Inhoud

Propaganda van de daad

Propaganda van de daad heeft een meerduidige betekenis: er is zowel een brede sociale definitie als een eerder als gewelddadig te omschrijven duiding van het begrip. Bij beide interpretaties staat echter centraal dat de daden van mensen spreken, om zo anderen te inspireren. Deze traditie is niet enkel in het anarchisme terug te vinden, maar heeft een lange geschiedenis die terug te voeren is tot het vroege christendom. Zo stelde Franciscus van Assisi, die de Franciscaanse Orde oprichtte: “Laat hen hun liefde voor elkaar tonen door het werk dat zij voor elkaar verrichten, de Apostel zei ‘Laat ons niet enkel lief hebben in woord, maar in daad en werkelijkheid.’” Veel anarchisten hebben een vergelijkbare opvatting – hoewel meestal niet religieus van oorsprong.

Sociale propaganda van de daad

Door het vormen van libertaire samenlevingsvormen en gemeenschappen probeerden verschillende anarchisten anderen te tonen dat het mogelijk is anders te leven en daarmee aan te zetten tot maatschappijverandering. In die zin heeft propaganda van de daad ook veel gemeen met prefiguratieve politiek, waarbij in het hier en nu, door onze daden, de wereld van morgen al getoond wordt. Het stichten van alternatieve leefgemeenschappen kent binnen de sociale bewegingen een lange traditie – of dit nu was om ‘onafhankelijk van het kapitalisme’ te leven of als sociaal experiment. In 1904 werd bijvoorbeeld in de Ardennen L’Essai (vert. het experiment) door anarchisten gesticht.[1]

Leo Tolstoj en de Nederlandse Tolstojanen

Leo Tolstoj Direkte Aktie, brochure door Christaan Cornelissen, 1904

Nederland kende eind 19de eeuw verschillende religieus-anarchistische initiatieven. In 1899 werd door een groep christen-anarchisten, verenigde rond de krant Vrede, geprobeerd hun ideeën van wederzijdse hulp, het principe van de geweldloosheid en het afzien van genotsmiddelen in de praktijk te brengen door een kolonie te stichten in Blaricum in het Gooi.[2] Tevens werd er niet ver van daar in Laren een school geopend welke eveneens op Tolstojs ideeën gebaseerd was. Het experiment in Blaricum kwam in 1903 echter tot een abrupt einde toen een woedende intolerante menigte zich in verband met de spoorwegstaking op de kolonie stortte en deze deels in brand stak.[3]

Syndicalisme en de directe actie

Ook het revolutionaire syndicalisme en anarcho-syndicalisme en de daar nauw aan verbonden methode van de directe actie kunnen worden gezien als een vorm van propaganda van de daad. Het doel van het revolutionaire vakverbond is namelijk niet enkel individuele conflicten te winnen in de loonstrijd, maar eveneens om arbeiders te emanciperen en inspireren door zelf het heft in eigen hand te nemen. Murray Bookchin zegt daarover in zijn boek The Spanish Anarchists:

“Op hetzelfde moment dat het syndicalisme een onophoudelijke druk uitoefent op het kapitalisme, probeert het een nieuwe sociale orde binnen de oude te creeëren. De vakbonden en de ‘arbeidersraden’ zijn niet enkel een middel tot strijd en een instrument tot sociale revolutie; ze zijn tevens de structuur waarop de vrije samenleving gebouwd wordt. De arbeiders moeten worden opgeleid (door hun eigen activiteit binnen de bond) om de oude bezitters-orde af kunnen te breken en een nieuwe stateloze, vrije samenleving op te kunnen bouwen. De twee gaan hand in hand.“[4]

Tot geweld bereid zijnde propaganda van de daad en de tiranicide

Gravure van het harde optreden van de politie tijdens de 1-mei-viering in Clichy, Frankrijk.

Binnen de tot geweld bereid zijnde propaganda van de daad, ontwikkelde zich een tendens die zich actief uitsprak voor het terrorisme. Deze terreur moest angst zaaien in de harten van de onderdrukkers en uitbuiters. Deze uitleg van het begrip ‘terrorisme’, moeten we heel anders begrijpen dan interpretatie die heden ten dage in de media wordt gebruikt of zoals deze door bijvoorbeeld islamistische terroristen wordt toegepast. De terreurdaden van de ‘propagandisten’ waren vaak een reactie op gewelddadige staatsrepressie van arbeidersdemonstaties – zoals Ravachol – of wraak voor de doodstraf die kameraden kregen – als Auguste Vaillant en Emile Henry. Ze waren gericht tegen machthebbers en representanten van repressieve en uitbuitende instituties als politie, justitie, het leger, bestuurders en industriëlen en over het algemeen niet tegen de samenleving zelf. Naast wraak, hadden sommigen ook de hoop dat hun daden de samenleving aan zouden zetten tot revolutie – hier kan men ook sterkte parallellen vinden met enige ideeën van het hedendaagse insurrectionalisme.

Een ander voorbeeld dat een duidelijke verband toont tussen de gewelddadigheden van de zijde van de fabrieksbezitters – een verband dat in de burgerlijke geschiedschrijving vaak bewust wordt weggelaten – is de moordpoging van Alexander Berkman op Henry Clay Frick in de Verenigde Staten. In de zomer van 1892 vond er in de staat Pennsylvania een staking plaats. Deze staking van metaalarbeiders werd door ingehuurde stakingsbrekers – de zogenaamde Pinkertons – bruut aangevallen. Daarbij vielen in totaal 10 doden en meer dan 60 gewonden, en hierna stelde de gouverneur van Pennsylvania de noodtoestand uit waardoor stakingen verboden werden. Berkman trachtte de fabriekseigenaar Frick als wraak met een vergiftigd mes neer te steken, maar dit mislukte. Hiervoor kreeg hij 22 jaar gevangenisstraf opgelegd (waarvan hij er uiteindelijk 14 uitzat in isolatie).[5] Berkman was voor zijn daad geïnspireerd door de ideeën van de propaganda van de daad van Johann Most. Most definieerde propaganda van de daad als volgt:

Aanslag op de Tsaar Alexander II.

“Het bestaande systeem zal het snelst en het meest radicaal omver geworden worden door de vernietiging van al zijn vertegenwoordigers. Daarom moet er een massaslachting van alle vijanden van het volk in beweging worden gebracht.”[6]

Most zijn bekendste pamflet, The Science of Revolutionary Warfare uit 1885, bevatte onder andere handleidingen hoe zelf bommen te maken, waaraan hij de bijnaam “Dynamost” overhield.

Hieronder volgt een onvolledige lijst van vermoordde koningen, staatsrepresentanten, legerofficieren etc.:

Illegalisme

Illustratie van de Bande á Bonnot.

De tot geweld bereid zijnde propaganda van de daad is ook verwant aan het illegalisme, een stroming die in Europa vooral vertegenwoordigd was in Frankrijk, Italië, België, Zwitserland maar ook in Noord- en Zuid-Amerika weerklank vond. Het illegalisme werd sterk beïnvloed door het anarchistische individualisme (maar niet enkel). Een deel van de illegalisten interpreteerde het concept van het ‘egoïsme’ van Max Stirner zo, dat zij zich door hun begeren lieten leiden. Zij vierden illegale daden en zagen de roofovervallen die zij pleegden als ‘onteigeningen’, ook als deze slechts op individueel niveau plaats vonden. In Frankrijk was er bijvoorbeeld de Bonnot-bende, die met spectaculaire overvallen de politie lange tijd te snel af was. Zij zagen rijkdom als iets waarop iedereen recht had – inclusief zijzelf. De bezittende klasse had deze rijkdom immers ook enkel verworven via diefstal, deze werd slechts door de wet gerechtvaardigd.

Er waren echter ook illegalisten die vanuit een meer collectivistisch perspectief tot overvallen overgingen. Zij zagen de bankroven eveneens als onteigeningen, maar gebruikte het geld niet voor individuele doeleinden maar als een middel om revolutionaire structuren te financieren. De anarchist Buenaventura Durruti, een anarchist uit Spanje die later in de Spaanse Revolutie een belangrijke rol zou spelen, pleegde tijdens zijn ballingschap in Mexico, Argentinië en Chilé bijvoorbeeld meerdere bankovervallen om geld te verzamelen voor de lokale anarchistische beweging en zijn kameraden aan het thuisfront.[7]

Effect op de staat en de samenleving

Bij de tot geweld breid zijnde propaganda van de daad vielen regelmatig slachtoffers, ook mensen die niets met het doel te doen hadden. Bommen doodde omstanders en bij enkele roofovervallen werden ook mensen gedood die eerder tot de arbeidersklasse te rekenen waren – zoals kassières, bankmedewerkers of bedienden in restaurants of cafés. Hier moet ook gesteld worden dat dit niet altijd incidenten of ongelukken waren. In het geval van Emile Henry was het bijvoorbeeld ingecalculeerd dat er ook omstanders getroffen zou worden en het was Ravachol om het even. Volgens Henry was iedereen in het café medeplichtig aan de manier waarop de samenleving functioneerde zolang zij zich niet hiertegen verzetten. De staat greep zijn kans en gebruikte deze ‘incidenten’ om anarchisten van de samenleving te isoleren. Ze verbreidde het idee dat de samenleving onder vuur lag, en dat de gewone burger iets te vrezen had. Hiermee probeerden de autoriteiten de identificatie tussen staat en samenleving te versterken, wat tevens de repressie tegenover revolutionairen makkelijker zou maken. Het budget voor de politie werd in verschillende landen verhoogd en het zorgde tevens voor internationale samenwerking door overheidsdiensten. Zo werden er in Rome en St. Petersburg anti-anarchistische congressen georganiseerd.[8]

Kritische discussie en waardering

De daden en deze backlash, zorgde ook voor een kritische discussie in de anarchistische beweging over de effectiviteit van de gewelddadige individuele actie. Peter Kropotkin schreef bijvoorbeeld al in 1887 in Le Révolté dat “een structuur gebaseerd op honderden jaren geschiedenis, zich niet met een paar kilo dynamiet laat vernietigen.”[9] Anderen, zoals Errico Malatesta meende tevens dat “de ophef die veroorzaakt werd door enkele van de recentste explosies, tot bewondering voor de moed waarmee de bommenwerpers de dood trotseren leid, en genoeg zijn om veel anarchisten hun eigen programma te doen vergeten en een weg te vervolgen die in absoluut contrast staat met alle anarchistische ideeën en sentimenten.”[10]

Een belangrijke vraag die wij ons stellen moeten, wanneer we deze daden bekijken, is de vraag in hoeverre deze daden tot een sociale transformatie hebben geleid. De eerder genoemde golf van moorden op staatshoofden eind 19de en begin 20ste eeuw, uiteindelijk vooral tot een wisseling van staatshoofden heeft geleid, en niet tot een structurele maatschappelijke verandering van het internationale kapitalistische en statelijke systeem – zelfs op momenten dat de algemene anarchistische organisatie in de samenleving relatief sterk was.

Dat wil echter niet zeggen, dat bepaalde individuele daden geen legitimiteit hebben. Tevens hebben ze soms een belangrijke rol gespeeld voor een bredere beweging – zo diende veel aanvallen tijdens de pistolero-periode niet enkel als wraak of zelfverdediging, maar waren tevens momenten waarin anarchisten belangrijke ervaring opdeden die zij later nodig hadden in de daaropvolgende Spaanse Burgeroorlog en Revolutie. En zoals eerder gesteld, werden sommige daden ook gepleegd om andere sociale bewegingen te financieren of in ieder geval financieel te steunen.

Andersom volgde ook regelmatig golven van repressie tegen de bredere anarchistische beweging waarbij willekeurig belangrijke figuren vast werden gezet en bovengrondse organisaties werden verboden. Dit zorgde ervoor dat maatschappelijke organisaties hun slagkracht verloren of dat mensen soms zelfs van het anarchisme vervreemd raakten. Ook dit moet in acht worden genomen als we deze periode in haar context proberen te begrijpen en er vooral van proberen te leren.

Voetnoten