Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Clara Wichmann
Het artikel “Anarchisme en Huwelijk” is een reactie op de tekst De anarchist en het huwelijk (1921) van Henk Eikeboom. Dit artikel is door het plotselinge overlijden van Clara Wichmann onvoltooid gebleven.
Het is naar aanleiding van een brochure, door Henk Eikeboom (H.E.) geschreven, dat wij dit onderwerp hier thans ter sprake brengen. De door hem gekozen titel “De anarchist en het huwelijk” is in staat al dadelijk bij allen, die nog vreemd, dat wil meestal zeggen vijandig en afwerend tegenover het anarchisme staan, reeds bestaande misvattingen omtrent deze geestesrichting nog te vermeerderen en te verergeren. Dit had voorkomen kunnen worden, indien hij, tevens ook juister, zijn titel had gekozen: “Een anarchist over het huwelijk”. Nu toch zou het voor de buitenstaander de indruk maken, alsof de hier verkondigde opvattingen gemeengoed waren van de anarchistische levensrichting. Daarmee toch zou aan die richting schromelijk tekort zijn gedaan. Het moge blijken uit deze twee voorbeelden. Ten eerste waar H. E. de verhouding van het individu in de nieuwe maatschappij kenmerkt als: “recht hebbend op allen, zelf 'beansprucht' door geen enkel bepaald persoon” (blz. 23), ten tweede waar hij het huwelijk “condensatie van egoïsme” noemt (blz. 17).
Toch meent hij ’t zo kwaad niet. Integendeel een ontwaakt menselijkheidsbesef heeft hem al het lelijke en lage van het tegenwoordige officiële huwelijksinstituut, onder invloed van wet, kerk en conventie, hartgrondig doen verfoeien en heeft z'n vrijheidsdrang tot het uiterste toegespitst. Dit laatste heeft hem echter voor de voor de hand liggende vereenzijdiging niet kunnen behoeden, waardoor de positiviteit der vrijheid in haar tegendeel: de negativiteit der losbandigheid, is omgeslagen. En zo is er tenslotte nog een ander uitgangspunt in zijn brochure, waardoor wij, met volle erkenning van de goede drijfveer die bij dit alles heeft voorgezeten, met dit geschriftje niets kunnen aanvangen en z'n verspreiding slechts kunnen betreuren, aangezien het in de kringen, waarin het gekocht en gelezen zal worden, hoogstens nieuwe verwarring zal doen ontstaan omtrent de beide begrippen, van anarchisme zowel als van huwelijk, en de verwildering d.w.z. de ontmenselijking van de normale zinnelijkheid, welke reeds zulk een noodlottige omvang heeft aangenomen, tot schade van het opgroeiend geslacht nog zal vergroten. Het hier bedoelde uitgangspunt is dit, dat hij de levenspraktijk van de menigte, die het nog niet tot een menselijke functionering gebracht heeft, tot grondslag doet dienen voor ideale, normaal-menselijke levensgedragingen. Dan ook niet te verwonderen, dat hij zich met zulke weinig-menselijke levensverhoudingen en levensvreugde tevreden kan stellen.
Wat nu de anarchistische levensrichting betreft, nog een enkel woord ter verduidelijking. Men denke toch vooral niet, dat dit een of andere sektarische buitenissigheid is. ‘Het is niet anders dan de ene pool onzer volledige menselijkheid tegenover de andere: de socialistische of communistische. Alle schrik — die er door onbekendheid en onbegrepenheid nog altijd bestaat — kan verdwijnen, wanneer wij in Hollandse geluiden hetzelfde zeggen: de beide polen onzer volledige menselijkheid zijn Vrijheid en Broederschap.
Men bezinne zich er echter goed op, dat de Vrijheid, die zelfbepaling is, ook is zelfbepaling, zelfbeperking, zelfbeheersing.
Ik wil volstaan met hoofdpunten en ga daarom niet op bijzaken in. Anders zou ik nog heel wat op te merken hebben over dit boekje van H. E., over tegenstrijdigheden, onjuistheden en wat dies meer zij.
Zelf heb ik er lans genoeg over gezegd, te meer waar onze ons door de dood ontvallen geestverwante Mr. Clara Meijer—Wichmann op zulk een meesterlijke wijze een opstel gewijd heeft aan ditzelfde geschriftje in het februari-nummer van „De Vrije Communist”, en ik dit in z’n geheel om de grote waarde die het bezit en nu ook uit dankbare eerbied voor de ontslapene, wil overnemen en hieronder volgen laat.
L. v. M.[1]
Zou niet Henk Eikeboom, wanneer hem gevraagd werd of onder Vrijheid te verstaan was ongebondenheid of zelfbestuur, het laatste kiezen? En wanneer het gold te omlijnen wat onder het uitleven van een persoonlijkheid te begrijpen is, erkennen dat dit niet samenvalt met het uitleven van alle driften en impulsen, omdat de persoonlijkheid ook de elementen van redelijkheid, zelfbeheersing, herinnering omvat? Zou hieruit dan niet voortvloeien, dat hij in zijn boekje een voorstelling heeft gegeven van de huwelijksverhoudingen in een vrije maatschappij, die meer met de burgerlijke schrikbeelden hieromtrent overeenkomen, dan met hetgeen anarchisten op grond van psychologische en sociologische gegevens verwachten mogen?
Eikeboom meent, dat uit het breken van de conventionele, van-buiten-opgelegde moraal, voortvloeit het verdwijnen van de monogamie. „Het huwelijk in zijn huidigen monogamen vorm, het één man — één vrouw, lijkt ons toe te zijn een overblijfsel uit de feodale tijden als daar weinige zijn”… „Niet alleen historisch, maar ook filosofisch, valt er niets vóór de monogame huwelijksvorm in ’t geding te brengen, wanneer wij de dingen principieel vanuit anarchistische gezichtshoek bezien“…
…„Zeker, wij geloven wel, dat mensen die bijzonder op elkaar gecharmeerd (!) zijn, of door bepaalde tendensen tot elkaar aangetrokken zijn, langer of korter samen zullen blijven, maar altijd zal dit een zeer losse verhouding, voor anderen open, blijven”… „Bovendien heeft elk individu, om op zijn grootste spanning te kunnen leven, telkens nieuwe prikkels nodig”… „En natuurlijk zal het liefdeleven, wanneer dit vrij is, in duizenderlei schakering van langer of korter verhouding bestaan…
…„In wezen zien wij de vrijen mens dus polygaam, gelijk het dier, slechts bepaald in zijn uitleving door eigen vrijen wil en natuurlijke omstandigheden.”
Die dit schreef houdt dus geen andere monogamie voor mogelijk dan een, die kunstmatig ontstaan is en kunstmatig in stand wordt gehouden. Hij spreekt, als ware er geen andere monogamie denkbaar dan de huidige, als stond de enige keus dus tussen deze en de polygamie.
In deze vereenzelviging lijkt mij de grondfout van zijn boekje gelegen. Er komen in de geschiedenis van het huwelijk velerlei vrij jammerlijke vormen van monogamie voor: het meest verbreid is wel, van heel oude tijden af, de monogamie uit gebrek aan levensmiddelen: verder is er, vele eeuwen door, in de tijden van de onontbindbaarheid der huwelijken, de monogamie uit wettelijke dwang, dikwijls alleen voor de vrouw; er is tenslotte de monogamie uit vrees voor de publieke opinie of uit overwegingen omtrent de kinderen. In al deze gevallen staan we voor een monogamie die niet op liefde is opgebouwd, niet gegroeid is uit een zelfbestendiging der liefde door verschillende tijdvakken van een leven heen; maar voor een monogamie die op economische of andere uitwendige voorwaarden berust. De officiële monogamie die tot nog toe heerste en door een aantal uitwendige „waarborgen” verzekerd werd, ging dan ook samen met de min of meer openlijke polygamie van de mannen.
Zodra nu deze wil tot uitwendige handhaving van een schijn-eenheid, die geen innerlijke grond meer heeft, te vervallen komt, zal het niet meer zo zijn dat het verbreken van een huwelijk “niet mag”. Alle anarchisten zullen het dan ook wel hierover eens zijn, dat een inhoudsloos en liefdeloos geworden huwelijk niet gehandhaafd moet blijven; dat het niet “onzedelijk” is, wanneer .in het leven van een mens die heeft liefgehad en zich verbonden heeft, in later jaren een nieuwe liefde groeit en hij die volgt; en dat een huwelijk in geen opzicht een eigendomsverhouding mag zijn, waarbij de één een “recht” op de voortdurende gevoelens van de ander zou kunnen doen gelden.
Maar daarmee is in het geheel niet gezegd, dat het ideaal voor de vrijen mens de polygamie[2] zou zijn; zelfs is hiermee nog helemaal niet onwaarschijnlijk gemaakt, dat in een vrije samenleving de monogamie (maar dan een gansch andere dun de huidige, die trouwens maar schijnbaar is) regel zal zijn. En het bestrijden van gedwongen monogamie is heel iets anders dan het volstrekte ongeloof in een gegroeide monogamie, in een monogamie die uit menselijk liefdeleven zélf voortvloeit.
Als een verwonderlijke leegte, een aanwijzing van een uitsluitend theoretiserend zien van dit vraagstuk, treft in het geschrift van H. léde volstrekte afwezigheid van enig woord ook maar, dat erop wijst hoe een liefdesverhouding een ontwikkelingsgeschiedenis heeft en verschillende fasen doormaakt. Het schijnt in dit boekje alsof er alleen bestaat een korte tijd, dien H. E. vrij romantisch als een tijd van extase en hoge momenten voorstelt; dan komt het afsterven en dan moet, volgens hem, een nieuwe verhouding volgen.
Dit alles is irreëel. Wie zich maar even rekenschap geeft van de werkelijkheden van menselijk gevoelsleven, weet dat iedere ernstige verhouding, iedere verhouding dus die „waarde” heeft, door tal van tijdvakken heengaat. Waar dit niet het geval is, zal men altijd te maken hebben met een zeer onvolledig en dientengevolge vrij arm liefde beleven. Terecht heeft Edward Carpenter — óók een anarchist — geschreven, dat wanneer wet en economische afhankelijkheid zouden zijn vervallen, toch de wens van de meerderheid der mensen zou blijven uitgaan naar een huwelijk voor het leven; en ook Otto Rühle verwacht, dat wanneer een volmaakte scheiding van economische verzorging en liefde zal zijn bereikt, wanneer man en vrouw beiden vrije arbeiders, beiden rechtstreekse leden der gemeenschap zullen zijn, dat dan de regel zal worden gevormd door de vrijwillige „Dauer-(duurzame)-monogamie”. — In al H.E.'s gemakkelijke beschouwingen over “duizenderlei schakering”, over “nieuwe prikkels” en “losse verhoudingen” is voorbijgezien de diepte en de waarde van een leefgemeenschap door alle levensfasen heen; is voorbijgezien dat de dood van een genegenheid — zelfs al die van een eenvoudige vriendschap — een héél smartelijk ervaren is, waarna mensen niet zo maar en niet onveranderd, niet zonder wonden en zonder ouder en anders te zijn geworden, weer voor een nieuwe grote genegenheid openstaan.
Daarom behoeft men nog niet te geloven aan “de monogame aanleg van de mens”, de aanleg tot één huwelijk, in absolute zin. Het kan heel goed zijn, dat menig ernstig mensenleven door twee of ook door drie diepe en ingrijpende liefdesverhoudingen heengaat. Maar dergelijke levens verschillen in weze, in de wijze waarop zij worden doorgemaakt, veel minder van een monogaam dan van een polygaam leven, dit laatste dan genomen in de zin van de duizenderlei schakeringen en de losse verhoudingen — d.w.z. van de verhoudingen die nooit het innerlijke van het leven raken; want anders konden zij zó makkelijk, zó spoorloos en littekenloos niet zijn vervlogen.
H.E. ziet alles zo kwantitatief. Hij meent dat de rijkdom van der mensen liefdeleven van het aantal en de wisseling der verhoudingen afhangt. Hij ziet niets van — zegt althans niets van — de ontwikkelingsgeschiedenis der liefde in anderen zin, door de eeuwen heen: de individualisering van wat eens overwegend “soortelijk” was; de héél héél langzame groei van het persoonlijke in de liefdesverhouding.