Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Bonc-Brujevic
Het betreft hier een geschreven verslag van de Bolsjewiek Bonc-Brujevic over de ontmoeting tussen Lenin en Kropotkin in het Kremlin.
Na de Februarirevolutie keerde P. A. Kropotkin op 12 juni 1917 vanuit Engeland terug naar Rusland, naar Petrograd, waar hij wilde gaan wonen. Al spoedig veranderde hij echter van gedachten en verhuisde naar Moskou. Op een dag — het was in het jaar 1918 — vervoegde zich aan mijn bureau op het Bestuur van de Raad van Volkscommissarissen (Sovnarkom) een familielid van Pjotr Aleksejevitsj Kropotkin — zijn dochter als ik het mij goed herinner, met haar man — en vertelde mij over de beproevingen die hij moest doorstaan bij het zoeken naar een woning. Het was duidelijk dat hieraan een gigantisch misverstand ten grondslag lag, Pjotr Aleksejevitsj had als veteraan van de revolutie natuurlijk het volste recht op woonruimte, ook in deze stormachtige revolutionaire tijden. Zo kwam ik wederom in contact met P. A. Kropotkin die ik nog van vroeger kende. Ik bracht Vladimir lljitsj onmiddellijk op de hoogte, en hij gaf order ogenblikkelijk een woonvergunning uit te schrijven op naam van Pjotr Aleksejevitsj, hetgeen ik terstond deed. Kort hierop bracht ik hem een bezoek om te informeren hoe het hem ging en onze ontmoeting was buitengewoon vrolijk en hartelijk. Pjotr Aleksejevitsj leefde uitermate bescheiden; in zijn kamer stonden erg veel boeken en aan alles was te zien dat hij zich ingespannen bezigheid met literaire arbeid.
Meteen bij ons eerste weerzien zette hij mij de houding uiteen die hij jegens de Oktoberrevolutie aannam. De bolsjewistische revolutie had hem verrast op reeds vergevorderde leeftijd en volgens hem konden alleen mensen onder de veertig actief aan een revolutie deelnemen. Toen ik tegenwierp dat heel het ondergrondse deel van onze partij dat revolutionaire ervaring had, al boven die leeftijd was, antwoordde hij: ‘Voor Rusland is dat wel zo. Wij hebben hier inderdaad voortreffelijke revolutionairen van vijftig jaar en ouder. Maar wat mijn leeftijd betreft… dat is een andere zaak…’ De gebeurtenissen van ons gecompliceerde leven in die tijd hielden hem echter heftig bezig, en toen de Witten en de sovjetvijanden Sovjet-Rusland omsingelden leefde hij geheel en al mee met het lot van de grote proletarische beweging.
Hij zei mij eens:
‘Bij alle activiteiten van de tegenwoordige revolutionaire politieke partijen mogen wij nooit vergeten dat de Oktoberbeweging van het proletariaat, die met een revolutie geëindigd is, voor iedereen duidelijk heeft bewezen dat een sociale revolutie tot de mogelijkheden behoort. En deze strijd, die over de hele wereld plaats vindt, moet met alle middelen worden gesteund, waarbij al het andere op de tweede plaats komt. De partij der bolsjewieken heeft er goed aan gedaan de oude, zuiver proletarische benaming “Communistische partij” aan te nemen. Al bereikt ze ook niet alles wat ze zou willen, dan zal ze toch het pad der geciviliseerde landen verlichten voor op zijn minst een eeuw. Haar ideeën zullen langzamerhand door de volkeren worden overgenomen op dezelfde wijze als in de negentiende eeuw de wereld de ideeën van de Grote Franse Revolutie overnam. Daarin ligt de kolossale verdienste van de Oktoberrevolutie.’
Niet onvermeld mag blijven dat in de zomer van 1920, zoals Lebedev[1] vermeldt, Pjotr Aleksejevitsj werd bezocht door een Engelse arbeidersdelegatie.
Kropotkin gaf de delegatie een lange brief mee, gericht aan de ‘West-Europese arbeiders’.[2] In deze brief schreef hij dat ‘de arbeiders uit de Europese landen en hun vrienden uit andere klassen allereerst hun regeringen moeten dwingen af te zien van de gedachte aan een gewapend ingrijpen in de aangelegenheden van Rusland. zowel open als gemaskeerd, zowel in de vorm van gewapende hulp als van subsidie aan verschillende groeperingen, en vervolgens de betrekkingen met Rusland weer op te nemen’.
Natuurlijk erkende Pjotr Aleksejevitsj als overtuigde anarchist de bestuursvorm van onze Sovjetstaat niet. Hij was geheel tegen partijen en tegen een staat. Maar wanneer je met hem niet over theorieën maar over de praktijk kwam te praten, dan begreep hij dat het zonder staatsmacht onmogelijk was de verworvenheden van de revolutie te consolideren. Bij onze eerste ontmoeting zei Pjotr Aleksejevitsj mij:
‘Men heeft mij verteld dat Vladimir Iljitsj een prachtig boek heeft geschreven over de staat — dat ik nog niet heb gezien en nog niet heb gelezen — en waarin hij als prognose stelt dat de staat en de staatsmacht ten slotte zullen sterven.[3] Vladimir Iljitsj heeft alleen al met deze vermetele onthulling van de leer van Marx de diepste achting en belangstelling verdiend en het proletariaat van de hele wereld zal dit nooit vergeten. Ik zie de Oktoberrevolutie als een poging de voorafgaande Februarirevolutie tot zijn logische voltooiing te brengen met een overgang naar het communisme en het federalisme.’
Het leven was moeilijk in Moskou in 1918. Pjotr Aleksejevitsj ging in op het aanbod van zijn vriend Olsoefjev in diens huis te komen wonen in de stad Dmitrov. In de lente van het jaar 1918 verhuisde Pjotr Aleksejevitsj met zijn gezin naar Dmitrov en trok bij Olsoefjev in; deze had een ruim huis met vier kamers. Vanuit Dmitrov kwam hij af en toe naar Moskou, en dan ontmoette ik hem altijd; bovendien schreef hij Vladimir Iljitsj en mij brieven over de meest uiteenlopende vraagstukken. Alhoewel hij voortdurend met zijn gezondheid sukkelde probeerde Pjotr Aleksejevitsj toch deel te nemen aan het plaatselijke maatschappelijke leven. Hij voerde het woord op een lerarencongres, nam deel aan het congres van landbouwcoöperaties en ondersteunde vurig het idee van het oprichten van een streekmuseum. Ik hield Vladimir Iljitsj voortdurend op de hoogte van de levensomstandigheden van Kropotkin en ook van mijn gesprekken met hem. Vladimir Iljitsj had groot respect voor Pjotr Aleksejevitsj. Hij achtte hem vooral hoog als auteur van het werk over de Grote Franse Revolutie, en vertelde uitvoerig over de kwaliteiten van dit opmerkelijke boek. Hij vestigde er mijn aandacht op dat Kropotkin de eerste was geweest die met de ogen van een onderzoeker de Franse Revolutie had bekeken, de aandacht had gericht op de volksmassa’s, en de rol en de betekenis tijdens de Franse Revolutie van de ambachtslieden, de arbeiders en andere vertegenwoordigers van de arbeidende bevolking voortdurend had onderstreept. Dit geschrift van Kropotkin zag hij als een klassiek werk en hij beval met nadruk aan het te lezen en het op grote schaal te verspreiden. Hij zei dat het beslist noodzakelijk was dat dit boek opnieuw zou worden uitgegeven in een grote oplage en kosteloos zou worden verspreid over alle bibliotheken van ons land. Tijdens een van zijn gesprekken met mij uitte Vladimir Iljitsj de wens Pjotr Aleksejevitsj te ontmoeten en eens met hem te praten. Eind april 1919 schreef ik hem een brief, waarvan het origineel wordt bewaard in het Kropotkinmuseum te Moskou.
‘Beste Pjotr Aleksejevitsj, ik heb van Miller[4] gehoord dat u van plan bent naar Moskou te komen. Dat is een uitstekende gedachte! Vl [adimir] Il [jitsj], die u de groeten doet, zei mij dat hij u heel graag eens zou ontmoeten. Telegrafeert u mij even wanneer u naar Moskou komt, ook ik zou u graag ontmoeten. Met kameraadschappelijke groet, uw Vlad. Bontsj-Broejevitsj.’
Kort hierop kwam Pjotr Aleksejevitsj naar Moskou, waarover hij meteen berichtte. Ik zocht hem op en hij zei dat hij mijn brief had ontvangen en vanzelfsprekend graag een ontmoeting wilde hebben met Vladimir Iljitsj. ‘Ik heb heel veel met hem te bespreken,’ voegde hij er aan toe. Wij spraken af dat ik hem telefonisch de dag en het uur van de ontmoeting zou meedelen; ik was van plan deze in mijn flat in het Kremlin te arrangeren. Dit gesprek vond plaats begin mei van het jaar 1919, het moet 8, 9 of 10 mei zijn geweest. Vladimir Iljitsj had bepaald dat het na werktijd van de Sovnarkom zou plaats vinden, en deelde mij mede dat hij tegen vijf uur in de namiddag bij mij zou zijn. Ik bracht Pjotr Aleksejevitsj hiervan telefonisch op de hoogte, en stuurde een auto naar hem toe. Vladimir Iljitsj was eerder bij mij dan Pjotr Aleksejevitsj. Wij spraken over de werken van de revolutionairen van vroegere epochen. Vladimir Iljitsj sprak zich uit in deze zin, dat zonder twijfel de tijd zal aanbreken dat wij de werken van de Russische revolutionairen die in het buitenland hebben gewoond zullen gaan uitgeven. Vladimir Iljitsj pakte uit mijn bibliotheek nu eens het ene, dan weer het andere boek van Kropotkin of Bakoenin, die ik al sinds 1905 in mijn bezit had, en bladerde ze snel door. Op dat moment werd Kropotkin aangediend. Ik ging hem tegemoet. Hij beklom langzaam onze tamelijk steile trap. Vladimir Iljitsj liep hem met snelle pas door de gang tegemoet en begroette Pjotr Aleksejevitsj met een blijde glimlach. Vladimir Iljitsj nam hem bij de arm en heel beleefd en heel voorzichtig, alsof hij hem zijn werkkamer binnenleidde, bracht hij hem naar een stoel en ging zelf aan de tegenovergestelde kant van de tafel zitten.
Pjotr Aleksejevitsj straalde helemaal en zei:
‘Wat ben ik blij u te zien, Vladimir Iljitsj! U en ik hebben verschillende gezichtspunten. Over een hele reeks problemen hebben wij zowel wat betreft de uitwerking als wat betreft de organisatie verschillende opvattingen, maar onze doeleinden zijn dezelfde en datgene wat u en uw kameraden doen in naam van het communisme, staat mij heel na en verblijdt mijn reeds ouder wordend hart. Maar nu maakt u het de coöperatie moeilijk en ik ben voor de coöperatie!’
‘Maar wij zijn er ook voor!’ riep Vladimir Iljitsj op luide toon uit, ‘alleen zijn wij tegen een coöperatie waar zich koelakken, grootgrondbezitters, kooplieden en überhaupt het privé-kapitaal achter verschuilt. Wij willen alleen deze pseudo-coöperaties het masker afrukken en de brede lagen der bevolking de gelegenheid geven deel te nemen aan een werkelijke coöperatie!’
‘Dat wil ik niet bestrijden,’ antwoordde Kropotkin, ‘en daar waar dat het geval is moet het natuurlijk met alle kracht bestreden worden, zoals overal leugen en mystificatie bestreden dienen te worden. Verhullingen hebben wij niet nodig, wij moeten onverbiddelijk elke leugen blootleggen, maar daar in Dmitrov heb ik gezien dat er meer dan eens leden van de coöperatie worden vervolgd, die niets gemeen hebben met diegenen waar u het zo-even over had en dat komt omdat de lokale autoriteiten — die misschien wel de revolutionairen van gisteren waren — net als alle andere autoriteiten verbureaucratiseerd zijn, veranderd zijn in ambtenaren, die met hun ondergeschikten willen doen en laten wat ze willen, en dan denken ze dat de gehele bevolking aan hen ondergeschikt is.’
‘Wij zijn altijd en overal tegen het ambtenarendom,’ zei Vladimir Iljitsj. ‘Wij zijn tegen bureaucraten en tegen de bureaucratie, en deze overjarige rommel moeten wij met wortel en tak uitroeien als het zich nestelt in onze nieuwe maatschappij; maar u begrijpt toch wel, Pjotr Aleksejevitsj, dat het heel moeilijk is mensen te veranderen, de meest ontoegankelijke burcht is toch immers — zoals Marx placht te zeggen — de menselijke schedel! Wij nemen allerlei maatregelen om aan deze strijd het hoofd te kunnen bieden, en het leven zelf leert ons natuurlijk ook veel. Ons gebrek aan cultuur, onze ongeletterdheid, onze achterlijkheid zijn natuurlijk te merken, maar niemand kan ons als partij, als staatsmacht, de schuld geven van wat er aan verkeerds gebeurt bij de apparaten van die macht en nog veel minder van datgene, wat ver weg ergens op het platteland gebeurt op grote afstand van de centra.’
‘Maar dat is natuurlijk geen troost voor al diegenen, die zijn blootgesteld aan de machtsuitoefening van dat achterlijke soort gezag,’ riep P. A. Kropotkin uit, ‘en dat gezag op zichzelf is al een ontzaglijk vergif voor ieder die het uitoefent.'
‘Maar daar is niets aan te doen,’ voegde Vladimir Iljitsj er aan toe, ‘met witte handschoentjes aan kun je geen revolutie maken. Wij weten heel goed dat we heel veel fouten hebben gemaakt en heel veel fouten zullen maken; alles wat gecorrigeerd kan worden corrigeren we; we geven onze fouten en vaak zelfs onze regelrechte stommiteiten toe. Ondanks alle fouten brengen wij onze socialistische revolutie tot een zegevierend einde. Maar helpt u ons, maak ons deelgenoot van alle onjuistheden die u ziet, en weest u ervan verzekerd dat elk van ons er met de grootste oplettendheid naar zal kijken.’
‘Noch ik, noch wie dan ook,’ zei Kropotkin, ‘zal weigeren u en uw kameraden te helpen waar dat mogelijk is… Wij zullen u de fouten meedelen die voorkomen en waardoor op vele plaatsen gekreun weerklinkt…’
‘Geen gekreun, maar gekrijs van de zich verzettende contrarevolutionairen, tegen wie wij onverbiddelijk zijn en blijven…’
‘U zegt nu wel dat het zonder gezag niet kan,’ begon Pjotr Aleksejevitsj weer te theoretiseren, ‘maar volgens mij kan het wel… U zoudt eens moeten zien hoe zo’n antiautoritair begin vlam vat. In Engeland bijvoorbeeld — ik heb er net bericht over gekregen — hebben dokwerkers in een van de havens een prachtige, volkomen vrije coöperatie opgericht, waar het een komen en gaan is van arbeiders van alle andere bedrijven. De coöperatieve beweging is in hoge mate belangrijk, ja, is van essentieel belang…’
Ik keek naar Vladimir Iljitsj. Er gleed even iets van spot en geamuseerdheid door zijn blik: vol aandacht luisterend naar Pjotr Aleksejevitsj verbaasde het hem kennelijk dat het nog mogelijk was om, terwijl de revolutie van oktober zo’n enorme vlucht had genomen, alleen maar over coöperaties en nog eens coöperaties te praten. En Pjotr Aleksejevitsj bleef maar doorpraten, en vertelde hoe nog ergens in Engeland ook een coöperatie op poten was gezet, en hoe weer ergens anders, in Spanje, een of andere kleine (coöperatieve) federatie was opgericht, en hoe de syndicalistische beweging in Frankrijk zich ontwikkelde…
‘Dat is uiterst schadelijk,’ viel Vladimir Iljitsj, die zich niet langer kon inhouden, hem in de rede, ‘door geen aandacht te schenken aan de politieke kant van het leven, en de arbeidsmassa’s te laten versplinteren, leidt men ze af van de directe strijd…’
‘Maar de professionele beweging verenigt miljoenen, dat op zich is al een reusachtige factor,’ sprak Pjotr Aleksejevitsj opgewonden. ‘Samen met de coöperatieve beweging is dat een enorme stap vooruit…’
‘Dat is allemaal heel mooi,’ viel Vladimir Iljitsj hem in de rede. ‘Natuurlijk, de coöperatieve beweging is belangrijk, maar als hij alleen syndicalistisch is, is hij schadelijk; maar ligt daarin nu de essentie? Kan alleen die tot iets nieuws leiden? Denkt u nu heus dat de kapitalistische wereld de weg vrij zal maken voor de coöperatieve beweging? Met alle middelen en op elke wijze zal het kapitalisme trachten de coöperaties in zijn macht te krijgen. Deze “antiautoritaire” coöperatieve groep van Engelse arbeiders zal op de meest meedogenloze wijze om zeep worden gebracht en tot knecht van het kapitaal worden gemaakt, zij zullen afhankelijk zijn van het kapitaal via duizend draden, waardoor de nieuw ontstane richting, die u zo sympathiek is, als in een spinnenweb gevangen zal worden. Neemt u mij niet kwalijk, maar dat alles is onbelangrijk! Dat zijn allemaal details! Nodig zijn regelrechte acties van de massa’s, en zo lang die er niet zijn valt er niets te praten over federalisme, communisme of sociale revolutie. Dat is allemaal kinderspeelgoed, gekabbel zonder enige vaste grond onder de voeten, zonder kracht, zonder middelen, en het brengt ons geen stap nader tot onze sociale doelen.’
Vladimir Iljitsj was van tafel opgestaan en zei dit alles duidelijk, helder en met stemverheffing. Pjotr Aleksejevitsj zat achterovergeleund en luisterde met grote aandacht naar de vlammende woorden van Vladimir Iljitsj en sprak daarna niet meer over de coöperatie.
‘Natuurlijk, u hebt gelijk,’ zei hij, ‘zonder strijd kom je er niet, in geen enkel land; zonder de meest wanhopige strijd…’
'Maar alleen massaal,’ riep Vladimir Iljitsj uit, ‘we hebben niets aan strijd en aan moordaanslagen van afzonderlijke lieden, het wordt tijd dat de anarchisten dat eens begrijpen. Alleen in massa’s, alleen door de massa’s en mét de massa’s… Alle andere methodes, met inbegrip van de anarchistische, zijn door de geschiedenis al in het archief opgeborgen, niemand heeft er iets aan, ze dienen nergens toe, hebben voor niemand enige aantrekkingskracht en dienen alleen ter verstrooiing van lieden die hun heil zoeken op dit reeds lang versleten pad…’
Vladimir Iljitsj zweeg plotseling, glimlachte heel beminnelijk en zei: ‘Neemt u mij niet kwalijk, ik laat mij te veel gaan en ik vermoei u, maar wij bolsjewieken zijn allemaal hetzelfde, dat is ons probleem, dit is ons stokpaardje, en het is ons zo aan het hart gebakken, dat we er niet zonder opgewonden te worden over kunnen spreken.’
‘Nee, nee,’ antwoorde Kropotkin, ‘als u en uw kameraden allemaal zo denken, als de macht hun niet naar het hoofd stijgt, en als zij voelen dat zij niet de kant van onderdrukking door de staat zullen opgaan, dan zullen zij veel tot stand brengen. Dan bevindt de revolutie zich werkelijk in vertrouwde handen.’
‘We doen ons best,’ antwoordde Vladimir Iljitsj goedmoedig. ‘We hebben ontwikkelde massa’s nodig,’ vervolgde Vladimir Iljitsj, ‘en ik zou zo graag willen dat dat boekje van u, De grote Franse Revolutie, in een zo groot mogelijke oplage zou worden uitgegeven. Want dat boekje is erg nuttig voor iedereen.’
‘Maar waar moet ik het laten uitgeven? Bij de Staatsuitgeverij kan het niet…’
‘Nee, nee,’ viel Vladimir Iljitsj hem met een olijke glimlach in de rede, ‘waarom ook daar? Natuurlijk niet bij de Staatsuitgeverij, maar bij een of andere coöperatieve uitgeverij…’
Pjotr Aleksejevitsj knikte goedkeurend.
‘Welnu,’ zei hij, duidelijk verheugd over deze bijval en dit voorstel, ‘als u het boekje interessant en nuttig vindt ben ik bereid het in een goedkope uitgave te doen uitgeven. Misschien vinden we wel een coöperatieve uitgeverij die het zal willen nemen…’
‘Dat lukt wel, dat lukt wel,’ zei Vladimir Iljitsj bemoedigend, ‘daar ben ik zeker van…’
Hierna zakte het gesprek tussen Pjotr Aleksejevitsj en Vladimir lljitsj wat af. Vladimir lljitsj keek op zijn horloge, stond op en zei dat hij zich moest gaan voorbereiden op de vergadering van de Sovnarkom. Hij nam allerhartelijkst afscheid van Pjotr Aleksejevitsj en zei dat hij blij zou zijn met iedere brief die hij van hem zou ontvangen. Ook Pjotr Aleksejevitsj nam afscheid van ons en begaf zich naar buiten. Wij lieten hem samen uit.
‘Wat is hij oud geworden,’ zei Vladimir Iljitsj tot mij. ‘Nu woont hij in een land dat bruist van de revolutie, waarin alles tot op de bodem overhoop is gehaald, en hij kan niets anders bedenken dan over de coöperatieve beweging te praten. Daar heb je nu die armoede aan ideeën van de anarchisten en van alle andere kleinburgerlijke hervormers en theoretici, die op een moment van massale scheppende activiteiten, op het moment van een revolutie, nooit met een goed plan of met goede praktische aanwijzingen komen. Want als wij ook maar één minuut zouden doen wat hij zegt, dan hadden we hier morgen weer de autocratie en dan zouden wij allemaal, en hij erbij, zitten te kletsen bij een lantaarntje, en hij alleen maar omdat hij zich anarchist noemt. En hoe geweldig schreef hij, wat een prachtige boeken, hoe fris van de lever en hoe precies formuleerde en dacht hij, en nu behoort dat alles tot het verleden en is er niets meer van over… Maar hij is natuurlijk wel erg oud en we moeten hem met zorg omringen en hem in alles helpen voor zover mogelijk, maar dat dient wel heel delicaat en heel voorzichtig te gebeuren. Hij is toch waardevol voor ons en dierbaar door heel zijn voortreffelijke verleden en door alles wat hij heeft gedaan. Verliest u hem alstublieft niet uit het oog, zorgt u voor hem en zijn gezin en houdt mij van alles op de hoogte, dan zullen wij liet samen bespreken en hem helpen.’
Terwijl wij ons gesprek over Pjotr Aleksejevitsj en de mensen van zijn generatie voortzetten liepen Vladimir Iljitsj en ik over het Kremlin in de richting van het gebouw van de Sovnarkom, waar over een kwartier de volgende zitting van onze regering zou beginnen.