Ableisme: a-ble-is-me (het; zn. -isme); Zie 'Validisme'.
ACAB: (acr.); Afkorting voor All Cops Are Bastards (vert. Alle agenten zijn klootzakken). Soms wordt de afkorting ook gereduceerd tot '1312' - dit aan de hand van de positie van de letters in het alfabet.
Accumulatie: ac-cu-mu-la-tie (de; zn.); Opeenhoping, kapitaalvorming. In de economie een begrip dat wordt gebruikt voor het verzamelen van kapitaal (geld, machines, vastgoed, grondstoffen, arbeidskracht etc.). (Zie ook “Kapitaal” en “Kapitalisme”)
Affiniteitsgroep: af-fi-ni-teits-groep (de; zn. -en); Van affiniteit, het delen van een natuurlijke interesse; samenwerking op basis van overeenstemming in zowel vorm als doel; groep samenwerkend op basis van affiniteit. Vaak wordt de affiniteitsgroep in relatie gebracht met organisatie op informeel basis. Het kan echter ook een formeler karakter hebben als deze op grotere schaal wordt toegepast - meestal in federatief verband of in een cellenstructuur.
Agitatie: a-gi-ta-tie (de; zn.); Het beïnvloeden van de publieke gevoelens. Dit kan zowel in positieve als negatieve zin zijn. Een agitator is een persoon die onder het volk actief (diens) ideeën verspreidt. In negatieve zin wordt het begrip gebruikt voor 'opruiing' of 'onruststoken', meestal door de gevestigde orde als de verspreidde ideeën hen niet zinnen.
Algemene staking: al-ge-me-ne sta-king (de; samenstelling); Sectoroverstijgende staking waaraan alle sectoren, of de overgrote meerderheid van de sectoren deelnemen om zo het hele land economisch plat te leggen. Van een algemene staking wordt vaak gebruikgemaakt om ongenoegen met het (socio-economische) beleid van een regering tot uiting te brengen. Tevens is het een belangrijk middel dat tegen bijv. een militaire bezettingsmacht, zodat de bezetter geen winsten uit het bezette land kan opstrijken en mens hun handen vrij hebben om zich te verzetten. Bekende en minder bekende algemene stakingen in Nederland waren die in 1903, de februaristaking in 1941 en de mislukte april-mei-staking tegen de bezetting van de nazi's. (Zie ook “Staking”)
Anarcha-feminisme: a-nar-cha-fe-mi-nis-me (het; zn., samenstelling, -isme); Samentrekking van anarchisme en feminisme. Het feminisme benaderd vanuit anarchistisch perspectief. De bevrijding van de vrouw, is van meerdere maatschappelijke aspecten afhankelijk, zoals de economische verhoudingen. Maatschappelijke gelijkstelling kan volgens anarcha-feministen alleen bereikt worden in een vrije en gelijkwaardige samenleving. “Meer vrouwen aan de top”, voorstaat nog steeds een economische overheersing van de ene vrouw over de andere. (Zie ook “Feminisme”)
Altruïsme: al-tru-ïs-me (het; zn.); Samentrekking van het Latijnse alter (ik) en autrui (ander); Het in je handelen laten handelen door de belangen van anderen. Dit kan een handeling zijn, maar ook een ethische overtuiging. Bijvoorbeeld behulpzaam zijn voor anderen zonder dat je daar zelf belang bij hebt. Vaak gezien als het tegenovergestelde van 'egoïsme', hoewel anarchisten daar soms een andere mening over hebben. Vooral binnen het concept van de wederzijdse hulp gaat men er van uit dat als dit principe voor iedereen leidend zou zijn, men daar uiteindelijk ook zelf bij gebaat is omdat het op enig moment ook wederkerig zal zijn.
Anarchie: an-ar-chie (de; zn.); Van het Griekse ‘αναρχος’ (an archos), zonder heerser. Een maatschappijvorm waarin de heerschappij van de ene mens over de ander is afgeschaft. Anarchie betekent hierom ook de opheffing van de in staten georganiseerde samenleving - de staat is gebaseerd op het regeren van de één over de ander. In de anarchie leeft en werkt men op gelijkwaardige en vrijwillige basis samen. De organisatie van deze samenleving kan door het decentrale en vrijwillige karakter verschillend zijn tussen communes en federaties. Een samenleving waar de belangen, ideeën en aspiraties van allen tellen en niet slechts die van de machtigen.
Anarchisme: an-ar-chis-me (het; zn., -isme); De politieke en sociale filosofie die een vrije en vrije, klasseloze samenleving - de anarchie - voorstaat. Binnen het anarchisme staan zowel individuele vrijheid als sociale verantwoordelijkheid en gerechtigheid centraal. Het anarchisme is echter geen homogene filosofie, zoals eigenlijk geen enkele dat is; er zijn verschillende stromingen met elk hun eigen nadruk. (Zie ook het hoofdstuk “Basisbeginselen” op deze website)
Anarchistisch: an-ar-chis-tisch (bn.); 1 De principes van het anarchisme volgend; 2 Zonder opgelegde autoriteit, horizontaal, zelfgeorganiseerd. Soms wordt 'anarchistisch' gelijkgesteld met 'chaotisch' of 'richtingloos' zeggen. Er bestaan echter ook horizondale besluitvormingsmethodes zonder centrale leiding waardoor er toch richting is. Het belangrijk op te merken dat niet alle anarchistische organisatievormen zichzelf ook direct als 'anarchist' of 'anarchistisch' identificeren.
Anarcho-syndicalisme: a-nar-cho-syn-di-ca-lis-me (het; zn. samenstelling, -isme); Een verbinding van anarchisme en vakbondsstrijd. Syndicaat is een oud woord voor vakbond. Anarchosyndicalisme organiseert de vakbond langs anarchistische lijn; dwz. de arbeiders besturen hun bond op horizontale manier - er is geen vakbondsleiding, de besluitvormingsmacht ligt bij de arbeiders zelf. Op de lange termijn proberen anarcho-syndicalisten via arbeidsstrijd kapitalisme af te schaffen en de economie te socialiseren.
Antiautoritair: an-ti-au-to-ri-tair (bn.); 1 Autoriteit afwijzend 2 Op gelijkwaardige basis, zonder hiërarchie. In anarchistische politieke structuren krijgt dit de vorm van horizontale decentrale bestuursstructuren waarin allen een gelijke toegang tot inbreng en zeggenschap hebben.
Antifascisme: an-ti-fas-cis-me (het; zn., -isme): 1 Het verwerpen van fascistische gedachtegoed en fascistische praktijken 2 Politieke stroming die zich verzet tegen fascistische politiek of bewegingen die een fascistische maatschappij nastreven en trachten te realiseren; Bijv. omdat men niet in het wereldbeeld van het fascisme past vanwege bijv. afkomst, religie of politieke overtuiging. Heden ten dage zijn antifascisten o.a. georganiseerd in de Antifascistische Actie (AFA) - een internationaal netwerk van groepen en organisaties die zich verzetten zich tegen tendensen als nationalisme, racisme, seksisme en maatschappelijke uitsluiting. (Zie ook “Fascisme”)
Antikapitalisme: an-ti-ka-pi-ta-lis-me (het; zn. samenstelling, -isme); Een breed begrip dat alle bewegingen, ideeën en houdingen omvat die zich tegen het kapitalisme keren en daarvoor een ander economisch systeem in de plaats willen. Voor anarchisten is dat onder andere het afwijzen van persoonlijk eigendom van productiemiddelen en het daarvoor in de plaats brengen van een klassenloze samenleving met arbeiderszelfbestuur en een economisch model gebaseerd op productie naar behoefte en duurzaamheid in plaats van voor financiële winst. (Zie ook “Kapitalisme”)
Antikapitalist: an-ti-ka-pi-ta-list (de; zn. samenstelling); Persoon die het kapitalisme afwijst en daarvoor (actief) een ander economisch model nastreeft, meestal, maar niet altijd, een van de varianten van het socialisme.
Antisemitisme: an-ti-se-mi-tis-me (het; zn., samenstelling, -isme); Soms ook 'jodenhaat'. Een vijandigheid, discriminatie en het hebben van vooroordelen tegenover Joden op basis van hun etniciteit, religie of veronderstelde economische of politiek invloed. Joden hebben door de hele geschiedenis te maken gehad met vijandigheid en haat, variërend van discriminerende overheidsmaatregelen tot georganiseerde moordpartijen, van de Jodenvervolging tijdens de inquisitie in Spanje tot de pogroms het Russische Rijk en de Holocaust door de Nazi's. Hoewel het woord 'antisemitisme' letterlijk staat voor haat jegens alle semieten (sprekers van Semitische talen, onder wie ook Arabieren), wordt het doorgaans gebruikt als synoniem voor Jodenhaat. (Zie ook “Samenzweringstheorieën”)
Antispeciësisme: an-ti-spe-ci-ë-sis-me (het; zn., samenstelling, -isme); Het verwerpen van het onderscheid tussen verschillende diersoorten, uitgaande van een radicale gelijkwaardigheid van alle (dier)soorten, waarbij de mens ook als diersoort wordt gerekend. (Zie ook “Speciesisme”)
Apathie: a-pa-thie (de; zn.); Afgeleid van het Griekse apatheia, dat “gelatenheid” of “gevoelloosheid” betekent. Apathie kan voorkomen bij verschillende psychische stoornissen als anorexia nervosa, autisme, dementie en depressies, maar kan ook een maatschappelijk fenomeen zijn waarbij politieke onverschilligheid zich tentoonspreid - daarbij zou het zogenaamde “omstandereffect” een passende omschrijving kunnen zijn.
Arbeid: ar-beid (de; zn.); 1 Werk; 2 Werk verricht voor loon, de arbeid die wordt verkocht aan een ander. (Zie ook “Kapitalisme“)
Arbeider: ar-bei-der (de; zn. -s); Persoon die zijn of haar arbeid verkoopt voor een loon en daarmee in dienst is van een ander. Dit kan zowel fysieke als intellectuele arbeid zijn. Door het stereotype beeld van de arbeider in een blauwe overall, de verandering van productie en moderne arbeidswetgeving rondom bijv. flexcontracten, payrolling en ZZP-schap (Zelfstandige Zonder Personeel), wordt de zelfidentificatie te behoren tot de arbeidersklasse sterk vertroebeld. In het Engels wordt het onderscheid gemaakt tussen 'blue-collar worker' (fysieke arbeid) en 'white-collar worker' (intellectuele arbeid).
Arbeiderisme: ar-bei-der-ism (het; -isme); Soms ook werkerisme, van het Italiaanse operaismo en het Engelse workerism. Begrip dat de belangen van de arbeidersklasse benadrukt en hen als revolutionair subject kenmerkt. De term wordt soms ook in negatieve zin gebruikt als verwijzing naar een idealisering van arbeiders of de arbeid zelf of het enkel centraal stellen van de arbeidsstrijd, buiten vele andere sociaal-maatschappelijke thema's die er zijn - een kritiek die syndicalisten en staatscommunisten soms wordt voorgeworpen.
Arbeidersklasse: ar-bei-ders-klas-se (de; zn., samenstelling); Soms ook werkende klasse. Maatschappelijke klasse waartoe de arbeiders behoren. (Zie ook “Klasse” en “Arbeid”)
Associatie: as-so-cia-tie (de; zn., -'s); van het begrip associeren: samenkomen, organiseren, combineren. Ander woord voor organisatie. (Zie ook “Vrijheid van associatie”)
Associationisme: as-so-cia-tio-nis-me (het; zn., -sme); Ontwikkeld uit de ideeën van
Charles Fourier (1772-1837). Hij stelde dat mensen die samen werken en leven zich onvermijdelijk in communale organisaties (associaties) zouden moeten verenigen. Fouriers aanhangers spraken daarom van associationisme. Het begrip zou later ook binnen het anarchisme een belangrijke rol gaan spelen met het concept van de ‘vrijheid van associatie’ ofwel de vrijheid tot vereniging.
Atheïsme: a-the-ïs-me (het; zn., -isme); De afwezigheid van geloof in één of meer goden. In het dagelijks gebruik kan atheïsme niet alleen de afwezigheid van enige vorm van godsgeloof betekenen, maar ook de actieve verwerping of bestrijding ervan.
Autonomie: au-to-no-mie (de; zn.,); Samenstelling van Griekse Autos = zelf, eigen, op zichzelf, alleen en Nomos = gewoonte, gebruik, traditie, recht, wet/) Letterlijk: “Zichzelf de wet stellend. Collectieve autonomie: een groep die haar eigen regels opstelt, zichzelf regeert, zelfbestuur. Individuele autonomie: Uit het doel van het eigen leven afgeleide regels volgen. Het eigen gedrag, handelen richten en sturen, zelfsturend”. Onderscheiden van eigenwijs, door de innerlijke coherentie van doel en handelen van autonome personen en groepen; Tegenovergesteld: Heteronomie: Zichzelf laten leiden door regels die door anderen zijn opgelegd. (Zie ook “Autarkie”)
Autarkie: au-tar-kie (de; zn., -isch); Zelfvoorziening, in de eigen behoeften voorzien zonder afhankelijkheid van hulpbronnen buiten de eigen gemeenschap, bijv. een gemeenschap die voorziet in de eigen levensbehoeften als voedsel, grondstoffen en energie, waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van de krachten die in die gemeenschap zelf aanwezig zijn. (Zie ook “Autonomie” en “Vrijheid”)
Autoriteit: au-to-ri-teit (de; zn., -en); 1 Erkend gezag; de autoriteit van de regering, de macht die de regering heeft over zijn bevolking; op eigen autoriteit iets doen, op eigen gezag 2 Overheidslichaam of -persoon; Zich tot de bevoegde autoriteiten wenden 3 Persoonlijk overwicht, dit kan om verschillende redenen zijn, bijv. wegens fysiek overwicht, maar ook wegens bijv. vaardigheden; De tandarts is een autoriteit op het gebied van tandheelkunde. Anarchisten hechten groot belang aan vrijwillig geaccepteerde autoriteit in tegenstelling tot opgelegde. In het voorbeeld van de tandarts kan de tandarts als autoriteit de patiënt voorleggen wat er nog is om diens gebit te verzorgen, waarop de patiënt de vrije keuze heeft of deze hiermee akkoord gaat. Problematisch zou het worden als de arts de patiënt tegen diens wil in wilt behandelen.
Autoritair: au-to-ri-tair (bn., -der, -st); 1 De wil aan anderen opleggend 2 Gebaseerd op of gebruik makend van macht als eerste beginsel, mn. niet-democratisch 3 Organisatievorm die gebaseerd is op een (sterke) hiërarchie, waarbij de top besluit voor de onderliggende lichamen. Andersom volgen de onderliggende lichamen de opdrachten uit die vanuit de top worden aangereikt.
Avant-garde: a-van-garde (de; zn., frans); ander woord voor 'voorhoede'. (Zie ook “Voorhoede”)