Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:individualisme

Individualistisch anarchisme

Individualistisch anarchisme, soms ook kortweg individualisme, is een stroming binnen het anarchisme welke de nadruk legt op het individu en diens recht op zelfbeschikking boven die van bijvoorbeeld groepen, tradities of ideologische systemen. Het individualistisch anarchisme kan niet als een éénvormige filosofie worden gezien, maar refereert als term naar een groep individualistische theorieën en filosofieën die soms zelfs met elkaar conflicteren. Invloedrijk op het individualistisch anarchisme waren o.a. William Godwin, Pierre-Joseph Proudhon (mutualisme), Max Stirner (egoïsme), Josiah Warren (soevereiniteit van het individu), Lysander Spooner (wet van de natuur), Henry David Thoreau (transcendentalisme) en Herbert Spencer (wet van de gelijke vrijheid).

Relatie tot andere vormen van anarchisme

Hoewel het individualistisch anarchisme vaak in contrast wordt gebracht met sociaal-anarchisme, zijn de verschillen tussen deze twee stromingen soms moeilijk vast te stellen. Zowel sociale- en individuele anarchisten verzetten en organiseren zich beide tegen staat en kapitaal, echter het verschil zit in dat ze het niet eens over de aard van een vrije samenleving en hoe die te bereiken. Kortom, sociaal anarchisten geven de voorkeur aan gemeenschappelijke oplossingen voor sociale problemen (d.w.z. een samenleving die individuele vrijheid en de ontwikkeling van het individu beschermt en stimuleert). Aan de andere kant geven individualistische anarchisten, zoals hun naam aangeeft, de voorkeur aan individuele oplossingen. De tegenstelling tussen sociaal anarchisme en individualisme is echter niet zo zwart wit. Michael Bakoenin pleitte voor publiek eigendom van de productiemiddelen, maar nam het met Marx op tegen de kwesties van autoriteit en individuele vrijheid. In dit opzicht, erkende Bakoenin dat persoonlijke en sociale vrijheid inherent is aan vorm van gemeenschappelijke individualiteit. Peter Kropotkin schreef in 1890 “van ieders zijn vermogen, naar ieder zijn behoeften” waarin noties van vermogen en behoefte relatief zijn. Max Stirner was een radicale individualist en verwierp daarentegen de maatschappij in geheel en pleitte in plaats daarvan voor een losse vereniging van egoïsten (waar we later verder zal worden toegelicht).

Ondanks de complexiteit van het individueel anarchisme kan men binnen het individualistische anarchisme een onderscheid maken tussen drie brede stromingen.[1] De eerste vorm van individueel anarchisme bouwt voort op William Godwins’ beschrijving van zelfbestuur met een vorm van progressief utilitarisme en altruïsme. Het tweede type verwijst naar een vorm van egoïsme dat het meest wordt geassocieerd met het werk van Max Stirner. Het derde type is te vinden in het werk van Josiah Warren en het idee van de soevereiniteit van het individu wat van invloed was op het denken van Benjamin Tucker. Sommige auteurs erkennen ook een vierde type van individueel anarchisme dat verwijst van naar het werk van Herbert Spencer en zijn nakomelingen die beargumenteren dat “sociale evolutie” door vrije markt individualisme de staat overbodig maakt.[2] Binnen dit vrije markt individualisme wordt namelijk de macht die kapitaal met zich meebrengt, en daarmee de overheersing van de ene mens over de andere, geheel buiten beschouwing gelaten. Een kritiek die juist aan de wortel van het anarchisme behoord.

Twee stromingen - Europees en Noord-Amerikaans individualisme

De Bonnot-bende hield zich van 1911 tot 1912 bezig met een reeks spectaculaire inbraken en roofovervallen.

Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de Noord-Amerikaanse individualistische traditie en de Europese stroming van het individueel anarchisme. Volgens de historicus Eunice Minette Schuster benadrukt de Amerikaanse stroming het isolement van het individu - het recht op hun eigen gereedschap, geest, lichaam, en op de producten van zijn arbeid. Voor de kunstenaar die deze filosofie omarmt is het “esthetisch” anarchisme, voor de hervormer, het ethisch anarchisme en voor de onafhankelijke mechanicus het economisch anarchisme.[3] De eerste houdt zich bezig met de filosofie, de andere twee met de praktijk. Het esthetische en ethische type komt tot uitdrukking in het transcendentalisme, het humanisme en de romantiek van de eerste helft van de negentiende eeuw, het economische type in het Westen in dezelfde periode, maar dan gunstiger na de Burgeroorlog“.[4] Om deze reden wordt gesuggereerd dat men, om het individualistisch anarchisme te begrijpen, rekening moet worden houden met “de sociale context van hun ideeën, namelijk de transformatie van Amerika van een prekapitalistische naar een kapitalistische maatschappij […] Het niet-kapitalistische karakter van de vroege V.S. blijkt uit de vroege dominantie van het zelfstandig ondernemerschap (ambachtelijke en boerenproductie)”. Aan het begin van de 19e eeuw was ongeveer 80% van de werkende (niet-slaafse) mannelijke bevolking zelfstandig ondernemer. De grote meerderheid van de Amerikanen was in die tijd boer die hun eigen land bewerkten, voornamelijk voor hun eigen behoeften” en “[i]ndividualistisch anarchisme is duidelijk een vorm van ambachtelijk socialisme […] terwijl communistisch anarchisme en anarchosyndicalisme vormen van industrieel (of proletarisch) socialisme zijn”.[5] Deze stromingen kwamen later gelijk met de industrialisatie en proletarisering van de bevolking op.

Europa had in die tijd al een andere sociale context, wat heeft bijgedragen aan de opkomst van de Europese individualistische “illegaliteit”. Als zodanig “waren de illegalen proletariërs die alleen hun arbeidskracht konden verkopen; als ze loonarbeid verachtten, dan was dat vanwege het dwangmatige karakter ervan. Als ze zich tot de illegaliteit wendden, dan was dat vanwege het feit dat eerlijk zwoegen alleen de werkgevers ten goede kwam en vaak een volledig verlies van waardigheid met zich meebracht, terwijl alle klachten tot het ontslag leidden. Om door gebrek aan werk niet te verhongeren was het nodig te bedelen of te stelen; om de dienstplicht te vermijden moesten velen van hen vluchten”.[6] Een Europese stroming van individualistisch anarchisme pleitte voor individuele daden van onteigening, propaganda van de daad en uitte kritiek op formele organisatie of organisatie in het geheel. Zulke individualistische anarchistische stromingen zijn onder andere het Franse “illegalisme” en het Italiaanse anti-organisatorische “insurrectionalisme”. Murray Bookchin schrijft dat aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw dat “de tijden van ernstige sociale onderdrukking en de tot een einde gekomen sociale vrede er in resulteerde dat individualistische anarchisten op de voorgrond kwamen bij libertaire activiteiten.”[7]

Vroege denkers van het individuele anarchisme

William Godwin - een voorloper van het anarchisme

William Godwin

De geschiedenis van het anarchisme, en in het bijzonder het individualisme, wordt vaak toegeschreven aan William Godwin (1756-1836). William Godwin stelt dat de mens op de eerste plaats een sociaal wezen is en dat de maatschappij diens beste capaciteiten en sympathieën naar boven brengt. Tegelijkertijd stelt Godwin dat mensen unieke individuen zijn en dat die niet gelukkig zijn als zij zich verliezen in de massa. Godwin was een utilitarist, en vanuit dit perspectief stelt hij dat het goede leven van een individu het meest bevorderlijk is voor het algemeen welzijn van de samenleving. Vanuit deze utilitaristische benadering, komt Godwin tot de conclusie dat autoriteit en de staat een aanval zijn op de zelfbeschikking van het individu, dat het algemene welzijn van de samenleving aantasten.

Godwin was een voorstander van individuele eigendomsrecht, wat hij beschreef als “ieder mens heeft recht over de producten van zijn eigen industrie.”[8] Hij pleitte er echter ook voor dat individuen hun overtollige eigendommen delen met anderen wanneer zij daar behoefte aan hebben (bijv. gifteconomie). Dit is gebaseerd op het altruïsme, waarvan hij zei: “Ieder mens heeft daar recht op, het exclusieve bezit zou een groter bedrag aan voordeel of plezier opleveren dan datgene wat hij zich anders had kunnen toe-eigenen”. Ondanks dat hij als utilitarist vond dat deze welwillendheid niet moest worden afgedwongen, vond hij ook dat in bepaalde omstandigheden eigendom onteigend kan worden wanneer dit het geluk en het goede leven van het individu en het algemene welzijn van de samenleving bevordert. Godwins opvatting over het delen van eigendom en het belang hiervan voor de samenleving, was van invloed op de latere ontwikkeling van het anarcho-communisme en Peter Kropotkins’ belangrijke werk Wederzijdse Hulp, een factor in de evolutie (1902).

Max Stirner - de egoïst

De enige en zijn eigendom

Johann Kaspar Schmidt (1806-1856), beter bekend als Max Stirner (bijnaam vanwege zijn hoge voorhoofd, in het Duitse 'Stirn'), was een Duits filosoof, die voortbouwde op Godwins’ filosofie en hiermee het individu nog verder centraal stelde.[9] Stirner stelt het individu zodanig centraal dat hij het egoïsme omhelst, wat in schril contrast staat tot het altruïsme van Godwin. Stirner wordt door velen beschouwd als een van de voorvaders van het individueel anarchisme. In tegenstelling tot veel sociaal anarchisten die een duidelijk onderscheid maken tussen de Staat en de samenleving en zich verzetten tegen de Staat om een vrije samenleving op te bouwen, verwerpt Stirner zowel de staat als de samenleving. Stirner wijst niet alleen het bestaan van welwillendheid af (zoals beschreven door Godwin), maar ook alle abstracte entiteiten zoals de staat, de maatschappij, de mensheid en god.

In zijn boek De enige en zijn eigendom (Duits: 'Der Einzige und sein Eigentum', 1844) presenteert Stirner zijn kritiek op de Staat en sociale instituties. Dit boek wordt gezien als één van de fundamentele teksten van het individueel anarchisme. In zijn boek maakt Stirner een onderscheid tussen de maatschappij en wat hij de Unie van egoïsten noemt. Als zodanig is ” De zedelijkheid gaat niet met het egoïsme samen omdat ze niet mij, maar alleen maar de mens in mij mee laat tellen. Is echter de staat een maatschappij, een gemeenschap van mensen, niet een vereniging van ikken waarvan ieder zichzelf alleen maar op het oog heeft, dan kan hij zonder zedelijkheid niet bestaan en moet op zedelijkheid steunen. Daarom zijn wij beiden, de staat en ik, vijanden. Mij, de egoïst ligt het welzijn van deze “menselijke maatschappij” niet aan het hart, ik offer haar niets, ik gebruik haar alleen maar; maar om haar echter volkomen te kunnen gebruiken, verander ik haar eerder in mijn eigendom en mijn creatie d.w.z. ik vernietig haar en stel de vereniging van egoïsten in haar plaats”.[10] De unie van egoïsten is een vrijwillige niet bindende contractuele relatie waar berekenbare individuen een samenwerking aangaan. Stirner beweert dat dit geen opoffering van persoonlijke vrijheid met zich mee zou brengen,[11] echter, dit zou alleen op kunnen gaan als alle betrokkene partijen dezelfde onderhandelingspositie zouden hebben; iets wat zelden voorkomt. Voor Stirner komt eigendom simpelweg tot stand door macht: “Wie weet hoe het ding te nemen, te verdedigen, eigent het zicht tot zich toe”. Hij zegt verder: “Wat ik in mijn macht heb, dat is mijn eigen macht”.[12] Zolang ik mijzelf als houder laat gelden, ben ik de eigenaar van het ding“ en dat “Voor jouw en jullie eigendom treed ik niet schuw terug, maar beschouw het steeds als mijn eigendom waar ik niets aan hoef te “respecteren”. Doe toch net zo met datgene wat jij mijn eigendom noemt!”[13]

Stirner raadt het individu af om de staat te elimineren, maar daarentegen, gewoonweg de staat te negeren wanneer deze in strijd is met iemands autonome keuzes en mee te gaan wanneer dit bevorderlijk is voor iemands belangen. Hij zegt dat de egoïst het streven naar toewijding aan “een groots idee, een goed doel, een doctrine, een systeem, een verheven roeping”[14] afwijst en zegt dat de egoïst geen politieke roeping heeft, maar “zichzelf uitleeft” zonder rekening te houden met “hoe goed of slecht de mensheid het daarbij kan hebben”. Stirner stelde dat de enige beperking van de rechten van het individu de macht van dat individu is om te verkrijgen wat hij wenst. Hij stelt voor dat de meest algemeen aanvaarde sociale instellingen - inclusief begrippen als de staat, eigendom als recht, natuurlijke rechten in het algemeen, en het begrip zelf van de maatschappij - slechts schrikbeelden in het hoofd rondwaren. Stirner wil “niet alleen de staat afschaffen, maar ook de maatschappij als een instelling die verantwoordelijk is voor haar leden.”[15]

De invloed van Max Stirner

Stirners omhelzing van egoïsme staat in schril contrast met Godwin's altruïsme. Stirner was tegen het communisme en zag het als een vorm van autoriteit over het individu. In 1886 nam Benjamin het egoïsme van Stirner over, waarbij verschillende anderen zich bij hem aansloten. Dit verdeelde de Amerikaanse individualisten, die in fel debat met elkaar raakten “met de voorstanders van natuurlijke rechten die de egoïsten beschuldigen van het vernietigen van het libertarisme zelf”.[16] Andere egoïsten zijn onder andere James L. Walker, Sidney Parker, Dora Marsden en John Beverly Robinson. Hoewel Stirner's filosofie individualistisch is, heeft het sommige libertair-communisten en anarcho-communisten en ook het Situationisme beïnvloed. Voorbeeld is Emma Goldman, die zowel door Stirner als Peter Kropotkin werd beïnvloed en hun filosofieën mengden in haar eigen filosofie zoals te zien is in haar boeken als Anarchism and other Essays (1910).[17] Max Baginski stelt het in een artikel in het Amerikaans anarchistische magazine Mother Earth genaamd “Stirner: The Ego and His Own” (vert. Stirner, de ego en zijn eigen) als volgt:

Moderne communisten zijn individualistischer dan Stirner. Voor hen zijn niet alleen religie, moraliteit, de familie en de staat spoken, maar ook eigendom is niet meer dan een spook, in wiens naam het individu wordt geketend - en hoe geketend! De individualiteit is tegenwoordig nog sterker gebonden door eigendom dan door de gecombineerde macht van de staat, religie en moraliteit […]. De primaire conditie van het individu zou niet moeten worden gedwongen zichzelf te vernederen en verlagen voor eigendom en levensonderhoud. Communisme schept dus een basis voor de vrijheid en eigenheid van het individu. Ik ben een communist omdat ik een individualist ben. De communisten zijn het volledig met Stirner eens als hij nemen boven vraag plaatst - dat leidt tot de opheffing van het private eigendom, tot onteigening. Individualisme en communisme gaan hand in hand.[18]

Pierre-Joseph Proudhon en het mutualisme

Pierre-Joseph Proudhon (1809 – 1865) was een Frans autodidactisch econoom, socioloog en theoreticus van het socialisme die wordt beschouwd als een van de eerste anarchistische denkers. Proudhon was de eerste persoon die zichzelf anarchist noemde en hij introduceerde het woord anarchisme in 1840.[19] Hij verzette zich tegen het autoritaire socialisme en tegen het kapitalisme. Hij bepleitte in de plaats hiervan een coöperatieve samenleving, zonder regering. Sommigen beschouwen Proudhon als een individualistische anarchist, terwijl anderen hem als een sociaal anarchist beschouwen. Hij was invloedrijk onder de Amerikaanse individualisten.

Portet van Pierre-Joseph Proudhon door Courbet.

Proudhon stelde dat het eigendom van de productiemiddelen collectief was, omdat de productiemiddelen het resultaat waren van generaties lange arbeid en voor de rest door de natuur waren gegeven. Bezit daarentegen had te maken met een vorm van vruchtgebruik en dat moest in handen zijn van de arbeiders of producenten zelf. Ten opzichte van de burgerij die zich het grootste deel van de “forces collectives” had eigen gemaakt, proclameerde hij: “La propriété c'est le vol”. Zij kon noch op het bezit, noch op de eigendom aanspraak maken omdat zij geen enkele arbeid leverde. Zij had nochtans arbeid en kapitaal weten te scheiden en de producent van zijn arbeid vervreemd. Zij lag aan de basis van de bestendiging van een economisch systeem dat uitbuiting, ongelijkheid en ongerechtigheid in zich droeg. Het systeem dwong de patroon overigens in deze rol omdat het uitging van winstbejag en kapitaalsaccumulatie. De vrije concurrentie deed de rest: monopolisering en concentratie hadden een nog grotere vervreemding tot gevolg.

Proudhon wees het bestaande economische stelsel geheel af. Hij construeerde een totaal nieuw concept waarin bepaalde positieve facetten die hij in het economisch leven terugvond en de ervaringen die hij bij textielarbeiders in Lyon had opgedaan, sterk meetelden. Dit concept noemde hij het “mutualisme”. Het mutualisme definieerde het sociaal leven als gepluraliseerd en solidair: samengesteld uit relatief autonome elementen die dialectisch verenigd waren onder het vaandel van de solidariteit. Met andere woorden, de verschillende productiecentra verenigden zich zonder hun verscheidenheid te willen prijs geven. Zij behielden hun autonomie en vrijheid en verhielden zich federaal met elkaar.

Het mutualisme is gebaseerd op een arbeidstheorie van waarde die stelt dat wanneer arbeid of het product wordt verkocht, het in ruil daarvoor goederen of diensten zou moeten ontvangen die “de hoeveelheid arbeid belichamen die nodig is om een artikel van precies hetzelfde en gelijk nut te produceren”. Mutualisten verzetten zich tegen het idee dat individuen een inkomen ontvangen door middel van leningen, investeringen en huur, omdat zij geloven dat deze individuen niet werken. Sommigen van hen stellen dat als de staatsinterventie zou ophouden, dit soort inkomsten zou verdwijnen als gevolg van de toegenomen concurrentie in het kapitaal.

William Greene paste het mutualisme van Proudhon aan de Amerikaanse omstandigheden aan en introduceerde het bij Benjamin Tucker. Het mutualisme definieerde het sociaal leven als gepluraliseerd en solidair: samengesteld uit relatief autonome elementen die dialectisch verenigd waren onder het vaandel van de solidariteit. Met andere woorden, de verschillende productiecentra verenigden zich zonder hun verscheidenheid te willen prijs geven. Zij behielden hun autonomie en vrijheid en verhielden zich federaal met elkaar.

Benjamin Tucker - Individualisme in de Verenigde Staten

Benjamin Ricketson Tucker (17 april 1854 South Dartmouths - 22 juni 1939 Monaco) was een anarchist uit de Verenigde Staten en een voorvechter van het individualistisch anarchisme. Hij was o.a. redacteur en uitgever van het individualistische tijdschrift Liberty. Tucker verzette zich sterk tegen het staatssocialisme en was een aanhanger van het libertaire socialisme dat hij anarchistisch of anarchistisch socialisme noemde en een aanhanger van het mutualisme. Hij verbond de klassieke economie van Adam Smith en de Ricardiaanse socialisten en die van Josiah Warren, Karl Marx en Pierre-Joseph Proudhon aan het socialisme. Later in zijn leven bekeerde Tucker zich tot het egoïsme van Max Stirner.

Hedendaagse individueel anarchisme

Het insurrectionalisme wordt door sommigen beschreven als een hedendaagse vorm van het individueel anarchisme omdat het formele organisatiestructuren verwerpt. Insurrectionalisme, opstandig anarchisme of anarchisme van de opstand is een anarchistische theorie en strategie, waarin de opstand of rebellie als methode wordt gezien om een proces van systeemverandering aan te zwengelen. Daarmee is het insurrectionalisme eerder een methode dan een ideologie die een voorstelling van een toekomstige maatschappij voorstelt. Met andere woorden, vanuit ideologisch perspectief, is het insurrectionalisme niet exclusief een vorm van het individueel anarchisme

Bij het insurrectionalisme staan de klassenstrijd, compromisloze oppositie en de permanente aanval op sociale en politieke vijanden centraal. Daarbij gelden de tijdelijke samenwerking in informele initiatieven en affiniteitsgroepen als organisatiemethode. Formele organisatie wordt over het algemeen om twee redenen afgewezen: ten eerste omdat deze volgens de vaak worden gezien als een vestiging van nieuwe machtsstructuren welke gevangen worden in een systeem van compromissen; ten tweede omdat deze organisaties over het algemeen bovengronds werk verrichten en hierom kwetsbaar zijn mochten zij zich militant opstellen.[20][21]

Kritiek

Sommige sociaal-anarchisten stellen dat het individualisme uiteindelijk eerder een filosofie is waaruit men een levensstijl of levenshouding kan ontwikkelen, dan dat het een maatschappij-model voorstelt.

Verder lezen

Voetnoten

  • [1] Michael Freeden, Ideologies and Political Theory: A Conceptual Approach. Oxford University Press.
  • [2] Ondanks Spencers’ kritiek op de staat en dat zijn werk ook van invloed was op het denken van Peter Kropotkin, worden zijn ideeën voornamelijk geassocieerd met het vroege kapitalisme en niet zozeer met modern anarchisme. (Marshall, Peter. 1993. Demanding the Impossible. AK Press. Pp 168 https://anarchyinaction.org/index.php?title=Demanding_the_Impossible:_A_History_of_Anarchism
  • [3]In verschillende teksten wordt het economisch anarchisme beschreven als een vorm van anarchisme, echter, het centraal stellen van de markt in relatie tot het individu leidt tot “anarcho kapitalisme” wat geen enkele relatie heeft met het anarchisme als sociale beweging en ideologie.
  • [4] Minette Eunice Schuster, Native American Anarchism, A study of left-wing American Individualism. Archived February 13, 2016, at the Wayback Machine
  • [5] “G.1.4 Why is the social context important in evaluating Individualist Anarchism?” in An Anarchist FAQ
  • [7] Murray Bookchin, Social Anarchism or Lifestyle Anarchism: An Unbridgeable Chasm
  • [8] William Godwin (1796) [1793], Enquiry Converning Political Justice and its Influence on Modern Morals and Manners.
  • [9] Paul McLaughlin (2007), Anarchism and Authority: A Philosophical Introduction to Classical Anarchism, Ashgate Publishing, p. 123
  • [10] Stirner Max. The Ego and its own, 107. Nederlandse vertaling 129
  • [11] Peter Marshall, (2010). Demanding the impossible. History of Anarchism, p. 230
  • [12] Stirner, Max. The Ego and ITts own, 248
  • [13] Stirner, Max. The Ego and Its Own, 152 175 Nederlandse vertaling
  • [14] Moggach, Douglas. The New Hegelians. Cambridge University Press, 2006 p. 183
  • [15] Heider, Ulrike. Anarchism: Left, Right and Green, San Francisco: City Lights Books, 1994, pp. 95–96
  • [16] McElroy, Wendy. Benjamin Tucker, Individualism, & Liberty: Not the Daughter but the Mother of Order. Institute for Human Studies. Autumn 1981, VOL. IV, NO. 3
  • [17] Emma Goldman, Anarchism and Other Essays, p. 50
  • [18] Stirner: The Ego and His Own, Max Baginski, Mother Earth. Vol. 2. No. 3, mei 1907
  • [19] George Woodcock, Anarchism; A History of Libertarian Ideas and Movements, 1962

Bron

namespace/individualisme.txt · Laatst gewijzigd: 23/01/21 19:58 door defiance