Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:de_afschaffing_van_werk

De afschaffing van werk

Door Bob Black

  • Oorspronkelijke titel: The Abolition of Work
  • Verschenen: 1985
  • Bron: De kunst van het afhaken #4, Baalproducties, Sittard, 1997
  • Vertaling: Paul Schaaps
  • Digitalisering: Tommy Ryan

De afschaffing van werk

Niemand zou ooit moeten werken. Werk is de bron van bijna alle ellende in de wereld. Vrijwel ieder denkbaar kwaad wordt veroorzaakt door werken of door het feit dat we leven in een wereld die volledig is afgestemd op werk. Om een einde te maken aan al die ellende moeten we het kwaad met wortel en tak uitroeien door te stoppen met werken. Dit betekent geenszins dat we niets meer moeten doen. Het betekent dat we een nieuwe manier van leven moeten creëren die gebaseerd is op spel, met andere woorden: we moeten een ludieke revolutie voeren. Met 'spel' bedoel ik ook feestelijkheid, creativiteit, gezelligheid, tafelen en misschien zelfs kunst. Spel betekent immers meer dan kinderspel, hoe waardevol dat op zich ook moge zijn. Ik roep op tot een collectief avontuur in algemeen plezier en vrijelijke, onderling afhankelijke uitbundigheid. Spel is namelijk niet iets passief.

Ongetwijfeld hebben wij allen veel meer vrije tijd voor pure luiheid en ontspanning nodig dan we nu hebben, ongeacht ons inkomen of beroep. Als we eenmaal bekomen zijn van de uitputting van het werken, willen de meeste mensen van alles doen. Oblomovisme[1] en Stakhanovisme[1] zijn twee kanten van dezelfde, vervalste medaille.

Het ludieke leven is absoluut niet vergelijkbaar met de bestaande realiteit. Des te erger voor de 'realiteit', het zwarte gat dat de vitaliteit wegzuigt uit het weinige in ons leven dat het nog onderscheidt van louter overleven. Curieus genoeg of misschien juist niet zijn alle oude ideologieën conservatief omdat ze in werk geloven. Sommigen, zoals het marxisme en de meeste vormen van anarchisme, geloven des te vuriger in werk omdat ze in zo weinig anders geloven.

Progressieven zeggen dat we arbeidsdiscriminatie moeten afschaffen. Ik zeg dat we arbeid moeten afschaffen. Conservatieven steunen wetten voor recht op werk en de linkse partijen pleiten voor volledig werkgelegenheid. In navolging van Karl Marx' ontaardde schoonzoon Paul Lafargue steun ik het recht op luiheid. Net als de surrealisten, alleen maak ik geen grapje ben ik voor volledige werkloosheid. Trotskisten ageren voor de permanente revolutie. Ik ageer voor permanente pret. Hoewel alle ideologen een voorstander zijn van werk, weigeren ze dat expliciet te erkennen. Ze zullen daarentegen eindeloos doorgaan over lonen, werkuren, arbeidsvoorwaarden, uitbuiting, productiviteit en winsten. Ze willen over alles praten behalve over het systeem van het werk zelf. Onder elkaar kibbelen deze experts slechts over details. Vakbonden en managers zijn het er over eens dat we onze tijd behoren te verkopen om te overleven, hoewel ze bekvechten over de prijs. Marxisten vinden dat we bevelen dienen te krijgen van bureaucraten. Libertariërs[3] vinden dat we gecommandeerd moeten worden door zakenlui. Feministen maakt het niet uit in welke vorm er bevolen wordt zolang de bazen maar vrouwen zijn. Klaarblijkelijk hebben deze handelaars in ideologie ernstige meningsgeschillen over hoe ze de restjes van de macht moeten verdelen. Ze hebben echter geen enkel bezwaar tegen macht op zich en allemaal willen ze ons aan het werk houden.

Je kunt je afvragen of ik scherts of serieus ben. Ik scherts en ben tegelijk serieus. Ludiek zijn betekent niet hetzelfde als belachelijk zijn. Spel hoeft niet frivool te zijn, hoewel frivoliteit geen trivialiteit is; heel vaak zouden we frivoliteit serieus moeten nemen. Ik wil dat het leven een spel is, maar wel een spel met een hoge inzet. Ik speel om te winnen.

Het alternatief voor werken is geen synoniem voor ledigheid. Ludiek zijn wil met zeggen quaaludiek[4] zijn. Hoezeer ik het plezier van passiviteit ook koester, het is nooit zo bevredigend als de afwisseling tussen vrije- tijdsbestedingen en andere geneugten. Ik pleit zeker ook niet voor de uitlaatklep van de 'vrije tijd' die men zichzelf oplegt. Vrije tijd is in die context niet-werk in het belang van werk. Het is de tijd die nodig is om bij te komen van het werken. 'Vrije tijd' is een krampachtige, doch hopeloze poging om het werk te vergeten. Veel mensen komen zo uitgeput van vakantie terug, dat ze ernaar verlangen weer aan het werk te kunnen gaan zodat ze uit kunnen rusten. Het grootste verschil tussen werk en vrije tijd is dat je voor werken tenminste betaald wordt voor je vervreemding en verzwakking.

Ik ben er niet op uit om definitiespelletjes te spelen met iemand. Als ik zeg dat ik werk wil afschaffen bedoel ik dat ook letterlijk zo. Maar ik moet misschien uitleggen wat ik precies bedoel door mijn begrippen op niet-idiosyncratische[5] wijze te definiëren. In mijn minimumdefinitie beschouw ik werk als dwangarbeid, dat wil zeggen gedwongen productie. Beide elementen zijn essentieel. Werk is met politieke en economische middelen opgelegde productie, met behulp van de wortel of de stok (en de wortel is de stok in andere zin). Maar niet alle creatie is werk. Werk wordt nooit zomaar verricht, het wordt verricht met het oog op een bepaald product of resultaat dat het de arbeider (of vaker, iemand anders) oplevert. Dit is inherent aan werk Het definiëren is het verachten. Gewoonlijk is werk nog erger dan we uit de definitie ervan kunnen afleiden. Het is namelijk eigen aan werk dat het een dominerende rol speelt in vele samenlevingen. Bovendien worden alle ontwikkelde samenlevingen die in de greep zijn van werk geconfronteerd met nog andere, weinig aangename, kenmerken van werk. Dat geldt voor alle industriële samenlevingen of ze nu kapitalistisch of 'communistisch' zijn.

Doorgaans en dit geldt minder sterk in kapitalistische dan in 'communistische' landen, waar de staat praktisch de enige werkgever en iedereen werknemer is betekent werk werkgelegenheid, dat wil zeggen loonarbeid, hetgeen neerkomt op de verkoop van jezelf op afbetaling. Aldus werkt 95 % van de werkende Amerikanen voor iemand (of iets) anders. In de voormalige Sovjet-Unie, Cuba, Joegoslavië of enig ander alternatief model dat te berde kan worden gebracht, benadert het corresponderende getal de 100 %. Slechts de bedreigde plattelandsgemeenschappen in de Derde Wereld: Mexico, India, Brazilië, Turkije zijn soms een toevluchtsoord voor aanzienlijke concentraties agriculturisten die de traditionele regeling voortzetten: de betaling van belasting (= losgeld) aan de staat of rente aan parasitaire landheren om verder met rust gelaten te worden. Zelfs deze raw deal begint er vandaag de dag aantrekkelijk uit te zien. Alle industriële (en kantoor)arbeiders zijn werknemers en staan onder het soort toezicht dat dienstbaarheid verzekert.

Modern werk heeft echter verdergaande gevolgen. Mensen werken niet meer gewoon, ze hebben een job. Tegenwoordig staan mensen die een productieve taak hebben voortdurend bloot aan de dreiging van allerhande represailles van hogerop. Zelfs als de taak iets belangwekkend in zich heeft (hetgeen in steeds meer banen niet het geval is) draineert de idiosyncratie: persoonlijke overgevoeligheid voor prikkels waar anderen neutraal op reageren. monotonie van zo'n verplichte taak het ludieke potentieel ervan. Een taak die voor een beperkte tijd leuk kan zijn, is een last voor hen die 'm veertig uur per week moeten doen, zonder mee te mogen praten over hoe die moet gebeuren, voor de winst van eigenaars die niets aan het project bijdragen en zonder de mogelijkheid taken te verdelen en het werk te spreiden Dit is de echte wereld van het werk: een wereld van bureaucratisch geblunder, seksueel geweld en discriminatie, van dikhuidige bazen die hun ondergeschikten exploiteren en koeioneren. Volgens rationeel-technische criteria zouden die bazen het voor het zeggen moeten hebben. Maar het kapitalisme in de echte wereld maakt de rationele maximalisatie ondergeschikt aan het primaat van de georganiseerde controle.

Mensen worden in hun werk op een onwaardige wijze gedegradeerd tot gedisciplineerde werknemer. Dit fenomeen werd door Foucault op een complexe manier beschreven, terwijl het eigenlijk heel eenvoudig is. Discipline bestaat uit het geheel van totalitaire controles op de werkplek toezicht, wisseldienst, opgelegd werktempo, productiequota, prikklokken enzovoort. Discipline is wat de fabriek, het kantoor en het warenhuis gemeen hebben met de gevangenis, de school en het gekkenhuis. Historisch gezien is het iets origineels en verschrikkelijks. Het lag buiten de mogelijkheden van vroegere dictators als Nero en Genhis Kan. Ondanks al hun boosaardige bedoelingen hadden ze eenvoudigweg niet de machinerie om hun onderdanen zo grondig te beheersen als moderne despoten doen. Discipline is de onmiskenbare hedendaagse, diabolische manier van controle. Het is een innovatieve storing die bij de eerste de beste gelegenheid moet worden verboden.

Dat is dus 'werk'. Spel daarentegen is precies het tegenovergestelde. Spel is altijd vrijwillig. Wat anders spel zou kunnen zijn, is werk als het gedwongen is. Voor mij is dit een axioma. Bernie de Koven heeft spel gedefinieerd als het “uitstel van consequenties”. Voor mij is dat onaanvaardbaar als het betekent dat spel geen consequenties heeft. Het gaat er namelijk met om of spel consequenties heeft. Spelen en geven zijn nauw met elkaar verwant, het zijn immers facetten van dezelfde impuls, het spelinstinct. Zowel spelen als geven hebben een aristocratische minachting voor resultaten. De speler krijgt iets door te spelen; dit is waarom hij speelt. De essentiële beloning echter is de ervaring van de activiteit zelf (wat die ook zijn mag). Sommige, voor het overige oplettende onderzoekers van het spel, zoals Johan Huizinga (Homo Ludens), definiëren het als spelletjes spelen of regels volgen. Ik respecteer Huizinga's eruditie, maar verwerp nadrukkelijk diens beperkingen. Er zijn veel goede spelen die door regels worden bepaald (schaken, honkbal, monopolie, bridge), maar er is zoveel meer te spelen dan spelletjes. Conversatie, seks, dansen, reizen deze activiteiten worden niet door regels bepaald, maar als iets spel is, zijn het deze dingen wel. Bovendien kan met regels net zo gemakkelijk worden gespeeld als met wat dan ook.

Werk maakt vrijheid tot een aanfluiting. De officiële lezing luidt dat we allemaal rechten hebben en in een democratie leven. Andere ongelukkigen die niet zo vrij zijn als wij moeten in politiestaten leven. Deze slachtoffers gehoorzamen onder de dreiging van het geweer de bevelen, hoe willekeurig deze soms ook zijn. De autoriteiten houden hen onder permanent toezicht. Staatsbureaucraten houden zelfs toezicht op de details van het dagelijks leven. De officials die hen orders geven zijn alleen aan hoger geplaatsten verantwoording verschuldigd, publiekelijk dan wel privé. In beide gevallen worden andersdenkenden en ongehoorzamen bestraft. Informanten rapporteren regelmatig aan de autoriteiten. Dit alles heet iets heel ergs te zijn.

En dat is het, hoewel het niet meer is dan een beschrijving van de moderne werkplek. Liberalen, conservatieven en libertariërs die het totalitarisme zogezegd verwerpen, zijn oplichters en hypocrieten. Er bestaat meer vrijheid in elke matig gedestaliniseerde dictatuur dan op de doorsnee werkplaats in Amerika. Je vindt dezelfde soort hiërarchie en discipline in een kantoor of fabriek als in een gevangenis of klooster. In feite ontstonden, zoals Foucault en anderen hebben aangetoond, gevangenissen en fabrieken rond dezelfde tijd en de bestuurders ervan leenden bewust elkaars controletechnieken. Een werknemer is feitelijk een parttime slaaf. De baas zegt hoe laat je moet komen, wanneer je kunt gaan en wat te doen in de tussentijd. Hij zegt hoeveel werk je moet doen en hoe snel. Het staat hem vrij zijn controle tot in het vernederend extreme door te voeren. Als hij daar zin in heeft, schrijft hij je zelfs voor welke kleren je moet dragen of hoe vaak je naar het toilet kan gaan. Op een paar uitzonderingen na kan hij je om elke reden ontslaan, of zonder reden. Hij laat je bespioneren door verklikkers en opzichters, hij stelt over iedere werknemer een dossier op. Terugpraten wordt 'insubordinate' genoemd, net alsof een werknemer een stout kind is. Je baas van repliek dienen kan een reden zijn om je te ontslaan, eventueel op staande voet zodat je geen recht hebt op een werkloosheidsuitkering.

Zonder het hen te bevestigen, is het opmerkelijk hoe kinderen thuis en op school een vergelijkbare behandeling ondergaan. In hun geval gerechtvaardigd door hun zogenaamde onvolwassenheid. Wat zegt dit over hun ouders en leraren die werken?

Het vernederende systeem van dominantie dat ik beschreef, beheerst de helft van alle tijd van een meerderheid der vrouwen en de overgrote meerderheid van de tijd der mannen gedurende bijna heel hun leven. Vanuit een bepaald standpunt bekeken is het niet misleidend om ons systeem democratie of kapitalisme of, beter nog, industrialisme te noemen, maar haar werkelijke namen zijn fabriekfascisme en kantooroligarchie. Iedereen die zegt dat werknemers “vrij” zijn, liegt of is dom. Je bent wat je doet. Als je vervelend, stompzinnig, monotoon werk doet is de kans groot dat je zelf vervelend, stompzinnig en monotoon wordt. Werk is zelfs een veel betere verklaring voor de sluipende debilisatie om ons heen dan zulke belangrijke afstompende mechanismen als televisie en scholing. Mensen die hun hele leven in een keurslijf worden gedwongen, na school afgeleverd op het werk, aanvankelijk betutteld door familie, tenslotte door het bejaardenhuis, zijn gewend aan hiërarchie en zijn psychologisch tot slaaf gemaakt. Hun vermogen tot autonomie is zo verlamd dat angst voor vrijheid een van de weinig rationeel gegronde fobieën is. De gehoorzaamheidstraining op het werk wordt overgebracht op de gezinnen die zij beginnen. Aldus reproduceren ze het systeem op meer dan een gebied, namelijk ook op politiek, cultureel en alle andere vlakken. Als je eenmaal mensen op het werk van hun vitaliteit hebt beroofd, zullen ze zich ook overgeven aan hiërarchie en specialisatie op andere gebieden. Ze zijn eraan gewend.

We zijn zo nauw verbonden met de wereld van het werk dat we niet kunnen zien wat het ons aandoet. We moeten ons verlaten op waarnemers uit andere tijden en culturen om het extreme en pathologische karakter van onze huidige positie op zijn juiste waarde te kunnen schatten. In het verleden was het moderne arbeidsethos, zoals wij dat nu kennen, volledig onbekend. Wellicht zat Max Weber op het goede spoor toen hij de verschijning ervan in verband bracht met een religie, het calvinisme. Als het arbeidsethos pas vandaag op het toneel zou verschijnen in plaats van vier eeuwen geleden, zou het onmiddellijk en terecht tot een cultus worden bestempeld. Dat wetende, hoeven we alleen maar op de wijsheid van de oudheid voort te bouwen bij de beschouwing van werk. In de oudheid zag men werk voor wat het was, en hun opvatting had de overhand ondaks de Calvinistische dwazen, totdat zij ten val wrden gebracht door het industrialisme - maar niet voordat deze de steun had ontvangen van haar profeten.

Laten we ervan uitgaan dat het werk de mensen niet in gedementeerde onderworpenen verandert. Laten we er tevens vanuit gaan, dat werk geen effect heeft op de karaktervorming, hoewel dat strijdig is met iedere geloofwaardige psychologie en met de ideologie van de voorvechters van werk. Verder kunnen we ons voorstellen dat werk niet zo saai en vermoeiend en vernederend hoeft te zijn zoals het dat nu wel is. Zelfs dan zou werk nog steeds een aanfluiting zijn van alle humanistische en democratische aspiraties, alleen al omdat het zoveel van onze tijd opslokt. Socrates zei dat handwerkers slechte vrienden en burgers maken, omdat ze geen tijd hebben om aan de verantwoordelijkheden van vriendschap en burgerzin te voldoen. Hij had gelijk. Vanwege het werk blijven we, wat we ook doen, op onze horloges kijken.

Het enige 'vrije' aan vrije tijd is dat het de baas niets kost. Vrije tijd wordt meestal besteed aan voorbereiding op arbeid, het vervoer van en naar het werk en de recuperatie van arbeid. Vrije tijd is feitelijk niets minder dan een 'fraai' eufemisme. Werknemers moeten zich namelijk in hun 'vrije' tijd, dus op eigen kosten, naar de werkplek begeven. Tegelijk moeten de werknemers hun vrije' tijd gebruiken om weer op krachten te komen en te herstellen van de geleverde arbeid. Deze kosten van de productiefactor arbeid worden aldus afgewenteld op de werknemers. Voor andere productiefactoren zoals bijvoorbeeld kolen en staal geldt dat niet en ook voor draaibanken en typemachines gaat dat verhaal niet op. Maar wel voor werknemers. Geen wonder dat Edward G. Robinson in een van zijn gangsterfilms uitroept: “Werk is voor sappelaars!”

Zowel Plato als Xenophon schrijven Socrates een besef toe dat zij duidelijk met hem delen: het destructieve effect van werk op de arbeider als burger en als mens. Herodotus maakt ons in zijn geschriften duidelijk dat de klassieke Grieken op het hoogtepunt van hun beschaving minachtend opkeken naar werk. De Romeinen dachten er niet anders over. Bijvoorbeeld Cicero zei: “Al wie zijn arbeid voor geld geeft, verkoopt zichzelf en neemt plaats in de gelederen der slaven”. Zijn oprechtheid is tegenwoordig een zeldzaamheid. Maar de hedendaagse 'primitieve' samenlevingen, waar wij traditioneel op neerkijken, hebben ons de ogen geopend waardoor westerse antropologen op andere ideeën zijn gebracht De Kapauku in West-Irian[6] hebben volgens Posposil een begrip van balans in het leven. Daarmee in overeenstemming werken ze slechts om de andere dag, waarbij de rustdag is bedoeld “om de verloren kracht en gezondheid te herwinnen”. Onze voorouders waren zich, zelfs nog in de achttiende eeuw toen ze al ver gevorderd waren op weg naar onze huidige patstelling, tenminste nog bewust van hetgeen wij zijn vergeten: de onderkant van de industrialisatie. Hun religieuze devotie voor St.Maandag, daarmee een de facto vijfdaagse werkweek vestigend 150 tot 200 jaar voor z'n legale consecratie, dreef de eerste fabriekseigenaars tot wanhoop. Het kostte de arbeiders lange tijd om zich te onderwerpen aan de tirannie van de bel, de voorganger van de prikklok. Gedurende twee generaties was het zelfs noodzakelijk mannen te vervangen door vrouwen gewend aan gehoorzaamheid en kinderen, die gekneed kon- den worden om in de industriële behoeften te voorzien. Zelfs de uitgebuite boeren van het Ancien Regime wisten een aanzienlijke hoeveelheid tijd terug te winnen op het werk. Volgens Lafargue was een kwart van de Franse boerenkalender gewijd aan zon en feestdagen. Cijfers van Chayanov van de dorpen in tsaristisch Rusland toch geen toonbeeld van een progressieve maatschappij laten zien dat daar eveneens een vijfde tot een kwart van de tijd bestemd was voor ontspanning. Wij blijven met ons streven naar steeds meer productie duidelijk ver achter bij deze 'primitieve samenlevingen’. De uitgebuite muzhiks zouden zich afvragen waarom iemand eigenlijk nog werkt. Dat zouden wij ook moeten doen.

Om echter de enormiteit van ons afglijden te beseffen, hoef je slechts de vroegste omstandigheden van de mens te bekijken toen we nog rond zwalkten als jagerverzamelaar. Hobbes veronderstelde dat het leven toen smerig, bruut en kort was. Anderen nemen aan dat het een onophoudelijke, wanhopige strijd was om het voortbestaan, een oorlog tegen de wrede natuur, waarbij dood en verderf het (verdiende) loon waren van de pechvogel of eenieder die met was opgewassen tegen de uitdaging van de strijd om het bestaan. In feite was dit alles een projectie van angst voor de ineenstorting van het regeringsgezag over gemeenschappen die eraan gewend waren het zonder te doen, zoals het Engeland van Hobbes tijdens de Engelse Burgeroorlog. Hobbes' landgenoten hadden al andere samenlevingsvormen ontdekt waar op een andere manier werd geleefd, met name in Noord-Amerika. De leefwereld van de indianen was echter al te ver verwijderd van de ervaringen van de ontdekkingsreizigers, zodat ze er geen begrip meer voor konden opbrengen. De lagere klassen, die dichter bij de omstandigheden van de indianen stonden, begrepen hun leefwereld beter en voelden zich ertoe aangetrokken. Tijdens de gehele zeventiende eeuw liepen er Engelse kolonisten over naar Indiaanse stammen of weigerden, wanneer ze krijgsgevangen werden genomen, terug te keren. De indianen daarentegen liepen vrijwel niet over naar de blanke nederzettingen, net zo min als er ooit Duitsers vanuit het westen de Berlijnse muur beklommen. Het “survival of the fittestverhaal”, d.i. de Thomas Huxley-versie van het Darwinisme, was eigenlijk een omschrijving van de economische condities in het Victoriaanse Engeland en handelde niet zozeer over de natuurlijke selectie. De anarchist Kropotkin toonde dat in zijn boek Wederzijdse Hulp - een factor in de evolutie, haarfijn aan. (Kropotkin was een wetenschapper - een geograaf - die ruimschoots de onvrijwillige gelegenheid had tot veldwerk tijdens zijn ballingschap in Siberië: hij wist waar hij het over had). Zoals de meeste sociale en politieke theorieën was het verhaal van Hobbes en zijn opvolgers in wezen slechts een verkapte autobiografie.

De antropoloog Marshall Sahlins ondermijnde met zijn artikel The Original Affluent Society (vert. De oorspronkelijke overvloedsmaatschappij) de Hobbesiaanse mythe over het werk in de antieke samenleving. Sahlins kwam tot de conclusie dat “jagerverzamelaars minder werken dan wij. In plaats van een voortdurende inspanning te zijn, wordt het zoeken naar voedsel rijkelijk onderbroken door veel vrije tijd. Overdag wordt er per capita per jaar meer geslapen dan in enig andere omstandigheid of samenleving.” Ze werkten gemiddeld vier uur per dag, er van uitgaande dat ze 'werkten'. Hun 'arbeid', zoals wij het opvatten, was geschoolde vakarbeid, die een beroep deed op hun fysieke en intellectuele capaciteiten. Onbekwame vakarbeid op grote schaal is, zoals Sahlins zegt, onmogelijk behalve onder het industrialisme.

Als zodanig stemt de opvatting van Sahlins overeen met Friedrich Schillers definitie van spel. Schiller beschouwt het spel als de enige gelegenheid waarbij de mens zich zijn volledige menselijkheid realiseert door de vrije teugel te geven aan beide zijden van zijn tweeledige natuur, denken en voelen. Hij stelt het als volgt: “Het dier werkt als tekort de oorsprong van zijn activiteit is en het speelt wanneer de volledigheid van zijn kracht deze oorsprong is, wanneer het overvloedige leven z'n eigen stimulans tot activiteit is.” (Een moderne versie hiervan, van een dubieus allooi in haar ontwikkelingsdenken, is Maslows contrapositie van 'gebrek' en 'groei'motivatie.) Met betrekking tot productie versterken spel en vrijheid elkaar wederzijds. Zelfs Marx, die ondanks al zijn goede bedoelingen thuishoort in het pantheon der productivisten, stelde vast dat “het gebied van de vrijheid niet begint voordat het punt is gepasseerd waar arbeid onder dwang van noodzaak en externe bruikbaarheid is vereist.” Nooit kon hij zich ertoe brengen om hieruit de gepaste conclusie te trekken, namelijk de afschaffing van werk. Het is ook niet gemakkelijk om tegelijkertijd voor de arbeider te zijn als tegen werk, maar wij kunnen dat wel.

Het streven om terug te keren naar een leven zonder werk is evident aanwezig in elke serieuze sociale of culturele geschiedschrijving van pre-industrieel Europa, waaronder M. Dorothy Georges England in Transition en Peter Burkes Popular Culture in Early Modern Europe. Dat geldt ook voor Daniel Bells essay Work and its Discontents, naar ik meen de eerste tekst die met zoveel woorden refereert aan de 'revolte tegen werk'. Noch critici noch bewonderaars hebben opgemerkt dat Bells these omtrent Het einde van de ideologie geen einde signaleerde van de sociale onrust, maar het begin van een nieuwe, niet in kaart gebrachte fase, ongedwongen en met bepaald door ideologie. Het was Seymour Lipset (in Political Man) en niet Bell, die verklaarde dat “de fundamentele problemen van de industriële revolutie waren opgelost” slechts enkele jaren voordat de post- of meta-industriële woede van studenten Lipset verdreef van de Universiteit van Berkeley naar de relatieve (en tijdelijke) rust van Harvard.

Zoals Bell opmerkt, had Adam Smith in diens The Wealth of Nations, ondanks al zijn enthousiasme voor de markt en de verdeling van arbeid, meer oog voor de negatieve kant van werk dan zijn volgelingen. Zelfs Smith stelt: “Het begrip van de meeste mensen wordt noodzakelijkerwijs gevormd door hun dagelijkse werkzaamheden. De man die zijn leven lang een paar eenvoudige handelingen verricht (…) heeft geen gelegenheid zijn begrip te ontwikkelen (…) gewoonlijk wordt hij zo stompzinnig en onwetend als dat voor een man maar mogelijk is.” Hier is in een paar krasse bewoordingen mijn kritiek op werk vervat. Bell omschrijft in 1956 in zijn Golden Age of Eisenhower de domheid en amerikaanse zelfgenoegzaamheid. Hij identificeerde de ongeorganiseerd, onorganiseerbare malaise van de jaren 70 en de sindsdien enige politieke stroming die niemand kan beteugelen; datgene dat geïdentificeerd in HEW's rapport Work in America wordt geïdentificeerd; datgene dat niet kan worden uitgebuit en daarom genegeerd wordt. Dat probleem is de revolte tegen het werk. Het komt in geen van de teksten vn lassez-faire-economen voor - Milton Friedman, Murray Rothbard, Richard Posner - want volgens hun, zoals ze in Star Trek zeggen, “het niet logisch is”.

Wanneer deze uit vrijheidsliefde voortgekomen opvattingen er niet in slagen om humanisten te overtuigen van de noodzaak tot een utilitaire of zelfs paternalistische koerswijziging, dan zijn er andere die ze niet kunnen negeren. Werk is bedreigend voor je gezondheid. In feite is werk massamoord of genocide. Jaarlijks komen in de VS tussen de 14 duizend en 25 duizend mensen op het werk om het leven. Meer dan twee miljoen mensen raken ieder jaar gewond en deze cijfers zijn dan nog gebaseerd op een zeer behoudende definitie van hetgeen als werkgerelateerde verwonding kan worden beschouwd. Daarbij worden dus de half miljoen gevallen van beroepskwalen niet meegeteld. Ik heb een medisch handboek over beroepskwalen gezien dat twaalfhonderd pagina's dik was. Zelfs dit is nog maar nauwelijks het topje van de ijsberg. De beschik- bare statistieken maken haarscherp duidelijk dat er jaarlijks veel meer mijnwerkers sterven dan er mensen aan aids overlijden terwijl dat laatste zoveel aandacht in de media krijgt. Mede aan de basis van al die media-aandacht voor aids ligt de niet uitgesproken veronderstelling dat aids de perversen treft die hun verdorvenheid niet in toom kunnen houden, terwijl de heiligheid van de mijnwerkers buiten kijf staat. Wat de statistieken niet laten zien, zijn de tientallen miljoenen mensen wiens levensduur tengevolge van werk ingekort wordt precies hetgeen een moord ook doet per slot van rekening. Kijk naar de dokters die zich voor hun zestigste hebben doodgewerkt. Kijk naar alle workaholics.

Zelfs als je niet om het leven komt of verminkt raakt op je werk, is de kans groot dat het gebeurt op weg van of naar je werk, wanneer je op zoek bent naar werk of je werk probeert te vergeten. Bij deze uitgebreide lijkentelling moeten nog de slachtoffers van auto-industriele vervuiling en door werk veroorzaakte alcohol en drugsverslaving worden gevoegd. Zowel kanker als hartziekten zijn moderne aandoeningen die gewoonlijk direct of indirect zijn terug te voeren tot werk.

Werk institutionaliseert moord dus als een manier van leven: Mensen denken dat de Cambodjanen gek waren om zichzelf uit te roeien, maar zijn wij zoveel anders? Het Pol Pot-regime had tenminste nog een visie, hoe verwrongen dan ook, van een egalitaire samenleving. Wij doden mensen met miljoenen tegelijk om Big Macs en Cadillacs te kunnen verkopen aan de overlevenden. Onze veertig of vijftigduizend jaarlijkse verkeersdoden zijn slachtoffers, geen martelaars. Zij stierven voor niets, of liever gezegd voor werk. Maar werk is niet iets om voor te sterven.

Staatscontrole op de economie is geen oplossing. Werk is zelfs gevaarlijker in staatssocialitische landen dan het in het Westen is. Duizenden Russische arbeiders kwamen om het leven tijdens de aanleg van de Moskouse metro. Verhalen doen de ronde over verzwegen nucleaire rampen waarbij de Three Mile Island en Times Beach-incidenten in het niets verzinken. Anderzijds zal de tegenwoordig modieuze deregulering ook niet helpen en mogelijk zelfs de dingen verergeren. Bezien vanuit het standpunt van onder meer gezondheid was werk 't gevaarlijkst in de dagen dat de economie het laissez-faire principe in de meest zuivere vorm aanhing. Historici als Eugene Genovese hebben overtuigend aangetoond dat fabrieksarbeiders in de noordelijke Amerikaanse Staten en Europa slechter af waren dan zuidelijke plantageslaven. De voorvechters van de slavernij beweerden dat al voor de Amerikaanse Burgeroorlog! Een herverdeling van de macht tussen bureaucraten en zakenlui blijkt veel verschil uit te maken als het om productie gaat. In theorie hebben sommige overheidsinstanties de mogelijkheid om via dwangmaatregelen de vaak nogal vage normen door de bedrijven te laten naleven, maar waarschijnlijk zou dat de economie tot stilstand brengen. Gezaghebbers beseffen dit blijkbaar maar al te goed, aangezien ze de meeste boosdoeners niet eens proberen aan te pakken.

Hetgeen ik tot dusver heb gezegd, zou niet controversieel mogen zijn. Veel werknemers hebben hun buik vol van werk Absentiecijfers zijn hoog en stijgende, evenals die van personeelsverloop, diefstal en sabotage door werknemers; er zijn wilde stakingen en zwendel is op het werk een algemeen gegeven. Er zit misschien enige beweging in de richting van een bewuste en niet uitsluitend op laksheid gebaseerde afwijzing van werk. Toch is de overwegende idee, zowel bij bazen als bij werknemers zelf, dat werk onvermijdelijk en noodzakelijk is.

Ik ben het daar niet mee eens. We hebben nu de mogelijkheid om het werk af te schaffen en, voor zover het nuttige doeleinden dient, het te vervangen door een veelvoud van nieuwsoortige vrije activiteiten. Om werk af te schaffen, dient het van twee kanten te worden benaderd: kwantitatief en kwalitatief. Wat de kwantitatieve kant betreft moeten we de hoeveelheid werk drastisch beperken. Momenteel is het meeste werk nutteloos of bedreigt het ons zelfs. We zouden er zonder veel omhaal afstand van moeten doen. Aan de andere kant moeten we hetgeen er aan nuttig werk overblijft, veranderen in een prettige variëteit van spelachtige en ambachtelijke tijdverdrijven, niet te onderscheiden van andere plezierige bezigheden, met dit verschil dat ze nuttige eindproducten opleveren. Ik denk dat hier de essentie en tegelijk het revolutionaire uitgangspunt onder woorden is gebracht. Dat zou ze beslist niet minder aanlokkelijk moeten maken om te doen. Bovendien kunnen dan alle kunstmatige barrières van macht en eigendom worden opgeheven. Creatie zou recreatie kunnen worden. En we zouden kunnen ophouden om bang te zijn voor elkaar.

Ik wil niet suggereren dat het meeste werk op deze manier behouden kan blijven. Maar het meeste werk is dat dan ook niet waard. Slechts een kleine en afnemende fractie van werk dient enig nuttig doel dat los staat van het in stand houden en de reproductie van het werksysteem en de politieke en legale aanhangsels ervan. Twintig jaar geleden schatten Paul en Percival Goodman dat maar vijf procent van het werk dat toen werd gedaan onze minimumbehoeften aan voedsel, kleding en huisvesting zou dekken. Waarschijnlijk was dit cijfer indertijd correct, maar kan het inmiddels nog lager worden ingeschat. Het was weinig meer dan een onderbouwde gissing, maar de strekking is vrij duidelijk: direct of indirect dient het meeste werk de improductieve doeleinden van de commercie of de sociale controle. Meteen na de aftrap kunnen we tientallen miljoenen verkopers, soldaten, managers, politiemensen, effectenhandelaren, klerken, bankiers, advocaten, leraren, huiseigenaren, beveiligingsbeambten, reclamemensen en iedereen die voor hen werkt, bevrijden. Er treedt een sneeuwbaleffect op: telkens als je een kopstuk overbodig maakt, bevrijd je tevens zijn lakeien! Op deze manier implodeert de economie.

Veertig procent van het arbeidslegioen bestaat uit witteboordenwerknemers, van wie de meesten de saaiste en idiootste banen hebben die ooit zijn bedacht. Hele industrieën bijvoorbeeld verzekeringen, banken en handel in onroerend goed bestaan slechts bij gratie van nodeloos papiergeritsel. Het is geen toeval dat de tertiaire sector (diensten) groeit, terwijl de secundaire sector (industrie) stagneert en de primaire sector (landbouw) bijna verdwijnt. Omdat werk nutteloos is, behalve voor hen die er hun macht aan ontlenen, worden werknemers verschoven van relatief nuttige naar relatief nutteloze bezigheden als maatregel om de openbare orde veilig te stellen. Alles is beter dan niets. Daarom mag je niet van je werk naar huis als je gewoonweg vroeg klaar bent. Ze willen namelijk je tijd afnemen, zodat je in hun macht bent, zelfs als ze die afgenomen tijd voor het grootste deel niet gebruiken. Waarom is de gemiddelde werkweek de afgelopen vijftig jaar niet meer dan enkele minuten ingekort?

Vervolgens kunnen we het mes in het eigenlijke productiewerk zetten. Geen oorlogsproductie meer, geen nucleaire industrie, junkfood, intiemspray, om maar te zwijgen over de autoindustrie. Een enkele Stanley Streamer of T-Ford moet kunnen, maar met de auto-erotiek waar pestholen als Detroit en Los Angeles afhankelijk van zijn, moet het definitief zijn afgelopen. Op deze manier hebben we zonder al te veel moeite nagenoeg de energiecrisis, de milieucrisis en een heel scale aan onoplosbare sociale problemen opgelost.

Tenslotte moeten we af van het veruit meest beoefende beroep, met de langste werkdagen, de laagste vergoeding en enkele van de meest vervelende taken die er bestaan. Ik heb het over huisvrouwen, die huishoudelijk werk doen en kinderen grootbrengen. Door loonarbeid af te schaffen en de volledige werkloosheid te realiseren, ondermijnen we de seksuele verdeling van het werk.

De 'nucleaire familie' zoals wij die nu kennen is feitelijk een aanpassing aan de door moderne loonarbeid opgelegde verdeling van arbeid. De afgelopen eeuwen gold het als een economisch rationeel credo dat de man het brood verdient en de vrouw het rotwerk opknapt en hem van een veilige haven in een harteloze wereld voorziet. De kinderen worden naar jeugdconcentratiekampen gestuurd die scholen worden genoemd. In de eerste plaats om ze van moeders pappot los te weken, maar toch onder toezicht te houden en ze terloops de gewoontes, gehoorzaamheid en punctualiteit aan te leren die zo noodzakelijk zijn wil hij later als werknemer aan de bak komen.

Als je van het patriarchaat af wil, zorg dan dat je van de 'nucleaire' familie wordt verlost. Zoals Ivan Illich stelt, maakt deze het arbeidssysteem mogelijk en maakt daarmee het patriarchaat noodzakelijk. Verbonden met deze no nukes-strategie is de afschaffing van het kind-zijn en de sluiting van de scholen. Er zijn in de VS meer full-time studenten dan full-time werknemers. We hebben kinderen nodig als leraren, niet als leerlingen. Zij kunnen een grote bijdrage leveren aan de ludieke revolutie omdat ze beter zijn in het spelen dan volwassenen. Volwassenen en kinderen zijn niet identiek, maar ze zullen gelijkwaardig worden door wederzijdse afhankelijkheid. Alleen spel kan de generatiekloof overbruggen.

Ik heb tot dusverre de mogelijkheid zelfs nog niet geopperd om het weinige werk dat overblijft, sterk te verminderen door het te automatiseren en te cybernetiseren. Alle wetenschapsmensen en ingenieurs die bevrijd zijn van de zorgen om oorlogsproductie en geplande veroudering, zouden zich kostelijk horen te amuseren met de ontwikkeling van middelen tegen vermoeidheid, verveling en de gevaren van activiteiten als mijnbouw. Ongetwijfeld zullen ze andere projecten vinden om zich mee te amuseren. Misschien zullen ze een wereldwijd, alles omvattend multimediacommunicatiesysteem opzetten of ruimtekolonies vestigen. Misschien. Ik ben zelf geen liefhebber van technische snufjes. Ik zou niet in een drukknopparadijs willen leven. Ik wil geen robotslaven om alles te doen; ik wil dingen zelf doen. Toch is er, denk ik, een plaats voor arbeidsbesparende technologie, zij het een bescheiden plaats. De historische en prehistorische feiten zijn echter niet bemoedigend. Toen de productieve technologie zich van het jagen en het verzamelen ontwikkelde tot landbouw en vervolgens tot industrie nam de hoeveelheid werk toe, terwijl de deskundigheid en de zelfbestemming afnamen.

De verdere evolutie van het industrialisme heeft de degradatie van het werk alleen maar benadrukt. Intelligente waarnemers zijn zich hier altijd bewust van geweest. John Stuart Mill scheef dat alle arbeidsbesparende uitvindingen die ooit zijn ontwikkeld op geen enkele wijze arbeid hebben bespaard. Karl Marx schreef dat het mogelijk was “een geschiedenis te schrijven van uitvindingen, gedaan sinds 1830, met als enig doel het kapitaal te voorzien van wapens tegen de revoltes van de werkende klasse.” We moeten ons zonder meer sceptisch opstellen tegenover de beloftes van de computermystici. Zij werken als paarden, maar de kans bestaat dat als ze hun zin krijgen, wij ook zo hard moeten werken.

Toch moeten we hen het oor lenen in zoverre ze bijdragen leveren die gemakkelijker in dienst zijn te stellen van menselijke doeleinden dan van de ontwikkeling van hightech.

Wat ik werkelijk wil zien, is dat werk overgaat in spel. Een eerste stap daartoe is het letterlijk en figuurlijk afschaffen van begrippen als 'baan' en 'beroep'. Zelfs de activiteiten die een speels element in zich hebben, verliezen dat grotendeels doordat ze gereduceerd worden tot banen die bepaalde mensen en alleen die mensen, gedwongen worden te vervullen met uitsluiting van alle anderen. Is het niet gek dat boeren op hun velden ploeteren, terwijl hun airgeconditioneerde meesters ieder weekeinde naar huis gaan en zich uitsloven in hun tuinen? In een systeem van voortdurende pretmakerij zullen we getuige zijn van de Gouden Eeuw van de dilettant, die de Renaissance zal doen verbleken. Er zullen geen banen meer zijn, alleen maar dingen om te doen en mensen om ze te doen.

Zoals Charles Fourier al betoogde kan werk in spel worden omgezet door nuttige activiteiten te ontwikkelen waarbij gebruik kan worden gemaakt van hetgeen mensen prettig vinden om te doen. Om het voor sommige mensen mogelijk te maken de dingen te doen die hen zouden bevallen, is het voldoende om korte metten te maken met de irrationaliteiten en verdraaiingen die deze activiteiten besmetten wanneer ze tot werk worden gereduceerd. Ik zou het bijvoorbeeld leuk vinden om (niet te veel) les te geven, maar ik wil geen gedwongen leerlingen en al helemaal niet strooplikken bij pathetische schoolmeesters voor zoiets als een vaste aanstelling.

Ten tweede zijn er bepaalde dingen die mensen van tijd tot tijd graag doen, maar niet te lang en zeker niet de hele tijd. Je vindt het misschien leuk een paar uur te babysitten om in het gezelschap van kinderen te verkeren, maar niet zoveel als de ouders. Deze waarderen ondertussen de tijd die je voor hen vrijmaakt enorm, hoewel ze onrustig worden als ze te lang van hun kroost gescheiden zijn. Zulke verschillen tussen individuen maken een leven van vrij spel mogelijk. Dezelfde principes zijn toepasbaar op vele andere activiteiten, in het bijzonder de primaire. Zo vinden veel mensen het prettig om te koken, maar niet wanneer het alleen maar dient om menselijke lichamen van brandstof voor het werk te voorzien.

Ten derde worden sommige bezigheden die onbevredigd zijn als je ze alleen moet doen, in een onplezierige omgeving of op bevel van een meester, in ieder geval voor enige tijd plezierig als de omstandigheden worden gewijzigd. Dit geldt wellicht tot op zekere hoogte voor elk soort werk. Mensen kunnen doende tenminste hun anders verspilde vindingrijkheid ontplooien om een spel te maken van de minst uitnodigende sleurbaantjes, zo goed als ze kunnen. Activiteiten die sommige mensen bevallen, spreken met altijd alle andere mensen aan, maar iedereen heeft tenminste potentieel een variëteit aan interesses en een interesse in variëteit. Zoals het gezegde luidt: “Je moet alles eens geprobeerd hebben.” Fourier was een meester in het speculeren over hoe afwijkende en perverse neigingen gebruikt zouden kunnen worden in de postgeciviliseerde samenleving, die hij Harmonie noemde. Hij dacht dat het met keizer Nero wel goed zou zijn gekomen als die in zijn jeugd zijn passie voor bloedvergieten had kunnen uitleven door in een abattoir te werken. Kleine kinderen die berucht zijn om het zinnelijke genot dat ze scheppen in viezigheid zouden kunnen worden georganiseerd in 'kleine hordes' om toiletten schoon te maken en vuil op te halen, met toekenning van medailles aan de uitblinkers. Het gaat mij niet zozeer om deze voorbeelden, maar om het onderliggende principe, dat volgens mij prima voldoet als een dimensie van een algehele revolutionaire transformatie. Let wel, we hoeven het werk van tegenwoordig niet te aanvaarden zoals het nu is en er de juiste mensen aan te koppelen, waarvan er sommige inderdaad pervers zouden moeten zijn. Als de technologie een rol in dit alles kan vervullen, is dat niet zozeer om werk weg te automatiseren, als wel om nieuwe mogelijkheden te scheppen voor (re)creatie.

Tot op zekere hoogte kunnen en willen we misschien terugkeren tot het handwerk, iets dat William Morris als een waarschijnlijk en wenselijk resultaat beschouwde van een communistische revolutie. Kunst zou worden teruggenomen van de snobs en de verzamelaars. Kunst zou worden afgeschaft als een gespecialiseerd departement dat een elitepubliek bedient. De kwaliteiten van schoonheid en schepping die de kunst in zich heeft, zouden weer worden teruggeven aan het integrale leven, waarvan ze door werk beroofd was. Het is een ontnuchterende gedachte dat de Griekse urnen waarover wij odes schrijven en die we uitstallen in musea in hun eigen tijd dienden om olijfolie in te bewaren. Ik betwijfel of het onze alledaagse artefacten ook zo goed zal vergaan in de toekomst, als er tenminste een toekomst bestaat. Het punt is dat er niet zoiets als vooruitgang is in de wereld van werk; hooguit het tegendeel. We moeten zonder enige aarzeling uit het verleden pikken wat het te bieden heeft, de 'ouden' zullen er niets bij verliezen, terwijl wij er door verrijkt worden.

De heruitvinding van het dagelijks leven betekent dat we van de rand van onze mogelijkheden marcheren. Weliswaar zijn er meerdere suggestieve speculatieve ideeën geopperd dan de meeste mensen vermoeden. Naast Fourier en Morris zelfs hier en daar een hint bij Marx is er het werk van Kropotkin, de syndicalisten Pataud en Pouget, de oude (Berkman) en de nieuwe (Bookchin) anarcho-communisten. Illustratief is in dit verband Communitas van de gebroeders Goodman. Daarnaast kunnen we het een en ander leren over alternatieve technologie, zoals die verwoord is door Schumacher en lllich, als je tenminste hun rookmachines hebt uitgezet. De situationisten zoals ze worden voorgesteld in Vaneigems Handboek voor de Jonge Generatie en in de Situationist International Anthology zijn zo meedogenloos lucide dat het bijna hilarisch wordt, zelfs al hebben ze hun onderschrijving van het bestuur door arbeidersraden nooit helemaal kloppend gekregen met de afschaffing van werk. Niettemin verkies ik hun ongerijmde opvattingen boven elke bestaande versie van linkse politiek. De aanhangers van de linkse politiek lijken immers de laatste supporters van werk te zijn, want als er geen werk was, waren er geen arbeiders en wie moet de linkse politiek nog organiseren als er geen arbeiders zijn?

De 'afschaffers' staan er dus grotendeels alleen voor. Niemand kan zeggen waar de ontketening van de door werk verlamde creatieve kracht toe zal leiden. Alles is mogelijk. Het probleem van de vrijheid versus de noodzakelijkheid, met z'n theologische boventonen, lost zichzelf op praktische wijze op wanneer de productie van gebruikswaarden eenmaal op gelijke voet staat met de consumptie van de aangename spelactiviteit.

Het leven zal een spel worden, maar niet zoals het nu is, een alles-of-niets- spel. Een optimale seksuele omgang is het voorbeeld van een productief spel. De deelnemers versterken wederzijds elkaars genot, niemand houdt de score bij en iedereen wint. Hoe meer je geeft, hoe meer je krijgt. In het ludieke leven zal het beste van seks samensmelten met het betere deel van het dagelijkse leven. Gegeneraliseerd spel leidt tot lustbeleving van het leven. seks op zijn beurt kan minder urgent en desperaat worden, speelser. Als we het goed spelen, kunnen we allemaal meer uit het leven krijgen dan we erin stoppen, maar alleen als we echt spelen. Niemand zou ooit moeten werken.

Werknemers van de wereld… ontspan u!

Voetnoten

  • [1] Oblomovisme: het gedrag van Oblomov, pathetische held uit Goncharov's gelijknamige novelle. Hij verkiest te mijmeren en te discussiëren over het universum inclusief zijn eigen hachelijke situatie, in plaats van op een actieve manier zijn problemen aan te pakken en te participeren aan het leven.
  • [2] Stakhanovisme: een beweging in de USSR die de bedoeling had hard te werken en een maximale opbrengst aan te moedigen, hierbij het voorbeeld van Stakhanov volgend. Stakhanov was een kompel in de jaren '30 - '40 die een hogere productiviteit haalde dan de norm en zo speciale privileges en beloningen verdiende.
  • [3] Het Engelse libertarian heeft zowel een vrij-socialistische (Nederlands libertair) als een pro-kapitalistische laissez-faire betekenis (Nederlands libertariër). In de Amerikaanse context wordt met libertarians meestal de laatste bedoeld. De auteur onderscheiden in deze tekst de libertarians nog in liberalen en liberariërs. Hij bedoeld hiermee de kapitalistische stroming van “een vrije geest op een vrije markt”, zoals die vertegenwoordigd wordt door bijvoorbeeld de boeken van Ayn Rand.
  • [4] Quaaludiek: van quaalude, een verkoopsnaam voor het kalmerend-, hypnotiserend-, geneesmiddel Methaqualone. In Groot-Brittannib ook bekend onder de naam Mandrax.
  • [5] ldiosyncrasie: persoonlijke overgevoeligheid voor prikkels waar anderen neutraal op reageren.
  • [6] Het huidige West-Papoea of Irian Jaya.
namespace/de_afschaffing_van_werk.txt · Laatst gewijzigd: 09/06/20 10:34 door defiance