ook al beseft hij terdege dat zij van hem gebruik maken voor hun partijbelangen. Niet zelden vinden zulke bijeenkomsten plaats in de open lucht.

Het anarchisme is hem in de loop der jaren tot een levensprincipe geworden. Het betekende voor hem het breken van ketenen, het verwijderen van grenzen, het zich verzetten tegen uitbuiting, het nastreven van rechtvaardigheid en gerechtigheid. En strijdbaar moest men zijn: “Wenn ihr eure Ketten niet zerreisst - von selber brechen s ie nicht!”

Steeds vaker moet nu de macht van het woord wijken voor die van vuist en knuppel. Daarbij tonen politie en justitie steeds opvallender dat hun sympathie uitgaat naar de nazi's, met als gevolg dat laatstgenoemden steeds brutaler en gewelddadiger optreden. Het hand in hand gaan van nazituig en politietuig is niet ver meer.

Op 20 februari houdt Erich Mühsam zijn laatste toespraak in het openbaar - iets waar hij zich op dat moment uiteraard niet van bewust is. Hij spreekt dan voor een vereniging van Duitse schrijvers. Een week later wordt hij door leden van de Sturmabteilung (SA) gearresteerd. En daarmee begint het laatste hoofdstuk van zijn leven.

1933 - 1934

Op 30 januari werd Hitler rijkskanselier. Was in de middeleeuwen een kanselier de secretaris van een vorst, later was zo iemand het hoofd van de regering van het gehele Duitse rijk. Vijf dagen na zijn benoeming werden de vrijheid van drukpers en het recht van vereniging en vergadering aan banden gelegd. Er waren groepen arbeiders die hiertegen onmiddellijk in verzet wilden komen, maar hun politieke leiders maanden hen tot kalmte aan: met de naderende verkiezingen zou immers alles weer in orde komen. Op 14 februari vaardigde Göring zijn beruchte schietverordening uit. Op 22 februari werden een aantal leden van de (Sturmabteilung) SA en de Schutzstaffel (SS) tot hulppolitie gemaakt en kon zodoende over wapens beschikken. Op 28 februari vond de brand in het Rijksdag-gebouw plaats. Daarna barstte de naziterreur tegen de politieke tegenstanders eerst recht los. Ondanks die terreur en allerlei andere intimidatiemethodes verkregen de nazi's bij de verkiezingen niet meer dan 43% van de stemmen. Dit konden zij in de gegeven situatie onmogelijk accepteren. Een echte staatsgreep zette nu in: zo'n honderd communistische en sociaaldemocratische afgevaardigden werd de toegang tot het parlementsgebouw ontzegd. Van de parlementaire 'macht' van de arbeiders was in één klap niets meer over. Maar de leiders van de vakbonden lieten weten dat zij kansrijke onderhandelingen met de nieuwe autoriteiten aan het voerden waren over het behoud van de bonden in het 'Derde Rijk'. Notabene op 2 mei trokken de nazi's de vakbondsgebouwen binnen(!). Een oproep of parool om daartegen in het geweer te komen hebben de arbeiders nooit gekregen; maar op enkele plaatsen werd verzet geboden, verzet dat natuurlijk op bloedige wijze de kop werd ingedrukt. Intussen was het in 'Schutzhaft' nemen van de arbeidersleiders en andere prominenten begonnen.

'In Schutzhaft' voor de eigen veiligheid dus. In feite was er sprake van arrestaties op gronden waarin de bestaande wetten niet voorzagen. Processen werden er dan ook niet gevoerd, bestraffingen kwamen op administratieve wijze of 'zomaar' tot stand. De verblijfsduur in de kampen en in gevangenissen was onbeperkt. En omdat de betrokkenen geen 'echte' gevangenen waren - geen gevangenen volgens de wet - bezaten zij niet de rechten van dezen. Zij waren volkomen rechteloos, overgeleverd aan de willekeur van degenen die hen gevangen hielden.

Erich Mühsam was in Berlijn één van de eersten die in Berlijn werden opgepakt Dat gebeurde niet omdat men in hem een echte arbeidersleider zag.

Met een politieke partij; het parlement of een vakbond had hij immers niets van doen. Maar hij was bekend door zijn schrijven en spreken, ook en vooral tegen de nazi's. Men bracht hem naar de gevangenis in de Lehrterstrasse. Hij werd er als een normale gevangene behandeld. Op 6 april werd hij tezamen met andere vooraanstaanden , waaronder de bekende pacifistische publicist Carl von Ossietzky, overgebracht naar de gevangenis in Sonnenburg. Dat plaatsje ligt zo'n 80 km oostelijk van Berlijn. De inrichting stond al. enige tijd leeg wegens gebrek aan geld voor onderhoud en modernisering. Het was dus sterk verwaarloosd.

Bovendien ontbrak het meubilair. Maar veel erger was dat de SA er het toezicht hield. Bij aankomst van de gevangenen werden ze onmiddellijk vernederd en mishandeld. Een ooggetuige - zelf gevangene - vertelde later onder meer: “De dichter Erich Mühsam kreeg een harde slag op zijn hoofd zodat hij op de grond viel.” Wat konden familieleden van de gevangenen daartegen uitrichten? Echt verzet was niet mogelijk. Maar ook vrijwel alle wettelijke 'democratische ' wegen waren afgesloten. Voor zover het maatschappelijk leven niet in de war gestuurd was, was het verlamd. Vrees heerste alom. Niettemin toonden de vrouwen van de gevangenen zich direct ongemeen actief. Erich Mühsams vrouw Zensl, stuurde berichten in de vorm van ingezonden brieven naar het dagblad “Sonnenburger Anzeiger”.

In het nummer van 7 april dus één dag nadat de 'speciale' ontvangst in de gevangenis had plaatsgevonden, stonden Zensls berichten in genoemd blad. Dat kon toen nog, net nog. Zij gaf daarin een beschrijving van haar man: dat zij hem aanvankelijk niet eens erkend had, daar er grote happen uit zijn baard waren, dat zijn gezicht er vreselijk gehavend uitzag en dat zijn tanden uit zijn mond geslagen waren. De vrouwen van de gevangenen stelden zich ook op andere wijze te weer. Zo dienden zij heftige protesten in bij de Berlijnse advocatuur. Dat haalde helaas niet veel uit. Op zeker moment kwam Erich op uiterst negatieve manier in het nieuws. De nazikrant 'Völkischer Beobachter' berichtte op 27 mei over het concentratiekamp te Sonnenburg dat daar ook de anarchist Erich Mühsam zat, “met wiens hulp in 1919 onder het toen heersende radenbewind in München fatsoenlijke burgergijze1aars waren vermoord”

Zensl Mühsam begreep meteen welk gevaar er voor Erich van een dergelijk bericht uitging en deed alle mogelijke moeite het te laten herroepen. Maar een dergelijke “gefundenes Fressen” lieten de nazi's zich niet ontnemen.

In Sonnenburg sliepen de gevangenen aanvankelijk op de kale betonnen vloer. En toen er stro arriveerde, organiseerden de SA-bewakers de zogenaamde “Stroh Walzer” de gevangenen moesten met een bos stro van de stapelplaats tot in hun cel rennen. Dit ging gepaard met slagen en schoppen. De ouderen, zoals Mühsam en Ossietzky, werden hierbij het gevangenis-lazaret ingeslagen. Vooral de enkele joden - en Erich was naar afkomst een jood - moesten vernederingen, mishandelingen en zelfs folteringen ondergaan.

Enige dagen na Pinksteren werd Mühsam overgebracht naar een normale gevangenis in Plötzensee. Vergeleken met Sonnenburg verging het hem er niet slecht. Zo was het bijvoorbeeld mogelijk een dagboek bij te houden.

Maar begin september werd hem plotseling alles afgenomen en kwam hij als moordenaar van eerder genoemde gijzelaars op transport naar het concentratiekamp Brandenburg. Hoewel hier dag in dag uit - met inbegrip van de nachten - vernederd en mishandeld werd, was hij beslist geen gebroken man. Tevergeefs probeerden de bewakers de andere gevangenen tegen hem op te hitsen: het 'Judenschwein' was immers oorzaak van hun verblijf in het kamp. Later werd hij in een donkere cel opgesloten, waar hij verder op 'passende' manier behandeld werd. Na drie weken 'Dunkelzelle' kwam hij terug bij de anderen. Men had hem kaalgeknipt, waardoor de builen en wonden op zijn hoofd goed zichtbaar waren.

Hij liep wankelend en voorovergebogen. Door de harde slagen tegen zijn hoofd waren zijn gehoororganen beschadigd. Zijn hierdoor verkeerd reageren op de gegeven kommando's leidde tot nieuwe mishandelingen. In zijn bril zat nog maar één glas zodat hij voortdurend hoofdpijn had. Zensl bracht hem een complete andere bril mee, maar die kreeg hij niet. Het was in deze periode dat Erich zich tegenover zijn medegevangenen als zijn overtuiging uitsprak dat hij niet levend uit het kamp zou komen. Maar een gebroken man was hij toen niet.

In die begintijd kon men nog geloven dat het mogelijk was Hitler en zijn trawanten met de tot dan toe gebruikelijke middelen een halt toe te roepen. Mühsam schreef in die dagen aan zijn vrouw:

“Nicht nur ich, alle werden gequält. Helfen kann nur een gewaltige unab1ässige Protestaktion all jener die noch Menschliches Empfinden besitzen, he1fen kan nur eine praktische und opferwillige Solidarität.”

Niettemin kwam hij levend uit Brandenburg: het kamp werd na korte tijd opgeheven. Maar vlak voor zijn vertrek naar een ander kamp bedreven zijn sadistische kwelgeesten nog een spel met hem. Hij moest als beer optreden. Nadat ze hem een lange pelsmantel hadden aangetrokken, werd hij onder geschreeuw en zweepslagen door het hele kamp gejaagd, de ene trap op de andere trap af. Hij was toen bijna 56 jaar, bovendien tengevolge van de ondergane mishandelingen in een slechte lichamelijke conditie.

Op 4 januari arriveerde hij in het kamp Oraniënburg. Daar werd hij ingeschreven onder het nummer 2651. Oraniënburg, weer zo'n plek waar de nazi's hun tegenstanders “in Schutzhaft” hielden en er op uit waren hen te breken dan wel in nationaal-socialistische zin op te voeden. Over de toenmalige inrichting van het kamp zijn wij goed geïnformeerd door een ex-gevangene, Gerard Seger, SPD-afgevaardigde in het rijksparlement. Hij behoorde tot de eerste kampbewoners, had nummer 190, wist als een der weinigen na een klein half jaar te ontsnappen naar het buitenland. Het kamp was van oorsprong een verlaten bierbrouwerij. De gevangenen werden in de koude, vochtige kelders onderge-bracht. Aanvankelijk lagen zij op strozakken op de betonnen vloer, waarbij twee lege strozakken als deken dienden. Later kwamen de beruchte stapelbedden, in dit geval zonder loopruimtes. Maar het ergst waren natuurlijk de mishandelingen. Zo af en toe vielen daar al doden. In de meeste gevallen betrof dat de naar nazi-normen gemeten onverbeterlijken, maar ook wel toevallige slachtoffers van slecht gehumeurde bewakers. En joden vanzelfsprekend…

In juni trad er op eens een merkwaardige verbetering in de behandeling aan de dag. Het kwam zelfs zover dat de kampkommandant, Schäfer, persoonlijk tegen Mühsam zei dat deze niet meer geslagen zou worden… mits hij geen nadelige dingen over het kamp zou vertellen aan de onderzoekscommissies. En Erich beloofde te zwijgen. Maar wanneer hem op 22 juni door een lid van een Amerikaanse kommissie wordt gevraagd of hij het prettig vindt dat hij zijn baard niet mag laten staan, antwoordt hij onomwonden dat men hem hiertoe dwingt. Wegens dat antwoord krijgt hij onmiddellijk 'Besuchsperre' en wel voor een periode van 5 weken. Zensl onderkent het gevaar en verzoekt de Gestapo haar man in bescherming te nemen. Zij probeert dus de éne nazi-instantie tegen de andere uit te spelen. Maar tegelijkertijd waagt zij een poging Erich te spreken te krijgen. Dat is op 8 juli. Net die dag wordt in Oraniënburg de SA vervangen door de SS. In de heersende verwarring krijgt zij permissie om tien minuten met Erich te spreken. Hij blijkt heel opgewekt, vol goede moed ook. Er worden wat familieaangelegenheden besproken en hij drukt meermalen zijn vreugde uit over het door haar meegebrachte pakje en wat geld.

Maar dezelfde avond vraagt 'sturmführer' Ehrhardt aan Mühsam hoelang hij nog denkt rond te lopen op deze aarde. Erich antwoordt dat hij beslist niet van plan is zelfmoord te plegen. Waarna Ehrhardt zegt dat wanneer Mühsam niet zorgt binnen twee dagen verdwenen te zijn, hij een handje geholpen zal worden. Dan begrijpt Mühsam dat het met hem gedaan is. Na zijn kameraden te hebben ingelicht, verdeelt hij zijn weinige bezittingen onder hen. De avond daaropvolgend wordt hij weggeroepen voor verhoor. Hij komt niet meer terug. De volgende morgen vindt men hem, opgehangen, in de latrine. Zensl ontvangt een oproep van het hoofdbureau van politie te Berlijn. Daar aangekomen krijgt zij van twee oudere inspecteurs te horen dat haar man in Oraniënburg gestorven is. “Vermoord dus.” “Mevrouw Mühsam, wij hebben de plicht u te zeggen dat uw man gestorven is.”

Samen met haar broer reist Zensl naar het kamp toe. Daar weigert men haar te meedelen waar Erichs lijk zich bevindt. Maar in het restaurant in de buurt vertellen enkele SA-ers, nog altijd vol rancune op hun plaatsvervangers - de SS-ers - dat het lijk zich op de begraafplaats van het dorp bevindt.

Na enige moeite krijgt Zensls broer het voor elkaar dat de kist geopend wordt. Duidelijk blijkt dat Erich niet gestorven is door ophanging maar door hevige slagen op de achterkant van zijn schedel. Op 16 juli wordt Erich Mühsam te Berlijn-Dahlem begraven. Rudolf Rocker zal van Mühsams dood zeggen:

“Dat een man met zulke geestelijke kwaliteiten ten offer moest vallen aan de ongeest van het Derde Rijk is één van de grootste tragedies van deze tijd waarin de vrijheid en gerechtigheid door hoogmoed-waanzinnige schurken en misdadigers aan het kruis genageld worden. Gehee1 de vrijheidslievende wereld staat in diepe rouw aan de baar van deze waarachtig grote mens, die zijn weg tot het bittere einde toe is gegaan.”

Erich Mühsam had over de gewelddadige dood van de revolutionaire strijder zo zijn eigen opvatting. Hij heeft die verwoord in zijn gedicht “Leitsatz” dat voorkomt in het drama dat hij geschreven had naar aanleiding van de gerechtelijke moord op de Amerikaanse anarchisten Sacco en Vanzetti in het jaar 1928.

Daarna…

Pas na Erich Mühsams dood trad zijn vrouw Zensl echt uit zijn schaduw. Hieruit mag niet worden afgeleid worden dat zij iemand van geringe betekenis was of dat haar invloed op hem weinig te beduiden had.

Toen die twee op 15 februari 1915 met elkaar trouwden, was Erich al bijna 37 en was Zensl (afgeleid van Krezentia - de fonkelende) 31. Van een overhaast zich met elkaar verbinden was geen sprake. Beiden wisten bepaald wel wat ze aan elkaar hadden. Zensl zal in elk geval van meet af aan beseft hebben dat zij Erich in zijn werk tot steun zou moeten zijn. En dat is zij ook geweest, eerst in de moeilijke periode van Duitsland in oorlog, vervolgens in de hectische maanden van de Beierse revolutie en republiek, daarna gedurende zijn langdurig verblijf in de vesting Niederschönenfeld, toen weer in die tijd dat hij druk doende was met zijn tijdschrift “Fanal”, gevolgd door een uiterst spannende tijd van vergaderen en actie voeren en tenslotte de bijzondere zwa-re periode van zijn verblijf in het concentratiekamp. Maar ook nadien is zij hem trouw gebleven in die zin dat zij op de bres heeft gestaan voor Erichs werk en denkbeelden, in het bijzonder voor zijn werk.

Er was nog wel wat meer dan steun en toewijding. Ook in principiële zin heeft zij invloed op Erich uitgeoefend. Zensl zelf kwam uit de marxistische hoek, wat in die dagen betekende dat men behoorde tot de sociaaldemocratische richting in de arbeidersbeweging. Onnodig hier te vermelden dat zij tot de meest linkse, de revolutionaire vleugel ervan behoorde. Deze vleugel zou zich na de Russische revolutie ontwikkelen tot de communistische partij, de KPD.

Hoewel zij door met Erich te trouwen bewees dat zij een open blik’ had en een ruim hart waar het de anarchistische opvattingen betrof, bleef zij haar sympathieën voor dat links sociaaldemocratische en later communistische milieu behouden. En zo is het wel zeker dat zij het was die voor Erich nog vrij lang de poort naar het marxisme en zelfs na het mislukte Russische experiment openhield. Vanzelf sprekend verkeerde Erich wat dat aangaat niet in een afhankelijkheidspositie. Daarvoor was hij iemand van te groot geestelijk formaat.

Gezien de verhoudingen in Duitsland kon Zensl na Erichs dood eigenlijk niet echt actief voor zijn werk optreden. Zij mocht zich gelukkig prijzen dat zij niet ook in een concentratiekamp terechtkwam. Omdat zij wel begreep dat dit laatste maar een kwestie van tijd was, verliet zij in 1934 het land onder medeneming van Erichs literaire en anderszins publicistische nalatenschap. Buiten Duitsland gekomen schreef en publiceerde zij zo snel mogelijk haar brochure “Der Leidensweg Erich Mühsams”, waarin zij uitvoerig de ontberingen, de kwellingen en de dood van haar man bekendmaakte. De brochure kreeg wereldwijde bekendheid, ook onder de communisten. De Nederlandse vertaling (van Henk Eikeboom) van Zensls brochure kwam in maart 1935 uit. Het was een uitgave van het Fonds Internationale Solidariteit (FIS), dat zich in het bijzonder bezighield met de hulpverlening aan buitenlandse vluchtelingen.

Er werd trouwens nog wel meer in Nederland gedaan. Zo was tijdens de eerste wereldoorlog de naar Nederland gevluchte Belg August Rousseau actief met en voor de Duitse anarchisten en anarcho-syndicalisten met het uitgeven van een maandelijks vlugschrift 'Die Internationale'. En om nu weer terug te komen op Erich Mühsam: na zijn dood werd er door het centraal-bureau van de Duitse anarchisten in het buitenland een fonds met zijn naam gesticht. Doel van het fonds was geld bijeen te brengen voor anti-nazistische propaganda in Duitsland. Er is in dit opzicht wel wat gedaan, maar de omvang bleef gering en het effect nam snel af. Daar waren de groeiende intimidatie en terreur niet vreemd aan.

In 1935 gaf Zensl gehoor aan de uitnodiging vanuit Sovjet-Rusland om naar Moskou te komen, teneinde de uitgave van het door haar man nagelaten werk te kunnen regelen. Hierbij werd ook gedacht aan Russische vertalingen van zijn vroegere werk. Ondanks de waarschuwingen van haar vrienden meende Zensl dat zij een dergelijke mogelijkheid om aan Erichs werk grotere bekendheid te geven niet mocht verzuimen. Daarbij kwam dat haar oude vertrouwen in de Sovjet-Unie bepaald niet verdwenen was. Aanvankelijk werd zij in Moskou met alle plichtplegingen ontvangen. Maar al spoedig bleek dat zij niet bereid was zich te schikken naar de verlangens van partij en staat. En daarmee begon voor haar een onafzienbare rij van teleurstellingen. Niet alleen dat geen van Erichs politieke geschriften werd uitgegeven of vertaald, ook van de voorgenomen plannen met betrekking tot zijn overig werk, tot aan gedichten toe, kwam niets terecht. Zensl bleek naar de mening van de partij-machtigen koppig te willen vasthouden aan de dwaalleer van haar man.

Na vele maanden van hopen en pogen begreep zij dat zij in Moskou niet zou slagen. Daar kwam nog bij dat ze sterk beperkt werd in haar bewegingsvrijheid. Zij was zo half en half een gevangene. Hieraan waren de machinaties van de Duits KPD-man Walter Ulbricht - het latere opperhoofd van de DDR - niet vreemd. Zensl trachtte Rusland, te verlaten, maar zij werd in 1936 gearresteerd. Het bericht hierover stond in de 'Manchester Guardian' van 30 juni 1936 en was afkomstig van de bekende anarchiste Emma Goldman. Officieel heette het dat Zensl Mühsam op toernooi was naar de Duitse nederzettingen in het Wolga-gebied.

Tegen haar gevangenname kwam men in diverse buitenlandse literaire en anarchistische kringen in verzet. De protesten buiten Rusland leidden tot enig positief resultaat. Ze zat niet langer gevangen en kreeg een goede verzorging.

Echt vrij was ze ook toen niet. In januari 1939 werd zij opnieuw gearresteerd. Het scheelde maar weinig of Stalin c.s. hadden Zensl met nog wat andere 'lastige' Duitsers aan Hitler uitgeleverd. De oorlogssituatie met Polen verhinderde dat. Maar Zensl zou in Russische gevangenschap blijven, tot na de oorlog zelfs, wegens 'spionageactiviteiten'.

Dit laatste moet als baarlijke nonsens bestempeld worden. Maar één van gevolgen van haar jarenlange verblijf in een Siberisch kamp was wel dat zij daarna nergens terecht kon. Een dergelijk verblijf betekende een brandmerk voor het verdere leven. Als maatschappelijk uitgestotene was zij onder meer beroofd van de mogelijkheid om door arbeid in haar levensonderhoud te voorzien. Hierdoor was zij aangewezen op de goedgeefsheid van de bevolking. Zo zwierf zij jarenlang rond op het platteland - de steden waren voor haar verboden gebied - bedelend en 's zomers ook levend van wat de natuur aan voedsel te bieden had. Aan haar lot werd herinnerd door de in 1949 door Rudolf Rocker gepubliceerd brochure “Der Leidensweg Zensl Mühsams'. Maar ook deze publicatie vermocht aan haar lot niets te veranderen.

Opeens, zomaar, mocht zij op beperkte manier weer gaan deelnemen aan het sociale leven in Rusland. Ze kwam opnieuw terecht in Moskou, nog wel in het hotel waar hoge partijfunctionarissen en dergelijken verbleven. De materiele problemen waren daarmee voor haar voorbij. Het sprak vanzelf dat zij in dat hotel geen absoluut stilzwijgen kon bewaren omtrent haar verblijf in Siberië en haar omzwervingen van de laatste jaren. Even vanzelfsprekend werd zij op het matje geroepen, enige keren zelfs. Behalve dat ze de mantel uitgeveegd kreeg, werd haar te verstaan gegeven dat aan haar terugkeer naar Duitsland niet te denken viel. Maar na Stalins dood en na enige machtsverschuivingen in het Kremlin kregen de verhoudingen in Rusland een wat soepeler karakter. En zo werd Zensl toegestaan terug te keren naar Duitsland, zij het met de niet onbelangrijke beperking dat zij het grondgebied van de DDR niet mocht verlaten. Dat was in 1956, toen zij al 73 jaar was. De vroeger zo strijdbare en kordate levensgenoot van Erich Mühsam was een angstige en geestelijk verwarde vrouw geworden. Maar als reclameobject voor de DDR kon zij nog heel goed dienen. Erich Mühsam stond als revolutionair dichter nog altijd hoog in aanzien.

Vroegere kameraden - de echte dus en niet de officiële - werden niet bij haar toegelaten, kregen ook niet de kans met haar in contact te komen.

Nadat zij in 1962 gestorven was, werd zij door de socialistische eenheidspartij in de DDR herdacht op een manier die alle belang en belangstelling had voor partij en staat. Er werd met geen woord gerept over de intrinsieke betekenis van Erich Mühsams werk en vanzelfsprekend ook niets over het feit dat - en de reden waarom - diens vrouw jarenlang in Sovjet-Russische gevangenissen had moeten doorbrengen. Men had het over Erich Mühsam de dichter, niet over de criticus. Van kritiek op de Sovjet-Unie kon al helemaal niets vermeld worden. Daar waar eventueel toch iets van zijn anarchistische principes mocht doorschemeren, haastten partijgenoten zich hem tot een politieke utopist te verklaren. In onverminderd sterke mate gold wat Erich Mühsam al in december 1926 in zijn 'Fanal' stelde:

“Es ist keine Hetze gegen Sovjet-Rusland, sondern leidvolle Pflicht des revolutionären Gewissens, wenn man sich der Kameraden annimmt, die dort im Gefängnis sitzen, weil sie an der Politik der bolschewistischen Partei-kritik geübt haben.”