Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:gustav_landauer

Gustav Landauer

Portret Gustav Landauer

Gustav Landauer (Karlsruhe, 7 april 1870 - München-Stadelheim, 2 mei 1919) was in Duitsland, rond het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, een van de belangrijkste theoretici en activisten van het anarchisme. Beïnvloed door Peter Kropotkin vertegenwoordigde hij het anarcho-communisme en was daarnaast pacifist (vgl. ook het anarcho-pacifisme). Als tegenstander van de oorlog verzette hij zich vanaf het begin tegen de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).

Tijdens de revolutionaire opstanden aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, bekleedde Landauer in april 1919 een belangrijke positie in de Münchener Radenrepubliek. Daar schreef hij hij de belangrijke analyse omtrent de organisatie van de staat: “De staat is een verhouding, een relatie tussen mensen. Het is een manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden; men vernietigd deze door andere relaties aan te gaan, waarbij men zich op een andere manier tot elkaar verhoudt.”

Nadat de radenrepubliek met geweld door het leger en contra-revolutionaire, paramilitaire 'vrijkorpsen' in opdracht van de sociaal-democratische regering was neergeslagen, werd Landauer tijdens zijn hechtenis vermoord.

Biografie

Landauer werd geboren als tweede kind van een Joodse schoenwinkelier. Hij bezocht het gymnasium in Karlsruhe en studeerde Germaanse talen en filosofie in Heidelberg, Berlijn en Straatsburg. In zijn latere werk blijkt de blijvende invloed van Johann Wolfgang von Goethe en Leo Tolstoj. Hij voelde zich echter ook verbonden met de filosofie van Johann Gottlieb Fichte en met de anarchistische theorieën van Pierre-Joseph Proudhon, Michael Bakoenin en Peter Kropotkin. Hij is verder bekend als vertaler van teksten van Shakespeare. Samen met zijn tweede vrouw, Hedwig Lachmann, vertaalde hij werk van Oscar Wilde in het Duits, o.a. “The Picture of Dorian Gray”.

In het voorjaar van 1889 ontmoette hij voor het eerst in Berlijn zijn begunstiger en latere vriend voor jaren, de Duits-Joodse schrijver en filosoof Fritz Mauthner. Drie jaar later, in februari 1892, werd Landauer lid van de “Vereniging van Onafhankelijke Socialisten”, en ook van het uitgeverscollectief van hun blad “De Socialist. Orgaan van de Onafhankelijke Socialisten”. In dat tijdschrift publiceerde hij een reeks artikelen over kunstvraagstukken, maar ook kritische opmerkingen over politieke onderwerpen en over de economische opvattingen van ondermeer Karl Marx en Eugen Dühring. In oktober van datzelfde jaar werd hij, samen met Joodse vrienden, medeoprichter van het Nieuwe Vrije Volkstoneel. En eind 1892 huwde Gustav Landauer met de kleermaakster Margarethe Leuschner.

In juli 1893 viel de “Vereniging van Onafhankelijke Socialisten” uiteen. Als vertegenwoordiger van de anarchistische vleugel van deze kring beëindigde Landauer in juli van datzelfde jaar zijn medewerking aan het tijdschrift “De Socialist”, waarvan het laatste nummer in januari 1895 verscheen. Op het Internationale Socialistische Arbeiderscongres van de IIe Internationale in Zürich verdedigde Landauer in augustus 1893, als afgevaardigde van de Berlijnse anarchisten, het “anarchistische socialisme.” Het congres, waaraan 411 afgevaardigden uit 20 landen deelnamen, nam tegen de anarchistische minderheid een resolutie aan, waarin men zich uitsprak voor deelname aan verkiezingen en politieke activiteiten in de parlementen. De anarchisten werden geroyeerd uit de IIe Internationale.

Landauer werd in oktober 1893 voor het eerst gearresteerd en tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens het “Het oproepen tot ongehoorzaamheid aan het staatsgezag”, wat in december verlengd werd tot negen maanden. Hij trachtte dan maar in Zwitserland een bestaan op te bouwen. Maar in 1895 keerde hij terug naar Berlijn, waar hij onder zeer bescheiden materiële omstandigheden vertoefde in een kring van kunstenaars, schrijvers, theatermensen en critici.

Tussen 1895 en 1899 gaf hij in Berlijn opnieuw een tijdschrift uit onder de titel “De Socialist. Orgaan voor alle revolutionairen”, en wat later werd de ondertitel van dit blad “Orgaan voor Anarchisme-Socialisme.”

In 1899 ontmoette Landauer voor het eerst zijn latere tweede echtgenote, de in 1865 geboren dichteres en taallerares Hedwig Lachmann. In september 1899 vertrokken ze samen naar Engeland waar ze geruime tijd verbleven en waar Landauer een nauw vriendschappelijk contact met de Russische anarchist Peter Kropotkin onderhield. Daar werd ook hun dochter Gudula geboren. In 1902 keerden ze terug naar Berlijn. En een jaar later scheidde Landauer van zijn eerste vrouw, om in datzelfde jaar te trouwen met Hedwig Lachmann. In 1906 werd hun tweede dochter Brigitte geboren. Van 1909–1915 gaf hij in Berlijn opnieuw het tijdschrift “De Socialist” uit, dat het orgaan werd van de in 1908 door Landauer opgerichte Socialistische Bond. Tot de eerste leden behoorden Erich Mühsam, Margarethe Faas-Hardegger en Martin Buber. Als politieke organisatie bleef de bond echter onbelangrijk.

Zelf schreef Landauer in die periode 115 artikelen over kunst, literatuur en filosofie, maar ook over kwesties van de actuele politiek. In zijn tijdschrift, Der Sozialist, publiceerde hij ook uitgebreid eigen vertalingen van teksten van de Franse filosoof en anarchistische theoreticus Proudhon. Een verscherping van de censuur leidde tot opheffing van het tijdschrift. In 1914 liet Landauer zich niet meeslepen door het algemene enthousiasme voor de Eerste Wereldoorlog, maar bestreed die vanuit een anarchistisch en pacifistisch standpunt. De toenemende materiële nood tijdens de oorlog noodzaakte Landauer en zijn gezin Berlijn te verlaten en zich te vestigen in Krumbach, in de buurt van Ulm. Daar overleed op 21 februari 1918 Hedwig Lachmann aan een longontsteking. Haar overlijden schokte Landauer diep.

Meteen na de oorlog en tijdens het begin van de Novemberrevolutie nodigde Kurt Eisner Landauer in een brief van 14 november 1918 uit om deel te nemen aan de revolutie in Beieren : “Wat ik van jou zou willen is dat jij je redenaarstalent in dienst stelt van de verandering der zielen.” Na de moord op Eisner door de republieksvijandige en extreem nationalistische Anton Graf von Arco auf Valley op 21 februari 1919, namen de discussies toe over de vraag of er in de nieuwe Beierse republiek een radensysteem of een parlementair systeem moest komen. Toen op 7 april 1919 de Münchener Radenrepubliek werd uitgeroepen, tegen de gekozen regering van de ministerpresident Johannes Hoffmann (SPD), kreeg Landauer de post van gevolmachtigde voor de volksvoorlichting. Zijn eerste en enige maatregel was het verbod tot geschiedenisonderricht aan de Beierse scholen. De Radenregering werd aanvankelijk gedomineerd door onafhankelijke socialisten en pacifisten als Ernst Toller en Silvio Gesell of anarchisten als Erich Mühsam of Landauer zelf. Drie dagen na de machtsovername van de radenregering door functionarissen van de KPD, Eugen Leviné en Max Levien, maakte Landauer, teleurgesteld door hun politiek, op 16 april 1919 zijn terugtreden bekend uit al zijn politieke functies en ambten in de radenrepubliek. Na het gewelddadige neerslaan van de Münchener Radenrepubliek, door het rijksleger en de vrijwilligerskorpsen, werd Landauer op 1 mei 1919 in München gearresteerd en een dag later in het Tuchthuis Stadelheim door soldaten vermoord.

Landauer werd gecremeerd en bijgezet op het Waldfriedhof in München. Na de machtsgreep van 1933 vernielden de Nationaalsocialisten het in 1925 opgerichte Gustav-Landauer-Gedenkteken, stuurden zijn stoffelijke resten naar de Joodse gemeente van München en vergezelden dat heel cynisch met een rekening. Sindsdien rust hij samen met Kurt Eisner in een gezamenlijk graf op het Nieuwe Israëlitische Kerkhof.

Landauer en religie

Bij de religie moet bij Landauer een onderscheid gemaakt worden tussen zijn periode tot 1900 en de tijd daarna. Tot 1900 vertegenwoordigde Landauer in zijn verhandeling Christendom en Anarchisme (dat in 1895 verscheen in Der Sozialist) een standpunt dat de religie afwees. Vooral de monotheïstische religies (christendom, jodendom en islam) wees Landauer af op grond van het feit dat hij elke openbaring loochende. Dat bleek ook uit een tekst uit 1895 “Over de Ontwikkelingsgeschiedenis van het Individu”, waarin Landauer zich vooral uitspreekt ten gunste van Boeddha. Zijn hoogachting voor Boeddha baseerde hij op het feit, dat deze argumenten voor zijn beweringen leverde, terwijl alle andere godsdienststichters dat niet deden. Hij (Boeddha) gelooft dat hij onder het mystiek-symbolische gewaad van de leer der zielsverhuizing de diepe “kern der waarheid” heeft ontdekt en dat hij nu zonder dat gewaad de waarheid kan formuleren. Tot 1903 wees Landauer de religieuze begrippen (God, onsterfelijkheid, openbaring enz.) eenduidig af. Daartegenover stelt hij dan de eis tot rationaliteit en verheldering.

In de verhandeling Scepsis en Mystiek, die in 1903 is verschenen, blijkt sprake te zijn van een ommekeer in het denken van Landauer naar de mystiek. Verder zijn er voor hem beslist argumenten aanwezig zijn om over pantheïsme te spreken. Landauer heeft, vooral waardering voor Spinoza. Landauers visie op de religie, in de jaren dat hij zich op de mystiek richtte, is als volgt te karakteriseren: de concrete verschijningsvorm van het “kerkelijke christendom” ziet hij nog steeds als iets negatiefs. Met sympathie beziet hij diegenen, “die hartstochtelijk naar rust verlangden, maar die door niets tot rust konden komen : de ketters, sektariërs en mystici“. Zijn achting voor de mystiek maakt het voor Landauer mogelijk om een positief verband te leggen met Christus. Hij interpreteert Christus als “Symbool voor de Godwording van de mens”. Godwording betekent voor Landauer het opgaan van het Ik in de wereld, en juist dat heeft Christus laten zien.

Toen hij 22 was brak Landauer met de Joodse cultusgemeenschap. Bij het begin van de 20e eeuw identificeert hij zich, zoals al is opgemerkt, eerder met de christelijke mystieke traditie dan met het jodendom. Rond 1907 richt Landauer zich echter weer bewust op de Joodse traditie. Bij deze ommekeer zijn vooral ook de religieuze tradities betrokken. Toen in 1913 de Joodse studentenvereniging in Praag „Bar Kochba“ een boek publiceerde met de titel “Over het Jodendom”, bevatte dat een aanzienlijke bijdrage van Landauer onder de titel: “Zijn dit Ketterse Gedachten?” Daarin beschrijft hij het bezig zijn met het jodendom als een verrijking, en als een verheffing en versterking van zijn eigen bestaan. Een belangrijke impuls voor zijn hernieuwde aandacht voor zijn 'oude' religie kreeg Landauer van Martin Buber, die zeer goed met hem bevriend was. Ook Martin Buber hield zich rond het begin van de eeuw bezig met de christelijke mystiek. (Na de dood van Landauer publiceerde Buber Landauers artikel over literaire thema’s onder de titel “De wordende Mens” (1921), zijn bijdrage ter verrijking van het socialisme onder de titel “Beginners” (1924), en zijn brieven werden door Buber uitgegeven als “Gustav Landauer, zijn levensloop in brieven” (1929).)

Politieke filosofie: ethisch anarchisme

Uit de hierboven beschreven filosofische bronnen en werken ontwikkelde Landauer een anarchisme dat niet individualistisch was. Al in de jaren negentig van de 19e eeuw kwam Landauer uit voor het anarchisme. Hij was in die tijd vooral bevlogen door de individualistische ideeën van Max Stirner. Landauer wilde echter niet stil blijven staan bij het extreem individualistische standpunt van Stirner, maar tot een nieuwe gemeenschap, eenheid en samenleving komen. Zijn “sociale anarchisme” beschreef een vereniging van individuen op vrijwillige basis en wel in kleine socialistische gemeenschappen, die zich vervolgens vrij zouden samenvoegen. Het doel was voor Landauer altijd “de bevrijding van bevoogding door staat, kerk en andere maatschappelijke factoren, de zoektocht naar een mogelijkheid tot ontplooiing van de afzonderlijke mens in de, naar zijn mening, alleen zingevende samenhang met de gemeenschap.” Het woord anarchisme komt van het Griekse “an” (= zonder) en “archê” (= macht, heerschappij.) Anarchie betekent dus ‘geen heerschappij’. Het afwijzen van de staat hebben alle anarchistische stromingen met elkaar gemeen. Veel anarchisten wijzen ook burgerlijke instellingen en zedelijke ideeën volstrekt af (kerk, huwelijk, gezin, enz.), waarbij dat “afwijzen” steeds op vrijwillige basis moet geschieden, omdat anarchie juist vrij van elke dwang is. Landauer keerde zich ook tegen de marxisten en sociaaldemocraten, die hij verweet dat ze alleen maar een nieuwe “dwangstaat” wilden oprichten. Voor Landauer was het anarchisme voornamelijk een geestelijke beweging met een bijna religieus karakter. In tegenstelling tot de anarchisten wees hij ook het huwelijk niet af; in zijn systeem was het huwelijk juist een grondpijler van de gemeenschap. Het “ware anarchisme” moest blijken uit de “innerlijke afgescheidenheid” van de individuen.

Hier nogmaals kort samengevat de belangrijkste punten van het anarchisme van Landauer:

  • Anarchisme is afwezigheid van dwang (heerschappij, hiërarchie en dwanginstellingen).
  • Anarchisme wordt vanzelfsprekend niet (onjuist) opgevat als terrorisme. Dat wil zeggen dat het erom gaat dat het anarchisme geweldloos bereikt moet worden.
  • Anarchisme kan niet louter egoïstisch individualisme zijn; het gaat er juist om om je daarvan te bevrijden. Het houdt de ontwikkeling in tot een onafhankelijk en zelfstandig individu, dat zich vrijwillig aaneensluit tot solidaire gemeenschappen. Voorwaarde voor die onafhankelijkheid, resp. zelfstandigheid, is weer de “afzondering”, die tot de “eenheid met de wereld” leidt. Volgens Landauer was daarvoor een wezenlijke verandering van de mens noodzakelijk of in ieder geval een ommekeer van de hele mens, zodat uiteindelijk de innerlijke overtuiging iets geleefds wordt, dat dan ook tevoorschijn komt. Het ging dus om een “daadwerkelijk anarchisme” en niet alleen maar om een “theoretisch anarchisme”.

“Anarchie is de uitdrukking voor de bevrijding van de mens van staatsafgoden, van kerkafgoden en van kapitaalafgoden; socialisme is de uitdrukking voor de ware, echte band tussen mensen, die echt is omdat ze voortkomt uit de individuele geest, omdat ze als het eeuwige gelijke en ene bloeit in de geest van de enkeling, als een levend idee, omdat ze als een vrij bondgenootschap tussen de mensen ontstaat.” Landauer in 'De Socialist', 15 juli 1911

Filosofie van geld en economie

In de “Oproep tot socialisme” noemt Landauer drie punten die bepalend zijn voor “de maatschappelijke slavernij van het moderne kapitalisme”.

Het eerste probleem waar hij op wijst is het grondbezit. Daaruit komt volgens Landauer “de vragende en afhankelijke houding van de bezitslozen” voort. Iemand die eigen grond bezit kan de “bezitsloze” die grond onthouden. De bezitsloze heeft echter die grond nodig voor direct of indirect gebruik, en daaruit komt de afhankelijkheid voort. Uit het grondbezit en het daarmee verbonden geen-grond-bezitten, ontspruiten volgens Landauer slavernij, horigheid, tol, pacht, accijns en het proletariaat.

De oplossing van dit probleem bestaat heel eenvoudig uit het afschaffen van het eigendom van grond en land. Daarom denkt Landauer in “Oproep tot socialisme” : “Ook het opheffen van het eigendom zal in wezen een verandering van onze geest moeten betekenen; uit deze wedergeboorte zal dan een alzijdige nieuwe verdeling van het bezit voortkomen; in samenhang met deze nieuwe verdeling zal de wil ontstaan om het land in de toekomst in bepaalde of onbepaalde tussenpozen steeds weer opnieuw te verdelen.”

Het tweede euvel dat Landauer benadrukt is het overwicht van geld als ruilmiddel, ten opzichte van goederen. Goederen verliezen door het gebruik hun waarde na een bepaalde tijdelijke duur. Geld bekleedt de rampzalige uitzonderingspositie dat het alleen bij de ruil betrokken is en niet bij het gebruik. Als er dus een echte ruileconomie zou bestaan, kan het geld dat er dan is één eigenschap niet hebben, dat ons geld wel heeft, namelijk een “absolute waarde”. Ook belastingen beschouwt Landauer over het algemeen als schadelijk, omdat die een doorlopende economische groei creëren. Het grootste kwaad van het huidige geld is echter dat het niet verbruikt kan worden, in tegenstelling tot goederen. In de vrije ruileconomie, die Landauer voor ogen staat, moet het geld in zoverre ten opzichte van andere goederen gelijk worden, dat het ook het dubbele karakter van ruil en verbruik moet dragen. Landauer baseert zich daarbij vooral op de voorstellen van de econoom Silvio Gesell. Hij zegt : “De ideeën van Silvio Gesell zijn zeer belangrijk, omdat hij namelijk voorstelt om een soort geld te bedenken dat niet, zoals thans, met de jaren aan waarde wint, maar juist omgekeerd van begin af aan steeds meer aan waarde verliest, zodat iemand die door het weggeven van een product in het bezit van het ruilmiddel is gekomen, geen nadrukkelijke behoefte zal hebben om het zo snel mogelijk weer tegen een product om te ruilen en zo steeds verder.” Gesell is volgens Landauer een van de heel weinigen, die iets van Pierre-Joseph Proudhon geleerd heeft. Bij de productie en het verkrijgen van het ruilmiddel geldt dan geen andere behoefte meer dan het consumeren. Dat idee komt van Proudhon, die leerde dat de snelle omloop van geld blijmoedigheid en levendigheid in het persoonlijke leven brengt, terwijl stagnatie op de markt en het vasthouden van het geld ook het persoonlijke leven doet stagneren.

Het derde hoofdpunt van de “slavernij”, waar Landauer het over heeft, is de meerwaarde. Waarde betekent op de eerste plaats een vordering op iemand hebben. Hiermee wordt dus de economische en niet een ethische waarde bedoeld. Het woord waarde houdt de eis in dat de prijs gelijk moet zijn aan de materiële waarde op dat moment. De prijs op een bepaald moment is in de regel veel hoger dan de som van de lonen, die voor het product aangewend moeten worden, omdat de mens elk voordeel wil benutten, niet alleen dat van het eigendom, maar ook van de zeldzaamheid van een verlangd product of de onwetendheid van de consument. De arbeid kan dus met haar loon in ieder geval niet alles kopen, wat ze zelf heeft vervaardigd, zodat een aanzienlijk gedeelte voor de koopkracht van de winst overblijft.

Landauer levert in “Oproep tot socialisme” kritiek op het Marxisme : “Hier gaat het erom om er op te wijzen dat het eenzijdig benadrukken van de loonkwestie van de kant van de arbeiders en hun vakbonden in verband staat met de onjuiste opvatting van de meerwaarde van de kant van de marxisten. Wij hebben eerder al gezien dat loon en prijs elkaar wederzijds bepalen; wij hebben er nu op gewezen dat het een volstrekt onjuiste opvatting is, volgens welke de zogenaamde meerwaarde een absolute grootheid zou zijn, die bij de ondernemers zou ontstaan en vandaar naar de andere kapitalistische categorieën zou afvloeien.” Die analytische vergissingen werden echter slechts door een paar simplistische marxisten begaan. Waar Landauer kritiek op had was al door Marx zelf als kapitaalfetisjisme onderkend (de productiefactor van de arbeid verschijnt als productiefactor van het kapitaal, omdat dat pas de verschillende werkzaamheden tot een productief proces kan samenbreien). Voor Landauer bestaat de waarheid in het feit – waarbij het in de buurt komt van de eindconclusie van Marx – dat aan de arbeid alle winst wordt onttrokken. In wezen bestaat er geen productiviteit van het eigendom en geen productiviteit van het kapitaal, maar slechts productiviteit van de arbeid.

“Er komt geen vrijheid als men zichzelf niet de vrijheid en de eigen vorm permitteert; de toekomstige anarchie komt alleen tot stand als de mensen van nu anarchisten zíjn en niet alleen maar aanhangers van het anarchisme. Het is een groot verschil of ik aanhanger van het anarchisme of dat ik een anarchist bén. Aanhangers van een systeem kunnen voor de rest bekrompen en kleingeestige burgermannetjes zijn; er is een wezenlijke verandering of op zijn minst een ommekeer van de hele mens nodig, zodat eindelijk de innerlijke overtuiging iets geleefds wordt, dat tevoorschijn komt.” Landauer in Reisimpressies, 'De Socialist', 1897

Van de grote persoonlijkheden van de anarchistische traditie is de Duitser Gustav Landauer (…) één van de minst bekende. Na de publicatie van een nieuwe versie van zijn beroemdste werk, “La Révolution” (Sulliver, 2006), verschijnt momenteel een keuze uit zijn essays uit de jaren 1901 tot 1918, die ons in staat stelt een beter zicht te krijgen op de diversiteit van zijn denken en ook om de fundamentele bijdrage voor het anarchisme te herontdekken van wat Michael Löwy het ’libertaire judaïsme’ genoemd heeft : het bondgenootschap dat tussen 1890 en 1940 in Duitsland en Centraal-Europa bestond tussen het romantisme en het Joodse messianisme, in het teken van een kritiek op de staat en het kapitalisme, maar ook in dienst van een revolutionair profetisme.

Landauer, die in 1870 als zoon van een schoenhandelaar geboren was en filosofie studeerde in Heidelberg, Berlijn en Straatsburg, voordat hij uit de universiteit uitgesloten en tot gevangenisstraf veroordeeld werd, is een eclectisch essayist. Hij schreef sprookjes en novellen, maakte toneel en schreef kritieken, maar hij vertaalde ook Shakespeare, Wilde en Whitman. Vanaf 23-jarige leeftijd gaf hij onafhankelijke socialistische tijdschriften uit, waarin de partijen en het parlementarisme op de korrel genomen werden. Hij verdedigde daarin een originele benadering van het anarchisme, dat noch zoals bij Stirner individualistisch was, noch communistisch zoals bij Kropotkin : hij riep op tot een federatie van landbouwcommunes, en hij zou in 1919 de arbeiders- en soldatenraden tijdens de vrije republiek in Beieren verdedigen, een republiek waarin hij kortstondig minister van openbare opvoeding was, voordat hij door de politie van Weimar geëxecuteerd werd.

Nieuwe gemeenschap

In “Door afzondering naar gemeenschap” (1901) (…) stelt Landauer niet langer te willen militeren onder de proletariërs en de boeren. Liever dan via de voorhoede wil hij via ’afzondering’ de bronnen van een nieuwe gemeenschap zoeken. De revolutie, zegt hij, ligt niet in de toekomst maar in het hier en nu, als een collectieve capaciteit die dient ontwikkeld te worden. De socialistische actie bestaat er dus niet in de economie te nationaliseren noch in enkel maar vrije associaties tot een federatie te groeperen, maar in het uitwerken van een levensvorm die als voorbeeld kan dienen. Indien noch een God noch een Marx ons kunnen redden, dan komt het erop aan de onzekerheid van de tegenwoordige tijd om te zetten in een verlangen naar collectieve experimenten. Tegenover het ’wetenschappelijk’ socialisme verdedigt Landauer aldus het idee van een permanente revolutie en van de transformatie van het ik, als voorwaarde voor elke historische verandering.

Hij beroept zich hierbij op een onwaarschijnlijk sceptisch mysticisme dat zijn inspiratie vindt bij Meister Eckhart en het hassidisme. ’Voor anderen is het socialisme een politieke praktijk van politiek en partijen, terwijl het voor ons gaat om de vereniging van praktijk en geest’ schrijft hij. Indien de staat volgens hem dient vernietigd en het kapitalisme overstegen te worden, dan is dit omdat ze de scheiding tussen het ik en de wereld veroorzaken.

Landauer kritiseert ook de ’negatieve politiek’ van het geweld en van de ’propaganda van de daad’. Hij verkiest een ’positieve antipolitiek’, die erin bestaat een nieuwe gemeenschap te realiseren, wiens sociale basis reeds aanwezig, reeds in het kapitalisme ’ingeschreven’ is. Noch de lokaal gewortelde groep van de Duitse socioloog Ferdinand Tönnies, noch de natie, als willekeurige creatie van staten, vormen het kader waarin deze nog virtuele gemeenschap dient vorm te krijgen. Het Centraal-Europees judaïsme levert daarentegen een maatschappelijk model waarin de band tussen landbouwgemeenschappen of arbeidersraden zou kunnen ontstaan. Deze Joden, die eenzelfde taal (het yiddish) gemeen hadden, en verstoten werden door de uitzonderingswetten van het Pruisische rijk in 1917, wilden in feite ’degenen worden die tot geen enkele natie behoorden’. Volgens dit perspectief zou de anarchie geherdefinieerd kunnen worden als ’een nieuwe natie in wording, die haar leden bij alle naties vindt’. Als vriend van Martin Buber en correspondent van Karl Kraus, een referentiepunt voor Gershom Scholem, Walter Benjamin en Paul Celan, is Landauer, omwille van deze originele reflectie over de communistische ethiek, een krachtige, hoewel enigszins nog verborgen, bron van een deel van het hedendaagse kritische denken.

Teksten

Bronnen

  • Bovenstaande biografie en bespreking van Laurent Jeanpierre verscheen in Le Monde op 16 januari 2009. Vertaling: Johny Lenaerts. Hij werd overgenomen van de Website Ya Basta, globalisering van onderop.
namespace/gustav_landauer.txt · Laatst gewijzigd: 09/03/20 08:04 door defiance