Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Raoul Vaneigem
Gedigitaliseerde nummers 7 en 8 van het tijdschrift Internationale Situationiste (I.S.) zij hier te vinden: https://www.ubu.com/media/text/si/Internationale_situationniste_7.pdf en _8.pdf; De samenvatting van de eerste 13 punten (IS nr 7) waarmee IS nr 8 begint, staat niet in de uitgave van Le Seuil. Dat resumé is hier wel vertaald en te vinden op het einde van punt 13.
Lichtenberg betreurt in zijn Aforismen dat de zinnen, geïnspireerd door de dronkenschap, de erotische impuls, de verliefdheid, de woede, de wanhoop en andere schakeringen van het grote alledaagse, niet worden afgedrukt in inkten van verschillende kleuren zodat het vluchtige gevoel haar deel van de waarheid kan uitdrukken onder een conceptuele vorm.
Hoe duister en hoe dubbelzinnig ook de momenten en de bewegingen waaruit de gedachten ontspringen, er is er geen enkele, bliksemsnel of aarzelend, die de herinnering niet in zich bewaart van de opwinding, zelfs van de uitwaseming van de levende materie waaruit ze opborrelde. Het werk van de geest waar de intellectuelen zo prat op gaan is er des te bedroevender om. De geest plukt de ideeën door ze van hun wortel af te knippen om, zoals met ruw afgerukte bloemen, het paleis te versieren met een ijdelheid die de denkbeelden uitholt en verdort.
Misschien stamt de neiging van de Engelsen om te pas en te onpas misbruik te maken van de meest onbeduidende citaten van Shakespeare, niet zozeer uit een dwaas nationaal vermoeden maar uit een verward besef zich te bedienen van de nog lauwe asse van de opflakkeringen uit het verleden. Afkomstig van een man waarvan het bewustzijn van de inversie van het leven tot een uiterste scherpzinnigheid werd gedreven, heeft de saaiste banaliteit de kracht op te vonken en de lange nacht van de onmenselijkheid een ander aanzien te geven.
We besteden dermate weinig aandacht aan de niet zo onbewuste beroeringen van ons dagelijks bestaan, dat we meestal liever in de pas lopen van de orde, die hen steriliseert en afmaakt, en de ware wanorde uitmaakt van de wezens en de dingen, wanorde die onze ondergang uitvaardigt.
Onder de wat afstandelijke vorm van een filosofie op zoek naar haar overstijgen, zijn er in deze Basisbanaliteiten amper zinnen die niet werden geschreven in de contrasterende en zich afwisselende inkten van het suïcidale alcoholisme, van een overdreven hartstocht voor het vergankelijke en van een razende drang naar de vernietiging van de dominante wereld. Een apocalytische dood leek me geen te hoge prijs voor de mogelijkheid om in één pennenstreek alle koppen te laten rollen van de overal brullende hydra, gaande van de corrupte democratieën tot de, onder het walgelijkste bedrog van de emancipatie, in de vonten als communistisch gedoopte tirannieën.
Een rijke Mallorcaan, waarvan het voorzichtige anti-franquisme veel te maken had met de fruithandel die hij in Brussel beheerde, had mijn ouders voorgesteld om gedurende zes maanden in zijn sinaasappelgaard aan de randen van Palma de oogst en de boekhouding waar te nemen.
Jaarlijks, tijdens de hete maanden juli en augustus voegde ik me bij hen. In 1961 zette ik me vanaf vijf zes uur 's ochtends in de patio, mijn inspiratie lavend met een brouwsel van koffie met cognac, regelmatig afgewisseld met glazen pure absint. Wanneer het uur van de te hevige zon en van het sinaasappelsap aanbrak, stond de gedachte me niet meer dan onderbroken klaarheden toe maar ze ging door op haar elan en produceerde absurde kladversies die de volgende ochtend werden herschreven en verscheurd. De namiddag behoorde toe aan de siësta en de buurtkroegen.
Men mag dit beschouwen als een gelukkige periode. Ik was dol op mijn dochter Ariane, mijn ouders getuigden zich vol zorgzaamheid, mijn echtgenote nam mijn losbandigheid, mijn alcoholisme en mijn wisselvallige stemmingen zo goed Vandencruyce, die zich schaarde alvorens toe mogelijk voor lief. Met de hulp van Mitzi haar achttiende bij de Internationale treden tot de anarchisten van het als op te Brigades CNT-FAI Ibérica), (Confederación Nacional del Trabajo - Federación Anarquista onderhield ik mijn goed geweten door, tussen de bladzijden van het tijdschrift Playboy, traktaten en subversieve teksten door te spelen aan enkele vrienden in Barcelona.
Ik walgde daarom niet minder van het aan het werk afgemeten bestaan dat me in september zou opslokken. Geboeid door het onderwijs dat ik mijn leerlingen verstrekte, had ik een hekel aan de omgeving waarin ik werd verplicht les te geven en de bureaucratische kleingeestigheden ervan. Het dwangmatige hedonisme leek me een lapmiddel, voorzien van dezelfde bitterheden waarmee hardnekkige omhelzingen in de vroege ochtend het ontbreken van ware liefde verhullen.
Ik maakte deel uit van het “nieuwe proletariaat dat zijn zinloosheid ontdekt temidden van de te verteren overvloed”. Niets heeft sindsdien de vaststelling van bijna een halve eeuw geleden ontkracht: “Wat we ondergaan is het gewicht van de dingen in de leegte. Dat is de reïficatie”, behalve dan de vastberadenheid om terug te vallen op het geweld van zelf te maken leven om een eind te maken aan het dodelijke geweld, sinds eeuwen opgelegd door de uitbuiting van de mens door de mens.
Het Handboek voor de jonge generatie ontstond uit de bleke, alcoholische, briesende en vrolijke ochtenden waarin de Basisbanaliteiten werden geschreven alsof de titel de inhoud dicteerde.
Mijn vrolijkheid de afschuwelijke wereld te kunnen vernietigen met mijn luisterrijke zelfvernietiging werd door de alcohol, die mijn wisselende luciditeit omhulde met hachelijke verblindingen, op even gemakkelijke als verdachte wijze gerustgesteld. Maar dit vergrootte tezelfdertijd en in omgekeerde richting mijn begeerte naar een leven dat kon ontsnappen aan de onheilspellende tegenstelling zichzelf te moeten opofferen in naam van een uit te vinden leven. De ontreddering en de onafwendbare zelfverwaarlozing overschrijdend, zwoegde mijn bewustzijn van een mogelijk geluk met een blinde koppigheid voort, het trok een voor waarin de aarde, omgekeerd door de ploegschaar, een schat blootlegde, verborgen aan de keerzijde van de steriele banaliteiten die ons overstelpten.
Het heeft lang geduurd om me ervan te overtuigen dat er één enkel steunpunt bestaat dat in staat is een stevige basis en een voortdurende aanmoediging te geven aan het project van de omverwerping van een wereld waarin, het leven gewijd aan de cultus van de dood, het enthousiasme blijft vergroten van de toewijding, van verloochening naar verloochening. Het bestaat uit het opbouwen van het eigen geluk op dergelijke wijze dat het, door zich te verfijnen aan de hand van het geluk van de anderen, ertoe komt het aan te moedigen zoals het genot de liefde loutert door zich te geven.
Het verlangen naar vernietiging is reactionair geworden. Het staatsterrorisme heeft geen betere bondgenoten dan de misleide erfgenamen van de Rode Brigades en van Action Directe die, zonder zelfs nog beroep te doen op de idiote veronderstelling een systeem neer te halen door één of andere vertegenwoordiger ervan af te maken, niet zozeer vermoorden uit naam van een godsdienst, van een ras, van een partij of van het profijt maar uit naam van de dood waarmee ze zich omgorden als was het een kuisheidsgordel.
De afwezigheid van leven is de desem van het apocalyptische integrisme. Wat zich best aftekent, van de extreemlinkse naar de extreemrechtse kant van het politieke cliëntelisme, is het front van de zelfmoordenaars, van de partij van de dood en van het nihilisme verspreid door de tirannie van het geld “ten koste van alles”. De kritiek die eruit voortkomt heeft slechts de dieptreurige en extatische intelligentie van de onafwendbare mislukking. Overal overheerst bij de mensen, zoniet het misprijzen voor, dan toch minstens de angst om te leven. Er wordt geen tijd, geen plaats, geen energie besteed aan de verbeelding, aan de creativiteit, aan de vrijgevigheid, aan het “opbouwen van situaties die een terugkeer, elke terugkeer naar de barbarij, onmogelijk maken”.
We stikken onder een domper van banaliteiten die, van generatie op generatie doorgeslikt en opgesmukt volgens de heersende mode, sinds eeuwen inbeuken op de doodsklokken van het verval en van de ijdelheid van de menselijke bestemmingen.
Ik heb erop gegokt dat het minder tijd en moedeloosheid zou vergen om ze te herroepen en te vervangen door banaliteiten die op een andere basis steunen: de levenslust, de ontdekking van het leven, de menselijke gulheid, de zelfcreatie en het uitwerken van een maatschappij waarvan de organisatie uit de verfijning van de authentiek beleefde liefde de enige inspiratie put die in staat is die samenleving te vrijwaren van het fetisjisme van het geld, de machtswil, de frustratie en de strategieën van de weerzin die, tot vandaag, de fundamentele onmenselijkheid bepalen.
18 april 2004
Basisbanaliteiten verscheen in de nummers 7 en 8 van l'Internationale situationniste en werd geschreven in 1962, in een tijd toen we nog hoog opliepen met een gevoel van gevaar en van uitzonderlijkheid, dat van de enigen ter wereld te zijn die exact beseften waarom we geen deel wilden uitmaken van die wereld.
De hartstocht van een ontoegeeflijke luciditeit maakte het ons duidelijk welke wanhopige zoniet waanzinnige uitdaging de vastberadenheid wel was om de orde der dingen omver te werpen en ze te vervangen door de soevereiniteit van het leven. Een dergelijke luciditeit was nochtans niet onfeilbaar: de voorrang die we gaven aan een intellectuele aanpak van de analyse van het dagelijkse ging gepaard met de scheiding tussen lijf en gedachte die we zo hard probeerden aan te klagen en af te schaffen.
De belegerde mentaliteit die we inderdaad overhielden aan een algemene vijandigheid en aan een samenzwering van de stilte - dezelfde die dertig jaar later nog steeds de doorslaggevende invloed van de situationisten op de loop van de geschiedenis verzwijgt - leidde ons te gemakkelijk tot een voorkeur voor de vernietiging van de dominante wereld ten nadele van een zelfschepping die onafscheidelijk is van de schepping van de nieuwe wereld.
We gaven ons op die manier over aan de traditie van de opstandige collectieven waarvan de radicaliteit de territoria van de emancipatie in de vergankelijkheid duwde, aan de vriendenhulp, aan het plezier van de liefde dat we wel eens verwarden met de overprikkeling, en aan een mateloze zin voor sterke dranken; dat was wel het minste om een onderneming te stutten waarvan de onmetelijkheid ons zonder illusies liet betreffende ons lot dat, zonder de besluiteloosheid van de Gaulle en de van politieprefect Grimaud, volgens de geprogrammeerde toekomstige gematigdheid tussenkomst van de moordenaars van de Service d'action civique [een aan de Gaulle toegewijde na-oorlogse knokploeg van anti-communistische strekking https://fr.wikipedia.org/wiki/Service_d%27action_civique] hetzelfde zou zijn geweest als dat van de communards [deelnemers aan de commune van Parijs in 1871] en van de manifestanten op het Plein van de Drie Culturen in Mexico-stad [Bloedbad van Tlatelolco 2 oktober 1968].
Het gevolg van het samenspel van ideeën die hun oorsprong zochten, niet in de barbarij, maar in het menselijke, en van de begeerte die afkomstig was uit de woede meer dan uit de levenswil, zorgde ervoor dat de wereld in 1968 van basis veranderde net toen de Situationistische Internationale begon weg te kwijnen. Ze had nochtans, uitgaande van het ongenoegen in de maatschappij (genegeerd door de loontrekkers van de geest), een revolutie uitgelokt.
Ook het situationistische avontuur kan niet worden gemeten in termen van winst en verlies. Door een situatie te scheppen waarin “niets nog zou zijn als voorheen”, heeft ze de kracht aangetoond die eenieder ter beschikking heeft om de eigen bestemming vorm te geven, ze heeft de subjectiviteit de mogelijkheid tot actie - of niet - aangereikt, omdat alles kan wat nooit was in de weelderigheid van een gelukkige verbeelding.
De Situationistische Internationale was het kantelpunt waarop de geschiedenis om zijn as werd gewenteld, de ommekeer van perspectief die op het einde van een tijdperk duidt, dat van de economie van de uitbuiting van de menselijke natuur en van de aarde, en het begin van een rijk dat de mens eindelijk verzoent met de levenswil die al zolang op de dood stond gericht.
De weg die loopt van deze Basisbanaliteiten naar het Handboek van de jonge generatie, waarvan ze een eerste schets zijn, en van het Handboek naar het Adresse aux vivants [Seghers-Laffont, 1990] toont genoegzaam aan dat de archaïsmen die er nog in te vinden zijn, deel uitmaken van een alchemie waarvan het belangrijkste niet het lood van het negatieve is maar het Magnum Opus waartoe de verleiding tot leven dagelijks uitnodigt.
Juli 1995.
Het bureaucratische kapitalisme vond in Marx een rechtvaardiging. Het komt er hier niet op aan het orthodoxe marxisme de twijfelachtige eer toe te kennen van het versterken van de neo-kapitalistische structuren waarvan de huidige reorganisatie reeds het lof bevat van het sovjettotalitarisme, maar wel om te benadrukken hoezeer de grondigste analyses van Marx over de vervreemding gemeengoed werden, extreem banale feiten die, ontdaan van hun magische pantser en gematerialiseerd in elk gebaar, op zichzelf alleen al dag na dag het leven uitmaken van een groeiend aantal mensen. Het bureaucratische kapitalisme bevat met andere woorden de voor de hand liggende waarheid iedereen, beter dan door de afnemende van de vervreemding, bracht die binnen het bereik van Marx ooit kon hopen, banaliseerde ze in die mate dat, armoede, de middelmatigheid van het bestaan uitdijde als een olievlek. In de diepte behaalt de verpaupering weer op de levenswijze wat ze in reikwijdte verliest op het strikte overleven. Ziehier minstens een
unaniem gedeeld gevoel dat Marx vrijspreekt van alle interpretaties die een ontaard bolsjewisme eruit haalden, zelfs indien de “theorie van de vreedzame co-existentie” net op tijd komt om een dergelijk besef te versnellen en de scrupules er verder toe neigen, voor wie het niet zou begrijpen, te onthullen dat de verstandhouding tussen uitbuiters mogelijk is, ondanks de spectaculaire verschillen.
“Elke handeling, schrijft Mircea Eliade, kan een godsdienstige handeling worden. Het menselijke bestaan vindt gelijktijdig plaats op twee parallelle vlakken, dat van het tijdelijke, van de wording, van de illusie en dat van de eeuwigheid, van het stoffelijke, van de realiteit.” Door de brutale scheiding van beide vlakken in de 19de eeuw werd het bewijs geleverd dat het voor de macht te verkiezen was geweest om de realiteit in het bad van de goddelijke transcendentie te houden. Maar dan moeten we toegeven dat het reformisme slaagde waar Bonaparte mislukte: de wording verdrinken in de eeuwigheid en de realiteit in de illusie. Deze eenheid is misschien niet zo solide als het sacrament van het godsdienstige huwelijk, maar ze blijft wel duren, meer kan er niet van worden vereist door de managers van de samenleving en van de sociale vrede. In het denkbeeldige perspectief van de duur, waaraan niemand ontsnapt, is dit eveneens wat ons ertoe brengt onszelf te omschrijven als het einde van de abstracte tijdelijkheid, het einde van de gereïficeerde, verdinglijkte tijd van onze handelingen - moet het nog duidelijker? - aan de positieve pool van de vervreemding, op het einde van de sociale vervreemding, het einde van de proeftijd van de mensheid in de sociale vervreemding.
De socialisatie van primitieve mensengroepen wijst op een verlangen om op doeltreffender wijze op te treden tegen de geheimzinnige en verschrikkelijke natuurkrachten. Maar deze strijd in de natuurlijke omgeving, zowel ertegen als ermee samen, zich onderwerpend aan haar meest onmenselijke wetten om er een bijkomende overlevingskans uit los te peuteren, moest onvermijdelijk aanleiding geven tot een meer geëvolueerde vorm van agressieve verdediging, tot een meer complexe en minder primitieve houding, die de onophoudelijk door de ongecontroleerde maar beïnvloedbare natuurkrachten opgelegde tegenstellingen naar een hoger vlak tillen. De overwinningen uit de strijd tegen de blinde dominantie van de natuur worden door de socialisatie opgedrongen. De primitieve, natuurlijke vervreemding wordt dan langzaam geassimileerd, maar onder een andere vorm. De vervreemding is sociaal geworden in de strijd tegen de natuurlijke vervreemding. Is het toeval dat een technologische beschaving zich zo ver heeft ontwikkeld dat de sociale vervreemding er zichtbaar wordt in haar opbeuken tegen de laatste verschansingen van de natuurlijke weerstand die door die technologische macht niet kan worden beteugeld, en met reden? In een mooi humanitair elan stellen de technocraten ons vandaag voor om de primitieve vervreemding uitgeleide te doen, ze sporen ons aan tot het ontwikkelen van nieuwe technieken die “vanzelf” en doeltreffend een einde moeten maken aan de dood, het lijden, het ongenoegen, de levensmoeheid. Maar het wonder zit minder in het opheffen van de dood dan in de afschaffing van de zelfmoord en de doodswens. Het lijkt er soms op alsof men door de doodstraf af te schaffen, er ook spijt van krijgt. Tot op heden heeft het gebruik van de techniek, of ruimer nog de socio-economische context waarin de menselijke activiteit zich afspeelt, het risico van lijden en dood kwantitatief vermindert terwijl de dood zich als een ongeneeslijke ziekte in het leven van elkeen nestelde.
Op de prehistorische periode van de verzamelaars volgt die van de jacht. De clans vormen zich en proberen hun overlevingskansen te vergroten. Tijdens deze periode ziet men de opkomst van voorraden en van jachtterreinen voorbehouden aan de groep. De uitsluiting van vreemdelingen is een absoluut verbod omdat het welzijn van de clan erop berust. De vrijheid die wordt verkregen dank zij een meer comfortabele vestiging in de natuurlijke omgeving en tezelfdertijd dank zij een doeltreffender bescherming tegen de ontberingen ervan, leidt tot de negatie van diezelfde vrijheid buiten de limieten vastgesteld door de clan en dwingt de groep tot het matigen van haar activiteiten door het organiseren van betrekkingen met uitgesloten en bedreigende groepen. Vanaf het begin vaardigt het sociaaleconomische overleven grenzen uit, beperkingen, tegenstrijdige rechten. Het moet worden herhaald zoals het ABC, tot op heden heeft de historische wording niet opgehouden zich en ons te omschrijven in functie van de privétoe-eigening, van de overname van een klasse, een groep, een kaste of een individu, van de algehele macht van economisch overleven waarvan de vorm complex blijft, gaande van de eigendom van een gebied, van een territorium, van een fabriek, van kapitalen, tot de “zuivere” uitoefening van macht over mensen (hiërarchie). Voorbij het gevecht tegen regimes die hun paradijs in de cybernetische welfare state leggen, daagt de noodzaak de strijd te verruimen tegen de stand van de fundamentele en oorspronkelijk natuurlijke zaken waarin het kapitalisme slechts een episodische rol speelt, en die slechts zal verdwijnen wanneer de laatste sporen van de hiërarchische macht zullen verdwijnen; of “die zwijnen van mensen”, wel te verstaan. [Lautreamont, De zangen van Maldoror, derde zang, eerste strofe, vertaling René Sanders, Kelderuitgeverij 2011, p 105]
Eigenaar zijn, betekent het zich toe-eigenen van een eigendom en het uitsluiten van de anderen van het genot ervan; tezelfdertijd wordt aan iedereen het absolute recht op bezit toegekend. Door het uitsluiten van anderen van het reële recht op eigendom breidt de eigenaar zijn eigendom uit over de uitgeslotenen (absoluut over de niet-eigenaars, relatief over de andere eigenaars) zonder wie hij niets is. Van hun kant hebben de niet-eigenaars geen keuze. De bezitter eigent ze zich toe en vervreemt hen als producenten van zijn eigen macht terwijl de noodzaak om hun fysieke bestaan te verzekeren hen dwingt om ondanks zichzelf mee te werken aan hun eigen uitsluiting, die te vervaardigen en te overleven zonder ooit te kunnen leven. Uitgesloten nemen ze deel aan de eigendom door de tussenkomst van de bezitter, een mystieke deelname die van in het begin alle clan- en alle sociale verhoudingen kenmerkt en die langzaam het verplichte principe van sociale cohesie vervangt waarbij elk lid een integraal deel van de groep uitmaakt (“organische onderlinge afhankelijkheid”). De verzekering van hun overleven hangt af van hun activiteit binnen het kader van de privétoe-eigening, ze versterken een eigendomsrecht waarvan ze zijn uitgesloten. Als gevolg van deze dubbelzinnigheid beschouwen ze zichzelf als deelnemend de eigendom, als levend deel van het eigendomsrecht, terwijl dit geloof toestand van uitgeslotene en van bezitter bevestigt. (Extreme gevallen deze vervreemding: de trouwe slaaf, de politieagent, de lijfwacht, de centurio, in een soort verbintenis met hun eigen dood, de dood een macht toekennen gelijk aan die van de levenskrachten, een gelijkwaardigheid tussen de negatieve en de positieve pool van de vervreemding, tussen de absoluut onderdanige slaaf en de absolute meester.) Het is in het belang van de uitbuiter om deze schijn op te houden en te verfijnen, niet zozeer uit machiavellisme dan wel uit simpel overlevingsinstinct. De organisatie van de aan hun van die schijn is verbonden met het overleven van de eigenaar, een overleven dat afhangt van het overleven van zijn voorrechten en dat het fysieke overleven vereist van de bezitloze die op deze manier in leven kan blijven terwijl hij wordt uitgebuit zonder mens te kunnen zijn. De privétoe-eigening en de heerschappij worden dus oorspronkelijk opgelegd en ervaren als een positief recht, maar onder de vorm van een negatieve algemeenheid. Geldig voor iedereen, gerechtvaardigd in de ogen natuurlijke of goddelijke aard, wordt geobjectiveerd in een algemene illusie, in een essentiële wet waarin iedereen, als individu, voldoende genoegen vindt om de min of meer enge limieten te verdragen die aan zijn recht op leven en aan zijn algemene levensomstandigheden worden opgedrongen.
De functie van de vervreemding als een voorwaarde voor overleven moet gezien worden in deze sociale context. De arbeid van de bezitlozen is onderhevig aan dezelfde tegenstellingen als het recht op privétoe-eigening.
Het verandert hen in bezetenen, in makers van toe-eigening en in daders van de eigen uitsluiting, maar het is eveneens de enige overlevingskans voor de slaven, de lijfeigenen, de arbeiders, in die mate zelfs dat de activiteit die hun bestaan laat voortduren door het van zijn inhoud te ontdoen, onder invloed van een te verklaren en grimmige ommekeer van perspectief een positieve betekenis krijgt. Niet alleen wordt het werk gewaardeerd (onder de vorm van opoffering tijdens het Ancien Régime, onder het afstompende aspect in de burgerlijke ideologie en de vermeend populaire democratieën), zeer snel wordt werken voor een baas, zich vervreemden met het goede geweten van de instemming, de eerbare en amper betwistbare prijs voor het overleven. De voldoening van de elementaire behoeften blijft de beste waarborg voor de vervreemding, ze wordt best onaantastbare vereiste behoeften omdat ze er verhuld en gerechtvaardigd op basis van een De vervreemding zorgt voor een ontelbaar aantal geen enkele van voldoet; vandaag wordt die onvoldaanheid gemeten aan het aantal auto's, frigo's, TV's: de vervreemdende voorwerpen hebben de list niet meer, noch het mysterie van een transcendentie, ze bestaan slechts in hun concrete armoede. De rijke is vandaag diegene die het grootste aantal armtierige voorwerpen bezit. Overleven heeft ons er tot op vandaag van weerhouden te leven. Daarom ook staat er veel te verwachten van de onmogelijkheid tot overleven die zich nu aankondigt met een onmiskenbaarheid die minder en minder te betwisten valt naarmate het comfort en de overvloed van de elementen van het overleven ons dwingen tot de keuze tussen zelfmoord of revolutie.
Ook het heilige leidt tot de strijd tegen de vervreemding. Zodra de mystieke sluier de verhoudingen van de uitbuiting en van het onderliggende geweld niet meer bedekt, wordt de strijd tegen de vervreemding in een moment van klaarheid geopenbaard als een meedogenloos lijf aan lijf gevecht tegen de ontblote macht, nu plots zichtbaar in zijn brutaliteit en zwakte, een reus die wordt geraakt door elke slag en elke stoot, maar waarvan elke wonde de agressor de vervloekte roem van Herostratos verleent. Vermits de macht het overleeft is er voor elk wat wils. Praktijk van de vernieling, subliem moment waarin de complexiteit van de wereld tastbaar wordt, kristalhelder, in het bereik van iedereen, onverzoenlijke opstanden zoals die van de slaven, de Jacques, de beeldenstormers, de Enragés, de Federalisten, Kronstadt, Asturië en, als beloften voor de toekomst, de opstanden van de vetkuiven in Stockholm en wilde stakingen, ziehier wat we slechts kunnen vergeten eens elke hiërarchische macht is vernietigd. We zijn vast van plan ons daarvoor in te zetten.
De aftakeling van de mythische structuren en hun achterstand om zich te vernieuwen, waardoor de bewustwording en de kritische diepgang van de revolte mogelijk worden, zijn er ook de oorzaak van, eens de revolutionaire “buitensporigheden” voorbij, dat de strijd tegen de vervreemding op een theoretisch niveau wordt aangepakt als een verlenging van de voorbereiding op de revolte. Het is op dit punt dat de opstand in zijn meest ware aard, in zijn meest authentiek begrepen aspect, wordt herbekeken en overboord gegooid door het “dit hebben we niet gewild” van de theoretici die tot taak hebben de betekenis van de opstand uit te leggen aan de opstandelingen, aan zij die met hun daden de demystificatie uitvoeren, niet alleen met woorden. Alle daden die de macht betwisten vereisen nu een analyse en een tactische ontwikkeling. Er moet veel worden verwacht:
a) van het nieuwe proletariaat dat zijn berooidheid ontdekt middenin de verteerbare overvloed (zoals de ontwikkeling van de nu beginnende arbeidersstrijd in Engeland; en ook de rebelse houding van de jongeren in alle moderne landen);
b) van landen die, ontevreden met hun gedeeltelijke en vervalste revoluties, hun vroegere en huidige theoretici naar het museum verwijzen (kijk naar de rol van de intelligentsia in het Oostblok);
c) van technische de derde wereld waarvan de argwaan ten opzichte van de mythes werd onderhouden door de koloniale agenten en de laatste overijverige militanten van een transcendentie huurlingen, waartegen ze de best mogelijke vaccins zijn;
d) van de kracht van de Situationistische Internationale (“onze ideeën zitten in alle hoofden”) die in staat is de telegeleide opstanden te voorkomen, de “kristalnachten” en de berustende revoltes.
Op de privétoe-eigening is de dialectiek van het bijzondere en het algemene van toepassing. Volgens de mystiek waarop de tegenstellingen van de feodale en slavensystemen zijn gebaseerd, probeert de bezitloze, heel specifiek uitgesloten van het eigendomsrecht, zijn overleven te garanderen door zijn arbeid: hoe beter hij zich inleeft in de belangen van zijn meester, hoe beter hem dat lukt. Hij kent de andere bezitlozen slechts door het gemeenschappelijke lot, de verplichte overdracht van de werkkracht (het christendom raadt de vrijwillige overdracht aan, de slavernij stopt zodra de slaaf “van harte” de eigen werkkracht opoffert), de zoektocht naar de optimale overlevingsvoorwaarden en de mystieke identificatie. Afkomstig uit een gemeenschappelijke wil tot overleven, wordt deze strijd gevoerd op het vlak van de schijn waar het spel wordt gespeeld van de identificatie met de wensen van de meester en dus voor een zekere rivaliteit zorgt die de weerspiegeling is van de rivaliteit van de bazen onderling. De competitie ontwikkelt zich nu zolang de verhoudingen van de uitbuiting verborgen blijven in de mystieke ondoorgrondelijkheid en zolang de voorwaarden van die vaagheid blijven bestaan; of nog, zolang de omvang van de slavernij in het bewustzijn van de slaaf de omvang van de geleefde realiteit bepaalt. (We bevinden ons nog steeds in een stadium waarin wat we “het objectieve bewustzijn” noemen het bewustzijn is een object te zijn.) Van zijn kant is de eigenaar-bezitter gebonden aan het erkennen van een recht waarvan hij de enige is er niet van uitgesloten te zijn, maar dat oppervlakkig gezien voor alle uitgeslotenen wel als een individueel recht doorgaat. Zijn privilege is afhankelijk van dit geloof, de kracht om de andere bezitters het hoofd te bieden en hen aan te pakken, berust erop, het is zijn kracht. Wanneer hij op zijn beurt schijnbaar verzaakt aan de exclusieve toe-eigening van alles en van iedereen, wanneer hij minder optreedt als heerser maar als dienaar van het openbare goed en hoeder van het algemeen belang, dan wordt zijn kracht bekroond met aanzien, en zijn voorrechten worden uitgebreid met het ontkennen, op het vlak van de schijn (dat het enige referentievlak is van de unilaterale communicatie), van het begrip zelf van de persoonlijke toe-eigening; hij ontkent dit recht aan iedereen, hij wijst de andere bezitters af, verwerpt ze. In het feodale perspectief wordt de bezitter niet op dezelfde manier opgenomen in de schijnvertoning als de bezitlozen, de slaven, de soldaten, de ambtenaren, de dienaren allerhande. Hun leven is dermate erbarmelijk dat de meesten het slechts kunnen leven als een karikatuur van dat van de meester (de feodale heer, de prins, de butler, de bewaker, de hogepriester, God, Satan, …). Maar ook de meester is eraan gehouden deze karikaturale rollen te spelen. Hij slaagt daar zonder moeite in gezien zijn aanspraak op een totaal leven reeds zo karikaturaal is, geïsoleerd als hij is van alle anderen die slechts kunnen overleven. Hij is reeds verdrietig zoals wij (inclusief de bijkomende pracht, de voorbije grandeur van het verleden, dat een sterke en begeerlijke smaak geeft aan zijn verdriet), hij, zoals wij allen, zoekt angstvallig het avontuur op weg naar zijn eigen ondergang.
de meester, op het ogenblik dat hij de anderen vervreemt, er zich bewust worden dat hij de anderen onteigent en uitsluit, en dus begrijpen dat hij uitbuiter is, een puur negatief wezen? Dit besef is erg onwaarschijnlijk en gevaarlijk. Stelt hij, door zijn heerschappij en zijn macht over een zo groot mogelijk aantal individuen, subjecten te vergroten, hen niet in staat te overleven, is hij niet hun enige kans op redding? (Wat zou er wel niet geworden van al die arbeiders indien de kapitalisten niet zo vriendelijk waren hen te werk te stellen? vroegen de weldenkenden uit de negentiende eeuw zich af.) In feite sluit de bezitter zichzelf officieel uit van elke eis op privétoe- eigening. Het offer van de bezitloze, die door zijn arbeid zijn ware leven ruilt tegen een schijnbaar leven (het enige dat hem ervan weerhoudt kiezen voor de dood en dat de meester toelaat die levende dood voor hem te kiezen), wordt door de meester beantwoord met het schijnbare offer van zijnaard van bezitter en uitbuiter; hij sluit zichzelf mythisch uit en plaatst zich ten dienste van allen en van de mythe (ten dienste van God en van zijn volk bij voorbeeld). Met een bijkomend, extra gebaar, met een belangeloosheid die hem een wonderbaarlijk aura verleent, geeft hij de verzaking haar zuivere vorm van mythische realiteit; door aan de samenleving te verzaken, is hij de arme temidden van een denkbeeldige rijkdom, hij offert zichzelf op voor iedereen, terwijl alle anderen zich slechts opofferen voor eigenbelang, voor hun eigen overleven. Hij verandert zijn toestand in prestige. Hoe machtiger hij is, hoe groter zijn offer.
levende referentiepunt van alle denkbeeldige leven, de hoogst mogelijke trede van alle mythische waardeschalen. “Vrijwillig” verwijderd van de gewone stervelingen, neigt hij naar de wereld der goden en deze min of meer aantoonbare goddelijkheid bevestigt, op het vlak van de schijn (het enige algemeen aanvaarde referentieniveau), zijn plaats in de hiërarchie van de andere bezitters. De feodale heer - en door osmose de eigenaars van een macht of van productiemiddelen, in verschillende mate - is in de organisatie van de transcendentie genoopt tot het spelen van de belangrijkste rol, de rol die hij ook effectief opneemt in de economische organisatie van de overleving van de groep. Bijgevolg is het voortbestaan van de groep op elk vlak verbonden met het bestaan van de eigenaars als dusdanig, die alles bezitten vermits ze iedereen bezitten, die de opoffering van het leven van iedereen opslorpen door hun unieke, absolute, goddelijke opoffering. (Van de god Prometheus, gestraft door de goden, tot de god Christus, gestraft door de mensen, wordt het offer van de bezitter gevulgariseerd, het verliest het aura van heiligheid en wordt menselijk). De mythe verenigt nu de bezitter en de bezitloze, brengt hen samen op een manier die de noodzakelijkheid tot puur fysisch of gepriviligeerd overleven dwingt tot een leven van pure schijn en van een inversie van het ware leven, dat van het dagelijkse bestaan. Daar bevinden we ons nog steeds, we wachten nog steeds om te leven zonder, of voorbij de mystiek waartegen al onze handelingen protesteren terwijl ze zich eraan onderwerpen.
De mythe, die absolute eenheid waarin de tegenstellingen van de wereld een denkbeeldige oplossing vinden, die harmonieuze en voortdurend geharmoniseerde visie waarin de orde zich weerspiegelt en versterkt, is het rijk van het sacrale, de buitenmenselijke zone van tal van openbaringen waaruit zorgvuldig de openbaring, de onthulling van de privétoe-eigening wordt geweerd. Nietzsche zag het goed toen hij schreef “Elke [mens]wording is, ten opzichte van het eeuwige wezen, een schuldige emancipatie die met de dood moet worden bekocht.” Toen de burgerij het zuivere zijn van de feodaliteit dacht te vervangen door de wording, beperkte ze zich slechts tot het ontheiligen van het wezen om de wording, voor eigen profijt, heilig te verklaren. De burgerij verhief de eigen wording tot het zijn, niet van de absolute eigendom maar van de relatieve toe-eigening, een kleinzierig mechanisch en democratisch worden, met begrippen als vooruitgang, verdienste, oorzaak en gevolg. Het leven van de eigenaar verstopt hem voor zichzelf, door een pact op leven en dood gebonden aan de mythe, is hij onzichtbaar voor zichzelf en niet in staat tot het positieve en exclusieve genot van goederen tenzij door middel van zijn schijnbaar beleefde eigen uitsluiting - en is het niet door deze mythische uitsluiting dat de bezitlozen zich uiteindelijk bewust zullen worden van hun eigen uitsluiting? De baas draagt de verantwoordelijkheid voor een groep en torst de last van een god op zijn schouders. Hij onderwerpt zich aan die last, aan de goedkeuring en de wraak ervan, hij hult zich in verboden en wordt erdoor verteerd. De meester, de bezitter is het model van goden en helden, het ware gelaat van Prometheus, van Christus, van alle spectaculaire geofferden die er op die manier voor zorgen dat “de zeer grote meerderheid van de mensen” zich blijft opofferen aan de bazen, de extreem kleine minderheid. (Een kleine nuance betreffende de analyse van het offer van de bezitter is hier op zijn plaats. In het geval van Christus moeten we misschien toegeven dat het meer in het bijzonder het offer van de zoon van de bezitter betreft? Want vermits de eigenaar zich slechts schijnbaar kan opofferen, gaat het hier, als de omstandigheden dat vereisen, wel degelijk om het daadwerkelijke offer van de zoon; hij is tenslotte niet meer dan een erg onvolmaakte eigenaar, een ontwerp, een eenvoudige hoop op een toekomstige eigenschap.) In het licht van deze mythische dimensie moet van Barrès, journalist, de bekende uitdrukking worden begrepen als zou het uitbreken van de oorlog van 1914 eindelijk zijn wensen in vervulling zien gaan: “Onze jeugd zal nu, zoals betamelijk, ons bloed bij beken laten stromen.” Dit walgelijke kleine spelletje kende overigens, alvorens te worden opgenomen in de rituelen en de folklore, een heroïsch tijdperk toen koningen en stamhoofden “uit eigen wil” ritueel ter dood werden gebracht. De geschiedkundigen verzekeren ons dat er snel werd overgegaan de doorluchtige martelaren te vervangen door gevangenen, slaven of criminelen. De beproeving verdween, het aureool bleef.
Het offer van de bezitter en van de bezitloze is de basis voor het begrip van het gemeenschappelijke lot, met andere woorden, de notie van het menselijke lot is opgebouwd rond een ideaal en pijnlijk beeld waarin wordt geprobeerd de onverzoenlijke tegenstelling op te lossen tussen de mythische opoffering van de enen en het opgeofferde leven van de anderen. De mythe heeft als functie de dialectiek van de “levenswil” en zijn tegenstelling [de doodswens] te verenigen en te vereeuwigen in een reeks statische ogenblikken. Een dergelijke, gekunstelde en overal dominante eenheid bereikt haar meest tastbare, meest concrete verwezenlijking in de communicatie en meer bepaald in de taal. Op dit niveau is de dubbelzinnigheid het duidelijkst, ze leidt tot de communicatie, de analyst blijft achter met onbeduidende spoken, woorden - eeuwige en veranderlijke ogenblikken - die van betekenis veranderen al naar gelang wie ze hanteert, net zoals het begrip van het offer verandert. Wanneer de taal op de proef wordt gesteld, kan ze het fundamentele misverstand niet meer verhullen en mondt ze uit in de crisis van de deelname. In de taal van een tijdperk kan men het spoor volgen van de totale, onvolbrachte en altijd dreigende revolutie. Het zijn opbeurende en schrikbarende tekens aan de wand van aangekondigde omwentelingen, maar wie maalt er in alle ernst om? Het diskrediet waarmee de taal is opgescheept is even diep en even instinctief als het wantrouwen waarmee de mythes worden omgeven, zelfs al blijft men er sterk aan gehecht. Hoe kan je de trefwoorden tot uiting brengen met andere woorden? Hoe kan je met zinnen de tekens vatten die de fraseologische organisatie van de schijn aanklagen? De beste teksten wachten nog op hun verantwoording. Wanneer een gedicht van Mallarmé de enig mogelijke uitleg zal blijken van een opstandige daad, dan pas zal men zonder dubbelzinnigheid kunnen spreken van poëzie en revolutie, dan pas zullen poëzie en revolutie hun dubbelzinnigheid hebben overstegen. Wachten en dat moment voorbereiden, is de informatie manipuleren, niet als laatste schokgolf waarvan niemand het belang kent, maar wel als eerste gevolg van een toekomstige handeling.
Ontstaan uit de wil van de mens om de oncontroleerbare krachten van de natuur te overleven, is de mythe een politiek van openbaar welzijn die de eigen noodzaak overleefde. Ze heeft haar tirannieke kracht verstevigd door het leven te herleiden tot de enige dimensie van het overleven, door het leven te ontkennen als beweging en als totaliteit.
Wanneer de mythe wordt tegengesproken, aangevochten, dan verenigt ze het protest, omvat het en verteert het vroeg of laat. Beeld noch begrip die haar dominante spirituele structuren proberen te vernietigen, niets kan haar weerstaan. Ze heerst over de uitdrukkingen van de feiten en van de belevenissen en legt haar interpretatieve structuur (dramatisering) op. Het privébewustzijn is het bewustzijn van de beleving, van het geleefde dat wordt uitgedrukt op het vlak van de georganiseerde schijn.
De mythe wordt ondersteund door het beloonde offer. Vermits elk individueel leven een verzaking aan zichzelf inhoudt, moet het geleefde worden gedefinieerd als een offer en een beloning. Voor de prijs van zijn ascese, zijn onthechting krijgt de ingewijde (de bevorderde arbeider, de specialist, expert of deskundige, de manager - nieuwe democratisch heiligverklaarde martelaren) een schuilplaats toegewezen in de organisatie van de schijn, hij kan zich comfortabel nestelen in de vervreemding. Maar het gemeenschappelijke onderdak is samen met de unitaire maatschappijen verdwenen, alleen hun concrete vormen ten gebruike van de gemeenschap zijn er nog: tempels, kerken, paleizen …, herinneringen aan een universele bescherming. Vandaag resten ons alleen individuele schuilplaatsen, de bescherming is onzeker maar de prijs is met zekerheid gekend.
Het “privéleven” wordt voornamelijk in een formele context bepaald. Het stamt inderdaad uit de sociale verhoudingen van de privétoe-eigening maar het is de uitdrukking van die verhoudingen die de essentiële vorm ervan bepaalt. Universeel, onbetwistbaar maar op elk ogenblik betwist, maakt deze vorm de toe-eigening tot een door iedereen erkend recht waarvan iedereen ook uitgesloten is, een recht dat men pas krijgt door eraan te verzaken.
Zolang die context waarin het gevangen zit, niet wordt doorbroken (een doorbraak die revolutie wordt genoemd), kan de meest authentieke belevenis slechts worden begrepen, uitgedrukt en meegedeeld door middel van een ommekeer van betekenis waarin haar fundamentele tegenstelling zich verbergt. Met andere woorden, wanneer een positief project verzaakt aan de praktijk van de radicale omverwerping van de levensomstandigheden - die onder al hun vormen die van de privétoe-eigening zijn - dan heeft het niet de minste kans om te ontsnappen aan de negativiteit die de sociale verhoudingen overheerst: het wordt gerecupereerd, omgekeerd, weerkaatst als een spiegelbeeld. In het totaliserende perspectief [van de privétoe-eigening] waarin al onze levens worden geconditioneerd en waarin haar reële macht en haar mystieke macht niet meer te onderscheiden zijn (allebei reëel en allebei mysthiek), laat de privétoe-eigening de belevenis geen andere uitdrukkingswijze toe dan de negatieve. Het leven in zijn geheel is ondergedompeld in een ondermijnende en formeel bepalende negativiteit.
Praten over het leven is vandaag als over de koord praten in het huis van een gehangene. De sleutel van de levenswil ging verloren, alle deuren openen op graftombes. Maar de dialoog van de dobbelstenen en van het toeval volstaat niet meer om onze gelatenheid te rechtvaardigen; wie vandaag nog aanvaardt te leven als versiering van de eigen vermoeidheid ziet van zichzelf een lusteloos beeld zonder in elk van de dagelijkse handelingen een levende ontkenning te zien van de wanhoop, een ontkenning die er eerder toe moeten aansporen verbeelding. Voor keuzemogelijkheden en de brute slaaf aan de ene kant, de heilige en de zuivere held aan de andere kant. Maar de lucht in deze buitenplee is al lang niet meer in te ademen. De wereld en de mens als voorstelling stinken naar aas en er zijn zou aan slechts te wanhopen over het eigen gebrek wie vergeet te leven heeft de waaier uit deze beelden twee extremen: de veroverende bruut aan geen goden meer om de knekelvelden om te toveren in bloembedden van meiklokjes. Na al die tijdperken waarin de mensen stierven en, zonder onderscheid, het antwoord der goden, van de natuur en van de biologische wetten te hebben aanvaard, zou het logisch moeten zijn zich de vraag te stellen of dit ook niet voor een groot deel te maken heeft, en om zeer precieze redenen, met de in elk ogenblik van ons leven insijpelende dood.
De privétoe-eigening kan eveneens worden gezien als de toe-eigening van dingen, objecten door middel van de toe-eigening van mensen, subjecten. Dit is de bron en het troebele water waarin alle weerspiegelingen zich vermengen en wazig worden. Het toepassingsgebied en de invloedssfeer ervan, dat heel de geschiedenis omvat, lijkt tot op heden bepaald door een fundamenteel dubbel gedrag: een ontologie gebaseerd op de zelfontkenning en het offer (in hun respectievelijk objectieve en subjectieve aspecten) en een fundamenteel dualisme, een splitsing tussen particulier en algemeen, tussen individueel en collectief, privaat en openbaar, theoretisch en praktisch, spiritueel en materieel, intellectueel en manueel, enzovoort. De tegenstelling tussen universele toe-eigening en universele onteigening vereist een benadrukken en een vereenzaming van de meester. Dit mythische beeld van de terreur, van de noodzaak en van de zelfverloochening is beschikbaar voor de slaven, de knechten, voor al wie van vel en van toestand wil veranderen, het is de denkbeeldige weerspiegeling van hun deelname aan de eigendom, een natuurlijke illusie vermits ze er ook effectief deelachtig aan zijn via het dagelijkse offer van hun energie (door de ouden pijn of kwelling genoemd, houden we het nu op arbeid of werk), want deze eigendom maken ze zelf in de zin dat ze ervan worden uitgesloten. De meester van zijn kant heeft geen andere keuze dan, zoals Christus aan zijn kruis en aan zijn nagels, zich vast te klampen aan het begrip van de offer-arbeid; het is aan hem om het offer op zijn manier waar te maken, om schijnbaar te verzaken aan zijn recht op exclusief genot en de onteigening te stoppen door gebruik te maken van puur menselijk geweld (dat wil zeggen geweld zonder tussenkomst of mediatie [van de mythe]). Het sublieme van het gebaar verdoezelt het oorspronkelijke geweld, het edele offer spreekt de man van het commando vrij, de brutaliteit van de veroveraar baadt in het licht van een transcendentie die heerst over een immanent rijk, de goden zijn de onverzettelijke bewaarders van de rechten, de opvliegende hoeders van een kudde, vredelievend en respectvol in het “eigenaar-zijn en willen-zijn”. De gok op de transcendentie en het ermee gepaard gaande offer is de mooiste overwinning van de meester, zijn beste onderwerping aan de noodzaak tot verovering. Wie aanspraak maakt op een morsel macht en de zuivering van de zelfverloochening weigert (schurk of bandiet), zal vroeg of laat als een beest worden opgejaagd, of erger, als iemand die alleen de eigen doelen nastreeft en die “werk” slechts begrijpt zonder toegeving aan de gemoedsrust van de anderen. Troppmann, Landru, Petiot, die hun budgetten in evenwicht brachten zonder rekening te houden met de verdediging van de Vrije Wereld, het christelijke Westen, de Staat of de Menselijke Waardigheid, waren op voorhand verloren. Piraat, gangster, vogelvrije, door de spelregels af te wijzen wordt het goede geweten (het spiegelbewustzijn van de mythe) verstoord, maar door de stroper te doden of door er een gendarme van te maken, herstellen de meesters de almacht van de “eeuwige waarheid”: wie zich niet verkoopt, verliest het recht op overleven, wie zich wel verkoopt, verliest het recht op leven. Het offer van de baas schetst de krijtlijnen van het humanisme. Dit maakt van het humanisme - laat dit voor eens en voor altijd duidelijk wezen - de ellendige ontkenning van het menselijke. Het humanisme is de baas die zijn eigen spelletje serieus neemt, die op handen wordt gedragen door wie in zijn schijnbaar offer de karikatuur herkent van het eigen reële offer, door wie een reden vindt op redding te hopen. Rechtvaardigheid, waardigheid, verhevenheid, vrijheid … zijn die keffende en jankende woorden meer dan schoothondjes waarvan de meesters in alle sereniteit de terugkeer afwachten nadat heroïsche knechten het recht verwierven ze aan de leiband uit te laten? Die woorden gebruiken, is vergeten dat ze de ballast zijn die de macht toelaat zich te verheffen en buiten bereik inbeelden dat meesters niet een regime dat ervoor kiest het op dergelijke universele wijze te te blijven. Men kan zich mythische offer van zijn veralgemenen, zich erop toelegt ze te achtervolgen en te vernietigen. Men kan dan bij rechte ongerust worden over het feit dat links hiertegen slechts een mekkerende woordenvloed kan inbrengen waarin elk woord het “offer” van de oude meester in herinnering brengt en oproept tot een niet minder mythisch offer van een nieuwe meester (een linkse meester, een macht die de arbeiders zal neerschieten uit naam van het proletariaat). Verbonden met de notie van het offer, is het humanisme afkomstig uit de gemeenschappelijke angst van de meesters en de slaven, ze is niets meer dan de solidariteit van een gebrekkige mensheid. Maar elk woord wordt een wapen zodra het dient om verslag te doen van wie de strijd aanbindt met de gehiërarchiseerde macht. Lautréamont en de anarchisten uit het illegalisme hadden het begrepen, de dadaïsten ook.
De toe-eigenaar wordt dus eigenaar zodra hij de eigendom van de mensen en van de dingen in de handen gods legt, of in die van een andere universele transcendentie, zodat de almachtigheid op hem afstraalt als een gratie die elk van zijn handelingen heiligt. Een op dergelijke wijze geheiligde eigenaar tegenspreken, bestrijden, is het opnemen tegen God, tegen de natuur, tegen het vaderland, tegen het volk, kortom zichzelf uitsluiten van de fysieke en spirituele wereld. “Het komt er niet op aan te regeren en nog minder geregeerd te worden” schreef Marcel Havrenne zo mooi. Voor wie deze humor aan gepast geweld kan koppelen, bestaat er geen redding, geen verdoemenis, geen plaats in de universele orde, noch bij Satan, die grote slokop van gelovigen, noch in gelijk welke mythe, men is namelijk het levende bewijs van het nutteloze ervan. Ze zijn geboren voor een leven dat nog moet worden uitgevonden en in zoverre ze hebben geleefd, is het in die hoop dat ze aan hun einde kwamen. Twee onmiddellijke gevolgen van de eigenaardigheid van de transcendentie:
a) indien de ontologie betrokken is bij de transcendentie, dan rechtvaardigt elke ontologie a priori het bestaan van de meester en van de gehiërarchiseerde macht waarin hij zich weerspiegelt in min of meer ontaarde beelden;
b) bovenop het onderscheid tussen handenarbeid en intellectuele arbeid, tussen praktijk en theorie, komt het onderscheid tussen het reële arbeid-offer en de organisatie ervan als schijnbaar offer.
Het is verleidelijk om te proberen het fascisme uit te leggen als - onder andere - een geloofsbelijdenis, een boekverbranding, een autodafé van burgerij, geplaagd door de moord op god en door de vernietiging van grote heilige spektakel, en die zich nu toewijdt aan de duivel, aan omgekeerde mystiek, een zwarte mystiek met zijn eigen rites en brandoffers (holocausten). Mystiek en grootkapitaal.
Het mag ook niet worden vergeten dat de gehiërarchiseerde macht niet kan worden begrepen zonder transcendentie, zonder ideologieën, zonder mythes. De demystificatie staat trouwens klaar voor de overname van de mythe. Het volstaat om, op zeer filosofische wijze, de demystificatie in daden weg te laten. Na deze neutralisatie wordt elke demystificatie pijnloos, euthanisiërend, in één woord, humanitair. Behalve dan dat de demystificatie uiteindelijk de demystifactors zal demystifiëren.
Wordt vervolgd in nr 8 [deze vier vragen staan niet in de uitgave van Le Seuil, ze zijn rechtstreeks overgenomen uit IS 7]
Onder de vorm van comfortabele technieken (huishoudtoestellen, conserven, huurflats, Mozart voor iedereen), dringt de WELVAARTMAATSCHAPPIJ ons vandaag de elementen op van het OVERLEVEN. Het in stand houden ervan slorpte, en slorpt, voor de meeste mensen al hun energie op en zo verkijken ze de kans op LEVEN. Maar de organisatie die de materiële uitrusting van ons dagelijkse bestaan bepaalt, is van die aard dat ze, alhoewel ze ons in staat zou moeten stellen een rijk leven op te bouwen, ons daarentegen in een armoedige luxe dompelt, en doordat elk element van comfort ons op de nek valt met de schijn van een bevrijding en het gewicht van een knechting, wordt de vervreemding nog ondraaglijker gemaakt. Zo zijn we veroordeeld tot de slavernij van een bevrijdende arbeid.
Om dit te begrijpen, moet het probleem worden gezien in het licht van de hiërarchische macht. Maar het volstaat waarschijnlijk niet te zeggen dat de hiërarchische macht de mensheid sinds millennia beschermt zoals alcohol een foetus beschermt tegen verrotting en groei. Er moet worden duidelijk gemaakt dat de hiërarchische macht het hoogste stadium en het historische alfa en omega is van de privétoe-eigening. De privétoe-eigening van haar kant kan worden gedefinieerd als de toe-eigening van dingen door middel van de toe-eigening van mensen en de strijd tegen de natuurlijke vervreemding geeft aanleiding tot de sociale vervreemding.
De privétoe-eigening vereist een ORGANISATIE VAN DE SCHIJN die de radicale tegenstellingen verhult. De knechten moeten zichzelf zien als beschadigde weerspiegelingen van de meester. Ze versterken op die manier, de spiegel van de denkbeeldige vrijheid voorbij, hun eigen onderdanigheid en passiviteit. De meester daarentegen moet zich identifiëren met de mythische en perfecte knecht van een god of van een transcendentie die niets anders is dan de heilige en abstracte voorstelling van de TOTALITEIT van de wezens en de dingen waarop hij zijn even reële als ontegensprekelijke macht uitoefent, vooral dan omdat hij dit algemeen aannemelijk maakt door zich de deugd van zijn opoffering toe te kennen. Tegenover de reële opoffering van de knechten staat het mythische offer van de heerser, het ene ontkent het andere, wat vreemd is wordt gemeengoed en omgekeerd, iedereen vervult zijn rol door de inversie van de andere te zijn. Uit deze gemeenschappelijke vervreemding ontspruit de harmonie, een negatieve harmonie waarvan het offer de fundamentele eenheid is. Deze objectieve (en perverse) harmonie wordt in stand gehouden door de mythe. Deze term wordt gebruikt om de organisatie van de schijn aan te duiden in de unitaire maatschappijen, dat wil zeggen in de maatschappijen waar de slavendrijvende, de tribale of de feodale macht officieel wordt uitgeoefend in naam van een goddelijke authoriteit en waar deze heiligheid de greep van de macht over de totaliteit goedkeurt.
Maar de harmonie “SCHENKEN van zichzelf” autonoom zal worden en die oorspronkelijk was gebaseerd op het bevat een relatievorm die zich zal ontwikkelen, zichzelf vernietigen. Die relatie berust op een gefragmenteerde UITWISSELING (van handelswaar, geld, producten, arbeidskracht, …), met andere woorden de uitwisseling van een fragment van zichzelf dat de basis is van het burgerlijke begrip van vrijheid. Deze vorm van uitwisseling ontstaat uit de handel en de techniek die stilaan de landbouweconomieën zal overheersen.
Met het aan de macht komen van de burgerij wordt de eenheid van de macht vernietigd. De kapitalistische mechaniek maakt van de heilige privétoe- eigening een lekentoe-eigening. De totaliteit, bevrijd van de heilige wurggreep op de macht, is concreet geworden, ogenblikkelijk. Het gefragmenteerde tijdperk is niet meer dan een opeenvolging van pogingen om de onbereikbare eenheid te heroveren, om een ersatz van het heilige weer tot leven te wekken en er de macht in onder te brengen.
Een revolutionair moment vindt plaats wanneer “alles wat de realiteit voorstelt” zijn onmiddellijke WEERGAVE krijgt. De rest van de tijd zal de gehiërarchiseerde macht, steeds verder verwijderd van zijn magische en mystieke luister, alles uit de kast halen om te doen vergeten dat ze door de totaliteit (die niets anders is dan de realiteit) wordt aangeklaagd als zijnde een bedrieger, een usurpator.
Door de mythische organisatie van de schijn frontaal aan te vallen, hebben de burgerlijke revoluties ondanks zichzelf een belangrijk pijnpunt aangepakt, niet alleen van de unitaire macht, maar vooral van de hiërarchische macht onder welke vorm dan ook. Zou deze onvermijdelijke vergissing ook een van de dominante trekjes van de burgerlijke geest, het schuldcomplex, uitleggen? Het staat hoe dan ook buiten twijfel dat het om een onvermijdelijke vergissing gaat.
Een vergissing eerst en vooral omdat eens de leugenachtige sluier doorbroken die de privétoe-eigening verbergt, de mythe uit elkaar spat en een leegte nalaat die alleen kan worden gevuld met een juichende vrijheid en een grote poëzie. Toegegeven, de orgastische poëzie heeft tot op vandaag die macht niet neergehaald. Ze is daar, om makkelijk te verklaren redenen, niet in geslaagd en haar tweeslachtige kenmerken wijzen op de uitgedeelde klappen en helen tezelfdertijd de toegebrachte wonden. Het volstaat nochtans - en we laten de historici en de estheten hun verzamelingen - aan de korsten van de herinnering te krabben om de macht in zijn volle omvang weer te laten bloeden onder de kreten, de woorden en de aloude daden. Heel de organisatie van het overleven van de herinneringen zal de vergetelheid er niet van weerhouden ze te wissen naarmate ze oplossen in het niets door levend te worden net zoals ons overleven zal oplossen in de verwezenlijking van ons dagelijks leven. Het was een onvermijdelijk proces: zoals Marx aantoonde was de opkomst van de ruilwaarde en haar symbolische vervanging door het geld het begin van een latente en diepe crisis binnen de unitaire wereld. Zo introduceert de handelswaar in de menselijke relaties een universele eigenschap (een biljet van 1000 frank vertegenwoordigt al wat ik kan aankopen voor die som) en een gelijkwaardigheid uitwisseling tussen evenwaardige dingen). Deze universele evenwaardigheid“ ontsnapt gedeeltelijk zowel aan de uitgebuite, maar beiden herkennen mekaar erin. Ze staan tegenover mekaar, niet meer ten gevolge van het mysterie van geboorte en afkomst zoals in de tijden van de adel, maar in een begrijpelijke transcendentie, die van de (het gaat om een Deze “universele uitbuiter als aan de Logos, een geheel aan voor iedereen verstaanbare wetten, zelfs als deze verstandhouding omgeven wordt door het mysterie. Een mysterie met zijn ingewijden, zijn priesters in de eerste plaats, die de Logos in het limbo van de goddelijke mystiek proberen te houden, om weldra die plaats en die waardigheid over te dragen aan de filosofen, daarna aan de technici. Van de Republiek van Plato naar de cybernetische Staat.
Onder druk van de ruilwaarde en van de techniek (die men als “voor de hand liggende bemiddeling” kan beschouwen) wordt de heilige mythe langzaam een lekenmythe. Twee opmerkingen:
a) De Logos, zich bevrijdend uit de unitaire mythe, maakt zich waar in en tegen de mythe. Bovenop de magische en analoge gedragsstrukturen komen nu rationele en logische gedragsstrukturen die de eerdere ontkennen en behouden (wiskunde, poetica, economie, esthetica, psychologie, …);
b) Telkens de Logos of “de organisatie van de verstaanbare schijn” aan autonomie wint, heeft hij de neiging zich los te werken uit het heilige en zich te fragmenteren. Zo vormt hij een dubbel gevaar voor de unitaire macht. We weten al dat het heilige de greep van de macht op de totaliteit uitdrukt en dat wie toegang wil krijgen tot de totaliteit de bemiddeling van de macht nodig heeft. Het verbod dat weegt op de mystici, op de alchemisten, op de gnostici bewijst dit voldoende. Dit verklaart ook waarom de huidige macht de deskundigen “beschermt”, zonder ze helemaal te vertrouwen, en ze vaag beschouwt als de missionarissen van een opnieuw geheiligde Logos. Er zijn historische signalen die op geleverde inspanningen wijzen om binnen de unitaire mystieke macht een tegenmacht te vormen die aanspraak maakt op eenheid in naam van de Logos: het christelijke syncretisme dat God verklaart vanuit de psychologie, de beweging van de Renaissance, de Hervorming, de Verlichting.
De meesters die de eenheid van de Logos probeerden te bewaren, zagen terdege in dat de macht alleen door de eenheid stabiel blijft. Bij nader inzicht waren hun inspanningen niet zo vergeefs als de fragmentatie van de Logos in de 19de en 20ste eeuw lijkt te bewijzen. In die algehele atomisering versplinterde de Logos in gespecialiseerde technieken (fysica, biologie, sociologie, papyrologie, noem maar op), maar de simultane terugkeer naar de totaliteit werd krachtiger afgedwongen. Vergeet niet dat een technocratisch almachtige bevoegdheid volstaat om de totaliteit te plannen, om de mythe te vervangen door de Logos en de greep mogelijk te maken op de totaliteit door een toekomstige (cybernetische) unitaire Macht. In dit perspectief heeft de droom van de encyclopedisten (onbeperkte uiterst gerationaliseerde vooruitgang) slechts twee eeuwen getalmd alvorens zich aan te dienen. Dit is ook de toekomst die de stalino-cybernetici voor ons in petto hebben. En het is tevens het perspectief van de totalitaire eenheid aankondigd door de “vreedzame samenleving”. Hoog tijd dat iedereen zich hiervan bewust wordt en nu al weerstand biedt.
Het slagveld is gekend. Het komt erop aan de strijd voor te bereiden vóór de inzegening van de politieke coïtus tussen de patafysicus, gewapend met zijn totaliteit zonder techniek en de cyberneticus met zijn techniek zonder totaliteit.
Voor de aanvaardbaar hiërarchische macht is de ontheiliging van de mythe slechts als de Logos weer wordt geheiligd, of toch minstens de elementen ervan. Het heilige aanvallen, komt - dat is ontheiligende welbekend - neer op het bevrijden van de totaliteit, met andere woorden op het vernietigen van de macht. Maar de verkruimelde, armzalige, onophoudelijk betwiste macht van de burgerij behoudt een relatief evenwicht door op deze tweeslachtigheid te steunen: de technologie die haar objectief ontheiligt, lijkt subjectief op een instrument voor de bevrijding. Geen echte bevrijding zoals alleen bereikbaar door de ontheiliging, door het einde van het spektakel, maar een karikatuur, een ersatz, een uitgelokte hallucinatie. Wat naar het hiernamaals werd verbannen door de unitaire wereldvisie (het beeld van de verheffing), wordt door de gefragmenteerde macht overgebracht naar een toekomstig welzijn (het beeld van het project) van een dansende dageraad gebouwd op de mestvaalt van het heden. Dageraad die niets meer is dan het heden, vermenigvuldigd door het aantal te produceren gadgets. De slogan “Leef in God” is vervangen door de humanistische formule “Overleef beter” ook wel verwoord als “Blijf jong van hart en je zal lang leven”.
De ontheiligde en gefragmenteerde mythe verliest haar glans en haar spiritualiteit. De mythe verarmt, ze behoudt haar oude eigenschappen maar ze worden op een concrete, brutale, tastbare manier onthuld. God is niet langer de regisseur en in afwachting dat de Logos, met de wapens techniek en de wetenschap, de mythe overneemt, duiken de spoken vervreemding overal op en verstoren ze de orde. Let goed op, dit voorboden van een toekomstige orde. Vanaf nu moeten we beginnen spelen als we willen vermijden dat de toekomst in het teken van het overleven wordt geplaatst, of dat het onmogelijk geworden overleven radicaal verdwijnt (de hypothese van een zelfmoord van de mensheid) en daarmee samenhangend, al de ervaring van de constructie van het dagelijkse leven. De vitale doelen van een strijd voor de constructie van het dagelijkse leven zijn de plekken van elke hiërarchische macht. Het ene opbouwen is het vernietigen. De volgende elementen, gevangen in de draaikolk ontheiliging en de herheiliging, zijn en blijven onze prioriteiten: de organisatie van de schijn en het spektakel dat het bestaan van iedereen ontkent; de scheiding als fundament van het privéleven omdat dit de plaats is waar de objectieve scheiding tussen bezitters en bezitlozen wordt geleefd en op elk vlak tot uiting komt; en het offer. Deze drie elementen zijn vanzelfsprekend onderling afhankelijk, net zoals hun tegenstellingen trouwens, participatie, van van zijn de de de zwakke andere van de communicatie, realisatie. Hetzelfde geldt voor hun context: de niet-totaliteit (een gebrekkige wereld, of een gecontroleerde totaliteit) en de totaliteit.
De menselijke relaties die ooit werden opgelost in de goddelijke transcendentie (met andere woorden, de totaliteit in de greep van het heilige), sedimenteerden en kregen vaste vorm zodra het heilige ophield een katalysator te zijn. De materialiteit ervan kwam aan het licht en terwijl de wispelturige wetten van de economie de Voorzienigheid opvolgden, doorbrak de macht van de mensen die van de goden. De mythische rol die iedereen toen speelde onder de goddelijke spotlights is vandaag vervangen door een veelheid aan rollen waarbij de maskers van de toneelspelers - en van de figuranten -, zelfs al zijn ze menselijk, blijven eisen dat ze hun echte leven ontkennen, geheel volgens de dialectiek van het mythische en het reële offer. Het spektakel is slechts de ontheiligde en gefragmenteerde mythe. Dit is het pantser van de macht (men kan het ook de essentiële mediatie noemen) die kwetsbaar wordt voor elke slag of stoot zodra hij er niet meer in slaagt om, in de cacofonie die alle kreten smoort en harmoniseert, zijn ware natuur van de privétoe-eigening te verhullen. En de ellende die hij aan iedereen in wisselende dosis uitdeelt.
In het kader van een gefragmenteerde macht, aangevreten door de ontheiliging, verarmen de rollen zich, net zoals het spektakel een verarming is ten opzichte van de mythe. De rollen verraden de mechaniek en de kunstgreep met zoveel logheid dat de macht, om de populaire aanklacht tegen het spektakel te ontkrachten, geen andere keuze heeft dan zelf, op nog loggere wijze, het intiatief te nemen van deze aanklacht door toneelspelers of ministers te veranderen, of door het organiseren pogroms tegen veronderstelde of prefab zwarte schapen (agenten van Moskou, van Wall Street, van de joodse wereldmacht, van de tweehonderd families [een Franse complottheorie uit 1936 https://fr.wikipedia.org/wiki/Deux_cents_familles]). Dit betekent ook dat elke toneelspeler of figurant van het leven, ondanks zichzelf, heeft plaatsgemaakt voor de opschepper, de aansteller, dat de stijl naar de achtergrond verdwijnt en de plaats wordt ingenomen door de aanpak.
De mythe als onbeweeglijke totaliteit, slokt de beweging op (zo is bedevaart bijvoorbeeld een vervulling en een avontuur binnenin immobiliteit). Enerzijds kan het spektakel slechts toegang krijgen tot totaliteit door die te herleiden tot een fragment en een opeenvolging van fragmenten (de psychologische, sociologische, biologische, filologische, mythologische Weltanschauungen), anderzijds bevindt het spektakel zich op het kruispunt van de bewegingen van de ontheiliging en van de pogingen tot herheiliging. Zo kan het spektakel de onbeweeglijkheid slechts opleggen binnenin de reële beweging, binnenin de beweging die haar verandert ondanks haar weerstand. In het tijdperk van de fragmentatie maakt de organisatie van de schijn van de beweging een lineaire opeenvolging van onbeweeglijke ogenblikken (deze hortende en stotende voortbeweging wordt perfect weergegeven door het stalinistische dialectisch materialisme). In wat we “de kolonisatie van het dagelijkse leven” noemden, bestaan er geen andere veranderingen dan veranderingen in gefragmenteerde rollen. Men is, volgens min familiehoofd, verbruiker. En of meer verplichte welvoeglijkheid, opeenvolgend burger, liefdespartner, politieker, specialist, vakman, producent, nochtans, welke heerser voelt zichzelf niet overheerst? Voor iedereen geldt: neuken soms, verneukt altijd!
Het gefragmenteerde tijdperk laat er tenminste geen enkele twijfel over bestaan: het dagelijkse leven is het strijdperk van het gevecht tussen de totaliteit en de macht die al zijn energie mobiliseert om de totaliteit te controleren.
Wat we eisen wanneer we van de gehiërarchiseerde macht de macht over het dagelijkse leven opeisen, is alles. We bevinden ons in het algemene conflict, van de huiselijke ruzie tot de revolutionaire oorlog, en we zetten in op de levenswil. Dat betekent dat we moeten overleven als anti-overlevers. We zijn fundamenteel geïnteresseerd in momenten waarop het leven doorheen de ijstijd van het overleven breekt (of het nu gaat om onbewuste, theoretische, historische (zoals de revolutie) of persoonlijke momenten). Maar we moeten onder ogen zien dat we ook worden verhinderd om vrij het verloop van dergelijke momenten te volgen (behalve het moment van de revolutie zelf), zowel ten gevolge van de algemene onderdrukking door de macht als door de noodzakelijkheden van onze strijd, van onze taktiek, enzovoort. Het komt er eveneens op aan een middel te vinden om het bijkomende “foutenpercentage” goed te maken door die momenten uit te breiden en door hun kwalitatieve reikwijdte te benadrukken. Wat verhindert dat hetgeen we zeggen over de constructie van het dagelijkse leven wordt heropgevist door de cultuur en de ondercultuur (het tijdschrift Arguments, academische denkers met betaald verlof), is net dat elk van de situationistische ideeën het trouwe verlengstuk is van op elk ogenblik en door duizenden mensen uitgevoerde handelingen om te vermijden dat een dag niet meer zou zijn dan vierentwintig verspilde uren. Zijn we een avantgarde? Zo ja, dan gaat de avantgarde hand in hand met de realiteit.
We beweren niet dat we het monopolie hebben op de intelligentie maar wel op haar gebruik. We hebben een strategische positie, centraal in elk conflict. Wanneer iemand onze teksten in de goot gooit omdat ze hem de haren ten berge doen rijzen, dan heeft die daad meer betekenis dan moest hij ze lezen, half begrijpen en ons een verduidelijking vragen waarmee hij zichzelf kan bewijzen dat hij een intelligent en gecultiveerd mens is, met andere woorden een domoor. Men zal vroeg of laat moeten begrijpen dat de woorden en zinnen die we gebruiken achterlopen op de realiteit, met andere woorden, dat de vertekening en de onhandigheid van onze manier om ons uit te drukken (hetgeen door iemand met goede smaak niet onterecht werd omschreven als “een nogal hermetisch en irritant terrorisme”), te maken hebben met het feit dat we ons ook hier in het centrum bevinden, op de warrige grens waar het oneindig complexe gevecht wordt geleverd tussen de taal die door de macht wordt gevangen gehouden (conditionering) en de bevrijde taal (poëzie). We verkiezen, boven wie een stap te laat achter ons aanholt, iemand die ons uit ongeduld verwerpt omdat onze taal nog geen authentieke poëzie is, dat wil zeggen, nog geen vrije constructie van het dagelijkse leven.
Alles wat verband houdt met de gedachte staat in verband met het spektakel. De meeste mensen leven in doodsangst, wijselijk onderhouden door de macht, ooit wakker te worden voor zichzelf. De conditionering, de speciale poëzie van de macht, breidt haar greep zo ver uit (alle materiële uitrusting is haar bezit: pers, TV, stereotypen, magie, traditie, economie, technologie - wat we de gevangen taal noemen) dat ze erin slaagt hetgeen Marx de niet gedomineerde sector noemt, te vervangen door een andere (zie verder punt 26, het robotportret van de “overlever”). Maar de ervaring, de belevenis laat zich niet zo gemakkelijk herleiden tot een opeenvolging van lege voorstellingen. De weerstand tegen de uitwendige organisatie van het leven, dat wil zeggen tegen de organisatie van het leven als overleven, bevat meer poëzie dan al wat ooit werd uitgegeven in verzen of in proza. En de poëet, in de letterlijke betekenis van het woord, is diegene die dit heeft begrepen of minstens aangevoeld. Maar dergelijke poëzie wordt zwaar bedreigd. Natuurlijk is die poëzie, vanuit situationistisch standpunt, niet klein te krijgen en niet recupereerbaar door de macht (een gerecupereerde daad wordt een stereotype, een conditionering, taal van de macht). Dat neemt niet weg dat die poëzie volledig omcirkeld is door de macht. Het isolement is de manier van de macht om het onoverwinnelijke te omcirkelen en in haar greep te houden en toch is dit isolement onleefbaar. De twee kaken van de tang zijn enerzijds de dreiging met desintegratie (waanzin, ziekte, dakloosheid, zelfmoord), anderzijds de afstandsbediende therapieën (lege communicatie, cohesie van familie of vrienden, psychanalyse ten dienste van de vervreemding, medische zorg, ergotherapie). De eerste staat de dood toe, de tweede maakt het overleven mogelijk. De Situationistische Internationale zal zich vroeg of laat therapeutisch moeten opstellen: we zijn bereid om de poëzie gemaakt door allen te verdedigen tegen de valse poëzie uitsluitend afkomstig van de macht (conditionering). Het is belangrijk dat de geneeskundigen en de psychanalysten dit eveneens begrijpen, op straffe van op een dag, net zoals de architecten en de andere apostelen van het overleven, de gevolgen van hun daden te moeten ondergaan.
Elk onopgelost, niet overstegen antagonisme verzwakt vanzelf. Die antagonismen kunnen pas evolueren wanneer ze gevangen blijven in de oude, niet overstegen vormen (anticulturele kunst in het culturele spektakel bijvoorbeeld). Elk radicaal niet-zegevierend verzet, of half zegevierend - hetgeen hetzelfde is - verwelkt langzaam in reformistisch verzet. Gefragmenteerde tegenstand is zoals de tanden van een raderwerk, ze grijpen op elkaar in en houden de machine van het spektakel, van de macht draaiend.
De mythe hield alle antagonismen binnen het archetype van het manicheïsme. Maar waar is het archetype te vinden in een gefragmenteerde maatschappij? In feite verschijnt de herinnering aan de oude antagonismen, uiteraard onder hun verminderde en niet agressieve vorm, vandaag als de laatste inspanning voor coherentie in de organisatie van de schijn. Het spektakel is immers het spektakel geworden van de verwarring en van de gelijkwaardigheden. We zijn bereid elk spoor uit te wissen van die herinneringen door in een nabije radicale strijd alle energie te verzamelen afkomstig uit de oude antagonismen. Uit alle door de macht ommuurde bronnen kan een stroom ontspringen die het relief van de wereld verandert.
In een karikatuur van de antagonismen dringt de macht er bij iedereen op aan voor of tegen Brigitte Bardot te zijn, de nieuwe roman, de citroën 2 PK, de spaghetti, de mescal, de minirok, de VN, de Klassieken, de nationalisering, de atoomoorlog en liften [auto-stop]. Iedereen wordt om een mening gevraagd over alle mogelijke details om gemakkelijker een mening over de totaliteit te kunnen verhinderen. Dit maneuver, hoe zwaar op de hand ook, zou gelukt zijn indien de handelsreizigers die er van deur tot deur mee moeten leuren, zich niet bewust waren geworden van hun eigen vervreemding. De passiviteit, aan de bezitloze massa opgelegd, wordt nu uitgebreid met de groeiende passiviteit van de machthebbers en van de belanghebbenden, onderworpen aan de abstracte wetten van de markt en van het spektakel en genietend van een steeds minder doeltreffende macht over de wereld. Nu al zien we de tekens aan de wand van een revolte bij de vedetten die proberen te ontsnappen aan de publiciteit of bij de leiders die hun eigen macht bekritiseren, Brigitte Bardot of Fidel Castro. (Als dergelijke neigingen bij deze laatste al ooit bestaan hebben, zijn ze snel verdwenen. De Situationisten waren de eersten om zijn despotische gedrag en zijn vrijheidsberovende politiek aan te klagen. De andere vedette heeft zich evenmin ontdaan van haar merknaam waarvan de uiterste armoede slechts de lach en de revolte kan opwekken bij al wie de intelligentie en de gevoeligheid heeft om de strijd tegen het dierenleed niet te scheiden van de strijd voor de menselijke emancipatie.) De instrumenten van de macht verslijten en daar moet rekening mee worden gehouden want ook die instrumenten snakken naar vrijheid.
Zodra de slavenopstand de machtsstruktuur dreigde omver te werpen en te onthullen wat de transcendentie gemeen heeft met het mechanisme van de privétoe-eigening, stond het christendom paraat om in grootse stijl een reformisme te ontwikkelen dat met zijn centrale democratische eis de slaven toegang gaf, niet tot de realiteit van een menselijk leven - hetgeen onmogelijk is zonder de toe-eigening en de uitsluiting aan het licht te brengen - maar wel tot de irrealiteit van een bestaan met een mythische bron geluk (de imitatie van Jezus Christus als te betalen prijs voor hiernamaals). Wat is er sindsdien veranderd? Het wachten op hiernamaals is het wachten op een betere toekomst geworden, het offer van het ware en onmiddellijke leven is de te betalen prijs voor de denkbeeldige vrijheid van een schijnleven. Het spektakel is waar de dwangarbeid wordt getransformeerd naar instemmende zelfopoffering. Niets is verdachter dan de formule “voor iedereen volgens zijn arbeid” in een wereld waarin het werk de chantage is van het overleven, om nog te zwijgen over de formule “voor iedereen volgens zijn behoeften” in een wereld waarin de behoeften worden bepaald door de macht. Elke constructie die zichzelf autonoom, en dus partieel, denkt waar te maken, zonder er rekening mee te houden dat ze feitelijk wordt bepaald door de negativiteit waarin alles en iedereen baadt, valt onder het reformisme. Het is bouwen op drijfzand alsof het om moedergesteente gaat. Het misprijzen voor en de gebrekkige kennis van het door de hiërarchische macht bepaalde kader leiden uiteindelijk tot een versterking van dat kader. Spontane daden daarentegen die we overal zien ontluiken tegen de macht en zijn spektakel moeten worden gewaarschuwd tegen de obstakels en een taktiek vinden die rekening houdt met de kracht van de tegenstander en zijn mogelijkheden tot recuperatie. Deze taktiek, die we zullen populariseren, is de détournement, de verdraaiing, de kaping.
Het offer kan niet bestaan zonder beloning. In ruil voor hun reële offer krijgen de arbeiders de instrumenten aangereikt voor hun bevrijding (comfort, gadgets) maar het gaat om een zuiver fictieve bevrijding vermits de macht de gebruiksaanwijzing van alle materiële uitrusting in handen houdt; gewoon omdat de macht de instrumenten en de gebruikers ervan voor het eigen doel gebruikt. De christelijke en burgerlijke revoluties hebben het mythische offer, het “offer van de meester”, gedemocratiseerd. Vandaag zijn er talloze ingewijden die kruimels van de macht verzamelen door de totaliteit van hun gefragmenteerde kennis in openbare dienst te stellen. We noemen ze niet meer “ingewijden”, of “priesters van de Logos”, maar gewoon “deskundigen, experten of specialisten”.
Op het gebied van het spektakel is hun macht onmiskenbaar: de kandidaat van “Quitte ou double” [TV spelprogramma] en de ambtenaar van de Post die het de hele dag hebben over de mechanische subtiliteiten van hun 2 PK, voelen zich allebei deskundig en we weten welk voordeel de productiechefs uit dergelijke identificaties halen om de geschoolde arbeiders te temmen. De ware opdracht van de technocraten zou de eenmaking van de Logos zijn indien ze niet, ten gevolge van een van de tegenstrijdigheden van de gefragmenteerde macht, beperkt bleven tot hun eigen belachelijke isolement. Vervreemd door hun wederzijdse interferenties, kennen ze alles van een fragment en het geheel ontsnapt hen. Welke reële controle over een atoomwapen heeft een atoomtechnicus nog, een strateeg, een politiek specialist, etc? Welke absolute controle kan de macht hopen uit te oefenen op alle daden die tegen haar worden bedacht en gericht? Er verschijnen zoveel actoren ten tonele dat alleen de chaos nog meester is. “De orde heerst maar regeert niet.” (redactionele noot in het nr. 6 van Internationale Situationniste)
In de mate dat de deskundige deelneemt aan het uitwerken van instrumenten die de wereld veranderen en conditioneren, bereidt hij de revolte van de geprivilegeerden voor. Dergelijke revolte wordt tot op vandaag fascisme genoemd. Het is voornamelijk een operetterevolte – vond Nietzsche niet dat Wagner zijn voorganger was? – waarin de acteurs, lang op een zijspoor gehouden waar ze zich gaandeweg minder en minder vrij voelen, plots de hoofdrol opeisen. Vanuit een klinisch standpunt is het fascisme de tot het uiterste gedreven hysterie van de spectaculaire wereld. Het is op dit hoogtepunt dat het spektakel tijdelijk zijn eenheid kan waarmaken, waarbij het tezelfdertijd een radicale onmenselijkheid onthult. Met het fascisme en het stalinisme, dat er de romantische crises van zijn, onthult het spektakel zijn ware aard: het is een ziekte.
We zijn vergiftigd door en verslaafd aan het spektakel. Al het benodigde voor de ontwenningskuur (met andere woorden, de zelfconstructie van ons dagelijkse leven) is in handen van de specialisten. We zijn dus uitermate, maar om andere redenen, geïnteresseerd in hen. Zo heb je de wanhopige gevallen: we zullen niet proberen uitleggen aan de deskundigen van de macht, aan de regeerders, hoe groot hun delirium wel is. Anderzijds zijn we bereid rekening te houden met de wrok van deskundigen, gevangen in een enge, belachelijke en onterende rol. Maar men zal moeten aanvaarden dat ons begrip niet grenzeloos is. Wanneer ze, ondanks onze inspanningen, koppig de conditionering blijven produceren die hun eigen dagelijkse leven koloniseert alsook blijvend hun slechte geweten en hun verbittering ten dienste stellen van de macht; wanneer ze de denkbeeldige voorstelling in de hiërarchie blijven verkiezen boven de verwezenlijking van het echte leven; wanneer ze met veel uiterlijk vertoon hun specialiteit blijven verkondigen (hun schilderijen, hun romans, hun vergelijkingen, hun sociometrie, hun psychanalyse, hun kennis en hun balistiek); wanneer ze tenslotte, in het besef – en binnenkort zullen ze worden verondersteld het te weten – dat de gebruiksaanwijzing van hun specialisatie alleen in handen is van de Situationistische Internationale en van de macht, toch verkiezen de macht te dienen omdat de macht, gesterkt door hun inertie, hen tot op heden heeft uitverkoren tot dienaren, dat ze dan maar doodvallen! Guller dan dat kunnen we niet zijn. Dat ze het mogen begrijpen en dat ze bovenal mogen begrijpen dat de revolte van de niet-regerende actoren gekoppeld is aan de revolte tegen het spektakel (zie verderop de stelling over de SI en de macht)
De algemene banvloek die rust op het lompenproletariaat is een gevolg van het gebruik ervan door de burgerij. Ze kreeg van hen, bovenop het in evenwicht houden van de macht, de twijfelachtige krachten van de orde aangeleverd: meisjes, verklikkers, hand- en spandiensten, kunstenaars, … Maar binnenin het lompenproletariaat is de opmerkelijk radicale kritiek op de maatschappij van de arbeid latent aanwezig. Het misprijzen voor de handlangers en de bazen bevat een waardevolle kritiek op de arbeid als vervreemding, kritiek die tot op heden niet in overweging werd genomen, omdat het lompenproletariaat vol dubbelzinnigheden zit, maar ook omdat de productie van het welzijn en de strijd tegen de natuurlijke vervreemding zowel in de 19de als in het begin van de 20ste eeuw nog werden beschouwd als aanvaardbare voorwendselen.
Eens geweten dat de overvloed aan verbruiksgoederen niets anders was dan de andere zijde van de vervreemding in de productie, krijgt het lompenproletariaat een nieuwe dimensie; het bevrijdt haar misprijzen voor het georganiseerde werk dat langzaamaan, in het tijdperk van de Welfare State, het gewicht krijgt van een eis die alleen de regeerders nog weigeren onder ogen te zien. Ondanks de pogingen tot recuperatie door de macht wordt elke ervaring van het dagelijkse leven, elke poging tot constructie van dat leven (illegaal die constructie, sinds de vernietiging van de feodale macht toen die constructie werd beperkt in reikwijdte en voorbehouden aan enkelen) in feite verwezenlijkt door de kritiek van de vervreemdende arbeid en door de weigering zich te onderwerpen aan de dwangarbeid. In die mate zelfs dat het nieuwe proletariaat ertoe neigt zich negatief voor te stellen als “het Front tegen de dwangarbeid” dat iedereen verzamelt die weerstand biedt tegen de recuperatie door de macht. Dit is de omschrijving van ons actieterrein waar we de list van de geschiedenis uitspelen tegen de list van de macht, hier zetten we in op de arbeider (metaalarbeider of kunstenaar) die – bewust of niet – het werk en het georganiseerde leven weigert, en zetten we in tegen diegene die – bewust of niet – aanvaardt om de bevelen van de macht op te volgen. In dit perspektief is het redelijk om een overgangsperiode te voorzien waarin de automatisering en de wil van het proletariaat het werk volledig overlaten aan de specialisten, zodat de managers en bureaucraten worden gereduceerd tot tijdelijke slaven. In een algemene automatisering, zullen de “arbeiders”, in plaats van toezicht houden op de machines, toezicht houden over de cybernetische deskundigen die er nu slechts voor moeten zorgen de productie te verhogen, productie die niet meer de prioritaire sector zal zijn, maar ten gevolge van een ommekeer van perspectief, zal instaan voor de voorrang van het leven op het overleven.
De unitaire macht streefde ernaar het individuele bestaan op te lossen in een collectief bewustzijn zodat elke sociale eenheid zichzelf subjectief kon beschouwen als een deeltje met een welbepaald gewicht drijvend in olie. De vereiste was dat iedereen zich ondergedompeld voelde in deze vanzelfsprekendheid die alleen door de hand Gods, schuddend aan het vat, werd gebruikt voor doeleinden die uiteraard het begrip van elke mens apart overstegen. Doeleinden die zich opdrongen als afkomstig van een opperwil en betekenis gaven aan de minste verandering. (Elke beroering was trouwens een stijgende of dalende weg naar de harmonie: de Vier Rijken, het Rad van Fortuin, de beproevingen die ons door de goden worden toegezonden.) Men kan spreken van een collectief bewustzijn omdat het zowel van elk individu apart is als van iedereen: bewustzijn van de mythe en bewustzijn van het eigen-bestaan-in-de-mythe. De kracht van de illusie was van die aard dat het authentiek ervaren leven haar betekenis haalde uit wat niet authentiek was. Vandaar ook de klerikale veroordeling van het leven, teruggebracht tot een pure mogelijkheid, tot een smerige materialiteit, tot ijdele schijn en tot de laagste trap van een transcendentie die ontspoort naarmate ze ontsnapt aan de mythische organisatie.
God stond garant voor de ruimte en voor de tijd die de unitaire maatschappij bepaalden. Hij was voor iedereen het gemeenschappelijke referentiepunt, tijd en ruimte verenigden zich in hem zoals de mensen zich in hem verenigden met hun gemeenschappelijke lot. In het gefragmenteerde tijdperk blijft de mens verscheurd tussen een tijd en een ruimte die door geen enkele transcendentie kan worden verenigd via de bemiddeling van een gecentraliseerde macht. We leven in een ontkoppelde tijdruimte, zonder enig referentiepunt en zonder coördinaten, alsof we nooit met onszelf in contact mogen komen, alhoewel alles er ons toe uitnodigt.
Er is echter een plaats waar we ons waarmaken en een tijd waarin we onszelf spelen. Het dagelijkse leven, waar we onszelf echt verwezenlijken, is omcirkeld door conditioneringen. We worden bepaald, omschreven, gedefinieerd door de enge ruimte van onze ware verwezenlijking en toch omschrijven we onszelf in de tijd van het spektakel. Of nog: ons bewustzijn is geen bewustzijn meer van de mythe en van het bijzonder-zijn-in-de-mythe, maar wel degelijk bewustzijn van het spektakel en bewustzijn van de bijzondere-rol-in-het-spektakel (ik heb eerder al gewezen op het verband van elke ontologie met een unitaire macht, men weze er hier aan herinnerd dat de crisis van de ontologie verschijnt met de fragmentatie). Of, om het nog anders uit te drukken: in de tijdruimte verhouding waarin iedereen en alles zich bevindt, is de tijd denkbeeldig geworden (het veld van de identificatie), de ruimte definieert ons, zelfs als we onszelf definiëren in het denkbeeldige en zelfs als het denkbeeldige ons als subjectiviteit definieert.
Onze vrijheid is die van een abstracte tijdelijkheid waarin we worden genoemd in de taal van de macht (die namen zijn de rollen die ons worden toebedeeld) en er wordt ons de keuze gelaten een officieel erkend synoniem te vinden. De ruimte van onze authentieke verwezenlijking daarentegen (de ruimte van ons dagelijkse leven) valt onder de heerschappij van de stilte. Er is geen naam om de ruimte van de levende ervaring te benoemen, behalve in de poëzie, in de taal die zich bevrijdt van de overheersing door de macht.
Door de mythe te ontheiligen en te fragmenteren, plaatste de burgerij eerste plaats afwijzing van mythe- van de de eis voor de onafhankelijkheid van het geweten op de denken, persvrijheid, vrijheid van onderzoek, bewustzijn hield dus op met een min of zijn. Het werd een bewustzijn in het spektakel speelt. Wat de meer burgerij (vrijheid van dogma). Het weerspiegelend bewustzijn te opeenvolgende rollen die men bovenal eiste, was dat de vrijheid van de actoren en van de figuranten in het spektakel niet meer werd georganiseerd door God, zijn flikken en zijn priesters, maar door de natuurlijke en economische wetten, “wispelturig en onmeedogenloos”, waarvan de flikken en priesters ons ook nu weer ten dienste dwingen.
God werd ons afgerukt als een nutteloos verband en de gapende wonde blijft. Inderdaad, het verband verhinderde de littekenvorming maar rechtvaardigde het lijden, gaf er een betekenis aan die toch enkele dosissen morfine waard was. Vandaag wordt het lijden niet meer gerechtvaardigd en de morfine is duur. De scheiding is concreet geworden. Gelijk wie kan er de vinger op leggen en de enige remedie die de cybernetische maatschappij ons aanbiedt, is toeschouwer te worden van het gangreen en de verrotting, toeschouwer van het overleven.
Het drama van het bewustzijn waar Hegel het over heeft is veeleer het bewustzijn van het drama. Het Romantisme weerklinkt als de kreet van de ziel die van het lijf wordt losgerukt, een lijden dat nog pijnlijker is omdat iedereen geïsoleerd het hoofd moet bieden aan de val van de heilige totaliteit en van alle huizen van Usher.
De totaliteit is de objectieve realiteit en de subjectiviteit kan zich slechts in die beweging voegen door zich te verwezenlijken. Al wat niet de verwezenlijking van het dagelijkse leven is, voegt zich bij het spektakel die het overleven diepvriest (winterslaap) en in schijfjes hakt. De authentieke verwezenlijking is slechts mogelijk in de objectieve realiteit, in de totaliteit. Al de rest is karikatuur. De objectieve zelfverwezenlijking in het mechanisme van de macht is een succes van objecten die worden gemanipuleerd door de macht (dit is de “objectieve realisatie in de subjectiviteit” van de gekende kunstenaars, van de vedetten, van de personages in Who's Who). Op het vlak van de organisatie van de schijn wordt elk succes – en ook elke mislukking – opgeblazen tot het een stereotype wordt, en gevulgariseerd door de informatiekanalen alsof het om het enig mogelijke succes of de enig mogelijke mislukking ging. Tot op heden bleef de macht de enige rechter, alhoewel zijn vonnissen onder druk worden gezet. Zijn criteria zijn alleen aanvaardbaar door wie het spektakel aanvaardt en genoegen neemt er een rol in te spelen. Op dit podium zijn geen artiesten meer, alleen figuranten.
De tijdruimte van het privéleven wordt geharmoniseerd in de tijdruimte van de mythe. Deze geperverteerde harmonie wordt van antwoord gediend door Fourier met zijn universele harmonie. Zodra de mythe ophoudt het individuele en het gedeeltelijke op te nemen in een totaliteit gedomineerd door het heilige, richt elk fragment zich op tot een totaliteit. En het fragment dat totaliteit wordt, is het totalitaire. In de ontkoppelde tijdruimte die het privéleven uitmaakt, verstevigt de tijd, die een absoluut gegeven is geworden van de abstracte vrijheid van het spektakel, net door die ontkoppeling de absolute ruimtelijkheid van het privéleven, het isolement en de bekrompenheid ervan. Het mechanisme van het vervreemdende spektakel spreidt een dergelijke kracht tentoon dat het privéleven uiteindelijk wordt beschreven als wat geen spektakel meer is. Ontsnappen aan spectaculaire categorieën en aan de rollen wordt nu gezien als bijkomende onteigening, als een ongemak dat de macht gebruikt voorwendsel om het dagelijkse leven te herleiden tot een opeenvolging handelingen zonder belang (zich neerzetten, zich wassen, een deur openen).
Het spektakel dat zijn normen oplegt aan de ervaring, aan de belevenis vindt zijn oorsprong in die ervaring, in die belevenis. De tijd van het spektakel, die wordt beleefd in de vorm van opeenvolgende rollen, zorgt ervoor dat de ruimte van de authentieke belevenis de plaats wordt van het objectieve onvermogen terwijl, gelijktijdig, de objectieve onmogelijkheid, afkomstig uit de conditionering van de privétoe-eigening, ervoor zorgt dat het absolute spektakel de rol krijgt van de virtuele vrijheid.
Wat wordt geboren uit de ervaring, uit de belevenis wordt slechts erkend door het spektakel wanneer het zijn uitdrukking vindt als stereotype, alhoewel die stereotypes voortdurend in vraag worden gesteld en afgewezen door de authentieke ervaring, de authentieke belevenis. Het robotportret van de overlevenden – door Nietzsche de “kleine mensen” of de “laatste mensen” genoemd – kan slechts als volgt worden begrepen in de dialectiek van het mogelijke - onmogelijke:
a) de mogelijkheden op het gebied van het spektakel (de verschillende soorten abstracte rollen) verstevigen de onmogelijkheid op het gebied van de authentieke belevenis.
b) die onmogelijkheid (of de grenzen door opgelegd aan de echte ervaring) bepaalt het mogelijkheden. Overleven kent twee dimensies. Welke de privétoe-eigening veld van abstracte krachten die, in een zijn de te leggen op het dagelijkse het overleven en het leven?
Ofwel maken de heel specifieke krachten waarop de Situationistische Internationale rekent, het mogelijk de tegenstellingen te overstijgen en tijd en ruimte te verenigen in de constructie van het dagelijkse leven; ofwel zullen leven en overleven in een afgezwakt antagonisme verstarren, verkalken tot de ultieme verwarring en de ultieme armoede.
De geleefde realiteit wordt spectaculair gefragmenteerd en dan de feiten manier dat de het objectieve geëtiketteerd in categorieën, biologische, sociologische of andere die onder het mededeelbare vallen, die nooit iets anders meedelen ontdaan van hun authentiek geleefde inhoud. Het is op die hiërarchische macht, die iedereen gevangen houdt in mechanisme van de privétoe-eigening (zie punt 4 toegang – uitsluiting), ook de dictatuur uitmaakt over de subjectiviteit. In de rol van dictator over de subjectiviteit dwingt de hiërarchische macht, met beperkte kansen op succes, elke individuele subjectiviteit zich te objectiveren, dat wil zeggen een manipuleerbaar object te worden. Deze uiterst interessante dialectiek moet in meer detail worden bekeken (zie punt 24, de objectieve verwezenlijking in de subjectiviteit – realisatie van de macht – en de objectieve verwezenlijking in de objectiviteit – de praktijk van de constructie van het dagelijkse leven en de vernietiging van de macht).
Feiten worden van hun inhoud ontdaan in naam van de communicatie, van het mededeelbare, in naam van een abstracte universaliteit, in naam van een geperverteerde harmonie waarin iedereen zich averechts verwezenlijkt. Vanuit dit perspectief zit de Situationistische Internationale op één opstandige lijn met Sade, Fourier, Lewis Caroll, Lautréamont, het surrealisme, het lettrisme – of toch minstens met de minst gekende stromingen, die de meest extreme waren.
In een fragment dat een totaliteit wordt, is elk onderdeel totalitair. Het individualisme heeft de gevoeligheid, de begeerte, de wil, de intelligentie, de goede smaak, het onbewuste en alle categorieên van het ik, behandeld als absoluut. De sociologie verrijkt vandaag de psychologische categorieën maar de verscheidenheid aan rollen benadrukt nog meer de monotonie van de identificatiereflex. De vrijheid van de “overlever de abstracte bestanddelen zal zich beperken tot het op waartoe hij “koos” zich alle reële verwezenlijking aan de kant is gezet, rest slechts een psychosociologische dramaturgie waarbij de innerlijkheid zich nemen van reduceren. Eens te er als overloop, als goot dienst doet om de stoffelijke resten af te voeren van de tooi van de dagelijkse voorstelling. Het overleven wordt het meest voltooide stadium van het georganiseerde leven, een mechanisch herhaalde herinnering.
Tot nu toe werd de aanpak van de totaliteit verknoeid. De macht dringt zich parasitair op als een onontbeerlijke bemiddeling tussen de mensen en de natuur. Maar de relatie tussen de mensen en de natuur steunt uitsluitend op de praktijk. De praxis is het enige dat onophoudelijk de laag met leugens doorbreekt waarmee de mythe en haar afkooksels de samenhang proberen uit te drukken.
De praktijk, zelfs gealiëneerd, is wat contact houdt met de de eigen fragmentatie te onthullen, onthult de praktijk reële totaliteit (de realiteit), het is de totaliteit die wordt totaliteit. Door tezelfdertijd de verwezenlijkt door zijn tegengestelde, het fragment. Vanuit het perspectief van de praktijk is elk fragment een totaliteit.
Vanuit het perspectief van de macht, die de praktijk vervreemt, is elk fragment totalitair. Dit zou moeten volstaan om de inspanningen onderuit te halen die de cybernetische macht zal ontplooien om de praxis te laten opgaan in een mythe, maar we mogen de grondigheid van die pogingen niet onderschatten.
Alles wat te maken heeft met de praktijk maakt deel uit van ons, inclusief het deel aan vervreemding, het deel aan onzuiverheden van de macht: we zijn in staat die eruit te filteren. We benadrukken evengoed de kracht en de zuiverheid van de gebaren van weigering, als de maneuvers van onderwerping, niet vanuit een manicheïstische visie, maar om de strijd te laten evolueren, vanuit onze eigen strategie. Strijd waarbij overal en op elk ogenblik de tegenstanders het contact opzoeken en het zonder methode tegen elkaar opnemen, onherroepelijk in het donker en in het ongewisse.
Het dagelijkse leven werd altijd al leeggezogen ten voordele van het schijnbare leven, en de schijn, in al zijn mythische samenhang, was krachtig genoeg om elke vermelding van het dagelijkse leven te onderdrukken. De armoede en de leegte van het spektakel, zoals blijkt uit alle variaties van het kapitalisme en uit alle variaties van de burgerij, hebben zowel het bestaan van een dagelijks leven aangetoond (een schuilplaats van het leven maar een schuilplaats waarvan en waartegen?) als de armoede ervan. Naarmate de reïficatie en de bureaucratisering sterker worden, wordt de stommiteit van het spektakel en van het dagelijkse leven de enige zekerheid. Het conflict tussen het menselijke en het onmenselijke is eveneens verschoven naar het vlak van de schijn. Zodra het marxisme een ideologie wordt, verandert de strijd die Marx uit naam van de rijkdom van het leven tegen de ideologie voert in een ideologische anti-ideologie, een spektakel van het anti-spektakel (net zoals de avant-gardecultuur of het anti-spectaculaire spektakel beperkt blijft tot een select clubje, wordt de anti-artistieke kunst slechts gemaakt en begrepen door kunstenaars; zo ook moeten de relaties worden bekeken tussen deze ideologische anti-ideologie en het functioneren van de professionele revolutionair in het Leninisme.) Zo wordt het manicheïsme tijdelijk nieuw leven ingeblazen. Waarom bestrijdt Sint Augustinus de manicheeërs met zoveel vuur? Omdat hij het gevaar begrijpt van een mythe die slechts één oplossing biedt, die van de overwinning van het goede op het kwade; hij weet dat een dergelijke onmogelijkheid de totale ineenstorting van de mythische structuren kan veroorzaken en de tegenstelling tussen het mythische leven en het authentieke leven weer op het voorplan kan brengen. Het christendom biedt de derde weg, die van de heilige verwarring. Wat het christendom heeft bereikt dank zij de kracht van de mythe wordt vandaag bereikt dank zij de kracht van de dingen. Tussen de sovjetarbeiders en de kapitalistische arbeiders is geen antagonisme meer mogelijk, noch tussen de bom van de stalinistische bureaucraten en die van de niet-stalinistische, er bestaat niets anders meer dan een eenheid van verwarring bij gereïfieerde mensen.
Waar zijn de verantwoordelijken, wie moet tegen de muur worden gezet? We worden gedomineerd door een systeem, door een abstracte vorm. De mate van menselijkheid en onmenselijkheid wordt in zuiver kwantitatieve schommelingen van passiviteit gemeten. De kwaliteit is overal dezelfde: we zijn allemaal geproletariseerd of het aan het worden. Wat doen de traditionele “revolutionairen”? Ze verminderen het aantal niveaus zodat geen enkele proleet meer proleet kan zijn dan de volgende. Maar welke partij zet het einde van het proletariaat op haar programma?
Het perspectief van het overleven is ondraaglijk geworden. We ondergaan het gewicht van de dingen in het luchtledige. Dat is de reïficatie: elke mens en elk ding valt aan gelijke snelheid, elke mens en elk ding draagt zijn gelijke waarde als een tarra, een afwijking. Het rijk van de evenwaardigheden heeft het christelijke project gerealiseerd, maar dan wel buitenom het christendom (zoals Pascal veronderstelde) en vooral en in tegenstelling tot de verwachtingen van Pascal, het werd verwezenlijkt op het kadaver van God.
Het spektakel en het dagelijkse leven bestaan naast elkaar in het rijk van de evenwaardigheden. De wezens en de dingen zijn inwisselbaar. De wereld van de reïficatie is de wereld zonder centrum, de nieuwe steden zijn er het decor van. Het heden wordt gewist voor de belofte van een eeuwige toekomst die niet meer is dan de mechanische verlenging van het verleden. De tijdelijkheid zelf heeft geen centrum meer. In dit concentrationaire universum waar de slachtoffers en de folteraars hetzelfde masker dragen, is alleen de realiteit van de marteling authentiek. Deze martelingen worden door geen enkele nieuwe ideologie verlicht, noch door de totaliteit (Logos), noch door het nihilisme, allebei zullen het krukken worden voor de cybernetische maatschappij. Die martelingen veroordelen elke hiërarchische macht, hoe verborgen en hoe georganiseerd die ook moge zijn. Het antagonisme dat de Situationistische Internationale zal vernieuwen is het oudste antagonisme, het radicale, en daarom herneemt en assimileert de SI al wat de opstandige bewegingen en de grote individuen uit de loop van de geschiedenis hebben achtergelaten.
Er zijn zoveel meer banaliteiten die nog moeten worden hernomen en herzien. Aan het beste komt nooit een eind. Alvorens het voorgaande te herlezen, en zelfs door een middelmatige intelligentie kan het na drie pogingen worden begrepen, is het goed om hetgeen volgt uiterst aandachtig door te nemen, al deze punten roepen discussies op en vragen om verduidelijkingen. Het draait om een kerngegeven: de Situationistische Internationale en de revolutionaire macht.
De Situationistische Internationale, zich bewust zijnde van de crisis van zowel de partijen van de massa als van de “elite”, zal zich moeten omschrijven als de overstijging van het bolsjewistische Centrale Comité (overstijging van de partij van de massa) en van het nietzscheaanse project (overstijging van de intelligentsia).
a) Telkens een macht zich opwierp als leider van een revolutionaire wil, heeft die a priori de macht van de revolutie onderuit gehaald. Het bolsjewistische Centrale Comité omschreef zichzelf zowel als concentratie en als vertegenwoordiging. Concentratie van een macht tegen de burgerlijke macht en vertegenwoordiging van de massa. Deze dubbele eigenschap leidde er vrij vlug toe dat het een lege macht werd, een macht van een lege vertegenwoordiging en bijgevolg kreeg het een vorm (de bureaucratie) die gemeenschappelijk is met de burgerlijke macht die onder druk stond van een gelijkaardige evolutie. De voorwaarden voor een geconcentreerde macht en voor een vertegenwoordiging van de massa zijn aanwezig in de Situationistische Internationale wanneer ze eraan herinnert over de kwaliteit te beschikken en dat haar ideeën in ieders hoofd zitten. We weigeren nochtans zowel de concentratie van de macht als het recht op vertegenwoordiging omdat we ervan bewust zijn dat we nu de enige publieke houding aannemen (want we kunnen niet vermijden ons tot op een zeker punt te laten kennen op spectaculaire wijze) die de revolutionaire macht, de macht zonder bemiddeling, kan overdragen aan wie zichzelf ontdekt in onze theoretische en praktische standpunten. Het richtbeeld is de Durutti-colonne die van dorp tot dorp trekt, er de burgerlijke elementen uitschakelt en de arbeiders zichzelf laat organiseren.
b) De intelligentsia is het spiegelpaleis van de macht. Ze spreken de macht tegen maar bieden nooit meer dan een catharsis voor de passiviteit van diegenen die met elke daad een reële opstand aankondigen. Het radicalisme - van de daad, niet van de theorie natuurlijk - dat we tegenkwamen in “de verklaring van de 121” [https://fr.wikipedia.org/wiki/Manifeste_des_121] wijst nochtans verschillende mogelijkheden aan. We zijn in staat deze crisis ten top te drijven maar we kunnen dat slechts door als macht binnen te dringen in de intelligentia (en tegen haar). Deze fase - die noodzakelijkerwijs de fase beschreven in punt a) moet voorafgaan en erdoor moet worden opgeslokt - brengt ons tot het perspectief van het nietzscheaanse project. We zullen een kleine, experimentele, bijna alchemistische groep vormen die de verwezenlijking van de totale mens op gang brengt. Deze onderneming werd door Nietzsche bedacht in het kader van het hiërarchische principe. En het is inderdaad in dit kader dat we ons bevinden. Het zal dus van uiterst belang zijn volkomen ondubbelzinnig op te treden (op het niveau van de groep is de zuivering van de kern en de verwijdering van het afval nu blijkbaar bereikt). We aanvaarden het huidige hiërarchische kader slechts zolang we ongeduldig onze dominantie afbouwen over diegenen die we domineren op basis van onze herkenningscriteria.
c) Tactisch gezien moet onze communicatie een straling zijn vanuit een min of meer occult centrum. We zullen een immaterieel netwerk opzetten (rechtstreekse episodische banden, niet-bindende contacten, ontwikkeling van vage relaties van sympathie en begrip, zoals de rode agitators voor de aankomst van de revolutionaire legers). We eisen op en erkennen als eigen, door ze te analyseren, de radicale daden (acties, geschriften, politieke houdingen, producties) en we beschouwen onze daden en analyses alsof het grootste aantal er aanspraak op maakt.
Net zoals God het referentiepunt was van de voorbije unitaire maatschappij, bereiden we er ons op voor de mogelijk gemaakte unitaire maatschappij haar centrale referentiepunt aan te leveren. Maar dit kan geen vastgelegd punt zijn. Het stelt, tegen de telkens herhaalde verwarring die de cybernetische maatschappij uit het onmenselijke verleden put, het spel voor van alle mensen, “de toekomstige bewegende orde”.