Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


revolutionair_woordenboek

Inhoud

Revolutionair Woordenboek

A

  • Ableisme: a-ble-is-me (het; zn. -isme); Zie 'Validisme'.
  • ACAB: (acr.); Afkorting voor All Cops Are Bastards (vert. Alle agenten zijn klootzakken). Soms wordt de afkorting ook gereduceerd tot '1312' - dit aan de hand van de positie van de letters in het alfabet.
  • Accumulatie: ac-cu-mu-la-tie (de; zn.); Opeenhoping, kapitaalvorming. In de economie een begrip dat wordt gebruikt voor het verzamelen van kapitaal (geld, machines, vastgoed, grondstoffen, arbeidskracht etc.). (Zie ook “Kapitaal” en “Kapitalisme”)
  • Affiniteitsgroep: af-fi-ni-teits-groep (de; zn. -en); Van affiniteit, het delen van een natuurlijke interesse; samenwerking op basis van overeenstemming in zowel vorm als doel; groep samenwerkend op basis van affiniteit. Vaak wordt de affiniteitsgroep in relatie gebracht met organisatie op informeel basis. Het kan echter ook een formeler karakter hebben als deze op grotere schaal wordt toegepast - meestal in federatief verband of in een cellenstructuur.
  • Agitatie: a-gi-ta-tie (de; zn.); Het beïnvloeden van de publieke gevoelens. Dit kan zowel in positieve als negatieve zin zijn. Een agitator is een persoon die onder het volk actief (diens) ideeën verspreidt. In negatieve zin wordt het begrip gebruikt voor 'opruiing' of 'onruststoken', meestal door de gevestigde orde als de verspreidde ideeën hen niet zinnen.
  • Algemene staking: al-ge-me-ne sta-king (de; samenstelling); Sectoroverstijgende staking waaraan alle sectoren, of de overgrote meerderheid van de sectoren deelnemen om zo het hele land economisch plat te leggen. Van een algemene staking wordt vaak gebruikgemaakt om ongenoegen met het (socio-economische) beleid van een regering tot uiting te brengen. Tevens is het een belangrijk middel dat tegen bijv. een militaire bezettingsmacht, zodat de bezetter geen winsten uit het bezette land kan opstrijken en mens hun handen vrij hebben om zich te verzetten. Bekende en minder bekende algemene stakingen in Nederland waren die in 1903, de februaristaking in 1941 en de mislukte april-mei-staking tegen de bezetting van de nazi's. (Zie ook “Staking”)
  • Anarcha-feminisme: a-nar-cha-fe-mi-nis-me (het; zn., samenstelling, -isme); Samentrekking van anarchisme en feminisme. Het feminisme benaderd vanuit anarchistisch perspectief. De bevrijding van de vrouw, is van meerdere maatschappelijke aspecten afhankelijk, zoals de economische verhoudingen. Maatschappelijke gelijkstelling kan volgens anarcha-feministen alleen bereikt worden in een vrije en gelijkwaardige samenleving. “Meer vrouwen aan de top”, voorstaat nog steeds een economische overheersing van de ene vrouw over de andere. (Zie ook “Feminisme”)
  • Altruïsme: al-tru-ïs-me (het; zn.); Samentrekking van het Latijnse alter (ik) en autrui (ander); Het in je handelen laten handelen door de belangen van anderen. Dit kan een handeling zijn, maar ook een ethische overtuiging. Bijvoorbeeld behulpzaam zijn voor anderen zonder dat je daar zelf belang bij hebt. Vaak gezien als het tegenovergestelde van 'egoïsme', hoewel anarchisten daar soms een andere mening over hebben. Vooral binnen het concept van de wederzijdse hulp gaat men er van uit dat als dit principe voor iedereen leidend zou zijn, men daar uiteindelijk ook zelf bij gebaat is omdat het op enig moment ook wederkerig zal zijn.
  • Anarchie: an-ar-chie (de; zn.); Van het Griekse ‘αναρχος’ (an archos), zonder heerser. Een maatschappijvorm waarin de heerschappij van de ene mens over de ander is afgeschaft. Anarchie betekent hierom ook de opheffing van de in staten georganiseerde samenleving - de staat is gebaseerd op het regeren van de één over de ander. In de anarchie leeft en werkt men op gelijkwaardige en vrijwillige basis samen. De organisatie van deze samenleving kan door het decentrale en vrijwillige karakter verschillend zijn tussen communes en federaties. Een samenleving waar de belangen, ideeën en aspiraties van allen tellen en niet slechts die van de machtigen.
  • Anarchisme: an-ar-chis-me (het; zn., -isme); De politieke en sociale filosofie die een vrije en vrije, klasseloze samenleving - de anarchie - voorstaat. Binnen het anarchisme staan zowel individuele vrijheid als sociale verantwoordelijkheid en gerechtigheid centraal. Het anarchisme is echter geen homogene filosofie, zoals eigenlijk geen enkele dat is; er zijn verschillende stromingen met elk hun eigen nadruk. (Zie ook het hoofdstuk “Basisbeginselen” op deze website)
  • Anarchistisch: an-ar-chis-tisch (bn.); 1 De principes van het anarchisme volgend; 2 Zonder opgelegde autoriteit, horizontaal, zelfgeorganiseerd. Soms wordt 'anarchistisch' gelijkgesteld met 'chaotisch' of 'richtingloos' zeggen. Er bestaan echter ook horizondale besluitvormingsmethodes zonder centrale leiding waardoor er toch richting is. Het belangrijk op te merken dat niet alle anarchistische organisatievormen zichzelf ook direct als 'anarchist' of 'anarchistisch' identificeren.
  • Anarcho-syndicalisme: a-nar-cho-syn-di-ca-lis-me (het; zn. samenstelling, -isme); Een verbinding van anarchisme en vakbondsstrijd. Syndicaat is een oud woord voor vakbond. Anarchosyndicalisme organiseert de vakbond langs anarchistische lijn; dwz. de arbeiders besturen hun bond op horizontale manier - er is geen vakbondsleiding, de besluitvormingsmacht ligt bij de arbeiders zelf. Op de lange termijn proberen anarcho-syndicalisten via arbeidsstrijd kapitalisme af te schaffen en de economie te socialiseren.
  • Antiautoritair: an-ti-au-to-ri-tair (bn.); 1 Autoriteit afwijzend 2 Op gelijkwaardige basis, zonder hiërarchie. In anarchistische politieke structuren krijgt dit de vorm van horizontale decentrale bestuursstructuren waarin allen een gelijke toegang tot inbreng en zeggenschap hebben.
  • Antifascisme: an-ti-fas-cis-me (het; zn., -isme): 1 Het verwerpen van fascistische gedachtegoed en fascistische praktijken 2 Politieke stroming die zich verzet tegen fascistische politiek of bewegingen die een fascistische maatschappij nastreven en trachten te realiseren; Bijv. omdat men niet in het wereldbeeld van het fascisme past vanwege bijv. afkomst, religie of politieke overtuiging. Heden ten dage zijn antifascisten o.a. georganiseerd in de Antifascistische Actie (AFA) - een internationaal netwerk van groepen en organisaties die zich verzetten zich tegen tendensen als nationalisme, racisme, seksisme en maatschappelijke uitsluiting. (Zie ook “Fascisme”)
  • Antikapitalisme: an-ti-ka-pi-ta-lis-me (het; zn. samenstelling, -isme); Een breed begrip dat alle bewegingen, ideeën en houdingen omvat die zich tegen het kapitalisme keren en daarvoor een ander economisch systeem in de plaats willen. Voor anarchisten is dat onder andere het afwijzen van persoonlijk eigendom van productiemiddelen en het daarvoor in de plaats brengen van een klassenloze samenleving met arbeiderszelfbestuur en een economisch model gebaseerd op productie naar behoefte en duurzaamheid in plaats van voor financiële winst. (Zie ook “Kapitalisme”)
  • Antikapitalist: an-ti-ka-pi-ta-list (de; zn. samenstelling); Persoon die het kapitalisme afwijst en daarvoor (actief) een ander economisch model nastreeft, meestal, maar niet altijd, een van de varianten van het socialisme.
  • Antisemitisme: an-ti-se-mi-tis-me (het; zn., samenstelling, -isme); Soms ook 'jodenhaat'. Een vijandigheid, discriminatie en het hebben van vooroordelen tegenover Joden op basis van hun etniciteit, religie of veronderstelde economische of politiek invloed. Joden hebben door de hele geschiedenis te maken gehad met vijandigheid en haat, variërend van discriminerende overheidsmaatregelen tot georganiseerde moordpartijen, van de Jodenvervolging tijdens de inquisitie in Spanje tot de pogroms het Russische Rijk en de Holocaust door de Nazi's. Hoewel het woord 'antisemitisme' letterlijk staat voor haat jegens alle semieten (sprekers van Semitische talen, onder wie ook Arabieren), wordt het doorgaans gebruikt als synoniem voor Jodenhaat. (Zie ook “Samenzweringstheorieën”)
  • Antispeciësisme: an-ti-spe-ci-ë-sis-me (het; zn., samenstelling, -isme); Het verwerpen van het onderscheid tussen verschillende diersoorten, uitgaande van een radicale gelijkwaardigheid van alle (dier)soorten, waarbij de mens ook als diersoort wordt gerekend. (Zie ook “Speciesisme”)
  • Apathie: a-pa-thie (de; zn.); Afgeleid van het Griekse apatheia, dat “gelatenheid” of “gevoelloosheid” betekent. Apathie kan voorkomen bij verschillende psychische stoornissen als anorexia nervosa, autisme, dementie en depressies, maar kan ook een maatschappelijk fenomeen zijn waarbij politieke onverschilligheid zich tentoonspreid - daarbij zou het zogenaamde “omstandereffect” een passende omschrijving kunnen zijn.
  • Arbeid: ar-beid (de; zn.); 1 Werk; 2 Werk verricht voor loon, de arbeid die wordt verkocht aan een ander. (Zie ook “Kapitalisme“)
  • Arbeider: ar-bei-der (de; zn. -s); Persoon die zijn of haar arbeid verkoopt voor een loon en daarmee in dienst is van een ander. Dit kan zowel fysieke als intellectuele arbeid zijn. Door het stereotype beeld van de arbeider in een blauwe overall, de verandering van productie en moderne arbeidswetgeving rondom bijv. flexcontracten, payrolling en ZZP-schap (Zelfstandige Zonder Personeel), wordt de zelfidentificatie te behoren tot de arbeidersklasse sterk vertroebeld. In het Engels wordt het onderscheid gemaakt tussen 'blue-collar worker' (fysieke arbeid) en 'white-collar worker' (intellectuele arbeid).
  • Arbeiderisme: ar-bei-der-ism (het; -isme); Soms ook werkerisme, van het Italiaanse operaismo en het Engelse workerism. Begrip dat de belangen van de arbeidersklasse benadrukt en hen als revolutionair subject kenmerkt. De term wordt soms ook in negatieve zin gebruikt als verwijzing naar een idealisering van arbeiders of de arbeid zelf of het enkel centraal stellen van de arbeidsstrijd, buiten vele andere sociaal-maatschappelijke thema's die er zijn - een kritiek die syndicalisten en staatscommunisten soms wordt voorgeworpen.
  • Arbeidersklasse: ar-bei-ders-klas-se (de; zn., samenstelling); Soms ook werkende klasse. Maatschappelijke klasse waartoe de arbeiders behoren. (Zie ook “Klasse” en “Arbeid”)
  • Associatie: as-so-cia-tie (de; zn., -'s); van het begrip associeren: samenkomen, organiseren, combineren. Ander woord voor organisatie. (Zie ook “Vrijheid van associatie”)
  • Associationisme: as-so-cia-tio-nis-me (het; zn., -sme); Ontwikkeld uit de ideeën van Charles Fourier (1772-1837). Hij stelde dat mensen die samen werken en leven zich onvermijdelijk in communale organisaties (associaties) zouden moeten verenigen. Fouriers aanhangers spraken daarom van associationisme. Het begrip zou later ook binnen het anarchisme een belangrijke rol gaan spelen met het concept van de ‘vrijheid van associatie’ ofwel de vrijheid tot vereniging.
  • Atheïsme: a-the-ïs-me (het; zn., -isme); De afwezigheid van geloof in één of meer goden. In het dagelijks gebruik kan atheïsme niet alleen de afwezigheid van enige vorm van godsgeloof betekenen, maar ook de actieve verwerping of bestrijding ervan.
  • Autonomie: au-to-no-mie (de; zn.,); Samenstelling van Griekse Autos = zelf, eigen, op zichzelf, alleen en Nomos = gewoonte, gebruik, traditie, recht, wet/) Letterlijk: “Zichzelf de wet stellend. Collectieve autonomie: een groep die haar eigen regels opstelt, zichzelf regeert, zelfbestuur. Individuele autonomie: Uit het doel van het eigen leven afgeleide regels volgen. Het eigen gedrag, handelen richten en sturen, zelfsturend”. Onderscheiden van eigenwijs, door de innerlijke coherentie van doel en handelen van autonome personen en groepen; Tegenovergesteld: Heteronomie: Zichzelf laten leiden door regels die door anderen zijn opgelegd. (Zie ook “Autarkie”)
  • Autarkie: au-tar-kie (de; zn., -isch); Zelfvoorziening, in de eigen behoeften voorzien zonder afhankelijkheid van hulpbronnen buiten de eigen gemeenschap, bijv. een gemeenschap die voorziet in de eigen levensbehoeften als voedsel, grondstoffen en energie, waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van de krachten die in die gemeenschap zelf aanwezig zijn. (Zie ook “Autonomie” en “Vrijheid”)
  • Autoriteit: au-to-ri-teit (de; zn., -en); 1 Erkend gezag; de autoriteit van de regering, de macht die de regering heeft over zijn bevolking; op eigen autoriteit iets doen, op eigen gezag 2 Overheidslichaam of -persoon; Zich tot de bevoegde autoriteiten wenden 3 Persoonlijk overwicht, dit kan om verschillende redenen zijn, bijv. wegens fysiek overwicht, maar ook wegens bijv. vaardigheden; De tandarts is een autoriteit op het gebied van tandheelkunde. Anarchisten hechten groot belang aan vrijwillig geaccepteerde autoriteit in tegenstelling tot opgelegde. In het voorbeeld van de tandarts kan de tandarts als autoriteit de patiënt voorleggen wat er nog is om diens gebit te verzorgen, waarop de patiënt de vrije keuze heeft of deze hiermee akkoord gaat. Problematisch zou het worden als de arts de patiënt tegen diens wil in wilt behandelen.
  • Autoritair: au-to-ri-tair (bn., -der, -st); 1 De wil aan anderen opleggend 2 Gebaseerd op of gebruik makend van macht als eerste beginsel, mn. niet-democratisch 3 Organisatievorm die gebaseerd is op een (sterke) hiërarchie, waarbij de top besluit voor de onderliggende lichamen. Andersom volgen de onderliggende lichamen de opdrachten uit die vanuit de top worden aangereikt.
  • Avant-garde: a-van-garde (de; zn., frans); ander woord voor 'voorhoede'. (Zie ook “Voorhoede”)

B

  • Basisdemocratie: ba-sis-de-mo-cra-tie (de; zn., -en); Vergelijkbaar met directe democratie wordt de basisdemocratie als antwoord tegenover de representatieve democratie gesteld. De besluitvorming wordt vindt plaats door de direct betrokkenen van een onderwerp. (Zie ook “Directe democratie”)
  • Bevrijding: be-vrij-ding (de; zn.); Het ontdoen van iets of iemand van een negatieve last. In de anarchistische idee wordt het zelf betrokken zijn bij deze bevrijding gezien als essentieel voor een daadwerkelijke duurzame bevrijding of onafhankelijkheid - men noemt dit ook wel “emancipatie”. (Zie ook “Emancipatie”)
  • Bevrijdingstheologie: be-vrij-dings-the-o-lo-gie (de; zn. -ën); Een synthese tussen een christelijke theologie en een socialistische analyse met de nadruk op de sociale bevrijding van de armen en onderdrukten. In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw was dit een zeer sterke beweging in Zuid-Amerika die de sociale verantwoordelijkheid van de kerk benadrukte.
  • Bezit: be-zit (het; zn.); Het houden of gebruiken van een goed, dat iemand in persoon, of door een ander, in diens macht heeft alsof het die persoon toebehoord. Persoonlijk bezit wordt in het dagelijks leven vaak verward met eigendom. Bezit gaat echter om de persoon die het gebruikt, het goed geniet, eigendom gaat over de juridische aanspraak die iemand op een goed kan maken. (Zie ook “Eigendom” en “Kapitalisme”)
  • Bezittende klasse: be-zit-ten-de klas-se (de; zn., samenstelling); De klasse die de middelen van productie en bestaan in en samenleving bezit - de economie. Het behoren tot deze klasse is in het moderne kapitalisme soms wat troebel door de economische organisatie gebaseerd op leningen - men kan een huis kopen maar is feitelijk bezitter van een schuld, de bank bezit het huis tot de lening is afbetaald. Ditzelfde kan gelden voor een kleine zelfstandige. De bezittende klasse is vaak ook de heersende klasse omdat zij politiek gezien veel invloed hebben. Andersom zorgt politieke invloed er vaak ook voor dat men economisch veel macht heeft. (Zie ook “Heersende klasse”)
  • Bibliografie: bi-bli-o-gra-fie (de; zn., -en); Lijst met thematisch verzamelde publicaties (per auteur, onderwerp, periode etc.). Soms ook gebruikt als begrip voor een literatuurlijst.
  • Biografie: bi-o-gra-fie (de; zn., -en); Van het Oudgriekse βίος (bios), “leven” en γράφειν (graphein), “schrijven”. De op schrift gestelde (en doorgaans gepubliceerde) levensbeschrijving van een persoon. Soms wordt het begrip ook gebruikt voor een niet geschreven levensbeschrijving, bijv. in biografische vertelling.
  • Blanquisme: blan-quis-me (het; zn., -isme); (Frans) begrip dat refereert aan de revolutionaire opvattingen van Louis Auguste Blanqui (1805-1881) tijdens de Franse Revolutie. Daarin stelt hij dat een socialistische revolutie moet worden uitgevoerd door een relatief kleine, goedgeorganiseerde en geheime groep samenzweerders. Nadat zij de macht hebben overgenomen moeten zij volgens hem de staat gebruiken om het socialisme te introduceren. Blanqui geloofde, in tegenstelling tot andere socialistische stromingen, niet in een bijzondere rol voor het proletariaat in de revolutie. De term Blanquisme wordt vaak ook polemisch gebruikt, om andere revolutionairen te verwijten dat zij hun praktijk niet dicht genoeg bij de arbeidersklasse ligt. Het Blanquistische model zou later een grote inspiratiebron zijn voor Lenin en de Bolsjewieken in de Russische Revolutie. (Zie ook “Coup” en “Dictatuur”)
  • Boer: boer (de; zn., -en); 1 Iemand die landbouw, tuinbouw of veeteelt bedrijft om zelf daarvan te leven, om de gemeenschap van levensmiddelen te voorzien of om diens agrarische producten te verkopen op de markt. In een groot deel van de wereld zijn boeren kleine zelfstandigen, die met gezinsleden en hooguit een enkel betaald personeelslid, een agrarisch bedrijfje runnen. Boeren zijn vaak niet de bezitters van de grond die zij bewerken, maar pachten deze. Daarnaast zijn er in grote delen van de wereld landloze boeren, zij kunnen enkel hun arbeid verkopen 2 Grootgrondbezitter. Deze boer is wat de fabriekseigenaar is tot de fabriek, al is in West-Europa veel landarbeid (en daarmee ook de landarbeider) vervangen door machines. Boeren zijn met de verzelfstandiging van het boerenbedrijf eveneens sterk verstrikt geraakt in het web van het financieringskapitaal. Toch moet de hoeveelheid landarbeiders (veelal uit de periferie van de Europese Unie) die tegen lage lonen in de land- en tuinbouw werken, niet worden onderschat. (Zie ook “Arbeider” en “Landarbeider”)
  • Bourgeois: bour-geois (bn.); 1 Zoals de bourgeoisie; in lijn met dat wat de bourgeoisie doet, een bourgeois levensstijl, een materialistische, behoudende levensstijl 2 Lid van de bourgeoisie. Friedrich Engels was een bourgeois woonachtig in Manchester.
  • Bourgeoisie: bour-geoi-sie (de; zn.); De bezittende klasse of kapitalistische klasse. Van oorsprong een in de middeleeuwen in Frankrijk wettelijk gedefinieerde sociale klasse die burgerschap en politieke rechten genoten - in tegenstelling tot de rest van de bevolking, veelal landarbeiders. De bourgeoisie was de gegoede burgerklasse, één trede onder het koningshuis. In het Nederlands ook wel aangeduid als 'burgerij'. Met de verspreiding van het socialisme raakte deze van oorsprong Franstalige term internationaal in gebruik. (zie ook “Burgerlijk” en “Kleinburgerlijk”)
  • Buitenparlementair: bui-ten-par-le-men-tair (bn.); Politieke of sociale activiteiten die zich (bewust) buiten het parlement om organiseren. Dit kan zijn omdat men hier geen positie heeft óf, in het geval van anarchisten, dat men de centralistische vorm van politiek via het parlement geheel afwijst en daarvoor alternatieve structuren tracht te ontwikkelen.
  • Bureaucratie: bu-reau-cra-tie (zn., de, -ën); 1 Bestuur van achter het bureau; een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door aan regels onderheven procedures, verdeling van verantwoordelijkheid, hiërarchie en onpersoonlijke relaties. 2 Soms ook gebruikt als metafoor voor de mensen die bureaucratisch werk uitvoeren: “De bureaucratie van het departement heeft de toeslagenaffaire in de doofpot gestopt” . De bureaucraat is de bewaker en uitvoerder van deze procedures.
  • Burger: bur-ger (de; zn., -s); 1 Aanduiding voor een persoon, vaak als lid van een staatsgemeenschap met daaraan verbonden rechten en plichten -kort voor “staatsburger”. Vroeger vaak gebruikt als onderscheidende sociale status (burger t.o.v. van bijv. boer) wordt dit begrip tegenwoordig juist vaak gebruikt in de ontkenning van iemands sociale stand alle burgers zijn gelijk voor de wet 2 In civiele kleding, niet in uniform: een agent in burger. (Zie ook “Burgerlijk”)
  • Burgerlijk: bur-ger-lijk (bn.); 1 Tot de burgerlijke stand behorend 2 Behorende tot de staatsburgers 3 aanhangen van burgerlijke normen, veelal gezagsgetrouw, conservatief, bekrompen. (Zie ook “Middenklasse” en “Kleinburgerlijk”)
  • Burgeroorlog: Een gewapend conflict tussen twee georganiseerde groepen binnen een land. Dit kan een conflict zijn tussen twee bevolkingsgroepen of een tussen bijv. de bevolking en een regering (en diens leger), of van de bevolking tegen een bezettingsleger - al wordt daar vaak de term 'onafhankelijkheidsoorlog' gehanteerd (zie ook “Kolonialisme”). Het doel kan zijn om de macht over te nemen van het land of een regio, om onafhankelijkheid te realiseren of verandering van het bestuur te bewerkstelligen - of deze te behouden uiteraard.

C

  • Centralisme: cen-tra-lis-me (het; zn., -isme); Het streven naar een organisatie of natie die zo veel mogelijk vanuit één centraal punt of zelfs door één centraal orgaan of één persoon bestuurd wordt. Het tegenovergestelde van “decentralisatisme”. Anarchisten stellen dat centralisatie leidt tot machtsconcentratie en daarmee onherroepelijk tot de-emancipatie en potentieel tot machtsmisbruik. (Zie ook “Decentralisatie”)
  • Chauvinisme: chau-vi-nis-me (het; zn., -isme); Een overdreven sterke vorm van groepstrots. Het gaat hierbij om het ophemelen van het 'eigen' land, volk, taal of regio en soms ook eigen geslacht. De term verwijst naar de soldaat Nicolas Chauvin. Diens absolute toewijding aan Napoleon werd in het Franse volkstoneel van de vroege negentiende eeuw regelmatig bespot en groeide daardoor uit tot een algemeen begrip.
  • Cisgender: cis-gen-der (het; zn.); Engels, soms ook 'cisseksueel' of afgekort 'cis' . Begrip voor mensen die de genderidentiteit hebben die zij aan de hand van hun geboortegeslacht hebben meegekregen, bijv. cis-man of cis-vrouw. Het wordt meestal als tegenhanger van het begrip 'trans'. Het voorvoegsel cis komt uit het Latijn en betekent 'aan deze kant'. (Zie ook “Transgender” en “TERF”)
  • Civilisatie: ci-vi-li-sa-tie (de; zn., -s); Synoniem voor “beschaving”. 1 Aanduiding voor een volk: de Azteken, de Egyptenaren. 2 Gedurende de achttiende eeuw ontstond onder invloed van de Verlichting de betekenis voor beschaven het aanleren van kennis en normen. In het heersende vooruitgangsgeloof van die tijd was beschaving de hoogste trede van een ontwikkelingsproces. Men werd verondersteld zich daarmee te onderscheiden van eerdere “barbaarse” samenlevingen. Verondersteld barbaarse samenlevingen zouden beschaving bereiken wanneer men zich aanpaste aan de Europese ontwikkelingen. Gedurende de negentiende eeuw won dit etnocentrisch beeld terrein waarbij de complexe eigen maatschappij werd als superieur beschouwd ten opzichte van andere minder complexe maatschappijen. Daarmee legitimeerde men de overheersing van andere volkeren in de vorm van kolonialisme en imperialisme. Anticivilisatie-anarchisten stellen dat juist dit beschavingsdenken uiteindelijk ertoe heeft geleid dat de mens geknecht is geraakt en diens oorspronkelijke oer-staat in vrijheid verloren heeft.
  • Clandestien: clan-des-tien (bn.); Heimelijke en illegaal; Verdwijnen in de clandestiniteit - ondergronds gaan, een clandestiene organisatie - een ondergrondse organisatie, bijv. een verzetsbeweging. Soms ook uitgedrukt als 'in de illegaliteit' gaan.
  • Collaboratie: col-la-bo-ra-tie (de; zn., -s); ander woord voor 'meewerken' of 'samenwerken', meestal echter negatief beladen. Mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog tijdens de bezetting van Nederland met de nazi's samenwerkten, werden doorgaans collaborateurs genoemd. Eveneens wordt in relatie tot bijv. het sociaal partnerschap, waarbij de vakbonden (arbeidersorganisaties) in een door de staat gesteld kader samenwerken met werkgeversorganisaties (kapitalisten) soms van 'klassencollaboratie' gesproken. (Zie ook “Corporatisme”)
  • Collectivisme: col-lec-ti-vis-me (het; -isme); Van collectief, gemeenschappelijk. Stroming binnen het anarchisme die zich richt op afschaffing van de staat en kapitalisme en de plaatsing van de economie in zelfbestuur. Onderscheid met anarcho-communisme is dat er in een collectivistisch model soms nog wel ruimte is voor óf de rechten over het product van de individuele arbeid, óf iets dat lijkt op geld - meestal de representatie van de uren van productie in plaats van een abstracte 'waarde' zoals we dit nu kennen. Veel vroege radicalen die zich eerst als collectivisten begrepen, werden later aanhangers van het anarcho-communisme.
  • Commons: com-mons (de; zn., Engels); Het gemeenschappelijke of gemeenschapsgoed; De hedendaagse betekenis van de commons draait om het gemeenschappelijk of algemeen goed, goederen of diensten die door de gemeenschap beschikbaar zijn gesteld en gebruikt kunnen worden. Deze kunnen niet door een individu toegeëigend worden, op het moment dat dit gebeurd, verliest het zijn begrip als 'common'. Een moderne uiting van de commons is het concept van Creative Commons (CC), als men iets aandraagt onder deze CC-licentie (een tegenhanger van Copyright) wordt het geproduceerde gemeenschappelijk goed (meestal creatieve producten als kunst, muziek video of kennis). De spullen die onder deze licentie zijn geproduceerd zijn vrij gebruiken (meestal onder voorwaarde dat deze niet voor persoonlijk financieel gewin worden gebruikt).
  • Communalisme: com-mu-na-lis-me (het; zn. -isme); Politieke stroming. De libertair-socialist Murray Bookchin was in zijn latere jaren een belangrijke motor voor de verdere ontwikkeling van deze politieke filosofie. Hij definieert het communalisme als “een bestuurstheorie of bestuurssysteem waarin de onafhankelijke communes deelnemen in een federatie” en volgens de “principes van het gemeenschappelijke eigendom leven”. Hierbij staat bestuur niet gelijk aan een staatsstructuur of top-down bestuursvorm, maar juist op horizontale emanciperende structuren waar inbreng is vanuit de basis. Het communalisme van Bookchin laat echter (als middel) wel de deur open voor gemeentelijke politiek binnen een staatsbestel. Hiermee verschilt hij van mening met veel anarchisten. (Zie ook “Commune” en “Zelfbestuur”)
  • Commune: com-mu-ne (zn., de); Vorm van gemeenschappelijk leven met gedeelde belangen, gedeeld eigendom en middelen en soms ook werk en inkomen. In sommige talen ook het synoniem voor 'gemeente'. In de jaren ’80 heeft het begrip commune een veel kleinschaligere betekenis gekregen, waar de commune als aanduiding diende voor kleine leefgemeenschappen als woongroepen of leefgemeenschappen die zich terugtrokken uit de maatschappij. Deze betekenis doet het begrip commune echter tekort - de betekenis reikt tot het maatschappelijk niveau met als eerste breedgedragen uiting de Commune van Parijs. Als internationaal politiek model wordt soms ook gesproken van het oprichten van een “De Commune van communes”. (Zie ook “Communalisme” en “Communisme”)
  • Communisme: com-mu-nis-me (zn., het); Van het Latijnse communis, 'gemeenschappelijk' of 'universeel'; filosofische, sociale, politieke en economische ideologie en beweging. Over de interpretatie wat communisme is zijn verschillende ideeën, maar over het algemeen wordt aangenomen dat het communisme een vrije, klasseloze samenleving is, waar men in zelfbestuur leeft. Hoewel communisme heden ten dage vooral in verband wordt gebracht met Marxisme en de vele substromingen die hier uit voort zijn gekomen (Leninisme, Trotskisme, Stalinisme, Maoïsme), is dit eigenlijk onterecht. Er zijn verschillende ideeën over hoe dit bereikt kan en moet worden - van libertaire tot autoritaire. Sommige autoritaire stromingen, zoals het Stalinisme, hebben het uiteindelijke doel van de ‘vrije’ samenleving uiteindelijk in het geheel laten varen en daarvoor in de plaats een sterke staat geplaatst. De vraag is daarbij of men nog van een commune en daarmee van communisme kan spreken. Doorgaans worden de Sovjet Unie en China hierom door anarchisten sterk afgewezen als model voor de bevrijding van de arbeidersklasse. De bevrijding van de arbeidersklasse, kan alleen de arbeidersklasse zelf realiseren, en niet, zoals de geschiedenis heeft bewezen, de nieuw ontstane politieke klasse die we in zovele autoritair-communistische modellen terugvinden. (Zie ook “Commune” en “anarchisme”)
  • Concurrentie: con-cur-ren-tie (de; zn.); Het streven een ander of anderen in verdiensten of prestatie te evenaren of overtreffen. Dit kan zich op vele vlakken uiten, zowel in de ecologisch opzicht als in politiek of economie. In de economie vindt concurrentie binnen hete kapitalistische model plaats om schaarse bronnen of met tot doel daartoe toegang te hebben of deze zelfs enkel zelf ter beschikking te hebben (monopolie). Maatschappelijk wordt concurrentie in de economie en politiek vaak gerechtvaardigd aan de hand van de wetenschappelijke observaties van Charles Darwin in de dierenwereld. Dit ligt echter niet aan Charles Darwins opvattingen zelf, maar aan de interpretatie van zijn opvattingen die later neergeslagen werden in het 'sociaal darwinisme'. Daarin stelt men dat menselijke vooruitgang voorkomt uit de onderlinge concurrentie. Peter Kropotkin weerlegde deze interpretatie van Darwins werk echter en stelde dat in tegenstelling tot concurrentie juist samenwerking een doorslaggevende factor in de menselijke vooruitgang was.
  • Confederalisme: con-fe-de-ra-lis-me (het; zn.); Organisatiemodel voor een breder verband waarbij de aangesloten delen gezamenlijke uitwisseling hebben en besluiten maken. Deze besluiten worden gemaakt op basis van gemeenschappelijk belang. Daar waar dit gemeenschappelijk belang er niet is, bestaat er binnen de confederatie vergaande autonomie voor de individuele onderdelen. Zo kan het zijn dat een voorstel binnen de confederatie slechts door een aantal lichamen wordt aangenomen en anderen zich hieraan kunnen onttrekken. Dit in tegenstelling tot de eenvormigheid van bijv. de natiestaat. (Zie ook “Federalisme” en “Zelfbestuur”)
  • Conformisme: con-for-mis-me (het; -isme); “Sich fügen, heisst lügen” (vert. Je voegen, is jezelf verloochenen) stelde Erich Mühsam in een zeer toepasselijke uitspraak. Je conformeren is je aanpassen aan de norm - daarmee worden je eigen opvattingen aan de kant geschoven om aan te sluiten bij de dominante opvatting.
  • Conjunctuur: con-junc-tuur (de; zn.); Een verandering van het groeipercentage op de korte termijn. Bij een grote groei spreekt men vaak van 'hoogconjunctuur', bij lage groei van 'laagconjunctuur'. Meestal wordt het begrip gebruikt voor de economie of de productie, doch soms ook voor andere zaken. “De sociale strijd heeft momenteel een lage conjunctuur”, er gebeurt momenteel weinig op het gebied van de sociale strijd.
  • Consensus: con-sen-sus (de; zn.); Wederzijdse instemming van betrokken partijen binnen een besluitvormingsproces 2 Organisatie- en besluitvormingsmodel waarbij participatie en gelijkwaardigheid van alle betrokken partijen centraal staat, en dat tot doel heeft een gemeenschappelijke uitkomst te bereiken waar allen zich in kunnen vinden; consensus bereiken. Op grotere schaal wordt consensusbesluitvorming meestal in federatief verband toegepast omdat dit de gelijkwaardigheid en autonomie van de betrokken partijen garandeert - het kan anders de deur open zetten voor nieuwe verstikkende structuren. (Zie ook “Federatie”)
  • Conservatief: con-ser-va-tief (bn.); Vasthoudend aan bestaande maatschappelijke toestanden, behoudend. Een conservatieve partij. (Zie ook “Conservatisme”)
  • Conservatisme: con-ser-va-tis-me (het; zn., -isme); Het conservatisme is een politieke, ethische en culturele gezindheid die zich grondvest op traditie. Het begrip conservatisme is afgeleid van het Latijnse conservare, dat “beschermen” of “in ongeschonden toestand bewaren” betekent. Herman von der Dunk definieert het conservatisme in zijn gelijknamige boek als volgt: “het geloof in de fundamentele ongelijkheid van de mens en een hiërarchische opvatting van de samenleving. Het geloof niet alleen maar de aanvaarding ervan als natuurgegeven en noodzakelijk.” Essentieel stelt het conservatisme zich kritisch op tegenover het idee van maakbaarheid van de samenleving. In geval van een politieke omwenteling kan conservatisme overgaan in reactie, waarbij men wenst terug te keren naar de voorgaande (politieke) situatie of zelfs contra-revolutie, waarbij men actief probeert de revolutie ongedaan te maken. (Zie ook “Reactionair” en “Contrarevolutionair”)
  • Consumentisme: con-su-men-tis-me (het; zn. -isme); Het centraal stellen van het consumeren van goederen. Vaak wordt kapitalisme verward met consumentisme maar hoewel een belangrijk onderdeel van kapitalisme, is het consumeren van goederen of de toegang hiertoe niet per se voorbehouden tot een kapitalistisch economisch model.
  • Contrarevolutionair: co-tra-re-vo-lu-tio-nair (de; zn., -en); 1 Persoon die zich actief verzet tegen de revolutie. 2 (bn., -e) “Zij die aan de macht zijn, zullen deze verdedigen. Zij die deze macht verloren zijn, zullen deze proberen te heroveren”
  • Coöperatie: co-o-pe-ra-tie (de; zn., -s); Letterlijk “samenwerking”. Een samenwerkingsverband, meestal in de vorm van de zelforganisatie van producenten, verbruikers of werknemers, gericht op het vergroten van economische macht en of zelfverzorging. Coöperaties hebben een belangrijke rol gespeeld in de economische emancipatie van grote groepen van de bevolking, vooral rond de eeuwwisseling van de 19de naar de 20e eeuw. Via de coöperatie konden producenten en consumenten zich verenigen en zo gezamenlijk doelen bereiken die voor elk individu onbereikbaar zouden zijn geweest. In de landbouw is het een veel voorkomende organisatievorm. In de vroegere arbeidersbeweging zagen sommigen in de coöperatie een middel voor de omvorming van de economie met als uitgangspunt het voorzien van mensen in hun behoeften in plaats van financieel gewin. De Nederlandse revolutionair Christiaan Cornelissen wees in zijn boek Op weg naar de nieuwe maatschappij (1900) echter op de beperkingen hiervan als deze niet zijn ingebed in een duidelijke revolutionaire strategie.
  • Corporatisme: cor-po-ra-tis-me (het; zn., -isme); 1 De economische ideologie verbonden aan het fascisme. Fascisten dachten zich de maatschappij als een samenstelling van hiërarchisch georganiseerde verbanden waarin zowel werkenden als ondernemers zaten. Die verbanden samen noemden zij ‘corporaties’, vandaar ‘ corporatisme’. De ideologie stelt dat de bezittende klasse en de werkende klasse een gemeenschappelijk belang hebben - het welvaren van de natie - en daarom zich niet tegen elkaar moeten richten maar zich met elkaar moet verbinden. Daarmee keert het fascisme zich tegen de klassenstrijd, hoewel het er wel pseudo-revolutionaire retoriek op na houdt. 2 Afgeleidde van het het Engelse 'corporations'. Wordt ook wel gebruikt voor vormen van kapitalisme waarin grote bedrijven de dienst uit maken en verregaand vergroeid zijn met de staat. ‘Corporate capitalism’ was in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw een veelgebruikte term.
  • Corruptie: cor-rup-tie (de; zn.); Politieke, sociale of economische verschijnsel waarbij iemand in een machtspositie deze misbruikt om zichzelf of anderen ongeoorloofde gunsten te verlenen, in het laatste geval vaak in ruil voor wederdiensten. Dit kan voor bijv. persoonlijk gewin zijn. Corruptie kan plaatsvinden via omkoping of verduistering, maar ook via de 'legale' weg waarbij uit eigenbelang wetgeving wordt aangepast.
  • Crypto-anarchisme: cryp-to-an-ar-chis-me (het; zn.); Een online of digitale realisatie van het anarchistische ideeën. De term cryto-anarchisme komt van het gebruik van encrypted (vert. versleutelde) software terwijl men informatie verspreidt via bijv. het internet om op die manier vervolging te voorkomen, en de privacy en politieke vrijheid te beschermen.

D

  • Decentralisatie: de-cen-tra-li-sa-tie (de; zn.); Letterlijk 'ont-centraliseren'. Het ongedaan maken van eerdere centralisaties waardoor bijv. in het geval van bestuur de macht meer bij de basis komt te liggen. Anarchisten streven een hoge mate van decentralisatie na zodat de autonomie van de lager gelegen niveaus van een organisatiestructuur een grootst mogelijke zeggenschap hebben. Voor complexe organisatorische structuren voorstaan anarchisten doorgaans in tegenstelling tot het centralisme een federalistische structuur om isolatie of stagnatie te voorkomen. (Zie ook “Centralisatie” en “Federalisme”)
  • Dekolonisatie: de-ko-lo-ni-sa-tie (de; zn.); 1 Proces waarbij een kolonie zelfstandig wordt van een bezetter (het koloniserende land of de koloniserende macht). De term wordt gebruikt voor het proces waarbij niet-Europese koloniën van Europese koloniale mogendheden onafhankelijk werden. 2 Het actief terugdraaien van koloniale verhoudingen. Dit kan op elk vlak zijn, van economische tot sociale verhoudingen en zelfs op ideologisch vlak. (Zie ook “Kolonialisme”, “Imperialisme” en “Anti-imperialisme”)
  • Demo: de-mo (de; afk., zn., -s); Kort voor 'demonstratie'. (Zie ook 'Demonstratie')
  • Demonstratie: de-mon-stra-tie (de; zn. -s); Publieke bijeenkomst - meestal voor politiek doeleinde. Deze kan aangemeld zijn en in harmonie met de autoriteiten verlopen of onaangemeld (om wat voor een reden dan ook). In het laatste geval spreekt men vaak van een zgn. wilde demonstratie. Een demonstratie kan een methode zijn om in tegenover bijv. de regering onvrede te tonen over een besluit, waarbij aantallen vaak gezien worden als kracht-bijzettend. Een demonstratie kan tevens het doel dienen met de bevolking in contact te treden of als viering van een bepaalde gebeurtenis of een idee. Demonstraties kunnen ook met andere actiemiddelen gecombineerd worden om deze kracht bij te zetten. (Zie ook “Directe actie”)
  • Despoot: des-poot (de; zn., -en); 1 Alleenheerser, met de bijgedachte aan willekeur en onredelijkheid - de vraag is uiteraard of er ooit enige redelijkheid zit in alleenheerschappij 2 Heerszuchtig persoon.
  • Despotie: des-po-tie (de; zn., ën); 1 Optreden als een despoot, heerschappij van willekeur 2 Rijk of regeringsvorm waarin willekeur heerst.
  • Dialectiek: di-a-lec-tiek (de; zn., -isch); Ofwel een redeneervorm die door middel van het gebruik van tegenstellingen naar waarheid probeert te zoeken, dan wel een metafysica, volgens welke zowel het denken als de wereld verandert of ontwikkelt ten gevolge van tegenstellingen (Herakleitos, Hegel, Marx en navolgers). Het begrip heeft een lange geschiedenis in de traditie van het westerse denken.
  • Dictator: dic-ta-tor (de; zn., -en); Van het Latijnse dictare (vert. dicteren, voorschrijven bevelen); 1 Onbeperkt, niet-vorstelijk gezaghebber, m.n. die zich tot heerser over het volk heeft opgeworpen na een burgeroorlog of staatsgreep (al dan niet 'democratisch', zoals in de zomer van 2016 gebeurde in Turkije) en een schrikbewind voert. 2 Iemand die geen tegenspraak duld, heerszuchtig, bazig persoon.
  • Dictatuur: dic-ta-tuur (de; zn., -en); 1 Regering van of door een dictator 2 Een door een dictator geregeerd land. Marx riep op tot de “Dictatuur van het proletariaat” de overname en consolidatie van de staatsmacht door de arbeidersklasse. Deze dictatuur leidde echter keer op keer tot een werkelijke dictatuur die de arbeidersklasse zélf onderwierp op het moment dat de Communistische Partij in naam van diezelfde arbeidersklasse de macht over nam en zichzelf installeerde als alleenheersers. (Zie ook “Dictator”)
  • Dienstplicht: dienst-plicht (de; zn.); De gedwongen deelname aan de werkzaamheden. Meestal wordt de term verkort gebruikt voor de militaire dienstplicht. Hierbij moeten (doorgaans jonge mensen, meestal mannen) verplicht deel uitmaken van het leger. In Nederland is de dienstplicht officieel niet afgeschaft maar 'opgeschort', wat betekend dat deze nog wel geldt, maar dat hier geen gebruik van wordt gemaakt. In oorlogstijd kan hier dus nog altijd een beroep op worden gedaan. Tegenwoordig wordt er in veel landen als alternatief voor een dienstplichtig leger gebruik gemaakt van een 'beroepsleger', waar mensen vrijwillig voor het beroep als militair kiezen. Het voordeel hiervan voor staten is dat zij enkel 'gewillige' mensen in hun strijdkrachten. Bij de dienstplichtigen bevindt zich vaak ook mensen die eigenlijk zelf niet in het leger zouden zijn, waardoor deze binnen het leger een onstabiele factor zijn: ze kunnen onbetrouwbaar zijn of zelfs actief voor onrust binnen het leger zorgen. Tevens wil de staat over het algemeen voorkomen dat politieke subversieven een militaire training ontvangen. Hierom werden bijv. socialisten, communisten en anarchisten geweerd of kregen zij geen vechtfuncties. In Nederland is er altijd veel verzet geweest tegen de dienstplicht en kwam dienstplichtontduiking veelvuldig voor. (Zie ook “Antimilitarisme”)
  • Directe actie: di-rec-te ac-tie (de; samenstelling, -s); Een actievorm die zich richt op directe verbetering of beëindiging van het bekritiseerde. De mensen die problemen ervaren worden hierbij zelf actief en grijpen in. Voorbeeld: er wordt te hard gereden op de weg voor de school – een directe actie zou zijn als ouders, leerlingen en onderwijzers samen snelheidsremmers aanleggen en een veilige oversteekplaats aanbrengen. Indirecte actie zou zijn dat men actie voert bij de gemeenteraad om die te overtuigen een veiligere verkeerssituatie te realiseren. Stakingen worden vaak ook onder directe actie gerekend omdat de werknemers voor zichzelf opkomen. Voor anarchisten betekend directe actie als zij dan zelf (in bijv. hun eigen opgerichte bond) hun eisen stellen en onderhandelen i.p.v. dat bijv. de vakbond dit voor hen doet.
  • Directe democratie: di-re-te de-mo-cra-tie (de; samenstelling, -en); De directe deelname van mensen aan de besluitvormingsprocessen, in tegenstelling tot representatieve democratie, waarbij representanten worden gekozen die de besluiten maken (meestal zonder terugkoppeling).
  • Distro: dis-tro (zn. de, eng.); van 'distributie'. Een stand waar meestal boeken, brochures en ander informatiemateriaal worden verkocht.
  • DIY: uitgesproken als die-ai-wai (Afk., eng.); Afkorting van Do It Yourself, vertaald “doe het zelf”. Een concept dat stimuleert zelf problemen op te lossen - grondprincipe van het anarchisme. Het is ook een concept dat zich richt tegen de consumptie- en wegwerpcultuur. Hierom vaak ook verbonden aan het nieuw leven geven van vermeend afval. In tegenstelling tot een veelgehoorde opvatting is een IKEA-meubel in elkaar zetten niet DIY. Als reactie op DIY bestaat tegenwoordig ook het begrip DIT: “do it together”.
  • Dogma: dog-ma (het; zn., -isme); Sterke afgrenzing van het denken, meestal door een theorie of ideologie. Dogmatisch zijn: enkel binnen de kaders van de eigen theorie of ideologie kunnen of willen denken, het andere daarmee uitsluitend.
  • Duale macht: du-a-le macht (samenstelling, de); Politieke theorie en strategie die zich erop baseert dat men, terwijl het oude systeem dat men probeert te vervangen nog bestaat, een ander politiek systeem opbouwt. Dit nieuwe systeem moet dan de concurrentie aangaan met het te vervangen systeem. Er wordt ook wel gesproken van “het bouwen van een nieuw systeem in de huls van de oude.”

E

  • Eenheidsfront: een-heids-front (het; zn.); Een alliantie tussen verschillende groepen tegenover een gemeenschappelijke vijand - meestal in politieke of militaire zin. In 1922 werd de term door de Comintern (Communistische Internationale) aangenomen als strategie. De leiding van de Bolsjewiki in Rusland hoopte dat door een eenheidsfront een meerderheid binnen de arbeidersklasse kon worden behaald. Het begrip werd later als machtsinstrument gebruikt om mensen voor de belangen van de Communistische Partij te laten werken. Dit gebeurde vaak ver buiten de eigen ideologische grenzen. Zo gingen de Stalinisten eind jaren 30 steeds vaker banden aan met burgerlijke elementen en in China ging de Communistische Partij in zee met de nationalistische Kuomintang om hun vijanden uit te schakelen. In onafhankelijkheidsconflicten ziet men ook vaak dat er een nationaal bevrijdingsfront wordt opgericht met ideologisch zeer verschillende partijen.
  • Eigenrichting: ei-gen-rich-ting (de; zn.); 1 Voor eigen rechter spelen 2 Hoewel vaak beperkt gehouden tot het spectrum van de ‘rechtspraak’ valt eigenrichting breder te interpreteren, tot die van het gehele leven, zowel individueel als collectief. Zo werd als een van de redenen voor het kraakverbod in Nederland aangedragen dat kraken een “vorm van eigenrichting is” (en daarmee onwenselijk voor de gevestigde orde). Eigenrichting kan daarmee ook worden geïnterpreteerd als het in eigen hand nemen van het leven, daar waar de gevestigde orde deze via wetgeving en regulering tracht te monopoliseren - ongeacht of dit in het belang is van de gewone bevolking. (Zie ook “Zelfbestuur”)
  • Eigendom: ei-gen-dom (het; zn., -men); Het eigendom waar Proudhon]] van spreekt in zijn bekende uitspraak “Eigendom is diefstal”, gaat niet over de dagelijkse gebruiksvoorwerpen die men persoonlijk bezit (zie “Bezit”), maar over de middelen voor productie, de basisbehoeften om te leven etc. Door de aanspraak op eigendom eigent de kapitalist zich het recht toe de winsten uit de productie van diegenen die 'zijn' machines gebruiken, wonen in 'zijn' huizen etc. (Zie ook “Bezit” en “Kapitaal”).
  • Emancipatie: e-man-ci-pa-tie (de; zn.); Het streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie. Anarchisten gaan er van uit dat deze zelf bereikt moet worden wil men niet vervallen in een nieuwe afhankelijkheid. Hierom onderschreven anarchisten bijv. de bekende leus van de Eerste Internationale “De emancipatie van de arbeidersklasse, moet worden veroverd door de arbeidersklasse zelf.”
  • Especifismo: es-pe-ci-fis-mo (het; zn.); Anarchistische organisatiemethode die vooral in Zuid-Amerika vertegenwoordiging vindt. Het wordt nog wel eens in verband gebracht met het Platformisme (zie “Platformisme”), maar deze verbinding is niet geheel correct. Especifismo baseert zich o.a. op de ideeën van Errico Malatesta, die anarchisten opriep specifiek anarchistische organisaties op te richten - toen nog in de vorm van een partij. Het begrip “Poder Popular” (vert. populaire macht) – een slogan van het Especifismo – is wel aan discussie onderhevig omdat het voor sommige groepen lijkt te betekenen dat men ook de staatsmacht over kan nemen of via deze partij. Dit is echter geen concept binnen deze stroming dat de overhand heeft.
  • Etniciteit: et-ni-ci-teit (de; zn., -en); Sociaal-culturele identiteit die een bepaalde groep mensen of een aantal bevolkingsgroepen verbindt. Het concept wortelt in het gegeven dat de leden van bepaalde bevolkingsgroep zich identificeren met gezamenlijke kenmerken, zoals nationaliteit, stamverwantschap, religie, taal, cultuur of geschiedenis en de daaraan ontleende normen en waarden.
  • Extremisme: ex-tre-mis-me (zn., het, -isme); Van extreem; 1 Te ver (willen) gaan; wat “te ver” is, wordt doorgaans niet door de persoon of groepering die als extremist wordt gelabeld gedefinieerd 2 Term die doorgaans iemand of een groepering wordt toegewezen en niet zelf wordt verkozen. De term wordt meestal gebruikt om in diskrediet te brengen of verdeeldheid te creëren - door bijv. distantiëring af te dwingen. In de media worden het begrip extremisme en radicalisme vaak als synoniem gebruikt, dit terwijl er een wezenlijk verschil is tussen de twee. (Zie ook “Radicalisme”)

F

  • Fascisme: fas-cis-me (het; vlg. -isme); Van het Italiaanse fascismo, gevormd vanuit het Latijnse fasces, een bundel takken met een bijl. 1 Politiek systeem berustend op ultranationalistische corporatistische, autoritaire beginselen. In aard sterk anti-communistisch, in retoriek pseudo-revolutionair om zo de arbeidersklasse weg te leiden van communistische ideeën. 2 Politieke filosofie of richting die het fascisme voorstaat, rep. probeert te verwezenlijken. (Zie ook “Corporatisme”)
  • Federalisme: Fe-de-ra-lis-me (het; zn.); Organisatiemodel waarbinnen groepen of organisaties een samenwerkingsverband realiseren. De definitie binnen van federalisme verschilt binnen het anarchisme t.o.v. de gangbare opvatting - van origine is het zo dat de besluiten in de federatie bindend zijn voor de gefedereerde onderdelen. Dit is binnen het anarchisme echter eigenlijk bijna nooit het geval. De federatie zou een té centralistisch karakter krijgen en de autonomie van de gefedereerde onderdelen schaden. Het federalisme waarover binnen de anarchistische beweging gesproken wordt is daarmee in feite eerder aan te duiden als confederalisme. (Zie ook. “Confederalisme”)
  • Federatie: fe-de-ra-tie (de; zn.); Organisatie gebaseerd op een (con)federalistisch model. Binnen een (anarchistische) federatie sluiten de onderlinge leden zich vrijwillig samen en hebben een gelijke inspraak bij de besluitvorming van de organisatie. Meestal is het binnen de anarchistische federatie zo dat men enkel besluiten neemt over gemeenschappelijke actie of standpunten, maar dat de onderlinge leden hun autonomie behouden over hun bijdrage hieraan. Tevens besluit de federatie niet over het handelen van individuele federatieleden. Uitsluiting kan natuurlijk wel plaatsvinden op het moment dat een federatielid de uitgangsprincipes van de federatie overtreed. Hedendaagse voorbeelden van federaties zijn de Föderation Deutshsprachicher Anarchist*innen (FdA) en de Internationale van Anarchistische Federaties (IFA). (Zie ook “Federalisme” en “Confederalisme”)
  • Feminisme: fe-mi-nis-me (het; zn. -isme); Maatschappijkritisch streven dat zich verzet tegen geslachtshiërarchieën als de benadeling, onderdrukking en uitbuiting van vrouwen. Er zijn binnen het feminisme verschillende opvattingen over doelen en hoe deze te bereiken. Zo is er een verschil van mening of werkelijke gelijkheid tussen man en vrouw wel behaald kan worden binnen een hiërarchische en ongelijke samenleving als de huidige. Postfeminisme wijst de binaire (tweeslachtige) indeling van mensen in 'man' en 'vrouw' af, en stelt dat dit onderscheid buiten biologisch, vooral een maatschappelijk construct is. “Wij vrouwen dragen de zware last van de macht die mannen in vele generaties van barbarij over ons hebben geworpen. Het feminisme is erop gericht zich van deze last te bevrijden en niet om het domein van het 'sterkere geslacht' te veroveren. Wij willen ons niet vermannelijken.” - Soledad Gustavo (Zie ook “Anarcha-feminisme”, “Misogenie” en “Intersectionaliteit”)
  • Feodalisme: fe-o-da-lisme (zn., feodaal); 1 Tot het leenstelsel behorend, prékapitalistisch maatschappelijk systeem; een feodale maatschappij; Waar overheidsgezag wordt uitgeoefend volgens een rechtsbetrekking tussen 'heer' (adel) en 'horigen' (bezitlozen). Grond behoord de adel en de horigen bewerken deze. Zij mogen hierop en hiervan leven, maar zijn het grootste deel hetgeen het land opbrengt verschuldigd aan de grondbezitter - het is immers diens grond; Feodaal Herinnerend aan het oude leenstelsel: feodale begrippen; het gaat er in het bestuur nogal feodaal aan toe.
  • Fordisme: for-dis-me (zn., het); Refereert naar de eerste implementatie van lopendebandwerk in de Ford fabrieken en de denkbeelden van Henry Ford. Werknemers van zijn fabrieken moesten volgens hem genoeg verdienen om ook de auto’s van Ford te kunnen kopen om zo weer de verkoop te stimuleren – een model dus voor de consumptiemaatschappij. De periode hierna wordt soms beschreven als postfordisme – de verschuiving naar een diensteneconomie, van massaproductie naar specifieke goederen en diensten en een verandering in bedrijfsstructuren – flexibilisering en kleinere gespecialiseerde bedrijven die elkaar toeleveren i.p.v. grote ondernemingen die de hele keten van grondstof tot eindproduct beheersen.

G

  • Gender: gen-der (het; zn., -s); (Sociale) geslachtsidentiteit. Deze hoeft niet gelijk te zijn aan het bij de geboorte toegewezen geslacht of het biologische geslacht. (Zie ook “Cisgener” en “Transgender”)
  • Gentrification: (de; zn., Engels); Van het Engelse 'Gentry', burgerij; letterlijk de verburgering van de stad; omschrijving voor het proces van opwaardering van een stad of stadsdeel, meestal bewust ingezet door overheden en investeerders. De herstructurering van woonwijken gebeurt door het stimuleren van de toestroom van rijkere bewoners. Sociale huurwoningen worden gesloopt en maar gedeeltelijk teruggebouwd, een deel is koopwoningen. Hierdoor stijgen de lasten en armere inwoners, die deze lasten niet meer kunnen opbrengen worden verdrongen. Vaak zijn in het begin van dit proces creatieve en culturele alternatievelingen uit bijv. het studentenmilieu de (onbedoelde) voorhoede van dit proces. (Zie ook “Klasse”)
  • Globalisering: glo-ba-li-se-ring (zn., de); Begrip dat verwijst naar de wereldwijde (globale) verspreiding van het kapitalisme, waardoor arbeiders in een groot onderling verbonden systeem met elkaar verbonden zijn. Vandaag de dag werken in Zuid-Afrika mijnwerkers zich dood om metalen te produceren voor de iPods die door fabrieksarbeiders in China in elkaar gezet worden, zodat ze door onderbetaalde Amazon-werknemers in de Europa verkocht en verspreid kunnen worden. Kapitalisten promoten deze globalisering als iets goeds: ze beschrijven het als de verspreiding van vrijheid en democratie. Doch weten de mensen aan de andere kant van de medaille heel goed wat de impact van deze opgelegde ‘verbinding’ met zich mee brengt. Anarchisten zijn internationalisten, maar streven naar een geheel ander soort wereldwijde verbinding - een gebaseerd op samenwerking en solidariteit.
  • Grassroots: grass-roots (eng., bn., Engels); Letterlijk vertaald “graswortel”. Een beweging of organisatie die van onderop wordt opgebouwd en horizontaal is georganiseerd, zoals het netwerk van een grasveld. In deze zin het tegenovergestelde van top-down-organisatie. (Zie ook “Hiërarchie”)

H

  • Heersende Klasse: heer-sen-de klas-se (de; zn., samenstelling); Sociale klasse die de politieke en vaak ook economische heerschappij heeft over de samenleving. Deze heersende klasse bestaat tegenover een of meerdere gedomineerde klassen. De machtsgelijkheid die Marx voorspelde te ontstaan nadat de klassenstrijd de daaropvolgende dictatuur van het proletariaat had geïnstalleerd leidde tot niets anders dan een nieuwe heersende klasse - dit in tegenstelling tot de afschaffing van overheersing. (Zie ook “Klasse” en “Klassenstrijd”)
  • Hegemonie: he-ge-mo-nie (de; zn.); Van het Griekse ἡγεμών (hègemoon), “aanvoerder, leider”); het overwicht op uiteenlopende gebieden als politiek, cultuur, ideologie en handel door een partij, staat, religieus of politiek systeem waardoor deze indirecte macht over anderen kan uitoefenen.
  • Hiërarchie: hië-rar-chie (de; zn., -ën); Van het Griekse ἱεραρχία (hierarchia), “heersen van een hoge priester”, van ἱεράρχης hierarkhes, “leider van heilige rituelen”; een organisatie van onderdelen (objecten, namen, waardes, categoriën, mensen etc.) waarbij elk onderdeel gerepresenteerd wordt als “boven”, “gelijk” of “onder” de andere. In maatschappelijke termen betekend dit een maatschappelijke ordening waar verschillende hiërarchieën bepalen of iemand meer of minder maatschappelijke invloed heeft - bijv. economisch, politiek of sociaal.
  • Historisch materialisme: his-to-risch ma-te-ria-lis-me (het; zn. samenstelling); Geschiedbeschouwing die vooral in het marxisme wordt gebruikt waarbij deze in grote mate bepaald door materiële, economische, omstandigheden; deze worden beschouwd als de oorzaak voor de sociale verhoudingen en de verdeling van maatschappijen in klassen, die voortdurend strijd met elkaar leveren. Marx presenteerde zijn geschiedkundig werk op dialectische wijze, in navolging van Hegel, maar waar Hegel de geschiedenis als een strijd tussen tegengestelde ideeën beschouwt, ziet Marx de mensen zelf aan het werk, verenigd in klassen die onderling strijden om hun economische positie te behouden of verdedigen. Anarchistische denkers hebben meermaals kritiek geleverd op deze marxistische benadering omdat de ontwikkeling van de geschiedenis daarbinnen als een vooraf vaststaande ontwikkeling wordt gepresenteerd. De kritiek baseert zich er op dat daarmee het eigen handelingsvermogen om de ontwikkeling van de geschiedenis te veranderen wordt ontnomen - men verwordt tot een toeschouwer van de verandering in plaats van een zelfbewust actief handelende mens die de ontwikkeling van de revolutie zelf kan bepalen. Hieruit volgt tevens dat sommige Marxistische stromingen de theorie aanhangen dat om het bereiken van het einddoel - de klassenloze vrije maatschappij, het communisme - alle de ontwikkelingsstadia doorlopen moeten worden (slavenmaatschappij, feodalisme, kapitalisme, etc.). Hierdoor is er op enig moment in de geschiedenis door Marxisten zelfs kolonialisme gelegitimeerd, omdat dit in deze ontwikkelingstheorie een stap vooruit richting het communisme zou betekenen. Sommige anarchistische antropologen hebben juist de opvatting verdedigd dat de samenleving van de Staat of andere vormen van overheersing bevrijd moeten worden om diens 'natuurlijke' staat te bereiken, een staat die bij sommige inheemse staatsloze volkeren nog terug te vinden is.
  • Humanisme: hu-ma-nis-me (het; zn.); Van het Latijnse humanus (menselijk), levensbeschouwing welke zich niet beroept op een goddelijke openbaring, maar vertrouwt op het vermogen van de mens om zelf het leven zin te geven, zich baserend op universele waarden zoals menselijke waardigheid, mondigheid, vrijheid, tolerantie en verantwoordelijkheid.

I

  • Idealisme: i-de-a-lis-me (het; zn., -isme); 1 Ethisch principe. Het nastreven van een ideaal in de vorm van een principe of een waarde. Het kan zijn dat dit ideaal zich in de materiële werkelijkheid nog niet heeft neergeslagen. Vaak wordt dit nastreven van een hoger ideaal boven kleinere, verondersteld minder belangrijke punten gesteld. 2 Filosofisch begrip. Een verzamelbegrip voor een reeks filosofieën volgens welke de “realiteit” onlosmakelijk verbonden is met de menselijke waarneming of diens idee hierover; deze wordt zo te zeggen deels gevormd vanuit een gedachte of is sterk verbonden aan ideeën. De moderne filosofie plaats idealisme tegenover realisme.
  • Ideologie: i-deo-lo-gie (de; zn., -ën); Begrippenleer, het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Als begrip als zodanig voor het eerst gebruikt door de Franse verlichtingsfilosoof Antoine Destutt de Tracy, die hiermee de wetenschap der ideeën aanduidde. Na de ineenstorting van de Sovjet Unie eind jaren 80 en de verkondiging van het zogenaamde “einde der geschiedenis” heeft het begrip ideologie een steeds negatievere bijklank gekregen - gelijkgesteld met fanatisme, indoctrinatie etc. Het is interessant hoe een economisch systeem als het kapitalisme, dat zo doordrenkt is van ideologie, de indruk kan wekken vrij van ideologie te zijn om op die manier concurrerende ideeën onschadelijk te maken. (Zie ook “Hegemonie”)
  • Imperialisme: im-pe-ri-a-lis-me (het; zn.); Van het Latijnse imperium, vert. wereldrijk of opperheerschappij; Imperialisme is het nastreven van een zo groot, machtig en welvarend mogelijk rijk - eigenlijk de doeleinden van elke natiestaat. Dit gaat over het algemeen gepaard met de ongebreidelde drang tot de uitbreiding buiten de eigen landsgrenzen en de onderwerping van andere gebieden en volkeren ten bate van het betreffende rijk. Hieruit voort komt ook het kolonialisme.
  • Infiltrant: Een persoon die zich bij een organisatie aansluit en zich als sympathisant voordoet om zo informatie in te winnen voor bijvoorbeeld de politie, de inlichtingendiensten of voor politieke partijen. Het verschil met een informant is, dat de persoon gericht toetreed om informatie in te winnen en zich over het algemeen niet identificeert met de doelstellingen van de organisatie maar deze juist wilt ondermijnen.
  • Informant: Een persoon die bereid is (al dan niet tegen betaling) interne informatie uit een groep of organisatie aan derden door te spelen - bijvoorbeeld aan de politie of politieke tegenstanders. Het verschil met een infiltrant is dat deze persoon zichzelf in eerste instantie met de groep waar deze onderdeel van is identificeert. Vaak wordt, om de persoon over te halen om informatie door te spelen, misbruik gemaakt van iemands sociaal zwakke positie (bijv. schulden, openstaande straf, aanbod tot strafvermindering etc.) of politieke twijfel.
  • Informeel: in-for-meel (bn., -e); 1 Niet officieel, de informele economie 2 Voorlopig 3 Vrijblijvend 4 Zonder vastgelegde regels of voorwaarden. Informele hiërarchie: ook daar waar men uitspreekt dat men gelijk is kunnen leiders zijn, zonder dat dit vastgelegd is. Dit kan ook voor informele libertaire structuren gelden.
  • Inheemse bevolking: in-heem-se be-vol-king (de; samenstelling); 1 Verwijzing naar de oorspronkelijke bewoners van een bepaald gebied. In het Engels wordt voor Amerika ook wel eens gesproken van de zgn. First Nations (vert. Eerste Naties) of First Peoples (vert. Eerste Volkeren). In beide Amerika's speelt de kolonisatie in de 15de eeuw nog altijd een belangrijke rol in de strijd voor bevrijding. 2 Mensen die tot een gebied of land behoren door geboorte. Toch doet deze tweede interpretatie niet helemaal recht aan de werkelijke situatie op de grond - in veel landen is het helaas nog steeds zo dat mensen die afstammen van de oorspronkelijke bewoners van een gebied, worden gediscrimineerd door de nazaten van de voormalige kolonisatoren. Daarnaast is de staat in de meeste landen een voortzetting van een door de kolonisten geïntroduceerde maatschappelijke organisatie welke zich tegen de maatschappelijke belangen en structuren van de oorspronkelijke bewoners richtte en dat nog steeds doet. (Zie ook “Kolonialisme”, “Dekolonisatie” en “Anti-imperialisme”)
  • Internationalisme: in-ter-na-tio-na-lis-me (het; vgl. -isme); Het diepe begrip dat de strijd voor vrijheid en tegen overheersing voor succes niet anders kan dan zich internationaal te manifesteren - de werkende klasse in verschillende landen heeft meer gemeen met elkaar dan met de bezittende klasse in eigen land. Ze worden beiden uitgebuit en hebben beiden belang bij het overwinnen van grenzen via welke zij tegen elkaar worden uitgespeeld, zowel in oorlogstijd als bij de dagelijkse arbeid. Uitgebuite vermoordt uitgebuite of een fabriek wordt verplaatst naar een land met een beter uit te buiten volk - kapitaal organiseert zich internationaal en hierom zal een nationale revolutie niet anders dan gedoemd zijn te falen.
  • Internationale: in-ter-na-tio-na-le (de; zn., -s); Internationale organisatie van sociaal-revolutionairen. De Eerste Internationale, de zogenaamde International Workingmen's Association (vert. Internationale Arbeiders Associatie), kortweg “internationale”, werd opgericht in 1864 in Londen en was een internationaal netwerk. In eerste instantie bracht de Internationale socialisten van vele verschillende stromingen bijeen. Na het uiteenvallen van deze organisatie na een interne machtsstrijd volgden er nog vele andere “Internationales”. Elk met een eigen interpretatie van de correcte weg naar de socialistische samenleving: Tweede Internationale: internationale vereniging van politieke partijen en vakbonden, opgericht 14 juli 1889 in Parijs; Derde Internationale: de Communistische Internationale, afk. Komintern, was een wereldwijd samenwerkingsverband van communistische partijen onder aanvoering van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU); Vierde Internationale: door Leon Trotski (na zijn verbanning uit de Sovjet-Unie) gesticht in 1938, te Genève. Tegenwoordig bestaan er enkele tientallen grotere en kleinere trotskistische koepelorganisaties die zichzelf als opvolger van de oorspronkelijke Vierde Internationale beschouwen.
  • Intersectionaliteit: in-ter-sec-tio-na-li-teit (bn.); Van het Engelse intersection, vert. intersectie, kruispunt of snijvlak. Sociale theorie waarbij aandacht wordt besteed aan de verschillende identiteiten die een persoon heeft (of juist niet heeft), die gezamenlijk van invloed zijn op de maatschappelijke positie van een persoon of bevolkingsgroep. Intersectionaliteit gaat er van uit dat vormen van discriminatie als seksisme, racisme, homo- of transfobie, van een handicap of iemands klassenpositie niet op zichzelf staan maar vaak gestapeld zijn. Zo kan een welgestelde vrouw bijvoorbeeld nog steeds beter af zijn dan een vrouw uit een armere klasse. De economische positie van de laatste kan mogelijk sterk van invloed zijn op de emancipatorische mogelijkheden die iemand heeft. (Zie ook “Klasse”, “Klassisme”, “Seksisme”, “Racisme” en “Validisme”)

J

  • Jakobijnen: ja-ko-bij-nen (de; meerv., zn.); Uit het Frans: Jacobins, zij vormden tijdens de Franse Revolutie van 1789 tot 1794 een centralistische, hervormingsgezinde beweging, die zich inzette voor meer sociale rechtvaardigheid, volkssoevereiniteit en de ondeelbaarheid van de Franse Republiek. Het politieke model van de Jakobijnen zou later voor de Bolsjewiki inspiratie zijn - met alle gevolgen van dien.

K

  • Kameraad: ka-me-raad (de; zn., kameraden); Afgeleide van het Spaanse woord cammerada, “kamergenoot”. Gebruikt als “vriend” of “bondgenoot” in veelal revolutionaire kringen. Het politieke gebruik kent zijn oorsprong in de Franse Revolutie, waar de term onder arbeiders en socialisten gebruikelijk werd. Later kende de term door de Russische Revolutie een verdere popularisering.
  • Kapitaal: ka-pi-taal (het; zn., -isme); 1 Alle aan de productie deelhebbende en ingezette middelen als geld, machines, arbeidskracht, grondstoffen, (en in steeds grotere maten) kennis etc. Ook de meerwaarde die hiermee kan worden geproduceerd wordt hiertoe gerekend, wederom met arbeid, productie en handel 2 De geldwaarde van de kapitaalgoederen van een persoon, bedrijf of maatschappij 3 Titel van één van de belangrijkste analyses van het kapitalistische economische model, “Das Kapital” (vert. Het Kapitaal”) van Karl Marx. “Het kapitaal is dan ook geen persoonlijke, maar een maatschappelijke macht” - K. Marx, F. Engels, Communistisch Manifest, 1848 (Zie ook “Eigendom” en “Kapitalisme”)
  • Kapitalisme: ka-pi-ta-lis-me (het; zn.); Economisch stelsel gebaseerd op het privébezit van productiemiddelen, die als kapitaal, een bron van inkomsten zijn voor de bezitter (de kapitalist). Deze productiemiddelen worden over het algemeen gehanteerd door werknemers (bezitlozen) die hun arbeid verkopen. Winst wordt gemaakt door te zorgen dat de werknemers minder betaald krijgen dan de feitelijke meerwaarde die zij met hun arbeid produceren. (Zie ook “Anarchisme”, “Socialisme”, “Antikapitalisme”)
  • Klasse: klas-se (de; zn., -n); In de sociaal-economische ordening van de samenleving de definitie van de verschillende treden van de trap - bijv. heersende of werkende klasse. De klassen zelf zijn echter geen homogene groepen. Ook binnen de klasse kunnen ongelijkheden bestaan, zoals de man-vrouw verhouding of door racisme. Klasse is daarmee wel een belangrijke factor om in acht te nemen bij het bekijken van de sociale ongelijkheid maar zeker niet allesomvattend. (Zie ook “Intersectionaliteit”)
  • Klassenstrijd: klas-sen-strijd (de; zn.); 1 Het conflict dat tussen de verschillende klassen wordt uitgevochten door de tegenstellingen die zij hebben 2 De strijd die moet worden gestreden om een klassenloze samenleving te bereiken.
  • Klassereductionisme: klas-se-re-duc-tio-nis-me (het; zn., -isme); 1 Alles terugleidend tot klasse 2 Alles ondergeschikt makend aan het thema klasse. De term wordt meestal in kritische zin gebruikt tegenover de politiek van mensen of organisaties die alle vormen van sociale strijd reduceren tot het klassenconflict en/of deze hier ondergeschikt aan maken. “De ongelijkheid tussen man en vrouw lost zich na de revolutie vanzelf op” of “De strijd voor vrouwenemancipatie leidt alleen maar af van de fundamentele vraagstukken.”
  • Klassisme: klas-sis-me (het; zn. -isme); Het onderscheid maken tussen mensen op basis van sociale klasse of veronderstelde sociale klasse, meestal door het systematisch toeschrijven van bepaalde eigenschappen, waarden en verondersteld vermogen. Dit kan gedaan worden mensen van de andere klassen, maar dit vindt tevens plaats binnen de eigen klasse. Op sociaal-cultureel vlak worden hiermee bestaande klassenverhoudingen gelegitimeerd en gereproduceerd. (Zie ook “Klasse” en “Intersectionaliteit”)
  • Kleinburgerij: klein-bur-ge-rij (zn. de); Klasse tussen de arbeidersklasse en de bezittende klasse (ook wel bourgeoisie of burgelij). Hoewel eigenlijk geen onderdeel van de burgerij, meet de kleinburgerij zich moreel en materieel aan de bezittende klasse - in opvattingen steunen zij vaak de belangen van de bezittende klasse omdat zij aspireren er onderdeel van te worden. (Zie ook “Klasse”)
  • Kleinburgerlijk: klein-bur-ger-lijk (bn.); 1 Tot de lage middenklasse behorende 2 In opvattingen vaak de belangen van de bezittende klasse ondersteunend. De kleinburgerlijke ideaal wordt dagelijks op televisie tentoongesteld en gevoed in realityshows over het leven van de rijken en machtigen.
  • Kolonialisme: ko-lo-ni-a-lis-me (het; zn., -isme); “De grond waarop jij op leeft is nu van mij; jij werkt nu voor mij; jij bent nu van mij.” Systeem van heerschappij door de ene groep boven de andere, waarbij de eerste het recht claimt om exclusieve soevereiniteit uit te oefenen over de tweede en om diens lotsbestemming vorm te geven.[1] Dit recht werd veelal gevestigd door verovering. In de geschiedenis reisden legers naar verre gebieden om land en bevolking met bruut geweld te onderwerpen en voor hen rijkdommen te laten vergaren. Dit van Noord- en Zuid-Amerika tot Afrika en Azië. Toch is het niet enkel een ‘Westerse’ aangelegenheid maar eerder een staatsaangelegenheid. De gevolgen van het kolonialisme zijn nog altijd sterk zichtbaar in de manier waarop welvaart en invloed in de wereld verdeeld zijn. Hoewel kolonialisme in expliciete vorm iets van het verleden lijkt, zou je kunnen stellen dat er na de dekolonisatie en de opkomst van het wereldwijde kapitalisme er sprake is van een vorm van neokolonialisme. (Zie ook “Dekolonisatie”, “Imperialisme” en “Anti-imperialisme”)

L

  • Laissez-faire: Lais-sez-faire (bn.); Frans: “zijn beloop laten” of “de vrije hand geven”. De term wordt hoofdzakelijk in relatie tot de economie gebruikt en verwijst daarbij naar de 'vrije markt'; een situatie waar economische partijen de vrije hand hebben en niet beperkt worden door sociale belemmeringen of overheidswetgeving. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn wereldwijd twee grote proponenten van een laissez-faire-economie, welke wetgeving en marktbescherming door overheden en in tegenstelling 'de markt' zichzelf willen laten reguleren (waardoor indirect ook het kapitalisme doorsijpelt in alle haarvaten van de samenleving). (Zie ook “Neo-liberalisme” en “Kapitalisme”)
  • Landarbeider: land-ar-bei-der (de; zn., -s); In tegenstelling tot de boer, is de landarbeider geen bezitter van de grond die zij bewerkt. De landarbeider is in feite tot het boeren- of tuindersbedrijf, wat de fabrieksarbeider is tot de fabriek: meestal werkend voor een uur of stukloon in dienst van de grondbezitter, de boer. (Zie ook “Boer”)
  • Leninisme: le-nin-isme (het; zn., -isme); Ook wel Marxistisch-Leninisme of Bolsjewisme; Marxistische richting genoemd naar Russisch politiek leider Vladimir Lenin (1870-1924) die er naar streeft om via de verovering van de staat de socialistische wereldrevolutie te ontketenen. (Zie ook “Bolsjewisme”)
  • LGBTQ: (afk.); Lesbian-Gay-Bisexual-Transgender-Queer.
  • Liberalisme: li-be-ra-lis-me (zn., het); Politieke en filosofische stroming welke zijn oorsprong in de verlichting vindt. Het klassieke liberalisme richt op het nastreven van zoveel mogelijk individuele vrijheid van het individu, in theorie zolang dit de vrijheid van anderen niet schaad. Het liberalisme omvat een breed spectrum aan stroming, maar over het algemeen worden een beperkte overheid, individuele rechten (burgerrechten en mensenrechten), parlementaire democratie, kapitalisme (vrije markt), de scheiding tussen religie en staat, religieuze vrijheid, vrijheid van meningsuiting en gelijkheid voor de wet als belangrijke speerpunten gezien. Het Neoliberalisme, een begrip dat heden ten dage veel de rond doet, voorstaat vooral een terughoudende rol van de overheid wat betreft de economie. (Zie ook “Neoliberalisme”)
  • Libertair: li-ber-tair (bn., adj., -e); 1 Een ander woord voor 'vrij' 2 Toevoeging ter aanduiding van een houding, gedachte of grondbeginsel dat men nastreeft, in de basis zonder staat; vrij van de staat 3 Vaak als aanduiding van het anarchisme gebruikt - libertair-communisme is simpelweg een mogelijke andere aanduiding voor het anarcho-communisme. De anarchistische arbeidersbeweging in het Frankrijk van de 19de en 20ste eeuw noemde zich in eerste instantie 'libertair', hier wordt de term dan ook nog steeds veel gebruikt - zoals de krant Le Monde Libertaire. Wordt soms ook gebruikt om het beladen begrippen als anarchisme of anarchist te vermijden. Hoewel slechts een letter verschillend, moet het woord libertair niet verward worden met het libertarisme, dat niets anders is dan radicaal kapitalisme 4 Ander woord voor anarchist of vrij communist.
  • Libertarisme: li-ber-ta-ris-me (het; zn.); Politieke filosofie waarbij vrijheid door middel van individuele soevereiniteit en het non-agressieprincipe centraal staan. Op economisch gebied stellen libertariërs privaat bezit als fundamenteel onderdeel van deze individuele soevereiniteit, hierom zijn libertariërs meestal aanhangers zijn van 'vrije markt' en kapitalisme. Libertariërs zijn voor een zo klein mogelijke overheid óf de afschaffing ervan in het geheel, waarbij 'de markt' de belangrijkste maatschappelijke regulering zou moeten realiseren. Hier breekt het dan ook duidelijk met links-libertairen, die stellen dat ook economische overheersing een vorm van onderdrukking met zich mee brengt. Een andere namen voor libertarisme zijn 'voluntarisme', 'agorisme', 'minarchisme' of 'anarcho-kapitalisme'. (Zie ook “Kapitalisme” en “Libertair”)
  • Links: links (bn., adj., -e); in politieke zin aanduiding in het politiek spectrum die wordt gebruikt om de politieke richting van partijen, personen en organisaties te karakteriseren. De betekenis die eraan wordt gegeven kan van land tot land verschillen, en kan in de loop der tijd veranderen. Het links-rechts-spectrum vindt zijn oorsprong in de Franse Revolutie, waar zich in de regering links van de voorzitter de republikeinen bevonden en rechts de conservatieve monarchisten die het ancient regime wilden behouden. Dit links-rechts-stelsel is echter zeer beperkt. Door anarchisten wordt er vaak een tweede as aan toegevoegd, 'autoritair' en 'libertair'. Deze toevoeging maakt een onderscheid tussen vrije, stateloze modellen van samenleven en sterk autoritair tot totalitair georganiseerde samenlevingen met juist een sterke staat.
  • Links-communisme: links-com-mu-nis-me (het; zn., samenstelling, -isme); duidend op de linker vleugel van de communistische beweging. Deze vleugel stelt zich in oppositie tot de ideeën en praktijk van het Marxistisch-Leninisten (bijv. Stalinisten) en sociaaldemocraten. Links-communisten zien in de strategieën van de meer autoritaire Marxistische stromingen een gevaar voor de eigenrichting van het proletariaat, het opheffen van de klassensamenleving en het internationalisme. Over het algemeen kan men spreken van twee stromingen binnen de links-communistische traditie: de Italiaanse (van Amadeo Bordiga) en de Duits-Nederlandse (van Otto Ruhle, Herman Gorter en Anton Pannekoek). Ook Rosa Luxemburg kan, hoewel zij voor de afsplitsing van de linker vleugel van de communistische beweging vermoord werd, gezien worden als een invloedrijk denker voor de ontwikkeling van de ideeën. (Zie ook “Communisme”, “Vrij”)
  • Lompenproletariaat: lom-pen-pro-le-ta-ri-aat (het; zn.); Van “lompen”: vodden of oude, kapotte kleren. Term voor de door Karl Marx en Friedrich Engels aangeduide “niet-denkende” lagere strata van de arbeidersklasse die volgens hen geen revolutionair potentieel hebben, dit in tegenstelling tot het proletariaat. De term werd door Marx en Engels uitsluitend in negatieve zin gebruikt. Sommige revolutionaire groepen, zoals de Black Panthers hebben echter juist geprobeerd deze groep te mobiliseren omdat deze bestond uit de meeste verschopte delen van de samenleving. (Zie ook “Proletariaat”, “Klasse”)
  • Luddieten: lud-die-ten (de; zn. meerv.); Sociale beweging in het Engeland van begin 19e eeuw, die zich verzette tegen industriële en technologische ontwikkelingen. Hoewel de term een samenhangende, 'monolithische' en theoretisch onderbouwde beweging suggereert was daarvan geen sprake; het was een zeer diverse beweging die niet centraal geleid werd. De beweging had vooral aanhang onder ambachtslieden en kleine boeren: zij zagen hun traditionele levensbestaan bedreigd door de nieuwe fabrieken die met de Industriële Revolutie waren opgekomen. Hun activiteiten omvatten onder meer het saboteren en vernielen van machines in fabrieken. De naam, Luddieten is ontleend aan de vermoedelijk mythische Ned Ludd, een wever die in 1779 twee weefmachines vernielde.
  • Luddisme: lu-dis-me (het; zn. -isme); Soms ook 'neoluddisme'. Stroming die zich, net als de Luddieten, verzetteb tegen hedendaagse technologische ontwikkelingen die naar hun inzicht mens en natuur bedreigen. (Zie ook “Primitivisme”)

M

  • Maoïsme: ma-o-is-me (het; zn., -isme); 1 Autoritaire politieke stroming die zich baseert op uitleg van het Marxistisch-Leninisme volgens Mao Zedong. Het Maoïsme richtte zich tot het stedelijke proletariaat, de boeren en de nationale burgerij, dit in tegenstelling tot het beleid van de Sovjet-Unie en de communistische partijen in West-Europa, dat zich meer concentreerde op arbeiders in de industrie. In Nederland had het Maoïsme vooral in de jaren '60 en '70 veel invloed binnen de socialistische bewegingen. Wereldwijd bestaan nog steeds de nodige Maoïstische guerrillagroepen, bijv. in de Filepijnen, India, Nepal.
  • Martelaar: mar-te-laar (de; zn., -s); Iemand die zijn of haar leven offert voor diens geloof of overtuiging.
  • Marxisme: marx-is-me (het; zn., -isme); Communistische theorie, genoemd naar de Duitse filosoof Karl Marx (1818-1883). Het is de moeite waard de oorsprong te onderzoeken van Marx zijn uitspraak “Het enige dat ik weet, is dat ik geen Marxist ben”, dat waarschijnlijk een reactie was op de meer opportunistische en reformistische elementen in de socialistische en communistische beweging in zijn tijd. Tegenwoordig zijn er vele verschillende politieke stromingen die zich baseren op de ideeën van Marx, van het anti-autoritaire Autonoom-Marxisme tot het extreem autoritaire Stalinisme.
  • Massa lijn: mas-sa lijn (de; zn., -en); Van het Chinese 群众路线 (qúnzhòng lùxiàn). Een politieke en bestuurs- en organisatiemethode ontwikkeld door Mao Zedong en de Chinese Communistische Partij (CCP) ten tijde van de Chinese Revolutie. Het concept baseert zich erop dat het volk wordt beraad. De suggesties die daaruit voortkomen worden geïnterpreteerd binnen een Marxistisch-Leninistisch framewerk wat uiteindelijk leidt tot een beleid dat tot uitvoering wordt gebracht. (Zie ook “Maoïsme”)
  • Materialisme: ma-te-ri-a-lis-me (het; zn., -isme); 1 Term die vaak gebruikt wordt voor het aanduiden van het als positief waarderen van het bezit van consumentengoederen. “Ik ben een materialist”, ik hecht grote waarde aan het bezitten van materiële goederen - een uiting van de hedendaagse consumptiemaatschappij waarin mensen hun identiteit vormen aan de hand van wat zij bezitten, in plaats van wat zij doen. Over het algemeen staan anarchisten die privébezit afwijzen, kritisch tegenover deze vorm van identiteitsvorming. (Zie ook “Consumentisme”) 2 In tegenstelling tot de voorgaande definitie, ismaterialisme in de filosofie de leer van de werkelijkheid. Hieronder vallen ook emoties en andere processen in het menselijk brein, welke uiteindelijk allen herleidbaar zijn tot materie. Dit in tegenstelling tot het idealisme en spiritualisme. (Zie ook “Historisch materialisme”)
  • Meerwaarde: meer-waar-de (de; zn., bn.); Economisch begrip dat verwijst naar het verschil tussen de productiekosten en de opbrengst van een product. Door arbeiders weinig loon te betalen en het geproduceerde product voor een relatief hoog bedrag te verkopen produceren kapitalisten meerwaarde. Binnen het kapitalistische systeem, waar winst het belangrijkste uitgangspunt is, ontstaat de voortdurende neiging om arbeiders zo min mogelijk te betalen. Dit is ook een van de redenen waarom kapitalisten hun productieproces verplaatsen naar landen met lage loonkosten in bijvoorbeeld het globale zuiden. (Zie ook “Kapitalisme”)
  • Middenklasse: mid-den-klas-se (de; zn., -n); Maatschappelijke klasse die in feite vaak de bovenlaag van de arbeidersklasse vormt. In praktijk vaak economisch welvarender en hoogopgeleid en vaker loyaal aan de heersende klasse. Syn. middenstand. Komt deze welvaart echter in gevaar, dan kan de loyaliteit van deze klasse ook gaan schuiven. (Zie ook “Klasse”)
  • Militant: mi-li-tant (bn., -e,-er, -st); 1 Strijdlustig of strijdbaar, synoniem voor aanvallend: militant van aard; een militante houding; 2 (zn., de, -en) Persoonsaanduiding voor iemand die zich actief strijdbaar inzet voor diens idealen, al dan niet als lid van een organisatie of partij.
  • Militarisatie: mi-li-ta-ri-sa-tie (de; zn., -s); Het vormen van een centraal aangestuurd leger. Dit kan gebeuren door 1 dit van de grond af aan op te bouwen, of , zoals vaak in revolutionaire situaties het geval is, 2 door (arbeiders)milities onder centraal gezag te stellen. Dit proces leidt meestal tot sterke machtsconcentratie en wordt hierom door anarchisten sterk bekritiseerd, zoals tijdens de Russische en Spaanse Revolutie. In Protest tegen de capitulaties van 1937 wordt de militarisatie in de Spaanse Revolutie behandeld en geeft een goede indruk van de problematiek van militarisatie.
  • Militarisme: mi-li-ta-ris-me (het; zn., -isme); 1 Fanatieke, positieve houding ten opzichte van de militaire geest en al wat tot het militaire behoort; 2 Overwegende invloed van de stand der militairen op de samenleving; 3 opvatting die deze militaire invloed wenselijk acht.
  • Militie: mi-li-tie (de; zn.); 1 Deel van de reguliere gewapende strijdkrachten van een land dat enkel wordt opgeroepen in geval van een noodsituatie. 2 Een (vecht)eenheid van burgers die zelf de militaire verdediging organiseren. Anarchisten en revolutionaire antimilitaristen maken een onderscheid tussen een regulier leger dat horig is aan de orders van de staat (en daarmee de belangen van de heersende klasse) en een militie. In die zin is de militie een zelfgeorganiseerde verdedigingsstructuur van revolutionairen die de belangen van de revolutie dienen. In de Russische Revolutie werden de revolutionaire milities onder leiding van Leon Trotsky gemilitariseerd. Zij werden onder de centrale leiding van de regering gesteld, verloren daarmee hun revolutionaire karakter en verwerden tot een instrument van de nieuwe machthebbers. (Zie ook “Militant” en “Antimilitarisme”)
  • Misogenie: mi-so-ge-nie (de; zn.); Ander woord voor vrouwenhaat; Het begrip kan zowel individueel als institutioneel worden toegepast. Individueel: een persoonlijke houding, een haat of misprijzen voor vrouwen, hetzij uitdrukkelijk en open, hetzij meer subtiel. Institutioneel: achterstelling van vrouwen in het burgerlijk recht zoals dat vrouwen geen stemrecht hadden, na het huwelijk als onbekwaam werden geacht of, zoals nog bestaat in een aantal Arabische landen en in het kerkelijk recht.
  • Monarchie: mo-nar-chie (de; zn., -ën); Van het Griekse monos (vert. één of enkeling); Regeringsvorm gebaseerd op de alleenheerschappij en absolutie van een monarch (zij het een koning of keizer), vaak met overerfelijke rechten op basis van bloedlijn (van heerser op kind). In deze zin zou de republieken Noord-Korea evenwel als monarchie bestempeld kunnen worden.
  • Monarchist: mo-nar-chist (de; zn,. -en); Aanhanger van de monarchie. (Zie ook 'Monarchie')

N

  • Natie: na-tie (de; zn., -s); Van het Latijnse natio: geboorte, geslacht, soort, volk. Gemeenschap van mensen die zich vanwege etnische/taalkundige/culturele en politieke redenen met elkaar verbonden voelt. De verschillende definities van een natie komen o.a. voort uit diens concrete historische politieke oorsprong en hebben daardoor zeer verschillende betekenissen, van volk tot statelijk. (Zie ook “Volk” en “Staat”)
  • Nationaalsocialisme: na-tio-naal-so-cia-lis-me (het; zn., isme); Politieke ideologie, kortweg soms ook Nazisme. Sterk verbonden met het ontstaan van de Nationalzozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP). Het nationaalsocialisme is een vorm van fascisme gebaseerd op ethno-nationalistische principes. Het nationaalsocialisme kenmerkt zich door een extreem (meestal ook etnisch) nationalisme, wat tevens gepaard gaat met structureel pseudo-wetenschappelijk racisme. Daarbij wijst het een pluraal parlementarisme af ten behoeve van een autoritaire éénpartij-structuur en uit zich tegens in de vorm van sterke raciale en sociale hiërarchieën en een vorm van sociaal darwinisme. Hoewel het nationaalsocialisme zich in naam als alternatief presenteert voor het internationale socialisme, dat zich voor universele gelijkheid uitspreekt, is het nationaalsocialisme in werkelijkheid geen onderdeel van de socialistische traditie. Het nationaalsocialisme stelt namelijk nationale belangen boven de klassenstrijd, waarmee de laatste daarmee ondergeschikt is aan het “gemeenschappelijk goed”. (Zie ook “Klassenstrijd”, “Socialisme” en “Corporatisme”)
  • Nationalisme: na-tio-na-lis-me (het; zn., -n); Het aanhangen van het bestaan van de natie (met de opvatting dat deze een natuurgegeven is en altijd al daar was). Nationalisme is de opvatting dat het “eigen volk”, en de eigen staat, boven alle anderen uitverkoren is. Nationalisme verondersteld dat “afkomst” of etniciteit belangrijker is dan klassentegenstellingen en schuiven collectieve vereländung. Hierom hanteren nationalistische bewegingen vaak pseudo-revolutionaire slogans maar voorstaan eerder een corporatistische politiek en schuiven problemen af op minderheden en politieke tegenstanders in de samenleving. In het dagelijks gebruik wordt het begrip vaak gelijkgesteld met chauvinisme. (Zie ook “Natie”, “Volk” en “Corporatisme”)
  • Nationalisatie: na-tio-na-li-sa-tie (de; zn., -s); Het onder bestuur van de staat brengen van de economie of delen van de economie. De staat wordt eigenaar van de onderneming, de werknemers komen daarmee voor de staat te werken. Het omgekeerde van dit proces is privatisering; Libertair communisten en anarchisten menen echter dat de economie moet worden gesocialiseerd, ter beschikking van de werkende klasse. Nationalisatie is niet noodzakelijk socialisatie aangezien, de winsten niet altijd toekomen aan de arbeiders, de schulden echter via belastingen wel. Tevens blijven de arbeiders blijven in een afhankelijke positie, de staat blijft de baas. (Zie ook “Socialisatie”, “Privatiseren”)
  • Nepotisme: ne-po-tis-me (het; zn., -isme); Het begunstigen door ambtenaren, politici of eigenaars van (grote) bedrijven, van familieleden of vrienden, door hen hoge functies toe te bedelen of opdrachten te gunnen. Nepotisme of, eenvoudig gezegd vriendjespolitiek, is een vorm van corruptie. Voorbeelden zijn o.a.: benoemingen en opvolgingen (vooral op hoge posten), subsidietoekenningen, promoties binnen bedrijven en organisaties, toekenningen van opdrachten, vergunningen en contracten, het door de vingers zien van iemands fouten, lankmoedigheid bij bestuurlijke en strafrechtelijke sancties, publieke of heimelijke steunverlening bij verkiezingen.
  • Newspeak: new-speak (de; zn., Engels); Vert. nieuwspraak. Wanneer woorden bewust van betekenis ontdaan worden, of zelfs geheel een tegenovergestelde betekenis worden toegedeeld. De term komt uit het boek 1984 van George Orwell. Hoewel Orwell’s dystopie slechts tot 1984 reikte, is in 2016 fictie ingehaald door de werkelijkheid - het voormalige Minsterie van Oorlog heet inmiddels het Ministerie van Defensie, verzetsstrijders zijn terroristen en liefdadigheid voor geillegaliseerden tracht men tot een misdaad te maken. Wellicht is Newspeak iets van alle tijden, het heeft echter met de reikwijdte van moderne technologie enorm aan invloed gewonnen.
  • Neoliberalisme: ne-o-li-be-ra-lis-me (het; zn., -isme); Vanaf de jaren tachtig internationaal overheersende economische beleid in de kapitalistische wereldeconomie. Ideologie die de liberale opvatting van een zich terugtrekkende staat vooral wilt toepassen op de economische sfeer - resulterend in de zogenaamde “vrije markt” waarbij de bezitter vrij is te doen wat deze wilt. Het resultaat is echter dat diegene die niets bezitten aan de grillen van de bezittende klasse zijn overgeleverd, wat uiteindelijk de economische en maatschappelijke ongelijkheid alleen maar verder vergroot. Dit laissez-faire-achtige beleid wordt gekenmerkt door privatisering, bezuinigingen op sociale voorzieningen, deregulering, vrijhandel, en vermindering van overheidsuitgaven, om zo de rol van de publieke sector te verkleinen. Ideologisch is het neoliberalisme schatplichtig aan de Chicago School of Economics waar Milton Friedman doceerde.
  • Nihilisme: ni-hi-lis-me (het; zn.,-isme); In tegenstelling tot het dagelijks gebruik van het woord is het nihilisme een anti-politieke stroming uit het Rusland van de 19de eeuw. Deze proto-socialistische stroming kende een sterk anti-autoritair en militant karakter. Uitgebreide geschiedkundige omschrijvingen over deze beweging zijn te vinden in de eerste hoofdstukken van De Ongekende Revolutie van Voline en De Russische Ondergrondse van Sergej Stepnjak.

O

  • Oligarch: o-li-garch (de; zn., -en); Hoofd van een oligarchie, vaak de macht verworven via het verwerven van excessieve rijkdommen. (Zie ook “Oligarchie”)
  • Oligarchie: o-li-gar-chie (de; zn., ën); Regering van een persoon of een kleine groep mensen die behoren tot een zekere bevoorrechte klasse of stand, buiten deze kleine groep is aan niemand enig direct of indirect aandeel in het bestuur vergund.
  • Opstand: op-stand (de; zn., -en); Algemene oproer, verzet op grote schaal, m.n. tegen het wettig gezag: in opstand komen, opstand maken; (uitdr.) tegen iets in opstand komen, zich er niet bij kunnen neerleggen, uiting geven aan zijn afkeer; (uitdr.) mijn maag komt ertegen in opstand, diepe walging ervaren. Etymologisch verwant aan; opstaan, mens-wording, (lat.): 'emancipare'. Wordt vaak verward met revolutie, is daar nochtans scherp van te onderscheiden; “Opstand is de verovering van vrijheid, maar revolutie is de fundering van de bevrijde mens (H. Arendt). Vgl. opstandig (bijv nmw); natuurlijke staat van de mens.
  • Orientalisme: o-ri-en-ta-lis-me (het; zn., -isme); Oorspronkelijk een kunst- en literatuurstroming welke een geromantiseerd en avonturistisch beeld schepte van 'de orient' - een term ter aanduiding van het Midden-Oosten en Azië. In 1978 kwam het boek 'Orientalism' van Edward Said uit dat een nieuwe kritische interpretatie van het begrip introduceerde. Said stelde dat de manier waarop het Midden-Oosten en Azië vanuit het Westen aan de hand van stereotypen worden weergegeven in media en entertainment, een beeld geschapen hebben dat uiteindelijk ten dienste staat van overheersing van deze gebieden door het Westen. Het boek niet zonder controversie.

P

  • Parlementair: par-le-men-tair (bn., -isme); Van “parlement”. Politiek die plaats vindt binnen de arena van het parlement - de regering. De plek waar de revolutie niét plaats zal vinden.
  • Partij: par-tij (de; zn., -en); Van het Latijnse part: deel. Groep van gelijkgezinde mensen die zich verenigen voor gemeenschappelijke politieke doeleinden. In de huidige burgerlijke zin wordt dit begrip vaak gelijk gesteld met een politieke partij binnen de parlementaire democratie (bijv. de Socialistische Partij). Deze definitie heeft zich echter pas later gevestigd. De vroege anarchist Errico Malatesta sprak bijv. ook van een anarchistische partij, waarmee hij duidde op een organisatie van anarchisten in revolutionaire zin. Sommige Marxisten en Leninisten zien het begrip partij als een middenweg tussen beide posities, zij zien de partij als een aaneensluiting van revolutionairen die gemeenschappelijk in de richting van een sociale revolutie werken, maar zien daarvoor ook het parlement als een platform om hun ideeën te verspreiden. Anarchisten wijzen dit principieel af, omdat zij menen dat het parlement an sich uiteindelijk enkel en alleen kan dienen tot de reproductie van een burgerlijke samenleving en een vervreemding tussen 'partij(leiding)' en de bevolking. (Zie ook “Parlementair”)
  • Patriarchaat: pa-tri-ar-chaat (het; zn.); Van het Latijnse pater - vader en arche - heersen, grond; In de moderne maatschappijanalyse staat het patriarchaat voor een sociale gemeenschap waarin de man de dominante rol heeft ingenomen; het glazen plafond voor vrouwen is een kenmerk van de patriarchale samenleving. Patriarchaat staat voor ongelijkheid op basis van sekseverschillen. Feminisme bekritiseert het ongefundeerde patriarchaat. Onze huidige maatschappij wordt gekenmerkt door een sterk patriarchaat met ingebouwde vrouwenongelijkheid.
  • Picketline: pi-cket-line (de; Eng. zn., -s); Letterlijk “stakingslinie”. Ketting van stakers voor het bedrijf waar gestaakt wordt - meestal met protestborden, spandoeken etc. - om andere medewerkers, stakingsbrekers en leveranciers de toegang te ontzeggen en de stakingn kracht bij te zetten.
  • Platformisme: plat-for-mis-me, (het; zn., -isme); Anarcho-communistische stroming die terug te leiden is op het document 'Organisatorisch Platform van de Libertaire Communisten' opgesteld door o.a. Ida Mett, Peter Arshinov en Nestor Makhno. Het Platform opereerde onder de slogan “Eenheid in theorie, eenheid in actie”, en riep anarchisten op zich te verenigen in één organisatie. Hierom ontving het de nodige kritiek van anarchisten als Voline en Errico Malatesta. Platformistische groepen zijn vooral verenigd via het Anarkismo-netwerk.
  • Polyamorie: po-ly-amo-rie (de; zn.); Polyamorie (van het Griekse πολύ poly, “veel, meerdere”, en Latijnse amor, “liefde”) staat voor een levenswijze waarin men open staat voor het hebben van meer dan één liefdesrelatie tegelijkertijd, waarbij ruimte is voor seksualiteit, op de voorwaarde dat dit gebeurt in openheid en eerlijkheid en met medeweten en instemming van alle betrokkenen. Er wordt een groot belang gehecht aan ethiek en goede communicatie tussen partners en vaak ook met de partners van partners. Polyamorie onderscheidt zich daarmee nadrukkelijk van vreemdgaan of overspel.
  • Politieke economie: po-li-tie-ke e-co-no-mie (de; samenstelling); Interdisciplinaire sociale wetenschap die vraagstukken benadert met methoden uit de economie, politicologie en sociologie. Ouderwets wordt dit in het Nederlands soms ook staathuishoudkunde genoemd, hoewel het begrip zich in feite niet hoeft te beperken tot een staatsstructuur, maar evenzo kan gelden voor een niet-statelijke entiteit - bijv. een revolutionaire regio met een andere vorm van sociale en economische organisatie. Soms wordt echter ook gesteld dat spreken van een interdisciplinaire wetenschap eigenlijk onzin is, omdat politiek en economie eigenlijk niet los van elkaar te denken zijn en elkaar altijd beïnvloeden.
  • Praktijk: prak-tijk (de; zn., -en); 1 Uitvoering, het toepassen van theorie 2 Een gangbare wijze van dingen doen of waarop dingen gaan. “Zonder een theorie loopt men het risico dat men elk probleem individueel, in isolatie benaderd, met telkens een verschillend vertrekpunt.” “Alleen uit een praktijk, door de concrete aanwezigheid, onder de bewezen voorwaarden van diens ontwikkeling, kan een bruikbaar theoretisch raamwerk worden uitgewerkt.” - Huerta Grande, 1972, Federacion Anarquista Uruguaya
  • Precair: pre-cair (bn.); Afgeleid van het Latijnse precarius = door bidden afgesmeekt, voorlopig uit gunst verleend. Zij bevindt zich in een precaire situatie, in een kwetsbare of afhankelijke positie verkeren. Wordt tegenwoordig vaak gebruikt om de sociaal-economische positie van iemand te omschrijven, meestal in relatie tot werk en inkomen of zorg - door bijv. flexibele arbeidscontracten of niet toereikende zorgbudgetten.
  • Precariaat: pre-ca-ri-aat (het; zn.); Groep/klasse die afhankelijk is van de goedheid van anderen, groep/klasse die in onzekere, kwetsbare, hachelijke omstandigheden leeft. Neoliberale regimes leggen zogenoemde verantwoordelijkheden voor het levenslot terug bij de geregeerden. Door verschillen in afkomst, etniciteit, rijkdom, opleiding, toegang tot invloedrijke personen, zijn bepaalde groepen mensen veel minder goed in staat om zich te wapenen tegen de onzekerheden van het neoliberale regime dan anderen. Doordat de kwetsbaarheid en hachelijke omstandigheden per persoon verschillen, is niet op eerste gezicht duidelijk dat deze kwetsbaarheid en onzekerheid een nieuw soort ongelijkheid in de samenleving tot stand brengt. Het scheppen van een precariaat vergemakkelijkt het voor neoliberale machthebbers om de ongelijkheid in de samenleving te bevorderen; Vergelijk: Als klassenbegrip voor sommigen de opvolger van het proletariaat (zie “Proletariaat”), voor anderen een toestand die door de klassen heen loopt ; Tegenovergesteld aan: sociale zekerheden, vertrouwen.
  • Prefiguratie: pre-fi-gu-ra-tie (de; zn., -s); In de handeling de wereld weerspiegelend die geschapen zal worden. Prefiguratieve politiek is dus op een manier georganiseerd die de toekomstige maatschappelijke organisatie representeert. Voor anarchisten een belangrijk uitgangspunt die maakt dat anarchistische groepen zich horizontaal organiseren.
  • Primitieve accumilatie:
  • Privatising: pri-va-ti-se-ring (de; zn., -en); Het in private handen brengen van publiek eigendom of een staatsbedrijf. De betreffende instelling wordt hierdoor een private onderneming. Niet meer de maatschappelijke taak staat centraal, maar het maken van financiële winst. Het eigendomsrecht maakt dat de meerwaarde aan de kapitaalbezitter toekomt in plaats van aan degene die de arbeidskracht levert. In Nederland o.a. gebeurd met de Nederlandse Spoorwegen (NS), post- en telefoondienst PPT-Telecom en in steed s grotere maten met de zorg. (Zie ook “Eigendom” en “Kapitalisme”)
  • Privilege: pri-vi-lege (het; zn.); Het hebben van een specifiek voorrecht of voordeel ten opzichte van anderen die dit voorrecht of voordeel niet hebben - bijv. een recht of onaantastbaarheid gebonden aan een maatschappelijke positie of functie. Dit kan zowel gelden voor een individu als voor een hele bevolkingsgroep.
  • Productiemiddelen: pro-duc-tie-mid-de-len (de; zn.); 1 De middelen die nodig zijn om productie te draaien in bijv. een werkplaats, fabriek, kantoor of om het land te bewerken. 2 Element uit het begrip 'kapitaal'. (Zie ook “Kapitaal”, “Eigendom” en “Kapitalisme”)
  • Proleet: pro-leet, (de; zn., -en); Afgeleid van proletariër. Tegenwoordig vaak als scheldwoord voor 'ongeraffineerdheid', 'lompheid', 'niet-onderwezen' of 'cultureel niet ontwikkeld' - in feite negatieve stereotypen voor de arbeidersklasse die een sterk klassisme in zich dragen. (Zie ook “Proletariër”, “Klasse” en “Klassisme”)
  • Proletariër: pro-le-ta-ri-ër, (de; zn., -s); Van het Latijnse proletarius, proles = wat volgroeid is, spruit, kroost; en alascere - opgroeien; vgl. alere = voeden, grootbrengen; Letterlijke betekenis: burger van de laagste sociale laag die in het Romeinse Rijk niet de staat diende door zijn vermogen, maar alleen door zijn kinderen. Iemand zonder bezit. Voor de staat is het nut van deze mensen beperkt tot werken en voortplanten, oftewel; nieuwe werkers of soldaten voortbrengen. Karl Marx gebruikt “proletariaat” om alle mensen die op een of andere wijze worden onderdrukt en uitgebuit te verenigen tot een revolutionaire kracht. Afgeleid van ‘proleet’ (scheldwoord): onbeschaafd en min persoon. Vooral te gebruiken tegen bestuurders, bewindvoerders, investeerders en bankiers. (Zie ook “Klasse”)
  • Propaganda: pro-pa-gan-da (de; zn.); Van 'propageren': verklaren, verkondigen, prijzen, aanbevelen. Propaganda heeft in de 21ste eeuw door de burgerlijke geschiedschrijving als begrip eerder een negatieve bijklank gekregen. Veel zaken die nu 'marketing' als marketing verkocht worden, of zelfs voor 'neutraal' gehouden worden, dragen in feite altijd een kleuring in zich van diegene die de boodschap verkondigd. Ze dienen het doel en de interessen van de verkondiger. Revolutionairen spreken in die zin vaak van propaganda als het om hun eigen materiaal gaat; het verkondigt hun ideeën en perspectieven op de wereld. Propaganda is in die zin eigenlijk pas verdacht als deze voorhoudt geen propaganda meer te zijn. (Zie ook “Hegemonie”)
  • Proxy: pro-xy (de; zn.); Leenwoord, van het Engelse proxy, iemand die handelt in naam van een ander; 1 Als oorlogsbegrip is de “proxy-oorlog” een oorlog tussen twee (of meer) partijen die op het grondgebied van een ander, of door andere partijen, wordt uitgevochten dan de gene die daadwerkelijk direct een conflict met elkaar hebben - voorbeelden zijn de Vietnamoorlog waar de VS en de Soviet-Unie via Vietnam probeerden hun geopolitieke belangen veilig te stellen, iets vergelijkbaars zien we nu in de Syrische burgeroorlog. 2 In de computertechnologie is een proxyserver, bedoeld om indirect contact tussen twee partijen mogelijk te maken, maar ook te versluieren (er is immers geen direct contact).

Q

  • Queer: queer (bn., Eng.); Vertaald 'vreemd' of 'niet te definiëren', geuzennaam. Betrekt zich op mensen die zich aan maatschappelijke gendernormen, met name de heteroseksuele norm, onttrekken - bijv. homo's, lesbiennes, transgenders etc. maar ook polyamorie onder bijv. heteroseksuelen. Daarbij staan eerder de veelvoud en verscheidenheid op de voorgrond dan de overeenkomsten. Queer valt daarom te interpreteren als 'niet in een hokje te duwen' of anders dan de (huidige) norm. (Zie ook “Gender”)

R

  • Raad: raad (de; zn., raden); Bestuursorgaan. In revolutionaire kringen spreekt men vaak van een radenstelsel waarbij de raad de vertegenwoordiging van de (lokale) bevolking representeerd - dit kan zowel in politieke zin zijn als economische. In de anarchistische voorstelling zouden in alle maatschappelijke bereiken van de samenleving waar besluitvorming plaats vindt, raden moeten worden gevormd. Bijvoorbeeld op de werkplek, in de wijk, het dorp etc. Deze raden bestaan uit de direct betrokkenen en alle belanghebbenden zouden onderdeel moeten kunnen zijn van de besluitvorming. Tijdens historische bewegingen riep men bijv. op tot de vorming van “arbeiders- en soldatenraden”.
  • Radencommunisme: ra-den-com-mu-nis-me (het; zn.); Stroming binnen het marxisme welke begin jaren '20 ontstaan is in Nederland en Duitsland. Arbeiders- en soldatenraden worden gezien als de primaire vorm van revolutionaire organisatie; zij moeten de staat vervangen. Radencommunisten verwerpen daarmee het idee van een voorhoedepartij zoals deze binnen het Leninisme wordt aangehangen. Het radencommunisme toont daarin gelijkenis met het libertair socialisme en anarchisme en is onderdeel van het links-communisme.(Zie ook “Links communisme”)
  • Radicaal: ra-di-caal (bn.); 1 Van het Latijnse radix, vert. 'wortel'. Een radicale oplossing voor een probleem: het probleem bij de wortel aanpakken in plaats van bij diens eerste zichtbare oppervlakkige verschijnselen. 2 (de; zn., -en) Aanduiding voor een aanhanger van het radicalisme.
  • Racial profiling: ra-ci-al pro-fi-ling (het; zn. samenstelling, Engels); 1 Het beoordelen, verdenken en gericht handelen tegen een persoon gebaseerd op basis van bepaalde uiterlijke (raciale) kenmerken en de vooroordelen die daaraan worden toegekend. De term wordt gehanteerd voor de praktijk van de politie in het beoordelen van verdachten en is gebaseerd op een uitgewerkte theorie binnen het politieapparaat.
  • Racisme: ra-cis-me (het; zn., -isme; 1 Discriminatie op basis van huidskleur of uiterlijke kenmerken en in de praktijk vaak ook (veronderstelde) afkomst of etniciteit 2 Opvatting dat het ene “ras” superieur is aan het andere en, daaruit voortvloeiend, dat ten aanzien van het ene ras andere maatstaven (mogen) worden opgelegd ten aanzien van het andere. De term “ras” is beladen, en in de wetenschap wordt nog slechts van één menselijk ras gesproken: homo sapiens. Vaak worden pseudowetenschappelijke argumenten aangehaald voor de rechtvaardiging van sociale ongelijkheid en ongelijke behandeling. Denk hierbij tegenwoordig bijvoorbeeld aan racial profiling dat breed wordt toegepast door de politie. (Zie ook “Intersectionaliteit”)
  • Reactionair: re-ac-tio-nair (bn.); Aanduiding voor de negatieve reactie op revolutionaire bewegingen die tot doel heeft deze te stoppen of ook actief proberen ongedaan te maken. Hierbij leeft de overtuiging of beleving dat in de (dreigende) nieuwe status quo van de samenleving bepaalde door hen als positief ervaren eigenschappen ontbreken. 'De reactie' geldt doorgaans als aanduiding voor contrarevolutionaire groeperingen en antirevolutionaire elementen binnen het leger, de politiek, de bezittende klasse of de samenleving die zich tegen de revolutie keren. Meestal hebben zij een overwegend rechts en conservatief. (Zie ook “Conservatisme”)
  • Realisme: re-a-lis-me (het; zn., -isme); 1 Dooddoener bij het nastreven van een ideaal. Een idee of een aanpassing van de realiteit wordt als “onrealistisch” afgedaan, waarmee dit “realisme” uiteindelijk vooral de status quo legitimeert of handhaaft. 2 Filosofisch begrip. Het aanzicht dat een object in de realiteit bestaat, onafhankelijk van onze waarneming of opvatting daarover.
  • Recht: Betekend over het algemeen opvatting van waarden en normen die binnen een samenleving spelen. Veelal vastgelegd in een veelvoud van regels en wetten. Er is daarbij ook een discrepantie tussen dat wat de samenleving goed vindt, en dat wat de staat belangrijk vindt te handhaven. Het staatsdenken heeft namelijk de neiging deze stelling om te draaien, dat wat via de wet vast is gelegd is rechtvaardig. Deze logica is door anarchisten altijd fel bestreden. Wat als rechtvaardig wordt ervaren, kan tussen verschillende samenlevingen verschillen - recht ziet er daarmee in een anarchistische samenleving anders uit. Het is boven alles niet correct, dat wat momenteel onder recht valt, rechtvaardig is: op de eerste plaats wordt de bezittende klasse beschermd, bestaande eigendomsverhoudingen worden gesanctioneerd, alsof deze het waard zijn om tegen elke prijs overeind te houden en gewaard moeten blijven. - Clara Wichmann, (Zie ook “Transformatie justice”)
  • Reformisme: re-for-mis-me (het; zn., -isme); Politieke doctrine waarbij men een politiek systeem wil hervormen dan wel aanpassen - dit in tegenstelling tot het afschaffen of het in het geheel vervangen ervan. “Revolutie? Nee, het fundament is immers goed! Er moet alleen hier en daar wat worden aangepast. Laat dat maar over aan de professionals. We vinden door te onderhandelen wel een middenweg.”, een exemplarisch voorbeeld van waar reformisme toe leidt is de sociaal-democratie. De sociaaldemocraten wilde de samenleving omvormen via de burgerlijke parlementaire weg in plaats van via een proletarische revolutie. Vroeger werd hierbij soms ook van “revisionisme” gesproken i.p.v. reformisme.
  • Regeren: re-ge-ren (ww.); De eigen wil uitoefenen op bijv. binnen een land, hierbij wordt deze wil opgelegd wordt aan anderen. Ook thuis kan geregeerd worden. Zie ook de bekende quote 'Geregeerd worden is' van Pierre-Joseph Proudhon.
  • Ressentiment: res-sen-ti-ment (het; zn.); Van het Franse ressentiment; diep gevoelen, wrok; Letterlijke betekenis, “rest” of “nieuw” gevoel. Emotie die opsteekt als ervaren wordt dat door verandering de eigen positie verslechterd, zonder dat doorgrond wordt wat daarvan de oorzaak is. De wrok die wakker wordt geroepen door omstandigheden die buiten de eigen invloedssfeer liggen. Ressentiment wordt door populistische politici benut om kiezers te winnen door de woede te richten op een (onschuldige) zondebok, vgl wijze waarop extreem rechts, Wilders en neonazi’s hetzes opzetten tegen vluchtelingen en immigranten.
  • Revolte: re-vol-te (de; zn., -n); oproer, opstand, muiterij; Het woord waarmee machthebbers een revolutie proberen te ontkennen. Oproerkraaiers, beroepsdemonstranten, vandalen, relschoppers zijn allemaal termen om de revolutie te ontkennen. Koning Lodewijk XVI zei toen hertog Liancourt hem in 1789 kwam vertellen dat de Bastille was veroverd door het volk: “O, een revolte.” “Neen, sire,” verbeterde Liancourt hem. “Een revolutie!” De Franse revolutie liet zich niet meer stoppen.
  • Revolutie: re-vo-lu-tie (de; zn., -s); Een plotselinge verandering in de bestaande toestand; een algehele ommekeer: een omwenteling, de omverwerping van de huidige orde en de vervanging ervan voor iets totaal nieuws. Echter ook een begrip dat ernstig aan inflatie onderhevig is en in marketing vaak het tegenovergestelde betekent: reformisme. “Een revolutionaire ontwikkeling […]” welke uiteindelijk nog steeds dat is wat het was, maar met lichte aanpassingen. Dit is dan ook direct moment waarop de revolutionair alert moet zijn, ook politieke en sociale revoluties hebben hun spindoctors. (Zie ook “Sociale Revolutie” en “Reformisme”)
  • Revolutionair: re-vo-lu-tio-nair (zn./bn.) Iets of iemand die overtuigd is van de noodzaak van revolutionaire verandering. Zij heeft revolutionaire opvattingen. Hij is een revolutionair. Het idee is revolutionair - het streeft een algehele omwenteling van de huidige toestand na. (Zie ook “Revolutie”)

S

  • Samenleving: sa-men-le-ving (de; zn., -n); Systeem voor menselijk samenleven. Wordt soms ook met betrekking tot staten gebruikt (bijv. Italiaanse samenleving), meestal dan echter eerder in een burgerlijke analyse waarbij staat en samenleving vereenzelvigd worden. Belangrijke voorwaarde om van een samenleving te kunnen spreken is dat er uitwisseling plaats vindt tussen de individuele leden van die samenleving, bijv. sociaal dan wel economisch. (Zie ook “Natie”)
  • Seksisme: seks-is-me (het; zn., -isme); Het vellen van een waardeoordeel op grond van iemands (toegewezen) sekse of geslachtsidentiteit en hieruit een verhouding tegenover deze persoon of groep bepalen. Vaak gaat seksisme gepaard met discriminatie, uitsluiting, uitbuiting en/of geweld. De meest voorkomende vorm van seksisme uit zich in discriminatie van vrouwen. Maar vijandigheid tegenover bijv. transgenders is net zo goed een vorm van seksisme. (Zie ook “Feminisme”, “Transgender” en “Intersectionaliteit”)
  • Sekte: sek-te (de; zn., -s); Geloofsgemeenschap met opvattingen en gebruiken die zich onderscheiden van overige geloofsgemeenschappen die behoren tot dezelfde stroming als de sekte. Sekten zijn vaak gesticht door een charismatische leider met een nieuwe leer of openbaring. Het begrip wordt soms ook als metafoor gebruikt voor gesloten politieke groeperingen.
  • Sektarisch: sek-ta-risch (bn., -e); “Als bij een sekte.” Sektarisme kenmerkt zich door het afsplitsen van een eerdere interpretatie van een religieuze of ideologische leer. Hoewel de sekte deze leer behoort, is er meestal de onwil nog langer met andersdenkenden samen te werken of zelfs de wil (en daad) de andere interpretatie actief te bestrijden. (Zie ook “Sekte”)
  • Situationisme: si-tu-a-tio-nis-me (het; zn. -isme); Politiek-filosofische en sociaal-revolutionaire stroming die zich tussen 1957 en 1972 rond de Situationistische Internationale (SI) verenigde. De stroming liet zich vooral inspireren door kunststromingen als Dada en het surrealisme en het antiautoritaire marxisme van Socialisme ou Barbarie. Centraal stond een kritiek op wat zij 'de spektakelmaatschappij' noemden. Door de moderne productie- en consumptieverhoudingen en de moderne massamedia is er volgens hen een verregaande vorm van sociale vervreemding ontstaan. De situationisten verworven hun grootste invloed tijdens de opstanden in mei 1968 in Frankrijk waar hun werkden druk werden bediscussieerd. Twee van de bekendste denkers zijn Guy Debord, die De Spektakelmaatschappij (1967) schreef, en Raoul Vaneigem, met zijn Handboek voor de jonge generatie (1967). De schilder Constant Nieuwenhuijs uit Nederland was ook bij de SI betrokken, hij kwam oorspronkelijk van de kunststroming COBRA.
  • Sociaaldemocratie: so-ciaal-de-mo-cra-tie (de; zn.); Oorspronkelijk een politiek idee die het socialisme door middel van de (parlementaire) democratie wilde verwerkelijken. Deze socialistische stroming had een revolutionaire doelstelling - een economische en maatschappelijke omwenteling, echter via het systeem. De sociaaldemocratie is sinds de toetreding tot het parlement echter een tegenstander van radicale(re) socialisten geworden, als niet de grootste vijand van de anarchie. De sociaaldemocraten van vandaag zijn de neoliberalen van gister geworden. “Het proletariaat (…) is door de machtsbezetene sociaaldemocratie (…) van de klassenstrijd volledig vervreemd.” - Erich Mühsam, Troz allem Mensch Sein, 1984
  • Sociaal partnerschap; so-ciaal part-ner-schap (het; samenstelling); Overeenkomst tussen overheid, organisaties van de bezittende klasse (de zogenaamde “werkgeversorganisaties”) en de vakbonden. Hierin stellen zij dat alle drie partijen gemeenschappelijke belangen hebben en daarom hun conflicten binnen een door de staat en werkgevers geformuleerd raamwerk regelen - bijv. stakingsrecht, loononderhandelingen etc. Van de vakbond wordt verwacht dat zij de arbeiders die zij zegt te representeren onder controle te houdt, waarmee in feite de klassenstrijd wordt bevroren en de stabiliteit van het huidige systeem wordt gegarandeerd - het doel van de staat. Met het sociale partnerschap, dat in Nederland in de jaren 90 in de regeringsperiode van sociaaldemocraten van het PvdA en de neoliberalen van de VVD werd ingesteld, verloor de vakbond haar huidige vorm haar potentieel als vehikel voor de emancipatie van de arbeidersklasse en daarmee voor sociaal-revolutionaire verandering. (Zie ook “Klassenstrijd”)
  • Social engineering: so-cial en-gi-nee-ring (de; zn., Engels); In de breedste zin van het woord, de mechanismen waarmee overheden of invloedsrijke niet-statelijke instituties (zoals massamedia, grote bedrijven) maatschappelijke verhoudingen vormen en controleren. Bijvoorbeeld door de slimme en bewust ingezette manipulatie van de “publieke opinie”.
  • Sociale ecologie: so-cia-le e-co-lo-gie (de; samenstelling); Filosofische theorie over de relatie tussen ecologische en sociale kwesties ontwikkeld door Murray Bookchin. Sociale ecologie stelt dat ecologische problemen voornamelijk voortkomen uit sociale problemen, in het bijzonder uit verschillende vormen van hiërarchie en overheersing. Hij stelt daarbij dat de overheersing van de ene mens over de andere mens voortkomt uit de overheersing van de mens over de natuur. Daarom stelt Bookchin dat om overheersing tussen mensen te overkomen, het van belang in dat de mens terug in de natuur wordt geplaatst, in plaats van erboven. Hij spreekt daarbij soms ook van de mens als 'zelfbewustgeworden natuur' (‘nature rendered self‐conscious’).
  • Sociale revolutie: so-cia-le re-vo-lu-tie (de; samenstelling); Een revolutie die niet alleen een vervanging van het politieke bestuur voorstelt (uitwisseling van de koning of politici en de evt. politieke richting die zij representeren) - een zogenaamde paleisrevolutie. De afbraak van het kapitalisme, parlementarisme, nationalisme en de ongelijke geslachterverhoudingen vereist een fundamentele reorganisatie in de sociale structuur van de samenleving; in de economische verhoudingen, eigendomsverhoudingen, verhouding tussen de geslachten etc. en daarmee de opbouw van alternatieve instituties die het mogelijk maken de samenlevingen op een gelijkwaardige manier te organiseren. Anarchisten hebben altijd gesteld dat zonder er zonder deze fundamentele reorganisatie geen kans van slagen kan bestaan voor de revolutie - d.w.z. het is een sociale revolutie of geen revolutie. (Zie ook “Revolutie”)
  • Socialisatie: so-cia-li-sa-tie (de; zn., -s); 1. In de sociale wetenschappen een term voor het proces waarmee een persoon zich de gedragingen eigen maakt die in een bepaalde gemeenschap passend worden gevonden 2. In economische zin het instellen van een socialistische economie: het overnemen van de economie (bedrijven en instellingen) door de gemeenschap en het bezit ervan overhevelen naar de daartoe aangewezen organen. Het socialiseren van de economie via revolutionaire weg betekend de onteigening van de bezittende klasse en deze onder zelfbestuur van de werknemers te brengen, ten dienste stellen van de gehele bevolking en in relatie brengen tot bijv. een federatief productienetwerk. (Zie ook “Nationalisatie”)
  • Socialisme: so-cia-lis-me (het; zn., -isme); 1 Maatschappijvorm of wijze van samenleving gericht op de afschaffing van privaat kapitaalbezit, de socialisatie van de productiemiddelen en gemeenschappelijke voorziening in de behoeften van haar leden 2 Beweging die streeft naar de onder 1 genoemde samenleving. Binnen de economische orde van dit model streeft men ook naar de afstemming van de productie op de behoefte van de gemeenschap en de afschaffing van de klassentegenstellingen. Het socialisme is een geen eenduidig begrip en omvat breed palet aan interpretaties, van reformistische tot revolutionaire - van sociaal-democratisch, communistisch tot anarchistisch. In de Marxistische theorie gebruikt men het begrip 'socialisme' als aanduiding van de overgangsfase van het kapitalisme naar communistische samenleving.
  • Soeverein: soe-ve-rein (de; zn., -en); Heerser met een aan geen hoger gezag ondergeschikte macht, syn. 'vorst'; Soevereiniteit: de oppermachtige heerschappij, het hoogste staatsgezag.
  • Sovjet: sov-jet (de; zn.); Soms ook geschreven als Sowjet, van het Russische совет, letterlijk 'raad'; In de vroege dagen van de Russische Revolutie waren de sovjets decentraal georganiseerd netwerk van onafhankelijke arbeiders-, soldaten- en buurtraden. Al snel werden deze echter overgenomen door de Marxistisch Leninisten; De “Sovjet Unie” (letterlijk “(ver)bond van raden”), die uit deze overname voortkwam was in de praktijk echter verworden tot een centralistisch georganiseerde staat.
  • Solidariteit: so-li-da-ri-teit (de; zn.); De wederzijdse hulp, ondersteuning en zorg en een respectvolle omgang onder gelijken of gelijkgestemden. Bij solidariteit is de praktijk om het individu door middel van gemeenschappelijkheid te beschermen. Solidariteit komt niet alleen de gemeenschap ten goede, maar heeft ook voor de individuen die er onderdeel van zijn voordelen. “Solidariteit, dat is de harmonie tussen belangen en gevoel, het meewerken van iedereen aan het welzijn van allen, en het samenwerken van allen aan het welzijn van iedere enkeling – dat is de enige manier, waarop de mens naar diens natuur leeft en de hoogste graad van volmaaktheid en welzijn bereiken kan.” - Errico Malatesta, De Anarchie, 1891
  • Speciësisme: spe-ci-ë-sis-me (het; zn., -isme); Van het Latijnse species, (dier)soort. Betreft het toekennen van verschillende waarden, rechten of speciale achting van individuen op de basis van de (dier)soort waartoe zij behoren. Bijvoorbeeld de mens t.o.v. andere diersoorten. (Zie ook “Antispeciësisme”)
  • Staat: staat (de; zn.); Binnen een afgebakend grondgebied werkzaam bestuurslichaam dat de maatschappelijke organisatie van een betreffende samenleving monopoliseert, en over de op dat grondgebied wonende bevolking gezag uitoefent. Deze soevereine macht, regeert door middel van wetgeving en de handhaving hiervan door repressieve instituties. Met de opkomst van de sociaal-democratie in de 20ste eeuw is de staat, naast de economische, juridische regulering van de maatschappij, ook allerhande sociale functies gaan vervullen als zorg, onderwijs, etc. Hierom hebben verschillende anarchisten gesteld dat de staat niet meer slechts een bundeling is van de administratieve en repressieve instituties in de samenleving, maar dat het een wijdverspreide sociale relatie is die zich in de samenleving heeft genesteld.
  • Staatscommunisme: staats-com-mu-nis-me (het; zn., -isme); Communistische theorie en strategie die voor ogen heeft maatschappij-verandering te realiseren door middel van de verovering van de staat. Soms met de hoop dat de staat, in Karl Marx zijn woorden, “langzaam zou afsterven”, in Stalinistische optiek is de staat de belichaming van “de dictatuur van het proletariaat” (lees de Partij), en is tot doel verworden om het communisme met harde hand te verwerkelijken - met alle dramatische gevolgen van dien. (Zie ook “Staatskapitalisme”)
  • Staatskapitalisme: staats-ka-pi-ta-lis-me (het; zn., -isme); Het resultaat van nationalisering van de economie. Daar waar de staat bezitter is geworden van alle sociale voorzieningen, bedrijven en industrie, zal de staat uiteindelijk op een internationale markt gaan concurreren met het internationale kapitalisme. De staat zal, net als de privébezitter de bedrijven moeten managen, wat contra de logica is van het socialisme en communisme - waar de economie in beheer zou zijn van de arbeiders zelf. Hierom tracht de staat zichzelf altijd te identificeren met de arbeiders alsof zij hen representeren, hen zijn. Voorbeelden zijn de Sovjet Unie, China, Cuba, Vietnam etc. (Zie ook “Kapitalisme”)
  • Stakingsbreker: sta-kings-bre-ker (de; zn., -s); Iemand die toch aan het werk gaat binnen een bedrijf of instelling waar een staking gaande is. Hiermee wordt de kracht van de staking ondermijnt omdat de baas minder hinder ondervind van de staking - het werk wordt immers toch (deels) verricht. Het inzetten van stakingsbrekers door werkgevers is in Nederland wettelijk verboden - wat uiteraard geen garantie is dat dit niet gebeurd.
  • Stalinisme: sta-li-nis-me (het; zn., -isme); Marxistisch-Leninistische leer genoemd naar Josef Stalin (1879-1953); extreem autoritaire “communistische” ideologie gebaseerd op een ijzeren partijdiscipline, persoonsverheerlijking en nationalisme een sterke staat. Stalin stapte, na zijn overname van de Sovjet Unie in 1924, volgend op de dood van Lenin, af van het idee van een wereldrevolutie en introduceerde het idee van het “Socialisme in één land”, in feite een vorm van nationaal socialisme. Onder zijn regime zijn naar schatting zo'n 9 tot 20 miljoen slachtoffers gevallen.
  • Stille: stil-le (de; zn., -en); Straattaal voor een politieagent in burgerkleding, meestal gericht in groepjes ingezet om onopvallend op te kunnen treden en mensen te arresteren. Binnen de politie zogenaamde 'romeo's' genoemd.
  • Syndicaat: syn-di-caat (het; zn., -en); Vereniging van werknemers om hun sociaal-economische belangen te verdedigen. In de anarchosyndicalistishe theorie de kiem voor het zelfbestuurde bedrijf in de socialistische economie. (Zie ook “Syndicalisme”)
  • Syndicalisme: syn-di-ca-lis-me (het; zn.); Van syndicaat, een oud woord voor vakbond. Door middel van vakbondsstrijd maatschappelijke rechtvaardigheid afdwingen. Er is een onderscheid tussen de huidige reformistische vakbondsstrijd, welke zich door middel van het sociale partnerschap een verbond heeft gesloten met de bezittende klasse en het kapitalisme, en die van het revolutionair syndicalisme, welke de vakbond als voertuig ziet voor radicale maatschappelijke verandering in de richting van een socialistische economie en maatschappij. Centraal binnen het syndicalisme staat dat de werkers zelf op horizontale wijze directe invloed uitoefenen op hun de vorm en richting van hun vakbondsstrijd. (Zie ook “Syndicaat”, “Klassenstrijd” en “Anarchosyndicalisme”)
  • Sweatshop: sweat-shop (eng., de; zn.); Productie-instellingen waar er sprake is van slavernij, of het er sterk de schijn van hebben. In de praktijk vaak fabrieken waar tegen weinig kosten met name kleding of elektronica gemaakt wordt. De arbeidsomstandigheden in sweatshops zijn vaak erbarmelijk en de arbeiders verdienen ver onder het minimumloon (als deze al bestaat). Sweatshops komen veel voor in landen als China, Mexico, Oost-Europa, India en Pakistan, maar ook in bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Nederland zijn bedrijven te vinden met onderbetaalde en vaak geïllegaliseerde werknemers.

T

  • Tankie: tank-ie (de; zn., Eng.; -s); Engels leenwoord, uitspr. 'tenkie'. Modern begrip uit de internetcultuur, cynische aanduiding voor stalinisten en maoïsten of in het algemeen autoritaire communisten die repressie van sociale bewegingen door autoritaire zogenaamd socialistische of communistische staten verloochenen of zelfs legitimeren. De term verwijst naar de tanks die in 1958 in Hongarije door de Sovjet Unie werden ingezet om de golf van arbeidersopstanden voor arbeiderszelfbestuur neer te laan, die tijdens de Praagse Lente in 1968 Tsjecho-Slowakije binnenrolden en in 1989 op het Tiananmenplein in China werden ingezet tegen studenten die opstonden voor meer persoonlijke en democratische vrijheden.
  • TERF: (de; zn.; acr.); Acroniem van Trans Exclusive Radical Feminist (trans-exclusieve radicaal-feminist), gebruikt voor feministen die menen dat transvrouwen niet als vrouwen moeten worden beschouwd als het gaat om vrouwenrechten. De term wordt meestal in de negatieve zin gebruikt. (Zie ook “Feminisme”, “Transgender” en “Cisgender”)
  • Terrorisme: ter-ro-ris-me (het; zn.), van terreur; Met geweld en de daaruit voortkomende de angst voor geweld (politieke) doeleinden afdwingen.
  • Terrorist: ter-ro-rist (de; zn.; -en); 1 Iemand die geweld gebruikt om te intimideren (vaak met politieke doeleinden); dictator, politicus, politiecommissaris, legerofficier, agent, soldaat, anti-terreureenheid, religieuze of politieke fanaticus. 2 Begrip om iemand mee in diskrediet te brengen; het begrip terrorist is duidelijk een zeer subjectieve term.
  • Theorie: The-o-rie (de; zn.; -ën); Een theorie is een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in onderlinge samenhang worden beschreven.
  • Transformative justice: trans-for-ma-tive jus-tice (zn. Engels); Vertaald 'transformerende gerechtigheid'. Alternatieve vorm van rechtsuitoefening waarbij 'dader' en slachtoffer een gemeenschappelijk helingsproces aangaan om de gelede schade te herstellen. Uitgangspunt hierbij is niet zozeer de dader te straffen, maar om deze een verantwoordelijkheid te laten dragen voor diens daden en het voorkomen van dergelijke daden in de toekomst. Er is hiervoor nog geen Nederlandse term.
  • Transgender: trans-gen-der (de; zn. of bn.); Soms ook afgekort als 'Trans'. Persoon die zich niet kan identificeren met de (toegekende) sociale of biologische geslachtsidentiteit. Dit kan bijv. betekenen dat iemand geboren is in het lichaam van een vrouw, maar zich man voelt, de behoefte heeft zich ook als zodanig te manifesteren en dit ook doet. (Zie ook “Feminisme” en “TERF”)
  • Trotskisme: trots-kis-me (het; zn., -isme); Marxistisch-Leninistische leer genoemd naar Leon Trotski (1879-1940) die zich richt tegen het Stalinisme. Leon Trotski was echter zelf eveneens verantwoordelijk voor teloorgang van de Revolutie in Rusland met de militarisering van de volksmilities in de vroege jaren van de revolutie en de latere onderdrukking van de Kronstadt-opstand en de Makhnovshchina.
  • Tsjeka: tsje-ka (de; zn.); Soms ook geschreven als Cheka. Van 1918 tot 1922 de geheime politie van de Sovjet Unie, belast met het bestrijden van 'contra-revoluties' en sabotage. Deze gewezen Bolsjewistische geheime dienst dient tijdens de Russische burgeroorlog uiteindelijk voor de onderdrukking van vele authentieke revolutionaire uitingen die niet in de greep waren van de Bolsjewieken. De Tsjeka werd later ondergebracht bij de NKVD, dat uiteindelijk uitgroeide tot het instituut dat o.a. verantwoordelijk was voor het Gulag-systeem van gedwongen arbeid en massale buitengerechtelijke executies.

U

  • Union busting: u-nion bus-ting (eng., ww); Het actief tegenwerken of voorkomen van arbeiders- of vakbondsorganisatie op de werkvloer door een werkgever. Zeker in landen als Engeland en de V.S. is dit een veel voorkomende praktijk waarbij werknemers actief worden gewaarschuwd voor de 'gevaren' van de vakbond. (Zie ook “Vakbond”, “Syndicalisme” en “Klassenstrijd”)
  • Utopie: u-to-pie (de; zn.); Dat wat (nog) niet is. Het ideaal waar revolutionairen naar streven. In tegenstelling tot de positieve connotatie, wordt dit begrip echter vaak juist tegen revolutionairen gebruikt: “dat is toch veel te utopisch.” Hierin schuilt een (on)geloof dat de utopie die wij vandaag nastreven, morgen geen werkelijkheid kan worden - dit ‘realisme’ zet echter de deur open voor conformisme en reformisme.
  • Utopisch Socialisme: u-to-pisch so-cia-lis-me (het; zn., samenstelling); vroeg socialistische stroming waarbij de utopie, de wereld die werd nagestreefd, centraal stond. In de literatuur van de utopisch socialisten werd veel gespeeld met fantasie en fictieve verhalen over hoe een toekomstige socialistische samenleving er uit zou kunnen zien. De ideeën van deze beweging zijn van invloed geweest op veel vroegere socialisten en anarchisten.

V

  • Vakbond: vak-bond (de; zn., -en); Georganiseerde samensluiting van arbeiders, bijv. loonarbeiders, om gemeenschappelijk voor hun economische en politieke belangen te strijden. Deze belangen conflicteren met de belangen van hun baas waarvan zij voor hun werk afhankelijk zijn - de baas wil zoveel mogelijk werk verricht krijgen voor zo laag mogelijke kosten (inclusief arbeidsloon), de arbeider een zo hoog mogelijk loon voor zo min mogelijk arbeid. Het concept van de vakbond is erop gebaseerd dat men, ondanks de afhankelijke positie, door zich te verenigen minder kwetsbaar maakt voor ontslag en daardoor beter voor de eigen belangen op kan komen. Een baas kan immers niet zo eenvoudig al zijn werknemers ontslaan omdat dan het bedrijf volledig tot stilstand komt. In de moderne vakbeweging is de vakbond vaak ingericht aan de hand van de verschillende sectoren van de industrie. Dit verzwakt echter de onderlinge solidariteit tussen de verschillende sectoren en daarmee de positie van de gehele arbeidersklasse. Hedendaagse wetgeving verbied sectoroverstijgende stakingen met precies dit tot doel. Een andere manier om de klassenstrijd te beteugelen is de rol van het “sociaal partnerschap” dat binnen de sociaaldemocratie is ontstaan - een mythe dat de arbeidersklasse en de bezittende klasse uiteindelijk een gemeenschappelijk belang hebben. (Zie ook “Klassenstrijd”, “Syndicalisme”, “Unionbusting” en “Sociaal partnerschap”)
  • Validisme: va-li-dis-me (het; zn. -isme); Term die wordt gebruikt om te duiden op discriminatie, marginalisering en stigmatisering van mensen met een functiebeperking op grond van hun lichamelijke en/of verstandelijke gesteldheid. Soms wordt ook het Engelse leenwoord 'ableisme' (van 'ablism') gebruik. (Zie ook “Intersectionaliteit”)
  • Vervreemding: ver-vreem-ding (de; zn.); Proces waarbij men geen invloed meer uit kan oefenen op de eigen omgeving. De omgeving voelt als een 'vreemde'. Vanuit een politiek economisch perspectief wordt vervreemding vaak omschreven als een belangrijk onderdeel van het kapitalistische systeem. Door arbeidsdeling, het opdelen van het productieproces in verschillende fases in verschillende locaties, vervreemdt de arbeider van het product dat deze produceert. Klassiek voorbeeld hiervan is de autofabriek de verschillende onderdelen, die in landen geproduceerd zijn, in elkaar worden gezet. Hoewel de arbeider energie in het product steekt dat deze produceert, is deze er na afronding geen eigenaar van. Daarentegen krijgt de arbeider slechts een loon (dat mindere hoog is dan de waarde van het uiteindelijke product, zie “Kapitalisme”). De arbeider vervreemd hierdoor van het product en het productieproces. Vervreemding kan zich uiten in een passieve houding ten opzichte van de samenleving, onderdrukking en uitbuiting. De heersende klasse is juist gebaat bij vervreemding van de werkende klassen omdat mensen daardoor het gevoel hebben geen invloed uit te kunnen oefenen op de bestaande verhoudingen. (Zie ook “Klasse”)
  • Volk: volk (het; zn., -eren); van bevolking; 1 De inwoners van een bepaald grondgebied 2 De “gewone” mensen, in het Engels aangeduid met “the people” of recentelijke met “the 99%”; de lagere standen van de samenleving, dit in tegenstelling tot bijv. het parlement of de rijke invloedrijke mensen uit het bedrijfsleven 3 Een selectief aangeduide bevolkingsgroep, onderscheidend t.o.v. anderen door uiterlijke kenmerken, taal, etniciteit, religie of levensovertuiging; De veelvoud aan interpretaties van de term 'volk' laten ook direct het probleem zien met de term. Volk kan net zo goed als inclusief als exclusieve term gebruikt worden - de Nazi's spraken ook van 'het volk' maar dan doelde zij enkel op de 'rasechte Duitsers', joden, zigeuners, migranten, critici etc. werden bij die term uitgesloten. De term wordt ook als klassenbegrip gebruikt - wij het volk, de arbeidersklasse, tegenover de heersende klasse, zij aan de macht - toch articuleert het begrip dit klassenkarakter niet expliciet. De kracht in de term zit in dat het impliciet verwijst naar de meerderheid.
  • Volksfront: volks-front (het; zn., -en); Brede coalitie van verschillende politieke organisaties, meestal van verschillende politieke stromingen. Term die vaak in de antifascistische strijd gebruikt wordt om het gemeenschappelijk belang van de betrokken partijen te benadrukken en de onderlinge verschillen opzij te zetten (voor zolang dit voor de antifascistische strijd noodzakelijk is). In de Spaanse Burgeroorlog was sprake van een Volksfront, het zogenaamde Frente Popular, dat bestond uit zowel anarchisten als socialisten, communisten, republikeinen en Catalaanse nationalisten. Een volksfront is over het algemeen breder dan een 'eenheidsfront'. (Zie ook “Eenheidsfront” en “Antifascisme”)
  • Voorhoede: voor-hoe-de (de; zn., -n); Soms ook avant-garde genoemd. 1 Zij die het eerst in beweging komen. 2 Diegene die de revolutie leiden. Het verschil in interpretatie en het gebruik van het woord is zoals je ziet groot. Er zijn anarchisten die van mening zijn dat op zich met het begrip voorhoede niet zo veel mis is. Kun je immers pas politiek actief worden op het moment dat de overgrote meerderheid van de samenleving in beweging komt? Dan zou het nooit tot handelen komen. Hierom zijn er ook anarchisten die zich dit begrip toe-eigenen. Zo was er een oude anarchistische krant in de Verenigde Staten genaamd Vanguard: A Libertarian Communist Journal, welke van 1932 tot 1939 in New York verscheen. Binnen de anarchistische beweging worden beide bovengenoemde definities gehanteerd. Toch is men het er echter over het algemeen over eens dat de tweede definitie, o.a. terug te vinden bij autortair-communistische organisatietheorieën, wordt afgewezen. Dit omdat deze de macht dan in de handen van één partij ligt, in plaats van in de handen van de samenleving.
  • Vrij: vrij (bn.); 1 Zonder belemmering kunnen bewegen en de eigen aspiraties kunnen nastreven; het tegenovergestelde van slavernij 2 Niet beperkt door, of vallend onder gezag van anderen 3 (Tijdelijk) niet gebonden aan verplichtingen, Ik ben morgen vrij, morgen niet naar school of werk hoeven gaan 4 Niet gebonden aan een partij. (Zie ook “Libertair”)
  • Vrijdenkerij: vrij-denk-e-rij (de; zn., -en); (in België: vrijzinnigheid) of vrijdenken, is de opvatting dat men zich in het denken uitsluitend door de rede, wetenschap en logica laat leiden en niet door (autoriteits)geloof of traditie. Vrijdenkers keren zich tegen elke vorm van dogma. Zeker in de tijd dat de Katholieke Kerk een sterke invloed op de maatschappij had waren de nodige anarchisten of vrijsocialisten binnen in Vrijdenkerskringen actief.
  • Vrijheid: vrij-heid (de; zn., - heden); Van vrij zijn, syn. onafhankelijkheid, autonomie; Vrijheid heeft een veelvoud aan interpretaties, van gematigde en zelfs reactionaire - als de “vrijheid” van de Partij Voor de Vrijheid (PVV) - tot revolutionaire, zoals het concept van economische en maatschappelijke vrijheid die anarchisten en vrije gemeenschappen nastreven. De romantiek van het begrip maakt dat het begrip, net als het begrip 'democratie', door zulke tegengestelde groepen kan worden omarmt, dat het even aantrekkelijk als afstotelijk is geworden en zonder verdere definitie, sterk aan waarde inboet.
  • Vrijheid van associatie: (samenstelling); binnen het anarchisme centraal concept, duident op het recht je naar eigen inzicht en met wie dan ook te organiseren. Anarchisten hebben zich altijd hard gemaakt voor het recht je op bijv. de werkvloer te organiseren, waar dat door de kapitalistische staat vroeger vaak verboden was en waarvoor tegenwoordig nog steeds allerlei juridische hordes worden opgeworpen. Ook bij het organiseren van autonome interessengroepen (vrouwengroepen, jongerengroepen, LGBTQI* etc.) wordt vaak op hetzelfde recht beroepen. In de Sovjet Unie waren onafhankelijke arbeidersorganisaties of politieke organisaties bijv. verboden. Daar goldt dan ook een verbod op de vrijheid van associatie. (Zie ook “Vijheid van disassociate”)
  • Vrijheid van disassociatie: (samenstelling); gespiegeld aan 'vrijheid van associatie' is niemand gedwongen mee te doen aan dat waar men niet mee instemt. Dit wil zeggen, men is ook vrij de samenwerking te ontbinden of het lidmaatschap op te zeggen bij onoverkomelijke meningsverschillen of morele bezwaren. Men is daarna vrij zichzelf naar eigen inzicht te organiseren. (Zie ook “Vrijheid van associatie”)

W

  • Wederzijdse hulp: we-der-zijd-ze hulp (de; samenstelling); Soms ook 'wederkerig dienstbetoon'. In de organisatie een theorie voor de vrijwillige uitwisseling van hulpbronnen of diensten in wederzijds belang. Wederzijdse hulp is mogelijk zo oud als de menselijke cultuur en neemt binnen het anarchisme een centrale rol in. De anarchistische denker Peter Kropotkin heeft deze vorm van menselijke organisatie uitgebreid onderzocht en verder uitgewerkt in zijn boek Wederzijdse Hulp, een factor in de evolutie. Het concept kan volgens Kropotkin als basis dienen voor een vrije samenleving van gelijkwaardige mensen.
  • Werk: werk (het; zn.); 1 Een ander woord voor 'arbeid' (zie “Arbeid”) 2 De vereiste stappen ondernemen om iets gedaan te krijgen of te bewerkstelligen 3 Dat wat gedaan, verricht, gemaakt is of moet worden, syn. 'taak' 4 De plaats waar men werkt, ik moet naar mijn werk.
  • werkelijke socialisme: Wer-ke-lij-ke so-cia-lis-me (het; samenselling); begrip dat verwijst naar landen die het socialisme ‘daadwerkelijk’ omgezet zouden hebben, zoals de Sovjet-Unie, Vietnam en Cuba. De term werd zowel door deze landen zelf gebruikt als van buitenaf en met zowel positieve als negatieve connotatie. In het Nederlands is de term nauwelijks bekend.
  • Werkende klasse: wer-ken-de klas-se (de; samenstelling); Moderne aanduiding voor de arbeidersklasse, zie “Arbeidersklasse”.
  • Wilde staking: wil-de sta-king (de; zn., samenstelling; Eng. wildcat strike); Een staking die niet is 'goedgekeurd' door de vakbond of die niet plaats vind onder de vlag van een erkende vakvereniging - meestal spontaan georganiseerd door ontevreden werknemers.
  • Wobblie: wo-bblie (de; zn., -s); Lid van de syndicalistische organisatie Industrial Workers of the World (IWW). De naam is afgeleid van de Engels uitgesproken afkorting IWW waarbij “double joe” klinkt als “Wobblie”. (Zie ook “Syndicalisme”)
  • Worgwet: worg-wet (de; zn., '-en); Van worgen of wurgen, verwijzend naar het wurgen of monddood maken van protesten of stakingen. Een worgwet is het bij wet verbieden van politieke dissidentie als bijvoorbeeld stakingen of andere vormen van protest. Dit gebeurde in Nederland onder andere tijdens de spoorwegstakingen van 1903 maar komt ook heden ten dage voor zoals de 'Ley Mordaza' in Spanje, waarmee in 2014 de regerende conservatieve partij de aanhoudende protesten tegen het crisisbeleid probeerde in te dammen.

X

Y

Z

  • Zelfbestuur: zelf-be-stuur (het; zn.); Het zelfstandig bestuur van de maatschappij, maatschappelijke instituties of de werkplek door lagere rechtsgemeenschappen. Dit kan zijn met instemming van hogere constitutionele lichamen als een centrale staat óf zonder - waarbij de gemeenschap zich heeft vrijgevochten van deze hogere regerende lichamen en haar eigen richting bepaald. (Zie ook “Autonomie”)
  • Zwarte Bevrijdingsbeweging: zwar-te be-vrij-dings-be-we-ging (samenst., de); (Eng. Black Liberation Movement) De strijd van de zwarte gemeenschap voor vrijheid en gelijkheid. De geschiedenis van de moderne Zwarte Bevrijdingsbeweging begint in de Verenigde Staten met de Montgomery Bus Boycot van 1955 en eindigt met de nederlaag van de Liga van Revolutionaire Zwarte Arbeiders, de Black Panther Party, en het Congres van Afrikaanse Volkeren in de jaren 70 van de vorige eeuw. Met de George Floyd Opstand en de opkomst van de Black Lives Matter Beweging kreeg de Zwarte Bevrijdingsbeweging in de Verenigde Staten en in Europa een nieuwe impuls.
  • Zwart blok: (het; samenstelling; Eng. Black block); Een tactiek, waarin alle of een deel van de aan een demonstratie deelnemende personen zich vermommen en in het zwart kleden om zo individueel minder goed identificeerbaar te zijn door de autoriteiten.
revolutionair_woordenboek.txt · Laatst gewijzigd: 14/09/22 12:30 door defiance