Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:de_anarchie

De anarchie

Door Errico Malatesta

  • Oorspronkelijke titel: L'Anarchia
  • Verschenen: 1891
  • Bron: Gebaseerd op De Anarchie - haar mogelijkheid en noodzakelijkheid, B.O.O. , Zandvoort, 1909
  • Vertaling: Tommy Ryan

Dit is een geheel herziene vertaling, gebaseerd op de Engelse vertaling (Anarchy), met raadpleging van het Italiaanse origineel genaamd L'Anarchia.


De anarchie

I.

Anarchie stamt uit het Grieks en betekend, letterlijk vertaald, ‘zonder regering’; een toestand van het volk zonder constitutionele autoriteit, dat wil zeggen, zonder regering.

Voordat zo een organisatie als mogelijk en begerenswaardig werd geacht door een hele klasse aan denkers, voordat deze het doel van een partij werd (die sindsdien een machtige factor in de sociale strijd geworden is), vatte men het woord “anarchie” algemeen op in de zin van wanorde of verwarring Het woord wordt tot op heden nog altijd zo opgevat door de onwetenden en de tegenstanders die er belang bij hebben de waarheid te verdraaien.

Wij zullen hier niet ingaan op een taalkundige discussie; de kwestie is namelijk niet taalkundig, maar geschiedkundig. De algemeen geldende opvatting van het woord is gebaseerd op de ware etymologische betekenis ervan; maar deze afgeleide betekenis komt voort uit het vooroordeel dat een regering noodzakelijk is voor de organisatie van het maatschappelijk leven, en dat dus een maatschappij zonder regering tot wanorde en verwarring zou vervallen; heen en weer geslingerd tussen de onbeteugelde overheersing door sommigen en de blinde wraak van anderen.

Het bestaan van dit vooroordeel, is eenvoudig te verklaren. Dat geldt ook voor de invloed op de betekenis die het publiek heeft gegeven aan het woord anarchie.

De mens past zich, net als alle dieren, aan de verhoudingen waarin hij leeft aan en draagt aangenomen gewoonten over op het nageslacht. Dus geboren en levend in ketenen, afstammend van een lange lijn van slavengeslachten, geloofde de mens, toen hij begon te denken, dat slavernij een onvermijdelijk onderdeel van het leven was; vrijheid scheen hem een onmogelijkheid. Op eenzelfde manier geldt dit voor de arbeider, eeuwen gedwongen, en dus eraan gewend geraakt, om afhankelijk te zijn van de goede wil van zijn werkgever voor werk, welke zijn brood betekent. Gewend om zijn eigen leven in dienst te zien van diegene die land en het kapitaal bezit, gelovend dat het zijn meester is die hem eten verschaft, vraagt hij zich in zijn onnozelheid hoe het mogelijk kan zijn te leven als er geen meester boven hem zou staan?

Op eenzelfde wijze zou de mens, wiens voeten gebonden zouden zijn vanaf geboorte en ondanks dat toch een manier had gevonden om te kunnen lopen, kunnen denken dat de handen die hem gebonden hadden hem de mogelijkheid hadden gegeven te lopen. Dit terwijl zij juist zijn ledematen beknotten en verlammen.

Als we dan aan de natuurlijke macht der gewoonte nog het onderwijs dat hij krijgt van zijn meesters, priester, leraren etc. toevoegen, die er allen belang bij hebben hem te leren dat de werkgever en de overheid noodzakelijk zijn; als we daar ook de rechter en de deurwaarder aan toevoegen om zij die anders denken – en hun meningen wellicht pogen te propageren – het zwijgen op te leggen, zullen we begrijpen hoe het vooroordeel wat betreft nut en noodzaak van heersers en overheden zich gevestigd heeft. Stel je voor dat een dokter een complete theorie naar voren zou schuiven, voorzien van duizenden kunstig bedachte illustraties, om de mens te overtuigen dat hij met de gebonden ledenmaten waarover we eerder spraken, zodra deze niet langer gebonden zijn, niet zou kunnen lopen of zelfs zou kunnen leven. De mens zou zijn boeien fel verdedigen en iedereen die hem hiervan zou proberen te ontdoen een vijand achten.

Het is dus natuurlijk en logisch, dat, als men een overheid als noodzakelijk acht, en dat zonder overheid er wanorde en verwarring zou zijn, het woord “anarchie”, wat de afwezigheid van regering betekent, ook de afwezigheid van orde moet betekenen.

Deze parallel is ook terug te vinden in de geschiedenis van woorden. In die tijdperken en landen waar men de heerschappij door één persoon (monarchie) als noodzaak zag, is het woord republiek, regering door velen, op precies dezelfde manier gebruikt om wanorde en verwarring aan te duiden: sporen van de betekenis van zulke woorden is in de meeste landen nog steeds terug te vinden in het dagelijkse taalgebruik.

Verander de algemene opvatting, overtuig de bevolking dat de overheid niet alleen geen noodzaak is, maar zelfs uiterst schadelijk, en het woord ‘anarchie’ zal, juist omdat het de afwezigheid van een regering uitdrukt, voor iedereen gelijk worden aan natuurlijke orde, aan harmonie tussen de behoeften en belangen van allen, aan volkomen vrijheid en volkomen solidariteit.

Daarom hebben mensen het fout als ze zeggen dat anarchisten hun naam slecht gekozen hebben omdat dat het door de massa verkeerd begrepen wordt en leidt tot verkeerde interpretatie. De fout ontstaat niet door het woord, maar door het ding. De moeilijkheid voor anarchisten wanneer zij hun ideeën willen verspreiden, hangt niet af van de naam die zij zichzelf hebben gegeven, maar komt omdat hun concepten botsen met alle onverbeterlijke vooroordelen die mensen hebben over het functioneren van de overheid, of zoals men gewoonlijk zegt, de staat.

Voor we verder gaan, zou het goed zijn dit laatste woord kort te verklaren, want deze is, naar ons idee, de werkelijke reden van veel van de verwarring.

Anarchisten, waaronder wij, gebruiken over het algemeen het woord ‘staat’ als aanduiding voor de verzameling van instituten zoals politieke, wetgevende en rechterlijke macht, het leger, financiële instanties enzovoorts, waardoor het volk het organiseren en behartigen van de eigen belangen, het bepalen van hun eigen handelen en de zorg voor hun eigen welzijn, wordt ontnomen en toegewezen aan bepaalde individuen. Zij hebben, door middel van machtsovername of delegatie, zich het recht voorbehouden om wetten te maken voor en over allen. Om respect van het volk af te dwingen, gebruiken zij de collectieve kracht van de gemeenschap.

In dat geval betekent het woord ‘staat’ regering, of, als je wilt, is het de onpersoonlijke uitdrukking geabstraheerd uit de staat der dingen, waarvan de regering de personificatie is. Een uitdrukking als de opheffing van de staat, of een maatschappij zonder staat, komt dan perfect overeen met opvattingen van de anarchisten wanneer zij spreken over het vernietigen van elk politiek instituut dat gebaseerd is op autoriteit. Anarchisten stellen hiertegenover een vrije en gelijke maatschappij, gebaseerd op harmonie van belangen en de vrijwillige bijdrage van allen aan de bevrediging van de maatschappelijke behoeften.

Het woord ‘staat’ kent vele betekenissen. Sommigen hiervan brengen daarbij misverstanden voort, vooral als het mensen betreft wiens trieste maatschappelijke positie hen niet de mogelijkheid heeft gegeven om henzelf bekend te maken met delicate verschillen binnen de wetenschappelijke taal, of erger, als gebruikt door tegenstanders die er belang bij hebben het begrip te verdraaien of niet te willen begrijpen. Men gebruikt het woord ‘staat’ bijvoorbeeld vaak om samenlevingen of een bepaalde groep mensen aan te duiden, die verenigd binnen een bepaald territorium samen een sociale eenheid vormen, los van de manier waarop de leden van deze gemeenschap zich verhouden of van de relaties tussen hen. ‘Staat’ wordt daarmee gewoonweg synoniem voor het woord ‘maatschappij’ gebruikt. Daarom geloven onze tegenstanders — of doen ons voor te geloven — dat anarchisten alle sociale relaties en alle gezamenlijke arbeid willen afschaffen en de mens van elkaar wilt afzonderen, d.w.z. erger dan een staat van wreedheid.

Het woord ‘staat’ wordt ook gebruikt om het opperste bestuur van een land aan te duiden: de centrale macht, in tegenstelling tot die van de provincie of gemeente. Daarom geloven weer anderen dat anarchisten eenvoudigweg territoriale decentralisatie willen, waarbij het principe van een regering of overheid intact zou blijven. Zij verwarren de Anarchie hierom met provinciaal of gemeentelijk bestuur.

Maar het begrip ‘staat’ kent nog meer betekenissen, zoals de stand van zaken van het sociale leven. Daarom spreken we bijvoorbeeld over het belang de economische staat van de werkende klassen te veranderen, of dat de anarchistische staat de enige staat is die gebaseerd is op de principes van solidariteit, en andere vergelijkbare begrippen zodat het op die manier ook absurd of tegenstrijdig lijkt als we stellen dat we de staat willen afschaffen.

Om deze reden denken we dan ook dat het beter zou zijn als we een uitdrukking als “het afschaffen van de staat” zo min mogelijk gebruiken en vervangen door een andere, duidelijkere en concretere, uitdrukking als ‘de afschaffing van regering.’

Dat is in ieder geval wat we in dit kleine werk verder zullen doen.

II.

Wij hebben reeds gezegd, dat de anarchie een maatschappij is zonder regering.

Maar, is afwezigheid van een regering mogelijk en begerenswaardig? Laat ons dit onderzoeken. Wat is regeren? Er is een geestesziekte bij mensen genaamd ‘de metafysische neiging’.[1] Deze aandoening maakt dat de mens, nadat hij in een logisch proces de waarde van een object heeft geabstraheerd, lijdt aan een soort hallucinatie waardoor hij deze abstractie voor het echte object houdt. Deze metafysische neiging is, ondanks de ontkrachting hiervan door de positieve wetenschap, nog altijd sterk geworteld in het denken van de meerderheid van onze medemens. Het heeft zo’n grote invloed dat velen de regering als een entiteit op zichzelf zien, met bepaalde eigenschappen als verstand, rechtvaardigheid, redelijkheid, dat onafhankelijk is van de mensen die deze regering vormen.

Voor diegenen die op deze manier denken is de regering of de staat een abstracte maatschappelijke macht en deze vertegenwoordigt, altijd op abstracte wijze, het algemeen belang. Het is de uitdrukking van het gemeenschappelijke recht, dat opgevat wordt als de begrenzing van het persoonlijke recht. Deze opvatting van de regering wordt gesteund door diegenen die hier belang bij hebben, voor wie het van groot belang is dat het principe van autoriteit in stand blijft en de fouten van de individuen die deze macht hanteren overleeft.

Voor ons is de regering echter de samentrekking van regeerders. Deze regeerders – koningen, presidenten, ministers, afgevaardigden, noem maar op – zijn degenen die de macht hebben om wetten te maken, om de betrekkingen tussen de mensen onderling te regelen, en gehoorzaamheid aan die wetten af te dwingen. Zij zijn degenen die besluiten over belastingen en die deze laten heffen; de militaire dienstplicht instellen; overtreding van de wet beoordelen en bestraffen, mensen aan regels onderwerpen, toezicht houden op particuliere contracten en deze bekrachtigen; ze monopoliseren bepaalde bedrijfstakken en publieke diensten of, als ze willen, alle productie en publieke diensten; ze stimuleren of dwarsbomen de uitwisseling van goederen; ze beginnen oorlog of sluiten vrede met de regeringen van andere landen; staan vrije handel toe of verbieden het, en nog veel meer. In het kort, de regeerders zijn diegene die de macht hebben om, in meer of mindere mate, gebruik te maken van de collectieve kracht van de samenleving; van de fysieke, intellectuele en economische kracht van allen, om zo iedereen te dwingen te voldoen aan de door de regeerder uitgesproken wens. Deze macht bestaat, naar onze mening, uit het ware principe van regeren, het principe van autoriteit.

Maar wat is het doel van het bestaan van de regering? Waarom de eigen vrijheid, het eigen initiatief opgeven ten bate van andere individuen? Waarom zou je hen zomaar de macht geven om de gemeenschappelijke krachten naar eigen goeddunken te besturen. Zijn de regeerders dan zo buitengewoon begaafd, dat zij zich het recht mogen toekennen om de massa’s te representeren en in het algemeen belang te handelen, in plaats van dat de mensen dit zelf zouden doen? Zijn zij zo onfeilbaar en onomkoopbaar dat men hen, weloverwogen, hun lot kan toevertrouwen en kan bouwen op hun kennis en goedheid?

Stel, er waren zulke alwetende en oneindig goede mensen, zelfs als we aannemen wat door de geschiedenis nooit bevestigd is en wat we denken onmogelijk is te verifiëren; dat de regering in handen is van de slimsten en allerbesten, zou het bezit van deze regerende macht dan iets toevoegen aan deze goede eigenschappen? Zou deze ze niet eerder verlammen of vernietigen? Want zij die regeren voelen zich gedwongen zich bezig te houden met zaken waar zij eigenlijk geen verstand van hebben terwijl ze een groot deel van hun energie gebruiken om aan de macht te blijven, om hun vrienden te bevredigen, de ontevredenen in toom te houden, en de rebellen er onder te houden.

En, ook al zijn de regeerders goede of slechte mensen, wijs of dom, wie stelt ze dan op hun post? Dringen zij zichzelf op door oorlog, verovering van de macht of revolutie? Zo ja, welke waarborg heeft het volk dan dat zij het algemeen welzijn beogen? In dat geval is het simpelweg een staatgreep, als de onderdanen het hier niet mee eens zijn, blijft er voor hen niets anders over dan dit juk van zich af te werpen doormiddel van een greep naar de wapens.

Wordt de regering gekozen uit een klasse, een partij? Dan zijn het zeker de ideeën en belangen van die klasse of partij die behartigd worden, en de wensen en belangen van de overigen zullen ter zijde worden geschoven.

Is de regering gekozen door middel van het algemeen kiesrecht? Dan is het aantal kiezers doorslaggevend; maar aantallen zijn werkelijk geen bewijs van wijsheid, gerechtigheid of bekwaamheid. Diegenen die verkozen worden zijn diegenen die het best weten hoe zij het volk moeten bespelen. De minderheid, die de helft minus één kan zijn, wordt opgeofferd. En bedenk naast dit alles, dat de ervaring heeft aangetoond dat het onmogelijk is om een verkiezingssysteem te ontwikkelen waarbij diegenen die verkozen zijn, op zijn minst daadwerkelijk de meerderheid vertegenwoordigen.

III.

Er zijn veel en zeer uiteenlopende theorieën waarmee men het bestaan van een regering probeert te legitimeren. Ze zijn echter allemaal gebaseerd op de veronderstelling — hoewel niet altijd uitgesproken — dat de individuele mensen binnen een samenleving tegengestelde belangen hebben en dat er een daarbuiten gelegen macht nodig is die iemand kan dwingen de rechten van de ander te erkennen. Er wordt gesteld dat er maatregelen zullen worden getroffen waardoor de tegenstrijdige belangen zoveel mogelijk met elkaar in harmonie worden gebracht en ieder zoveel mogelijk bevrediging en zo min mogelijk opoffering brengt.

Als de belangen, neigingen, en wensen van een individu indruisen tegen die van andere mensen of de gehele maatschappij, zo stellen de theoretici van de autoritaire school, wie moet dan het recht en de macht hebben om iemand te dwingen het belang van de anderen te respecteren? Wie zal kunnen voorkomen dat een individu de algemene wil tegenwerkt? De vrijheid van ieder — zo spreken wij — is begrensd door de vrijheid van de ander. Maar wie zal die grenzen vaststellen, en wie zal zorgen dat ze worden gerespecteerd? De natuurlijke tegenstrijdigheid van belangen en behoeftes maakt het bestaan van een regering noodzakelijk en rechtvaardigt gezag. Autoriteit intervenieert als een bemiddelaar voor de maatschappelijke strijd en definieert de grenzen van ieders rechten en plichten.

Dat is de theorie; maar de theorie moet, om waarde te hebben, gebaseerd zijn op feiten om deze te kunnen verklaren. We weten allemaal hoe er sociaaleconomische theorieën worden bedacht om de feiten te rechtvaardigen, d.w.z. om privileges te verdedigen en deze door de slachtoffers hiervan, geduldig te laten accepteren. Laat ons hier dus naar de feiten kijken.

Door de hele geschiedenis, tot op de dag van vandaag, is regeren óf de brute, gewelddadige, willekeurige heerschappij door enkelen over de velen, óf een instrument om de overheersing en voorrechten in te stellen van diegenen, die zich door middel van geweld, list, of erfrecht alle bestaansmiddelen hebben toegeëigend — in het bijzonder de grond – via welke ze het volk in horigheid houden en voor zich laten werken.

Regeringen onderdrukken de mens op twee manieren: óf op directe wijze door middel van brute macht, d.w.z. fysiek geweld, óf indirect, door het volk de basisbehoeften om te overleven te ontnemen en hen zo tot onmacht te drijven. De eerste manier is de oorsprong van macht, dat wil zeggen, politiek voorrecht; de tweede is de oorsprong van het eigendom, die van het economisch privilege. Overheden kunnen de mensheid echter ook onderdrukken door in te spelen op hun gevoelens — door bijvoorbeeld een religieuze autoriteit te vestigen. Er is geen reden om religieus bijgeloof te propageren, anders dan om politieke en economische voorrechten te verdedigen en bestendigen.

In primitieve samenlevingen, toen de wereld nog niet zo dicht bevolkt was als nu, de sociale betrekkingen nog niet zo gecompliceerd waren en de omstandigheden de ontwikkeling van gewoontes en gebruiken die solidariteit versterkten verhinderden of de gebruiken die dat wel deden zelfs weer verbraken, vestigde zich de overheersing van de ene over de ander. Deze manifesteerde zich via de politieke en economische macht, die beide in de handen waren van dezelfde mensen, vaak zelfs in die van één enkele persoon. Diegenen die door middel van geweld anderen hadden overwonnen en verarmd, hielden hen geketend als horigen en onderwierpen hen aan hun grillen. Zo werden de overwinnaars opeens de bezitters, wetgevers, koningen, rechters, en beulen.

Maar met de groei van de bevolking, de daarmee ook groeiende behoeften en complexer wordende sociale betrekkingen, werd dit despotisme onhoudbaar. De machthebbers werden voor hun eigen veiligheid, vanwege gemak en omdat het anders onmogelijk was te handelen, gedwongen steun te zoeken bij een bevoorrechte klasse. Dit waren individuen die belangen met hen deelden en van wie zij te dulden had dat zij hun zaken zelf regelden. De koningen zorgden er echter voor dat zij zelf uiteindelijk de hoogste macht of het opperste bevel hadden. Met andere woorden, de heersers eigenden zich het recht toe om het volk naar eigen inzicht uit te buiten en de zelfzuchtigheid te bedienen van diegenen die eveneens de ambitie hadden orders uit te delen.

Zo ontwikkelt zich in de schaduw van de regerende macht, vanwege bescherming en steun, het privaat-eigendom; in eerste instantie als zelfbescherming maar – vaak onbedoeld – ook als medeplichtige. De bezittende klasse was geboren en beetje bij beetje concentreerde de rijkdom zich in hun handen: de productiemiddelen, de bronnen voor leven – landbouw, industrie en handel – werden een macht op zichzelf. Deze macht leidt, door de macht en de hoeveelheid verschillende belangen die deze representeert, altijd tot een min of meer openlijke onderwerping van de politieke macht aan de economische macht, waarmee de regering tot de politieagent van de eigenaar wordt.

Dit verschijnsel heeft zich in de geschiedenis vaak herhaald. Telkens als door een verovering of oorlogscampagne het ruwe geweld in de samenleving de overhand nam, hebben de overwinnaars getracht om eigendom en het gezag in handen te krijgen.

In elk voorbeeld is de regering niet in staat om de productie van rijkdommen te overzien en alle processen te leiden, waardoor het aangewezen blijkt op een machtige klasse en het privaateigendom zich weer vestigt. Hiermee kwam de scheiding van twee soorten van macht: diegenen die de controle hebben over de collectieve krachten van de samenleving, en die van de eigenaars. De eersten worden ondergeschikt omdat de eigenaars de beschikking hebben over de bronnen van die collectieve kracht.

Nog nooit was dit verschijnsel zo sterk zichtbaar als vandaag de dag. De enorme groei van het productievermogen, van de handel, de kolossale macht die geld heeft verworven, alle economische ontwikkelingen die voortvloeien uit de ontdekking van Amerika[2] en de uitvinding van machines. Al deze dingen hebben de kapitalistische klasse zo sterk gemaakt, dat die zich niet langer tevreden stelt met de steun van de regering. Zij eisen nu dat de regering uit henzelf voortkomt; een regering die is samengesteld uit leden van de eigen klasse, een voortzetting van hun controle en in het bijzonder georganiseerd om hun klassebelangen te beschermen tegen de mogelijke wraak van de onteigenden.

Dit is de oorsprong van het moderne parlementaire systeem.

De regering bestaat tegenwoordig uit eigenaars, of uit mensen die dusdanig onder hun invloed staan, dat de allerrijksten het niet eens nodig vinden om er zelf actief aan deel te nemen. Rothschild hoeft bijvoorbeeld geen afgevaardigde of minister te zijn. Het is voor hem voldoende om de afgevaardigden en ministers van hem afhankelijk te laten zijn.

In veel landen neemt het proletariaat min of meer deel aan het verkiezen van de regering. Dit is een concessie die de bourgeoisie (m.a.w. de eigenaarsklasse) heeft gemaakt om zichzelf te bedienen van steun in hun strijd tegen de macht van het koningshuis of de aristocratie, of… om de aandacht van het volk af te leiden, weg van hun eigen emancipatie door hen een ogenschijnlijk aandeel te geven in de politieke macht.

Het is echter een feit dat — of de bourgeoisie dit nu vooraf voorzag of niet — toen zij het volk het recht om te stemmen gaf, dit recht uiteindelijk een grap bleek. Het leidde enkel en alleen tot verdere consolidatie van de macht van de bourgeoisie, terwijl het meest energieke deel van het proletariaat de valse hoop kreeg ooit zelf aan de macht te komen.

Dus ook bij het algemeen kiesrecht — of beter gezegd: juist door het algemeen kiesrecht — is de regering altijd de dienstknecht en politieagent van de bourgeoisie gebleven. En hoe kan dit ook anders? Als de regering vijandig zou worden tegenover de belangen van de bourgeoisie en de democratie iets anders was dan een middel om het volk te bedriegen, dan zou de eigenaarsklasse, bedreigd in diens belangen, direct rebelleren en alle macht en invloed die voortkomt uit hun rijkdom gebruiken om de regering te reduceren tot de simpele functie van politieagent.[3]

De hoofdfunctie van de regering is - altijd en overal, welke naam zij zichzelf ook toebedeeld en welke oorsprong of organisatievorm ze ook heeft - de massa’s te onderdrukken en uit te buiten en de onderdrukkers en uitbuiters te beschermen. Haar primaire kenmerken en onmisbare instrumenten zijn de deurwaarders, de belastingdienst, de soldaten, en de gevangenis. En zij worden noodzakelijkerwijs aangevuld door de toegewijde priester of leraar, bekostigd en gesteund door de regering om de geest van het volk slaafs te maken zodat zij volgzaam het juk dragen.

Er zijn aan deze hoofdtaak van de regering in de loop der tijd ook andere taken toegevoegd. Laten we toegeven dat het zelfs niet of nauwelijks mogelijk is in enig beschaafd land een regering aan te wijzen, die kon voortbestaan zonder naast de onderdrukkende en uitbuitende taken ook andere nuttige en onmisbare functies voor het sociale leven te vervullen. Dit wil echter niet zeggen dat de regering in diens aard niet van nature onderdrukkend of een middel voor uitbuiting is, en dat de oorsprong en positie die zij inneemt, onvermijdelijk de belangen van de heersende klasse dient en versterkt; het bevestigd en versterkt dus uiteindelijk overheersing.

De regering heeft de taak op zich genomen, om het leven van de staatsburgers te verdedigen en min of meer te waken voor directe en gewelddadige aanvallen. Zij erkent een bepaald aantal rechten en gebruiken zonder welke een samenleving onmogelijk is en legt deze wettelijk vast. Zij organiseert en leidt een aantal publieke voorzieningen, zoals de posterijen, het onderhoud en de aanleg van wegen, openbare gezondheidszorg, maatschappelijke instituties, werkplaatsen enzovoorts, en wekt graag de indruk dat zij de armen en kwetsbaren beschermt en hun belangen behartigt.[4] Maar het is voldoende om te kijken hoe en waarom het deze taken vervult om ons punt te bewijzen. De overheid onderneemt deze taken altijd vanuit een logica van overheersing. Het is de intentie om de privileges van het eigendom en de klassen die de regering representeert te verdedigen, uit te breiden, en bestendigen.

Een regering die haar ware aard niet verbergt onder de mantel van het “algemeen welzijn”, zou niet lang bestaan. De regering kan de levens van de geprivilegieerden niet beschermen, zonder de schijn te wekken het leven van iedereen te beschermen. Zij kan onmogelijk de voorrechten van enkelen in stand houden, zonder daarbij de indruk te wekken dat zij ieders rechten beschermt.

“De wet” (en natuurlijk diegenen die de wet gemaakt hebben, d.w.z. de regering), zo zegt Kropotkin, “heeft gebruik gemaakt van de sociale gevoelens van de mens, om er morele voorschriften van te maken, die samen met de maatschappelijke structurering ten voordele zijn van een minderheid, de uitbuiters. Zonder dit morele appel zouden de mensen voor wie dit in tegenspraak is met hun belangen, hiertegen hebben gerebelleerd.”

Voor een regering is de vernietiging van de gemeenschap onwenselijk omdat de heersende klasse dan geen rijkdommen meer kan vergaren. Toch kan zij het ook niet toestaan dat het volk zichzelf bestuurd, want dan zouden zij erachter komen dat de overheid enkel ertoe diende de eigenaarsklasse te beschermen die hen tot armoede brengt. Dan zou het volk zich zo snel mogelijk ontdoen van zowel de regering als de eigenaarsklasse.

Nu de eisen van het proletariaat dringender en dreigender worden, tonen regeringen de neiging om zich te mengen in de verhoudingen tussen werkgever en arbeiders. Zij proberen zo de arbeidersbeweging te gijzelen en met valse hervormingen te belemmeren dat de armen nemen wat hen toebehoort. Dat wil zeggen, een eerlijk aandeel in de goede dingen van het leven die de anderen genieten.

We moeten daarbij ook niet vergeten dat de bourgeoisie — de eigenaarsklasse — steeds geneigd is om zichzelf onderling te bevechten en vernietigen. Hoewel de regering bestaat uit de bourgeoisie en optreed als hun vertegenwoordiger en beschermer, tracht ook de regering zich telkens weer te verzelfstandigen en onafhankelijkheid te verwerven. Dit duw-en-trek-werk, dit heen-en-weer-geslinger tussen toegeven en inbinden, het zoeken van bondgenoten binnen het volk en tussen de klassen tegen de massa’s, vormt de wetenschap van het regeren en verblindt de slimme en nuchtere mensen die telkens weer verwachten dat hun verlossing van boven zal komen.

Ondanks dit alles, veranderd de aard van de regering niet. Als het de rechten en plichten van ieder reguleert of verzekert, verdraait het opvattingen over rechtvaardigheid. Het rechtvaardigt het onrecht en bestraft elke daad die de privileges van de regeerders of de eigenaarsklasse beledigen of bedreigen. Het verklaart de grootste en meest misdadige uitbuiting van de armen tot rechtvaardig en legaal. Dit komt neer op de langzame, voortschrijdende, materiële en morele moord door degenen die eigendom hebben, op diegenen die dat niet hebben. Wederom; als de regering de publieke voorzieningen organiseert doet deze dit vanwege de belangen van de regeerders en eigenaars en niet vanwege de belangen van de werkende mensen, behalve als het erom gaat ervoor te zorgen dat het volk hun portie belastingen accepteert. Als de regering de rol van de onderwijzer aanneemt, belemmert en beknot het de waarheid en probeert het de harten van de jeugd voor te bereiden om ofwel een meedogenloze tiran of een volgzame slaaf te worden – afhankelijk van de klasse waartoe zij behoren. In de hand van de regering verwordt alles tot een werktuig van de uitbuiting, alles dient als een controlemaatregel om het volk er onder te houden. Dit kan niet anders. Wanneer het leven van de mensheid een strijd is van de een tegen de ander, dan zijn er natuurlijk overwinnaars en overwonnenen. De regering — die de prijs van het gevecht is, of als middel dient om voor de overwinnaars de vruchten van hun overwinning te verzekeren en te behouden — zal natuurlijk nooit in handen van de overwonnenen zijn; of deze strijd nu plaats vond op fysieke kracht, geestelijk vermogen, of op economisch vlak. Zij die voor de overwinning gestreden hebben om voor zichzelf een betere positie zeker te stellen dan die van anderen, om het voorrecht en de heerschappij te veroveren, zullen deze overwinning zeer zeker niet gebruiken ten bate van de overwonnenen of om hun eigen macht en die van hun vrienden en bondgenoten te beperken.

De regering, of, zo men wil, “de staat”, is als rechter de bemiddelaar van de maatschappelijke onenigheid. Onpartijdige behartiging van het algemeen belang is een leugen. Het is een illusie, een utopie, nooit verwezenlijkt en nooit te verwezenlijken. Als de belangen van de mensen daadwerkelijk inderdaad altijd tegenstrijdig waren, als de strijd tussen mensen onderling werkelijk wetgeving noodzakelijk maakte voor de menselijke samenleving, en de vrijheid van het individu beperkt moet worden door de vrijheid van andere individuen, dan zou iedereen er slechts naar streven om zijn eigen belangen over die van anderen te laten zegevieren. Iedereen zou ernaar streven om zijn eigen vrijheid te vergroten ten koste van de vrijheid van anderen; er zou een regering zijn. Niet omdat het in meer of mindere mate nuttig zou zijn voor alle leden van de maatschappij, maar omdat de overwinnaars de vruchten van hun overwinning veilig zouden willen stellen. Ze zouden uiteindelijk proberen om diegene die zij hebben overwonnen te onderwerpen en zo zichzelf de moeite proberen te besparen om telkens weer zichzelf te moeten verdedigen. Ze zouden daarom mensen aanstellen die daar speciaal voor zouden zijn opgeleid, om op te treden als politie. Als dit werkelijk het geval zou zijn, dan zou de mensheid gedoemd zijn om te zwichten onder een periodieke strijd tussen de tirannie van de overwinnaars en de opstand van de overwonnenen.

Gelukkig ziet de toekomst van de mensheid er rooskleuriger uit, want de wet die hen regeert is milder.

Dit is de wet van de solidariteit.

De mens heeft twee noodzakelijke basiseigenschappen; het instinct voor zijn zelfbehoud, zonder welke geen enkel wezen zou kunnen bestaan, én het instinct voor het behoud van zijn soort, zonder welke geen enkele soort zich zou hebben gevormd of zou hebben voortbestaan. De mens is vanuit zijn aard gedreven om zijn eigen bestaan en welzijn, evenals dat van zijn nakomelingen, te beschermen tegen elk gevaar.

In de natuur hebben levende wezens twee methoden ontwikkeld om hun bestaan te verzekeren en dit aangenamer te maken. De ene is in de individuele strijd tegen de elementen of met andere individuen van dezelfde of een andere soort; de andere is wederzijdse hulp, of samenwerking die ook zou kunnen worden omschreven als het verenigen in de strijd tegen alle natuurlijke factoren die het voorbestaan of het welzijn van hen die zijn verenigd bedreigen.

Naast de reden van het gebrek aan ruimte, kunnen en hoeven we in deze pagina’s de verhouding tussen deze twee grondprincipes, onderlinge strijd en samenwerking in de evolutie van de organische wereld, niet verder te onderzoeken.

Het voldoet vast te stellen dat voor de mens — vrijwillige of onvrijwillige — samenwerking het enige middel voor vooruitgang en het creëren van veiligheid is geweest. De onderlinge strijd, een relikwie uit een eerdere fase van ons bestaan, is in grote mate ongeschikt geworden als middel voor het zekerstellen van het welzijn van individuen. Het brengt in plaats daarvan schade aan allen voort, zowel aan de overwinnaars als de overwonnenen.

De ervaringen en overleveringen van voorgaande generaties hebben de mens geleerd dat, als hij zich met anderen verenigt, zijn bestaan zekerder is, en zijn welzijn groter. Dus uit de strijd om het bestaan die de mens tegen zijn natuurlijke omgeving voerde en tegen individuen van zijn eigen soort, ontwikkelde zich het sociale instinct bij de mens, wat voor een complete omslag heeft gezorgd in de levensomstandigheden van de mens.[5]

Door samenwerking heeft de mens zich boven de dierlijke staat verheven, en wel in zulks een mate, dat de metafysische filosofen het nodig vonden, om voor de mens een onstoffelijke en onsterfelijke ziel uit te vinden.

Er zijn vele oorzaken die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van dit sociale instinct. Zij heeft haar oorsprong in het streven van alle levende wezens om hun soort in stand te houden en zij heeft zich zo wijd verbreid en sterk ontwikkeld, dat deze nu de grondslag vormt van de zedelijke natuur van de mens.

De mens, die was voortgekomen uit de lagere dierenorden, was lichamelijk zwak en slecht uitgerust voor het gevecht met roofdieren. Maar hersenen, geschikt voor grootse ontwikkeling, een stemorgaan waarmee hij in staat was om de verschillende werkingen van de hersenen via geluid uit te drukken, en handen waarmee hij materie naar zijn wil kon vormen, moeten al snel de noodzaak en het voordeel van vereniging met zich meegebracht hebben. En men zou zelfs kunnen stellen dat hij enkel zijn dierlijke vorm kon overstijgen, toen hij sociaal werd en zich taal eigen maakte, wat tegelijkertijd eveneens het gevolg en een krachtige factor van socialisatie is.

Het relatief geringe aantal mensen maakte de strijd om het bestaan tussen mensen onderling, voorbij de grenzen van diegene die verbonden waren, minder hard, minder voortdurend, en minder noodzakelijk. Tegelijkertijd moet dit sterk hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van gevoelens van sympathie en maakte het de ontdekking en waardering van wederkerige dienstbetoon mogelijk. Kortweg kan gesteld worden dat het sociale leven een belangrijke voorwaarde werd in het menselijke bestaan, doordat de mens zijn externe omgeving naar zijn eigen wens kon aanpassen als hij dat deed in samenwerking met grotere of kleinere aantallen lotgenoten. Zijn begeerten groeiden naar mate hij meer middelen had om ze te verwezenlijken, en werden uiteindelijk behoeften. De verdeling van de arbeid komt voort uit de methodische aanwending van de natuur ten gunste van de mens. Door dat alles, heeft de mens zich zo ontwikkeld, dat hij niet meer zonder zijn medemens kan leven zonder te vervallen tot een staat van dierlijkheid.

Deze behoefte aan sociaal leven is oor de verdere ontwikkeling van gevoeligheid, met de veelzijdigheid van sociale relaties en door de overdracht van gewoontes en ervaringen van generatie op generatie voor duizenden van eeuwen, deze uitwisseling van gedachten en gevoelens tussen mensen onderling, een noodzakelijke eigenschap geworden voor ons organisme. Het heeft zich ontwikkeld tot sympathie, vriendschap en liefde. Dit bestaat onafhankelijk van de materiële voordelen die samenleven voortbrengt. Dit is zelfs zo sterk het geval, dat de mens vaak bereid is om hiervoor elke vorm van leed dan ook te riskeren, zelfs de dood.

Kortom, de vereniging heeft de mens enorme voordelen gebracht. Zolang de mens geïsoleerd blijft is deze in vergelijking tot de dieren, ondanks zijn intellectuele superioriteit, fysiek veel zwakker. Maar de gave om zich met steeds grotere aantallen te verenigen en steeds diepgaandere en complexere relaties aan te gaan, heeft hem in staan gesteld verbintenis aan te gaan met de hele mensheid en al het leven, en misschien nog belangrijker, heeft het de mens in staat gesteld om in samenwerk met anderen, samen met de gevoelens van genegenheid die daaruit voortkomen, meer te produceren dan hij daadwerkelijk nodig heeft. De strijd om het menselijke bestaan een geheel ander karakter hebben gegeven dan die bij andere leden van het dierenrijk.

Hoewel men heden ten dage weet — en het onderzoek van moderne biologen brengt ons hier dagelijks nieuwe bewijzen voor — dat samenwerking een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de biologische wereld, en dit nog doet, proberen sommigen nog altijd de heerschappij van de bourgeoisie te rechtvaardigen aan de hand van Darwinistische theorieën. Dit ondanks dat er tevens een wezenlijk onderscheid is tussen de strijd om het bestaan in het dierenrijk en dat van de mensheid.

De dieren van lagere orden vechten individueel, of, vaker, in kleine vaste of van samenstelling wisselende groepen tegen de gehele natuur, inclusief leden van hun eigen soort. Sommige meer sociale dieren, zoals mieren en bijen verenigen zichzelf in dezelfde mierenhoop of bijenkorf, maar zijn in conflict of onenigheid met andere gemeenschappen van hun eigen soort. De menselijke strijd tegen de natuur heeft daarentegen altijd de neiging mensen bijeen te brengen, om hun belangen te verenigen en om gevoelens van genegenheid te ontwikkelen naar de anderen, waardoor men verenigd de gevaren van de externe natuur door en voor de mensheid kan overwinnen en beheersen.

Elke strijd die gericht is op het bemachtigen van voordelen onafhankelijk van andere mensen en in tegengestelde belangen, weerlegt de sociale aard van de moderne mens. Het zal eerder het pad terugleiden naar een meer dierlijke toestand.

De solidariteit, dat wil zeggen de harmonie van belangen en gevoelens, het samenkomen van individuen voor het welzijn van allen, en van allen in het welzijn van ieder — dat is de enige wijze waarop de mens eerlijk aan zijn ware aard recht kan doen, en de hoogste ontwikkeling en het grootste welzijn kan bereiken. Het is het doel waartoe de menselijke ontwikkeling streeft. Het is het hoogste principe dat alle tegenstrijdigheden in de samenleving oplost, die anders onoplosbaar zijn. Het zorgt ervoor dat de vrijheid van de één niet door die van de ander wordt begrenst, maar wordt aangevuld — wat daarmee een noodzakelijke bestaansvoorwaarde voor de vrijheid van anderen vormt.

IV.

“De enkeling”, zo stelt Michael Bakoenin, “kan onmogelijk zijn eigen menselijkheid vinden. noch zijn volledige ontwikkeling verwezenlijken, als hij niet het mens-zijn van anderen erkent en met hen samenwerkt om dit te bereiken. Niemand kan zichzelf emanciperen, tenzij hij tegelijkertijd ook degenen om hem heen emancipeert. Mijn vrijheid is de vrijheid van allen; want ik ben niet werkelijk vrij — niet slechts in gedachte, maar feitelijk — als mijn vrijheid en mijn recht niet bevestigd en bekrachtigd worden door de vrijheid en het recht van alle mensen, mijn gelijken.”

“De toestand van alle andere mensen is voor mij van groot belang. Want hoe onafhankelijk ik door mijn maatschappelijke positie ook lijk, of zelf mag denken dat ik ben, hetzij dat ik paus, tsaar, koning, of minister ben, ik blijf het product van de mensen om mij heen. Als dit onwetende arme slaven zijn, zal mijn bestaan beperkt zijn door hun onwetendheid, door hun ellende en hun slavernij. Ik ben, hoewel een verlicht en intelligent mens, dom door hun domheid; ik ben, hoewel dapper, een slaaf door hun slavernij: hoewel ik rijk ben, sidder ik voor hun armoede; ik, de geprivilegieerde, verbleek bij de gedachte van het recht dat hen toekomt… Ik, die vrij wil zijn, kan dat niet zijn omdat om mij heen mensen nog niet vrij willen zijn. En omdat zij het niet wensen, worden zij, in tegenstelling tot mij, werktuigen in mijn onderdrukking.”

Solidariteit is dan de toestand waarin de mens het hoogste niveau van veiligheid en welzijn kan bereiken. Daarom drijft het egoïsme (het enkel denken aan de eigen belangen) de mens en de maatschappij tot solidariteit. Of beter gezegd, zijn egoïsme en altruïsme (het in acht nemen van de belangen van anderen) versmolten in dit ene principe, omdat het belang van het individu één is met het belang van de samenleving.

Maar de mensen konden niet in één stap vanuit het dierenrijk tot de menselijke staat komen; van de brute strijd tussen mensen onderling, tot de collectieve strijd voor de gehele mensheid, in solidariteit verenigd tegen de elementen.

De voordelen die voortvloeien uit samenwerking en de daarmee gepaard gaande arbeidsverdeling, leidt de mens in de richting van de solidariteit. Zijn evolutie is echter een obstakel tegengekomen die de mens wegleidde van zijn doel, en dat doet het nog steeds. Hij ontdekte dat hij de voordelen van de samenwerking en de materiele en primitieve behoeftes die hij had, in ieder geval tot op zekere hoogte, kon garanderen door anderen aan hem te onderwerpen in plaats van zich met hem op basis van gelijkwaardigheid te verenigen. En dus namen de wrede en antisociale instincten, die hij erfde uit zijn dierlijke verleden, weer de overhand. Hij dwong de zwakkeren om voor hem te werken en nam de voorkeur te overheersen in plaats van te verenigen. Misschien is het zelfs zo, dat de mens in de meeste gevallen door de uitbuiting van de verliezers in oorlogstijd, voor het eerst de voordelen van vereniging en het voordeel dat onderlinge steun kunnen opleveren leerde kennen.

Dit heeft ertoe geleid dat de waarde van samenwerking, welke zou moeten leiden tot de triomf van de solidariteit in het belang van alle menselijke behoeftes, uiteindelijk in dienst kwam te staan van het privaat-eigendom en de regering; met andere woorden, voor de uitbuiting van de arbeid van de velen, voor het belang van de weinige geprivilegieerden.

Er is altijd vereniging en samenwerking geweest. Zonder dit, was er geen menselijk leven mogelijk geweest; maar het was een specifieke vorm van samenwerking, opgelegd en gereguleerd door de weinigen voor hun eigenbelang.

Daaruit komt een grote tegenstrijdigheid voort, waar de geschiedenis van de mensheid zo vol mee zit. Enerzijds zien we de bereidheid van mensen om zich te verenigen en te verbroederen om de natuurkrachten te overwinnen en deze aan te passen aan de menselijke behoeftes, terwijl we anderzijds de neiging van mensen zien om zich in zo veel mogelijk losse en vijandige groepen te verdelen als dat er geografische en etnologische omstandigheden zijn, evenals verschillen in economische positie, privileges die door sommigen verworven zijn, die zij zeker willen stellen en uitbreiden, anderen die hopen dat privilege te verwerven en diegenen die lijden onder onrecht en privilege waartegen men in opstand.

Het principe van “ieder voor zich”, d.w.z., de strijd van allen tegen allen, heeft de strijd van allen tegen natuur bemoeilijkt, verlamd, en op een dwaalspoor gebracht. Want het algemene voordeel van de mens in die strijd kan alleen met succes worden gevoerd wanneer men werkt volgens de grondregel één voor allen, en allen voor één.

De mensheid heeft veel geleden door deze combinatie van heerschappij, uitbuiting, en de menselijke vereniging. Maar ondanks de gruwelijke onderdrukking, waar de massa’s onder gebukt gaan — ondanks de ellende, verdorvenheid, criminaliteit, en zelfdegradatie die onderdrukking en slavernij voortbrengen, ondanks de haat, uitroeiingsoorlogen, en de tweestrijd door kunstmatig gecreëerde belangen – heeft onder de slaven en hun meesters het sociale instinct overleefd en zich zelfs ontwikkeld. Omdat samenwerking altijd een noodzakelijke factor is geweest voor het succesvolle bestrijden van de elementen, is dit daarom ook altijd de primaire reden voor mensen geweest om samen te komen. En als gevolg hiervan hebben zij ook hun gevoelens van genegenheid ontwikkeld. De onderdrukking van de massa’s heeft voor onderlinge verbroedering gezorgd bij de onderdrukten. Het is zelfs zo dat het doorstaan van deze onderdrukking en het verzet tegen de dood in hun midden, alleen kan worden toegeschreven aan dit min of meer bewuste en min of meer wijdverbreide gevoel van solidariteit onder de onderdrukten.

De momenteel ongelofelijke ontwikkeling van de productie, de groei van de menselijke behoeften die enkel kunnen worden vervuld door de verenigde inspanning van grote hoeveelheden mensen in alle landen, de groeiende mogelijkheden van communicatie, van manieren van reizen, van literatuur, handel en zelfs oorlog, hebben er allen voor gezorgd dat de mens zich heeft samen samengetrokken. Nauw samengeweven, kan elk onderdeel van het geheel alleen hun voldoening en vrijheid vinden in de ontwikkeling en gezondheid van alle andere delen.

Een inwoner van Napels heeft een even groot belang bij de verbetering van de hygiënische situatie van de mensen die aan de oevers van de Ganges[6] leven, als bij de verbetering van de riool in hun eigen stad, want ook vandaar kan Cholera tot hen komen. Het welzijn, de vrijheid, en het geluk van de bergbeklimmer, verdwaald in de Apennijnen[7], hangt niet alleen af van het welzijn of de armoede waarin de inwoners van zijn dorp leven, of zelfs de algemene omstandigheden van het Italiaanse volk, maar ook van de omstandigheden waarin de arbeiders in Amerika of Australië, van de ontdekking door een Zweedse wetenschapper, de morele en materiële omstandigheden van de Chinezen en de oorlog en vrede in Afrika. Oftewel, het hangt af van alle grote en kleine omstandigheden die, waar dan ook ter wereld, invloed hebben op de mens.

In de huidige samenleving is deze immense solidariteit, die alle mensen verbindt, grotendeels onbewust omdat deze spontaan voortkomt uit de spanningen die persoonlijke belangen veroorzaken en mensen zich niet of nauwelijks met het algemeen belang bezig houden. Dit is het duidelijkste bewijs dat solidariteit de natuurlijke wet van de mensheid is. Deze dwingt respect af en laat zich gelden, ondanks alle obstakels en verdeeldheid die we in de huidige maatschappij terugzien.

Aan de andere kant beginnen de onderdrukte massa’s - die zich nooit volledig aan de onderdrukking en ellende hebben overgegeven, en vandaag meer dan ooit een dorst naar gerechtigheid, vrijheid, en algemeen welzijn tonen - te begrijpen dat zij zichzelf niet kunnen emanciperen zonder zich door middel van solidariteit te verenigen met alle onderdrukten en uitgebuitenen op aarde. Ze begrijpen dat het voor hun bevrijding van elementair belang is om bezit te nemen van de middelen van productie, de grond, en de werktuigen, en het privaat eigendom af te schaffen. De wetenschap en het nauwkeurig waarnemen van maatschappelijke fenomenen, laten zien dat het afschaffen hiervan uiteindelijk enorme voordelen op zouden leveren, ook voor de bevoorrechte klassen. Konden zij zich er maar toe zetten om de logica van overheersing te verwerpen en met hun medemens samen te werken voor het algemeen belang.

Welnu; als de onderdrukten eenmaal zullen weigeren nog langer te werken voor hun onderdrukkers, als zij bezit nemen van de bodem en de arbeidsmiddelen, en deze gebruiken voor hun eigen voordeel en dat van allen die werken, dan zouden zij zich niet langer onderwerpen aan de overheersing van bruut geweld, noch van economische voorrechten. Als de geest van verbroedering onder het volk en het gevoel van menselijke solidariteit, versterkt door gemeenschappelijke belangen, onder het volk zouden groeien en een einde zouden maken aan de strijd tussen staten – wat zou dan de bestaansreden van een regering nog zijn?

Als het privaat-eigendom afgeschaft is, zal ook de regering – die de beschermer van het eigendom is – moeten verdwijnen. Zou de regering overleven, dan zal deze steeds trachten, in een of andere vorm, een nieuwe bevoorrechte en onderdrukkende klasse te vormen.

Zo anders zou het zijn als de samenwerking die vandaag nog wordt afgedwongen en slechts ten voordele van enkelen is, vrij en vrijwillig zouden zijn, ten dienste van het welzijn van allen. Deze zou dan zo veel sterker en daadkrachtiger zijn.

Het sociale instinct en de gevoelens van solidariteit zouden zich tot het hoogste niveau ontwikkelen. Elk individu zou alles in zijn macht stellen voor het welzijn van anderen, om zo te voorzien in zijn eigen belangen en het bevredigen van zijn sociale gevoelens.

Door de vrije organisatie van allen zou er een sociale organisatie ontstaan door de spontane vereniging van mensen op basis van hun behoeftes en sympathieën, van onder naar boven, van het eenvoudige naar het complexe, beginnende bij de onmiddellijke belangen om uiteindelijk tot de algemene belangen te komen. Deze maatschappelijke organisatie zal de grootste welvaart en de grootste vrijheid van allen tot doel hebben; het zal de mensheid in een kameraadschappelijke gemeenschap verenigingen en zich voortdurend veranderen en verbeteren naarmate de verhoudingen veranderen en de ervaring hier om vraagt.

Deze maatschappij van vrije mensen, deze maatschappij van vrienden — dat is de anarchie.

V.

Tot dusver hebben wij regeren beschouwd zoals het is, zoals deze moet zijn in een maatschappij die gegrondvest is op bevoorrechting, op de uitbuiting en onderdrukking van de ene mens door de ander, op tegenstrijdige belangen en sociaal conflict — oftewel: op het privaat-eigendom.

Wij hebben gezien dat dit sociale conflict, dat verre van noodzakelijk is voor het menselijk leven, in tegenspraak is met de belangen van het individu en de menselijke soort. We hebben onderzocht hoe samenwerking, solidariteit, de wet van de menselijke vooruitgang is en wij hebben daaruit de conclusie getrokken dat, als privaat-eigendom en alle overheersing van de ene mens over de andere mens zijn afgeschaft, er geen bestaansreden meer is voor een regering en deze daarom ook afgeschaft zou moeten worden.

“Maar”, zo zou men kunnen tegenwerpen, “als de grondslagen waarop de samenleving gebaseerd is, worden veranderd en het sociale conflict wordt vervangen door solidariteit en in plaats van het privaat-eigendom het gemeenschappelijk bezit is ingesteld, dan zal de aard van de regering ook veranderen. In plaats van de verdediger en vertegenwoordiger van de belangen van één klasse zou het, omdat er geen klassen meer zouden zijn, de belangen van de hele maatschappij vertegenwoordigen. Diens taak zou dan zijn om de sociale samenwerking te realiseren en reguleren in het belang van allen, en sociale voorzieningen voor het algemeen belang te garanderen. Het zou de samenleving verdedigen tegen mogelijke pogingen om het privilege weer te herstellen en tegen aanvallen van diegenen die het leven, welzijn, of vrijheid van ieder van ons bedreigen.”

“Er zijn in de maatschappij veel belangrijke functies, die te veel en constante aandacht vragen om ze over te laten aan het vrijwillige beheer door individuen, zonder het risico te lopen dat alles op een fout gaat.”

“Wie zal, als er geen regering is, zorg dragen voor het aanschaffen en de verdeling van de levensmiddelen? Wie organiseert en reguleert de publieke gezondheidzorg, de post, de telegraaf, spoorwegen enzovoorts? Wie zorgt voor het onderwijs? Wie zal er nog grote ontdekkingen doen, grootschalige verbeteringen doorvoeren, wetenschap bedrijven etc. om de wereld te veranderen en de kracht van de mens te verhonderdvoudigen?”

“Wie zal het maatschappelijk kapitaal beschermen en vermeerderen, om het verrijkt en verbeterd over te kunnen leveren aan het nageslacht?”

“Wie zal voorkomen dat de bossen verwoest worden, of dat de bodem dwaas wordt uitgebuit, waardoor verarming van de bodem ontstaat?”

“Wie zal criminaliteit, dat wil zeggen, antisociale daden, voorkomen of bestrijden?”

“En wat te beginnen met mensen die de wet van de solidariteit niet achten, niet willen werken? Of diegenen die besmettelijke ziekten in een land verspreiden, omdat zij weigeren de erkende wetenschappelijke gezondheidsmaatregelen na te komen? Of, wat zou er kunnen worden gedaan met iemand die, krankzinnig of niet, de oogst in brand steekt, kinderen mishandelt, of zwakkeren misbruikt of uitbuit?”

“Als men het privaateigendom vernietigt en de bestaande regering afschaft zonder een nieuwe regering te vormen die het gemeenschappelijk leven organiseert en solidariteit waarborgt, dan zal men privilege niet afschaffen, noch vrede en vooruitgang op aarde brengen. Het zou alle sociale betrekkingen verbreken, de mensheid terugwerpen tot barbarij en het tijdperk van “ieder voor zich” zal weer regeren. Dit zou als eerste de overwinning van het brute geweld betekenen, gevolgd door het economische privilege.”

Dat zijn de bezwaren die autoritairen, de aanhangers van het gezag, zelfs door socialisten die het privaat-eigendom en de klasseheerschappij in de regering willen afschaffen, ons tegenwerpen.

Wij antwoorden daarop het volgende:

Ten eerste is het niet waar, dat de aard en het functioneren van de regering zal veranderen zodra de maatschappelijke verhoudingen veranderen. Orgaan en functie zijn onafscheidelijk van elkaar. Ontneem een orgaan zijn functie en het sterft af of zal de functie opnieuw herstellen. Plaats een leger in een land terwijl hiervoor geen reden is noch de vrees bestaat voor oorlog (burgeroorlog of extern), en dat leger zal een oorlog provoceren Als dit niet lukt, zal het zich ontbinden. Een politiemacht zal, daar waar geen misdaden te ontdekken zijn of misdadigers om te arresteren, beiden uitvinden, of zij zal ophouden te bestaan.

Al eeuwen bestaat er in Frankrijk een instelling, welke inmiddels onderdeel is van het bosbeheer en waarvan de beambten tot taak hebben wolven en andere schadelijke gedierten uit te roeien. Niemand zal zich erover verwonderen dat er in Frankrijk, juist vanwege deze instelling, nog wolven zijn en dat zij in de winter veel schade aanrichten. In Frankrijk bekommert de bevolking zich nauwelijks om de wolven omdat daar beambten voor zijn aangesteld, wiens taak het is om zich hiermee te bemoeien. Deze maken werkelijk jacht op hen, maar op een intelligente manier. Zij sparen hun grotten en laten de wolven tijd om zich voort te planten zodat deze interessante diersoort niet volledig uitsterft. De Franse boeren hebben zeer weinig vertrouwen in deze officiële wolvenjagers en beschouwen ze eerder als wolvenbeschermers. En dat is ook begrijpelijk, want wat zouden deze ambtenaren moeten beginnen als er geen wolven meer waren om te bestrijden?

Een regering — d.w.z. een groep mensen die tot taak hebben wetten te maken en de collectieve kracht van de samenleving kunnen aanwenden om ieder individu ertoe te dwingen gehoor te geven aan deze wetten — vormt op zichzelf een bevoorrechte klasse en is gescheiden het volk. Zo’n klasse zal, net als elk ander verkozen orgaan, instinctief ernaar streven om diens macht uit te breiden, zich te onttrekken aan de controle van het volk, om diens eigen opvattingen door te drukken en diens eigen belangen voorop te stellen. Eenmaal in een geprivilegieerde positie, zal de regering altijd antagonistisch tegenover de massa’s staan, over wiens capaciteiten deze beschikt.

Overigens kan een regering, ook al heeft deze de beste bedoelingen, slechts een deel van de bevolking tevreden stellen, maar nooit iedereen. Hierom moet de regering zich altijd verweren tegen mensen die ontevreden zijn en dientengevolge steun vinden bij een deel van de bevolking. En zo herhaalt zich hetzelfde verhaal weer van een bevoorrechte klasse die zich onvermijdelijk ontwikkelt in samenhang met de regering. Deze klasse zal, als deze het eigendom op de bodem niet heeft verworven, zeker weten het monopolie op allerlei speciaal gevormde belangrijke posten claimen en zou daarmee niet minder onderdrukkend of uitbuitend zijn dan de kapitalistische klasse van nu.

De bestuurders, gewend om bevelen uit te delen, zouden zich nooit met het gewone volk willen mengen. Als zij de macht niet kunnen behouden, zullen zij zelfzelf minstens van bevoorrechte posities verzekeren voordat zij hun post verlaten. Ze zouden alles in het werk stellen om te zorgen dat hun eigen vriendjes als opvolger worden gekozen, die op hun beurt weer door hun eigen opvolgers geholpen en gesteund worden. Zo zou de regering telkens in dezelfde handen blijven. De democratie, welke het bestuur van het gehele volk zou moeten betekenen, zal zoals altijd niets anders dan een oligarchie worden — een regering van weinigen, de regering van een klasse.

Deze almachtige, onderdrukkende, alles absorberende oligarchie zou altijd zorgen dat zij beschikking hebben over alle maatschappelijke rijkdommen, alle publieke voorzieningen, van de productie tot de distributie van lucifers tot de universiteit en de muziektheaters!

VI.

Maar laten we even aannemen dat de regering niet noodzakelijkerwijs een bevoorrechte klasse voortbrengt en kan bestaan zonder een bevoorrechte klasse om zich heen te verzamelen. Laten we doen alsof het werkelijk zijn representatieve functie kan behouden, de dienaar — als je wilt — van de gehele maatschappij. Wat voor een nut zou deze dan hebben? Hoe en op welke wijze zou deze de macht, het intellect, de geest van de solidariteit, en de zorg voor het algemeen belang die bestaan in een samenleving, nu en voor de generaties daarna kunnen hanteren?

Het is telkens weer het verhaal van de mens met de gebonden ledematen. Hij heeft geleerd te leven met deze boeien, maar gelooft dat hij leeft dankzij deze last. We zijn gewend te leven onder een regering die alle krachten, alle intellect, en ieders wil voor eigen doeleinden gebruiken kan. Ondertussen dwarsboomt, verlamt, en onderdrukt de regering alles dat het niet nodig heeft of ervoor nadelig is. We verbeelden ons dat alles wat in de samenleving gebeurt, het werk van de regering is en dat er zonder regering geen kracht, intellect, of goede wil in de samenleving zou zijn. Dus (zoals we eerder al stelde) zal de eigenaar van de grond deze voor zijn eigen profijt laten bebouwen, en de landarbeider net genoeg geven om van te kunnen leven. De geknechte landarbeider kan en zal doorwerken en gelooft dat hij, zonder zijn baas, niet zou kunnen leven. Alsof deze baas de bodem en de natuurkrachten geschapen heeft!

Wat kan een regering zelf aan de geestelijke en lichamelijke krachten van de maatschappij toevoegen? Is het als de God uit de Bijbel, die iets uit niets wist te scheppen?

Omdat in de zogenaamd materiële wereld niets “geschapen” wordt, wordt in deze complexere materiële wereld, waarmee de sociale wereld bedoeld wordt, feitelijk ook niets “geschapen”. Daarom heeft de regering enkel beschikking over de krachten die al aanwezig zijn in de samenleving. Maar wel zonder de krachten die verlamd en vernietigd worden door de methodes van het gezag, en tevens zonder alles dat verloren gaat in de wrijving met opstandige elementen die onvermijdelijk groot zijn bij zulke kunstmatige mechanismen. Als zij zelf iets bijdragen, dan doen zij dit als mensen en niet als regeerders. Van alles dat ter beschikking overblijft voor de regering, zowel materieel als moreel, zal slechts een ongelofelijk klein gedeelte uiteindelijk werkelijk iets bruikbaars voor de samenleving opleveren. De rest wordt ofwel gebruikt voor het actief onderdrukken van de opstandige oppositie, óf wordt weggeleid van het algemeen belang en ingezet ten bate van de weinigen en zal een verlies zijn voor de meerderheid van de mensen.

Er wordt veel gediscussieerd over de vraag welke rol het individueel initiatief en sociale inspanningen spelen in het leven en de vooruitgang van de maatschappij. Door de verwarring van de filosofische taal, werd het gevaarlijk te beweren dat in de mensenwereld het individuele initiatief de bron en leidende kracht was van alle vooruitgang. Deze eenvoudige conclusie wordt duidelijk op het moment dat men de significantie van de betekenis van woorden probeert te ontrafelen.

Het ware wezen is de mens, het individu. De samenleving of de gemeenschap, de staat of de regering, zijn, voor zover het geen holle begrippen zijn, slechts een verzameling individuen. En het is binnen dit individuele organisme dat de gedachten en de handelingen noodzakelijkerwijs oorsprong vinden. Van oorsprong persoonlijk, worden ze collectieve gedachten en handelingen wanneer ze gedeeld worden door meerdere individuen. Maatschappelijk handelen is dan niet meer de afwijzing of aanvulling van het individuele initiatief, maar het resultaat van de initiatieven, gedachten, en handelingen van alle individuen waaruit de samenleving bestaat: een resultaat waarvan de mate van succes, net zoals bij andere dingen, afhankelijk is van de mate waarin de individuele inspanningen eenzelfde doel nastreven, of in hoeverre zij uiteenlopend of tegenstrijdig zijn. Als aan de andere kant, zoals de autoritairen stellen, maatschappelijk handelen, gelijk staat aan het handelen door de regering, dan is dit alsnog het resultaat van individuele inspanning. Dan echter slechts door die personen die deel van de regering uitmaken, of die door hun positie het handelen van de regering kunnen beïnvloeden.

Het gaat dus om de eeuwenoude strijd tussen vrijheid en autoriteit. Dat is dus de strijd tussen socialisme en een klassenstaat. De vraag gaat in werkelijkheid niet over de relatie tussen de samenleving en het individu, noch over de verhouding van de individuele onafhankelijkheid ten opzichte van sociale controle. In werkelijkheid gaat het om het voorkomen dat enkele individuen anderen onderdrukken, om iedereen dezelfde rechten en de zelfde middelen tot handelen te geven. Dit heeft te maken met het vervangen van het initiatief van de enkeling, wat noodzakelijkerwijs zal leiden tot de onderdrukking van alle anderen. Het gaat immers om de kwestie van het beëindigen van overheersing en uitbuiting van de ene persoon door de andere op een manier waarbij alle een aandeel hebben in het gemeenschappelijke welzijn; en dat het individuele initiatief van ieder - in plaats van dat het onderdrukt, onderling elkaar bestrijdt, of van elkaar verwijderd raakt - de kans tot volledige ontwikkeling vindt en dat samenkomt voor het grotere voordeel van allen.

Vanuit wat we eerder hebben gesteld, volgt dat het bestaan van een regering, zelfs als deze gebaseerd is op de hypothese dat een ideale regering zoals autoritair-socialisten deze zich voorstellen mogelijk zou zijn, in tegenstelling tot een verhoging van de productiekracht juist een immense krimp teweeg zou brengen. Want de regering zou het initiatief beperken tot die van enkelen. Het zou deze enkelen het recht geven om alles te doen, zonder hen uiteraard de kennis of het begrip voor al deze dingen mee te geven.

Wat blijft er over als je de wetgeving en activiteiten van de regering die tot doel hebben om de geprivilegieerden te beschermen zou wegnemen, en dat wat enkel de wensen van de bevoorrechte klassen behartigt? Is dat niet slechts de wil en actie van allen? “De staat”, zegt De Sismondi[8], “is altijd een behoudzuchtige macht die de resultaten van de overwinning van de vooruitgang autoriseert, reguleert, en organiseert (en de geschiedenis toont dat deze het altijd ten voordeel van zichzelf en de bevoorrechte klassen aanwendt) maar deze zelf nooit voortbrengt. Nieuwe ideeën komen immer altijd van onderop, ontstaan in de fundamenten van de samenleving, worden dan publiek gemaakt, worden een mening, en groeien. Maar zij ontmoeten op hun weg steeds weer de gewoonte, de gevestigde macht van traditie, gebruik, privilege, en dwaling, en moet deze bestrijden.” Om goed te begrijpen hoe de samenleving zonder regering zou kunnen bestaan, voldoet het om onze blik kort te wenden tot wat er eigenlijk gaande is in onze huidige maatschappij. We zullen zien dat in werkelijkheid zelfs vandaag de dag de belangrijkste sociale taken buiten de invloedssfeer van de regering worden verricht. De overheid grijpt alleen in om de massa’s uit te buiten, de bevoorrechtte klasse te beschermen, of, tot slot, om alles wat zonder haar hulp is gedaan, te sanctioneren, vaak om dit tegen te werken. Mensen werken, wisselen uit, studeren, reizen, leven naar de regels van moraliteit en gezondheid; ze hebben voordeel bij de vooruitgang van de wetenschap en de kunsten, hebben ontelbare betrekkingen tot elkaar, zonder de behoefte te voelen om iemand te hebben die hen voorschrijft hoe zij dit moeten aanpakken. In tegendeel, die dingen waar die regering zich niet mee bemoeit, lopen het best. Deze brengen minder onenigheid voort en passen zich op onbewuste wijze aan de wil van allen aan op de manier die het meest geschikt wordt geacht.

De regering is evenmin nodig in het geval van grote ondernemingen of openbare diensten waar constante samenwerking nodig is door vele mensen van verschillende achtergronden en uit verschillende landen. Duizenden van zulke ondernemingen zijn, zelfs nu nog, het werk van vrijwillig gevormde verenigingen en zijn, met algemene instemming, de ondernemingen die het beste lukken. Wij spreken niet van de verenigingen van kapitalisten, georganiseerd op basis van uitbuiting. Hoewel zelfs zij de mogelijkheden en de kracht van vrije samenwerking bewijzen en aantonen dat deze zelfs mensen met zeer uiteenlopende belangen en mensen uit alle landen van de wereld kan omvatten. Wij spreken echter liever over die verenigingen die geïnspireerd zijn door de liefde voor de mensheid, door de passie voor kennis, of simpelweg door het verlangen naar amusement en erkenning. Want deze representeren die behoeften beter omdat ze in een samenleving bestaan waar privaateigendom en onderlinge strijd tussen mensen is afgeschaft. Ieder mens zal zijn belang herkennen in die van alle anderen en zijn grootste voldoening vinden in het weldoen en bevredigen van die van anderen.

De wetenschappelijke verenigingen en congressen, de internationale maatschappij tot redding van schipbreukelingen, het Rode Kruis, de arbeidersverenigingen, de vredesbewegingen, de groepen vrijwilligers die bij elk groot ongeval toesnellen om hulp te verlenen, het zijn enkele van de vele voorbeelden van de kracht van de wil tot samenwerking. Dit toont zich telkens weer op het moment dat het nodig is, het enthousiasme zich laat gelden, en de middelen het toestaan. Dat de vrijwillige associatie niet de hele aarde bedekt en niet alle takken van materiële en geestelijke werkzaamheden omvatten, komt enkel doordat overheden overal hindernissen op hun pad hebben gesteld, doordat het privaat-eigendom tegenstellingen tussen de mensen heeft geplaatst, en door de impotentie en degradatie bij de meerderheid van de mensheid die door de ophoping van rijkdommen in de handen van enkelen veroorzaakt.

De regering zorgt bijvoorbeeld voor de posterijen, de telegraaf enzovoorts Maar op welke wijze ondersteunt het deze ondernemingen daadwerkelijk? Als het volk behoefte heeft aan zulke diensten, of er een noodzaak in ziet n, dan zal het eraan denken om hen in het leven te roepen en de vakmensen met de nodige kennis zullen, om dit werk te kunnen vervullen, hiervoor geen diploma van de regering nodig hebben. Hoe algemener en dringender de behoeften, des te meer vrijwilligers er zullen opstaan om hierin te voorzien. Zou het volk in staat zijn zichzelf van levensmiddelen te voorzien en de distributie hiervan te organiseren? Oh! Geen angst, ze zullen niet sterven van de honger in afwachting van de overheid om wetten over dit onderwerp aan te nemen.

Waar er een regering bestaat, moet deze wachten totdat de mensen eerst alles georganiseerd hebben. Dan pas komt deze met zijn wetten en sancties om winst te behalen uit dat wat al gedaan is. Het is overduidelijk dat de grote drijfveer tot handelen het persoonlijk belang is. Dat wetende zal het belang van allen het belang van ieder zijn. Dat is onvermijdelijk het geval als het privaateigendom is afgeschaft. Dan zal ook iedereen actief zijn. Als zij nu nog werken in het belang van enkelen, hoeveel meer en beter zal men dan werken om het algemeen belang te dienen. Het is moeilijk te begrijpen hoe mensen kunnen geloven dat de algemene voorzieningen, welke van onmisbaar belang zijn voor het sociale leven, beter kunnen worden georganiseerd door een regering dan door de arbeiders zelf, die uit vrije wil of door overeenkomst met anderen dit werk uitvoeren onder direct toezicht van alle belanghebbenden.

Ongetwijfeld is voor elke grote gemeenschappelijke klus een verdeling van de arbeid, technische leiding, administratie etc. nodig. Maar de autoritairen spelen enkel met woorden als zij de noodzakelijkheid van een regering willen ontlenen aan de werkelijke noodzaak van de organisatie van het werk. Nogmaals, de regering is een verzameling van mensen die het recht en de middelen hebben genomen of ontvangen om wetten te maken en de mensen tot gehoorzaamheid te dwingen. De beheerders, technici, enzovoorts zijn daarentegen mensen die opdrachten krijgen of op zich nemen en bepaalde taken volbrengen. Regeren betekent het overdragen van macht, dat wil zeggen, het afgeven van elk initiatief en zelfstandig handelen aan de enkeling. “Bestuur”, integendeel, betekent het overdragen van arbeid, dat wil zeggen, een toegewezen en op zich genomen taak, de vrije uitwisseling van diensten op basis van vrije overeenstemming.

Een gouverneur is een bevoorrecht persoon omdat hij het recht heeft anderen te bevelen en van de krachten van anderen gebruik kan maken om zijn eigen ideeën en wensen te vervullen. Een beheerder of technisch beheerder is een arbeider als alle anderen; natuurlijk is dit slechts waar in een maatschappij waar voor iedereen dezelfde mogelijkheid bestaat zich te ontwikkelen, waar iedereen geestelijke of lichamelijke arbeid geeft of kan geven, waar er geen andere verschillen zijn tussen mensen dan die verschillen die voortkomen uit een natuurlijk diversiteit aan talenten, en al het werk en alle sociale functies gelijke toegang hebben tot de maatschappelijke voordelen. Men mag de functie van een regering niet verwarren met die van administratief beheer,. Deze twee verschillen fundamenteel van elkaar. Dat deze tegenwoordig zo vaak met elkaar verward worden, is enkel vanwege economisch en politiek privilege.

Maar laten we nu snel verder gaan naar die functies van een regering, waarvan mensen die geen anarchist zijn, denken dat ze onmisbaar zijn. Dit zijn de interne en externe verdediging van de samenleving; oftewel. oorlog, politie, en justitie.

Ontdaan van de regering en de maatschappelijke rijkdommen ter beschikking van allen, zullen alle tegenstrijdigheden tussen de verschillende naties snel verdwenen zijn. Noodzakelijkerwijs zal er dan voor oorlog geen aanleiding meer zijn. Bovendien is het op het moment zo, dat als er in een land een revolutie plaatsvindt en deze elders geen grootschalige gevolgen heeft, deze desondanks overal op veel sympathie kan rekenen. Zoveel zelfs, dat geen regering het zou durven om troepen naar het buitenland te sturen, uit angst dat er thuis een revolutie zou uitbreken. Maar, laten we ervan uitgaan, dat de regeringen van de landen waar het volk zich nog niet heeft bevrijd, proberen om vrijgevochten volkeren weer tot onderdanigheid te dwingen, heeft dit volk dan een regering nodig om zich te verdedigen? Om oorlog te voeren heeft men mensen nodig met genoeg geografische en technische kennis. Bovenal zijn er mensen nodig die willen vechten. Een regering kan noch de vaardigheden van de eerste, noch de moed en wil van de laatste vergroten. Ervaringen uit de geschiedenis leren ons dat een volk dat werkelijk zijn eigen land wil verdedigen, onoverwinnelijk is. In Italië weet iedereen hoe de troon bibbert en reguliere legers van gehuurde soldaten vervagen voor de legers van vrijwilligers, dat wil zeggen, anarchistisch gevormde legers.[9]

En wat betreft politie en justitie? Velen denken dat als er geen politie en rechters zijn, dat iedereen vrij zou zijn om te moorden, anderen te benadelen, of te verwonden zoals het op dat moment gevalt; dat anarchisten, als zij trouw zouden zijn aan hun principes, deze eigenaardige conceptie van vrijheid zouden willen zien; een “vrijheid” die alles geweld aan doet en het leven en de vrijheden van andere ongestraft vernietigd. Deze mensen menen dat wij, nadat de regering en het privaat-eigendom omver zijn gegooid, het rustig zouden toestaan dat deze beide instellingen zich weer zouden vestigen… uit respect voor de “vrijheid” van diegene die de noodzaak van het hebben van een regering of privaat-eigendom voelen. Dat is een vreemde interpretatie van onze ideeën! Eigenlijk kan men bij zulke denkbeelden beter de schouders ophalen dan dat men de moeite neemt om ze te weerleggen.

De vrijheid die wij voor onszelf en anderen wensen, is geen absolute, abstracte, bovennatuurlijke vrijheid die in de praktijk enkel tot onderdrukking van de zwakkeren zou leiden. Wij wensen een tastbare vrijheid, de mogelijke vrijheid, welke bestaat in de bewuste samenkomst van belangen, dat wil zeggen, vrijwillige solidariteit. Wij verkondigen de grondstelling: “doe wat je wilt!” en daarmee is bijna ons volledige programma samengevat, want — zoals eenvoudig te begrijpen is — wij zijn ervan overtuigd dat in een samenleving zonder regering of eigendom, “iedereen zal willen wat hij moet”.

Wanneer echter, als gevolg van verkeerd onderwijs in de huidige maatschappij, door ziekte of door welke oorzaak dan ook, een individu anderen leed wil berokkenen, kun je er zeker van zijn dat wij alles in onze macht stellen om dit te voorkomen. Omdat wij weten dat de aard van de mens het resultaat is van zijn fysieke organisme en zijn natuurlijke en maatschappelijke omgeving, zullen wij het heilige recht op zelfverdediging niet doortrekken tot het absurd veronderstelde recht om te straffen. Ook zullen wij de misdadiger, oftewel de mens die antisociale daden pleegt, niet als de rebel zien die hij nu in de ogen van de rechters in het heden is. Wij zullen hem als een zieke broeder zien die moet worden genezen. We zullen hem daarom niet met haat bejegenen als we hem onderdrukken, maar zullen ons beperken tot het absoluut noodzakelijke voor onze zelfverdediging. We zullen niet uit zijn op wraak, maar redden de ongelukkige ziel liever met alle middelen die de wetenschap ons verschaft. In theorie kunnen anarchisten, net als iedereen, de fout in gaan en de werkelijkheid uit het oog verliezen het mom van veronderstelde logica. Maar het is bijna zeker te stellen dat het geëmancipeerde volk diens duur gekochte vrijheid en welzijn niet ongehinderd laat afnemen. Als het nodig is, zal men maatregelen treffen om zichzelf te beschermen tegen de antisociale daden van sommigen onder hen. Maar wat is dan het doel van diegenen wiens beroep het is om wetten te maken? Of zij die ervan leven door op allerhande nieuwe manieren de wet te ontduiken? Als het volk werkelijk iets onacceptabel of schadelijk vindt, dan zal het die dingen zelf beter kunnen verhinderen dan de professionele wetgevers, politieagenten, en rechters dat doen. Als het volk tijdens opstanden – hoe misplaatst dit moge zijn – het respect voor privé-eigendom afdwong, was dit op een manier waarop het leger en politieagenten dit niet kunnen.

Gebruiken zijn altijd een voortvloeisel uit de behoeften en gevoelens van de meerderheid; zij worden al de meer gerespecteerd, naar gelang zij minder onderworpen zijn aan wetten. Dit is omdat iedereen het vanzelfsprekende belang ervan begrijpt. Omdat de belanghebbenden zichzelf niet bezig houden met het idee dat de overheid deze gebruiken moet beschermen, maar omdat ze zichzelf inzetten voor het handhaven van het gebruik. Voor een karavaan, die door de woestijn in Afrika trekt, is zuinig omgaan met drinkwater van levensbelang. Onder deze omstandigheden wordt het water een heiligdom — niemand denkt eraan het te verspillen. Samenzweerders moeten in het geheim handelen; die geheimen worden bewaard en wie ze verraadt treft de verachting van de rest. De schulden die bij het gokken worden gemaakt zijn in geen enkel land wettelijk erkend. Toch wordt het onder gokkers als eerloos gezien om deze schuld niet te betalen.

Zijn het niet de politiemensen die ervoor zorgen dat er nog meer mensen vermoord worden? Het overgrote deel van de Italiaanse bevolking ziet de politie maar heel af en toe. Miljoenen mensen gaan door de bergen en over het platteland, ver buiten het wakende oog van de autoriteiten. Daar waar zij zouden kunnen worden aangevallen, zonder dat de daders enige angst hoeven te hebben om opgespoord te worden. Maar ze lopen geen groter risico dan diegene die in de best bewaakte oorden wonen. Statistieken tonen dat het aantal misdrijven in gelijke verhouding stijgt naar gelang het aantal repressieve maatregelen dat getroffen wordt. We kunnen ook aantonen dat zij sterk veranderen bij veranderingen in de economische omstandigheden en de publieke opinie.

Preventieve wetgeving gaat eigenlijk altijd over ongewone, uitzonderlijke daden. Het dagelijkse leven gaat voorbij de limieten van het wetboek van strafrecht en wordt onbewust gereguleerd door de stilzwijgende en vrijwillige instemming van allen. We zien dit in gebruiken en tradities die veel belangrijker zijn voor het sociale bestaan dan de dictaten van de wet. Ze worden dan ook beter nageleefd. Ze zijn echter ook volledig ontdaan van enige extra sancties die voorbij de natuurlijke blaam gaan die iemand toevalt als deze die leefregels schendt.

Als er conflicten ontstaan, zou dan de vrijwillige ingestemde bemiddeling of de druk vanuit de gemeenschap niet een veel aannemelijkere wijze zijn waarop er overeenstemming kan worden bereikt bij moeilijke vraagstukken, dan bijvoorbeeld een rechter die geen verantwoording aan de gemeenschap hoeft af te leggen? Is iemand die het recht heeft om over alles en iedereen een oordeel te vellen is daarvoor niet onvermijdelijk incompetent en daarom uiteindelijk onrechtvaardig?

Evenals dat de regering gewoonlijk slechts dient om de bevoorrechte klasse te verdedigen, zo dienen de politie en de rechters slechts om misdaden te vervolgen die in de ogen van het volk vaak niet als misdaad worden gezien maar alleen de voorrechten van de machtigen of bezitters aantasten. Voor de werkelijke verdediging van de samenleving, het verdedigen van het welzijn en de vrijheid van allen, is er niets schadelijker dan het vormen van een klasse van functionarissen die bestaat onder het voorwendsel dat zij alle mensen verdedigt en daarom de gewoonte aanneemt om iedereen als prooi te zien en op te jagen. Zij slaan daarbij vaak toe op het bevel van hun superieur, zonder zelf te weten waarom, net als een huurmoordenaar of huurling.

VII.

“Alles wat je zegt mag dan wel waar zijn”, zegt men, “de anarchie zou de volmaaktste vorm van maatschappelijk leven kunnen zijn, maar wij willen geen sprong in het duister doen. Vertel ons daarom eens uitvoerig hoe uw toekomstige samenleving georganiseerd is.”

Dan volgt er een gehele lijst van vragen die zeer interessant zouden zijn als we ons bezig zouden houden met het onderzoeken van de problemen die in een geëmancipeerde samenleving zouden kunnen opkomen, maar waarvan het absurd en zinloos is te denken dat wij daarvoor definitieve oplossingen zouden kunnen bieden.

“Volgens welke methode zullen kinderen worden opgevoed?” “Hoe zal de productie en distributie worden georganiseerd?” “Zullen er nog steeds grote steden zijn, of zal de bevolking zich gelijkmatig over de gehele aarde verspreiden?” “Zullen alle inwoners van Siberië overwinteren in Nice (Frankrijk)?” “Zal iedereen patrijzen eten en champagne drinken?” “Wie zal er in de mijnen of de scheepvaart werken?” “Wie zal het riool onderhouden?” “Zal men de zieken thuis of in het ziekenhuis verplegen?” “Wie zal de dienstregeling van de spoorwegen vaststellen?” “Wat zal men doen, als de machinist ziek wordt, en de trein al vertrokken is?” … En zo gaat het maar door. Alsof wij, in de naam van de anarchie, helderziend zijn en weten wat ons in de toekomst allemaal te wachten staat of zou kunnen staan. Alsof wij de toekomstige mensheid kunnen voorschrijven hoe laat men naar bed moet gaan en op welke dagen men hun nagels moet knippen!

Als onze lezers werkelijk een antwoord willen op deze, of in ieder geval op de werkelijk belangrijke vragen, dan is het ons nog niet gelukt uit te leggen wat de anarchie eigenlijk daadwerkelijk is. Ook al kan dit momenteel enkel onze eigen persoonlijke opvatting ervan zijn.

Wij zijn geen profeten, niet meer dan andere mensen; als we zouden doen alsof wij voor al de problemen die zich in de toekomstige samenleving zouden voordoen een officiële oplossing kunnen bieden, dan zouden we inderdaad een merkwaardige opvatting hebben over het idee van de afschaffing van regeringen! We zouden dan een regering omschrijven, dicterend, zoals de priesters, met algemene voorschriften voor het heden en de toekomst. Gezien wij geen politie of gevangenissen hebben om onze doctrines op te dringen, kan de mensheid zonder angst lachen om ons en onze ideeën.

Desondanks nemen we alle huidige maatschappelijke vraagstukken serieus in overweging; deels uit wetenschappelijk belang, deels omdat wij de anarchie willen verwezenlijken en willen werken aan de opbouw van de nieuwe samenleving. We hebben over deze onderwerpen onze eigen opvattingen. Opvattingen die naar ons idee geschikt zouden zijn, permanent of voor een overgang, naar gelang het onderwerp. Als de ruimte het hier toelaat, zouden we aan deze punten nog iets toe kunnen voegen, maar het feit dat we vandaag de dag op een bepaalde wijze denken over bepaalde vraagstukken, is geen garantie dat dit in de toekomst hetzelfde zal zijn. Wie kan voorzien welke activiteiten de mensheid ontwikkelt wanneer deze zich van de armoede en onderdrukking heeft bevrijd? Wanneer er geen slaven noch meesters meer bestaan? Wanneer er de strijd meer is tussen volkeren en de haat en wrok die dit voortbrengt niet langer een prominent onderdeel van ons bestaan zijn? Wie kan voorspellen wat de vooruitgang ons brengt wat betreft de wetenschap, nieuw productiewijzen, communicatiemiddelen enzovoort?

Het is essentieel een maatschappij zo te vormen dat uitbuiting en overheersing van de ene mens door de andere onmogelijk is. In die maatschappij dient iedereen vrije toegang te hebben tot de primaire bestaansmiddelen, tot ontwikkeling en werk, en de mogelijkheid om deel te nemen aan het sociale leven naar gelang hun wens en kennis. In zo’n samenleving zal logischerwijs alles worden gedaan om ieders behoeften zo goed mogelijk te bevredigen binnen de kaders van de aanwezige kennis en de beschikbare middelen. Dit alles zal naarmate de vooruitgang van de kennis en middelen verbeteren.

In feite kan een programma dat zich op de grondslagen van de maatschappij baseert niets anders dan een methode voorstellen. Het is hoofdzakelijk de methode die het onderscheid maakt tussen partijen[10] en hun waarde in de geschiedenis bepaald. Afgezien van de methode, beweert iedereen dat zij het beste voor de mensheid nastreven — en velen willen dat ook daadwerkelijk. Verdwijnen de organisaties, dan verdwijnt met hen eveneens elke georganiseerde en directe actie richting het vastgestelde doel. Het is daarom dat we de anarchie, boven alles, als een methode moeten beschouwen.

Er zijn twee methoden waarvan de niet-anarchistische partijen verwachten — of zeggen te verwachten — dat ze het beste voor eenieder voort zullen brengen. Dit zijn de autoritaire en de zogenaamde liberale methode. De eerste vertrouwt het regelen van het maatschappelijk leven aan enkelen toe en zal leiden tot de uitbuiting en onderdrukking van de massa door die enkelen. De tweede partij vertrouwt op het vrije initiatief van het individu en verkondigt, als niet de afschaffing, dan toch zeker de beperking van de regeringsmacht. Maar omdat zij het privaat-eigendom respecteert en gebaseerd is op het principe van “ieder voor zich,” dus op concurrentiestrijd, is die vrijheid slechts de vrijheid van de sterken. Het is een vrijbrief voor de eigenaars om de zwakken, die niets hebben, uit te buiten en te onderdrukken. In plaats van het voortbrengen van harmonie, zou het in tegenstelling altijd de kloof tussen de rijken en de armen groter maken — en daarmee door uitbuiting en overheersing leiden tot autoriteit. Deze tweede methode, het liberalisme, is in theorie een soort anarchie zonder socialisme. Het is daarom niet meer dan een leugen, want vrijheid is niet mogelijk zonder gelijkheid. De werkelijke anarchie kan niet bestaan zonder solidariteit, zonder socialisme. De kritiek die liberalen uiten tegenover de regering, is enkel de wens dat deze bepaalde functies ontnomen wordt, zodat de kapitalisten dit onder elkaar kunnen uitmaken.[11] Maar de repressieve functies die de essentie van regeren vormen, kunnen zij niet aanvallen; zonder een gewapende eenheid kan het eigendomssysteem niet overeind worden gehouden. Nee, de repressieve macht van de regering zal alsmaar sterker moeten worden omdat vrije concurrentie leidt tot meer onenigheid en ongelijkheid.

De anarchisten brengen een nieuwe oplossing: het vrije initiatief voor allen en de vrije overeenstemming. Nadat de revolutionaire actie het privaat-eigendom heeft afgeschaft zal iedereen gelijke beschikking hebben over de maatschappelijke rijkdommen. Deze methode, die het opnieuw instellen van het privaat-eigendom niet toe laat, zal door middel van de vrije samenwerking tot de volledige overwinning van de solidariteit voeren.

En zo zien we dat alle bezwaren die men tegen het anarchisme opwerpt juist op argumenten vóór het anarchisme uitdraaien. Alleen het anarchisme wijst ons de beste weg die door middel van ervaring, de oplossingen die de wetenschap voorschrijft, en de behoeften en wensen van iedereen, kan worden gevonden.

Hoe zouden kinderen worden onderwezen? We weten het niet. Ouders, leraren, en iedereen die geïnteresseerd is in de toekomst van de nieuwe generatie, zal bijeenkomen, met elkaar discussiëren, instemmen en van mening verschillen. Zij zullen zich vervolgens verdelen naar gelang hun verschillende opvattingen, waarbij zij de methodes die zij als beste zien in de praktijk zullen brengen. De methode die, door middel van proberen, het beste resultaat levert, zal uiteindelijk zegevieren.

En zo zal het gaan voor alle problemen die zich voortdoen.

Uit wat we tot zover hebben gezegd, zou het duidelijk moeten zijn dat de anarchie, zoals anarchisten deze opvatten en de enige manier waarop deze kan worden begrepen, berust op het socialisme. Als het niet aan de stroming van socialisten had gelegen die de natuurlijke samenhang van het sociale vraagstuk kunstmatig opdelen, zich slechts toespitsen op enkele onderwerpen, en op dubbelzinnige wijze proberen de sociale revolutie te dwarsbomen, zouden we simpelweg kunnen stellen dat het anarchisme synoniem is aan het socialisme. Want beide stellen de opheffing de uitbuiting en overheersing van de ene mens over de andere voor, ongeacht of die in stand wordt gehouden door middel van de bajonet of door het monopolie op de primaire bestaansmiddelen.

De anarchie heeft, net als het socialisme, als primair en noodzakelijk uitgangspunt, de gelijke basisvoorwaarden voor het leven. Het doel is solidariteit en de methode is vrijheid. Het is geen perfectie, noch is het ‘t absolute ideaal aangezien dat, zoals de horizon, altijd voor ons uit schuift naarmate we verder komen. Het is het openliggende pad dat leidt tot alle vooruitgang en alle verbeteringen die gemaakt worden in het belang van de gehele mensheid.

VIII.

We hebben nu vastgesteld dat de anarchie de enige vorm van maatschappelijk leven is die de weg tot het grootst mogelijke welzijn voor de mensheid openstelt, omdat alleen de anarchie een einde kan maken aan de klassen die er belang bij hebben de massa’s onderdrukt en in ellende te houden. Nadat we vast hebben gesteld dat de anarchie mogelijk is, omdat deze de mensheid van de regering en andere obstakels bevrijdt, waartegen die altijd heeft moeten vechten op de moeizame weg naar de vooruitgang, trekken de autoritairen zich terug in hun laatste bastion. De plek waar zij zich gesterkt zien door vele warme aanhangers van de vrijheid en rechtvaardigheid, omdat zij bang zijn voor de vrijheid en niet kunnen worden overtuigd dat de mensheid kan leven en gedijen zonder voogden en herders. In het nauw gedreven door de waarheid, verlangen zij jammerend dat de kwestie zo lang mogelijk wordt uitgesteld.

Zo ziet de argumentatie die wij in dit stadium tegengeworpen krijgen eruit.

“De maatschappij zonder regering, welke berust op de vrijwillige samenwerking, die alles overlaat aan het spontane handelen van de belanghebbenden en geheel gebaseerd is op de solidariteit en sympathie”, zo zeggen zij, “is een zeer mooi ideaal, maar evenals ieder ideaal, is het een luchtkasteel. Wij leven te midden van een menselijke maatschappij die altijd verdeeld is geweest in onderdrukkers en onderdrukten. De eersten zijn vol van heerszucht en hebben alle ondeugden van tirannen; de laatsten zijn gecorrumpeerd door een slaafsheid en hebben de ergste ondeugden die uit de slavernij voortvloeien. Het gevoel van solidariteit is lang niet het overheersende gevoel bij de hedendaagse mens. Ook al is het waar dat mensen sympathieker tegenover elkaar worden, het is nog altijd even waar dat de strijd om te overleven nog altijd de grootste indruk nalaat op de het menselijke karakter. Het is een feit dat iedereen dagelijks met elkaar in strijd is verwikkeld. Competitie drukt op iedereen, zowel op arbeiders als meesters, waardoor iedereen in de ogen van de ander tot een vijand wordt. Hoe kunnen deze mensen, opgevoed in zo’n maatschappij van tegenstellingen tussen individuen en klassen, ooit veranderen en geschikt worden voor een maatschappij waarin de mens doet wat hij goed acht en zoals hij zou moeten; dat hij zonder externe dwang en vanuit zijn eigen wil het welzijn van anderen nastreven? Met welke eensgezindheid, met welke logica kun je het lot van de mensheid toevertrouwen aan een revolutie van een onwetende massa, die krachteloos is door de ellende, afgestompt door de priesters; die vandaag blind en bloeddorstig is, en die zich morgen laat inpakken door de eerste de beste schurk die het durft zich tot hun meester te verklaren? Zal het niet verstandiger zijn om via een democratische of socialistische republiek te streven naar het anarchistische ideaal? Is er geen regering nodig, samengesteld uit de beste mensen, om de generaties te onderwijzen en voor te bereiden op de toekomst?”

Deze tegenwerpingen hadden we niet gehad, als we onze lezers succesvol hadden weten duidelijk te maken, en hen hadden weten te overtuigen, van wat we eerder stelden. Maar, met het risico om in de herhaling te vallen, kunnen we net zo goed antwoord geven op deze vragen.

Wij stoten continu op de foute aanname dat de regering een nieuwe kracht is die van het ene op het andere moment daar was en iets toevoegt aan het vermogen van de mensen van waaruit deze is opgemaakt, en van diegene die zich daaraan ondergeschikt maken. Dit terwijl, in tegendeel, alles door individuele mensen wordt gedaan. De regering als zodanig voegt aan deze kracht niets anders toe dan het streven om alles in het voordeel van een of andere partij of klasse te monopoliseren, en elk initiatief dat buiten haar kring opkomt de kop in te drukken.

Autoriteit of de regering opheffen betekent niet dat de individuele en collectieve krachten die in de maatschappij werken teniet worden gedaan, noch de invloed die de ene mens op de andere uitoefent. Dat zou de mensheid reduceren tot een optelsom van losse en onwerkzame atomen, wat onmogelijk is, en als het al mogelijk was, de vernietiging van de samenleving zou betekenen; de doodsteek voor de mensheid. Het gezag opheffen wil zoveel zeggen als de vernietiging van het monopolie op geweld en invloed. Het betekent het opheffen van de situatie waarin de maatschappelijke krachten — dat wil zeggen de collectieve inspanningen van de gehele samenleving — tot een instrument wordt gemaakt van de gedachten, de wil, en de belangen van een kleine groep individuen. Deze onderdrukken, door middel van het aanwenden dezer gemeenschappelijke kracht, de vrijheid van alle anderen in het belang van hun eigen ideeën. Met andere woorden, het betekent het vernietigen van een organisatiemethode waarbij de toekomst in dienst wordt gesteld van de ene revolutie of de andere, waarbij deze revolutie ten bate komt aan de overwinnaars van dat moment.

Michael Bakoenin stelde in zijn in 1872 gepubliceerde artikel [Over het programma van het Bondgenootschap], dat de belangrijkste inspanningen van de Internationale het propageren van ideeën en de organisatie van spontane actie door diens leden in relatie tot de massa’s waren. Hij voegde hieraan toe:

“Aan diegene die moge proberen te doen alsof de georganiseerde actie een aanval is op de vrijheid van de massa’s, of een poging om een nieuwe autoritaire macht te installeren, antwoorden wij dat hij een sofist en een dwaas is. Nog erger zijn diegenen die de natuurlijke en sociale wet van de menselijke solidariteit negeren tot het punt dat een absolute individuele onafhankelijkheid ten opzichte van de massa’s mogelijk zou zijn, of op zijn minst wenselijk. Dit wensen zou betekenen dat men verlangt dat de samenleving vernietigd wordt; want het sociale leven is niets meer dan deze wederzijdse en aanhoudende afhankelijkheid tussen individuen en de massa’s.

Alle individuen, zelfs de meest begaafden en sterksten, bovenal de begaafden en sterken, zijn op elk moment van hun leven tegelijkertijd producent en product. Gelijkwaardige vrijheid voor elk individu is niet anders dan het resultaat en wordt continu gereproduceerd uit de massa aan materiaal, kennis, en morele invloed die constant door de individuen om hem heen, op hem worden uitgeoefend. Door de samenleving waarin hij geboren is, zich binnen ontwikkelt, en sterft. Deze invloed willen ontsnappen in de naam van een transcendente, goddelijke vrijheid, is absoluut egoïstisch en vol van eigenbelang. Dat is de neiging om het bestaan ongedaan te maken. Jezelf aan de invloed van anderen te onttrekken, zou betekenen je te onttrekken aan elke sociale interactie en werkelijk je te onthouden van enige expressie van je gedachten en gevoelens. Je zou simpelweg betekenisloos worden. Deze vorm van onafhankelijkheid en individuele vrijheid, die door idealisten en metafysici zo geprezen wordt, is daarom in feite niets.

In de natuur is, net als in de menselijke samenleving — welke niets anders is dan deze natuur — bestaat alles dat leeft enkel op de voorwaarde dat er op de meest positieve en grootst mogelijke manier wordt ingegrepen in het leven van andere wezens. Het opheffen van deze wederzijdse invloed, zou de dood betekenen. Als we de vrijheid van de massa’s nastreven, proberen we daarbij niet de natuurlijke invloed van het individu of groepen van individuen op anderen op te heffen. Wat we willen, is de afschaffing van kunstmatige bevoorrechte, juridische, en officiële invloeden.”[12]

IX.

Zeker, in de huidige staat waarin de mensheid verkeert - onderdrukt door ellende, verlamd door bijgeloof, verlaagt en vernedert - hangt het welvaren voor de meerderheid van de mensen af van een relatief klein aantal individuen. Natuurlijk, niet iedereen kan van het ene op het andere moment diens volle verantwoordelijkheid begrijpen, of zelfs het geluk kunnen ervaren beschikking te hebben over het eigen handelen waar ook anderen de grootst mogelijke voordelen van genieten. Dat vandaag de doordachte en leidende krachten die in de samenleving werken nog schaars zijn is echter geen reden om deze nog verder te verlammen, noch is dat een reden voor de onderwerping van vele individuen aan het bevel van enkelen. Het is geen reden om de maatschappij zo in te richten dat de meest actieve krachten met de grootste capaciteiten zich uiteindelijk buiten de regering bevinden en bijna geheel hun invloed op de maatschappij worden ontnomen. Dit alles gebeurt momenteel wegens de inactiviteit die veiliggestelde posities voortbrengen, zij het door erfrecht, protectionisme, partijgeest, en alle andere mechanismen van het regeren. Diegenen die intrek in de regering nemen, worden uit hun eerdere sociale omgeving weggerukt en hebben primair het belang de macht te behouden. Zij verliezen elk vermogen spontaan te handelen en worden slechts tot een obstakel van het vrije handelen van anderen.

Met de afschaffing van de negatieve kracht die regeren is, zal de maatschappij worden wat zij kan zijn naar gelang haar krachten van dat moment. Als er mensen zijn die kennis bezitten en deze willen verbreiden, dan zullen zij scholen stichten en de moeite doen om het nut en de vreugde van het leren aan anderen over te brengen. En, als zulke mensen er niet zijn, of slechts weinigen, dan kan ook de regering hen niet scheppen. Het enige dat de regering kan doen, zoals deze in feite momenteel ook al doet, is deze enkeling aan het nuttige werk onttrekken en hen gebruiken voor het uitwerken van allerlei voorschriften, die men met behulp van de politie probeert door te voeren. Ze maken dus van intelligente en gepassioneerde leraren eenvoudigweg politieke wezens welke nutteloze parasieten worden, volledig benomen van hun eigen stokpaardjes en het behouden van hun eigen machtspositie.

Als er doctoren en hygiënisten zijn, dan zullen deze zich in dienst stellen van de volksgezondheid. En, als er geen zijn, kan ook een regering ze niet scheppen. Het enige dat het kan bewerkstelligen, is om hen in een kwaad daglicht te stellen bij de bevolking, welke, begrijpelijkerwijze, bezield is van wantrouwen tegen alles dat hen opgedrongen wordt.

Als er ingenieurs en technici zijn, dan zullen deze zorgen voor de spoorwegen enzovoorts. En zijn zij er niet, kan ook de regering ze wederom niet scheppen.

De revolutie zal, door de regering en het privaat-eigendom op te heffen, geen nieuwe krachten scheppen die niet reeds bestaan: maar zij zal ruimte maken voor de vrije ontwikkeling van alle beschikbare krachten en alle bestaande capaciteiten. Terwijl het elke klasse die er belang bij heeft de massa’s ondergeschikt te houden zal vernietigen, zal de revolutie het mogelijk maken, dat iedereen vrij kan werken, zijn invloed voelbaar kan maken naar gelang zijn eigen capaciteiten en in overeenstemming met zijn gevoelens en belangen.

Dat is de enige weg, waarlangs de massa’s zich kunnen verheffen; want het is enkel in vrijheid, dat men kan leren vrij te zijn, net als dat men enkel door te werken kan leren werken. Een regering moet, zelfs al had deze geen andere problemen, altijd de subjecten waarover deze regeert onderwerpen en moet ook altijd proberen overheersender en belangrijker te worden.

Als men een regering wil die de massa’s onderwijst en hen op het pad van de anarchie brengt, moet men ook vaststellen welke achtergrond deze heeft en de manier waarop deze gevormd wordt.

Zou deze de dictatuur zijn van de beste mensen? Maar wie zijn het best? En wie zal deze kwaliteiten bij hen vaststellen? De meerderheid is over het algemeen gehecht aan oude vooroordelen en hebben ideeën en instincten welke een kleine, beter geschikte minderheid al ontgroeid zijn. Maar wie van de vele verschillende minderheden die allen denken dat zij gelijk hebben, en waarvan velen dat ongetwijfeld ook deels hebben, zal gekozen worden om te regeren? En door wie? En volgens welke criteria? Zeker gezien het feit dat alleen de toekomst kan bewijzen wie van hen het meest geschikt is. Als je honderd wijze ambachtslieden aanwijst voor een dictatuur, zal je zien dat elk van deze honderd gelooft dat deze geschikt is als dictator, of, wanneer niet als dictator of één van de dictators, dat deze in ieder geval dicht bij de macht zou moeten staan. Dictators zijn diegenen die het, op de een of andere manier, lukt om zichzelf aan de samenleving op te dringen. En naar gelang de tijd verstrijkt zullen al hun inspanningen onvermijdelijk erop gericht zijn zichzelf te verdedigen tegen de aanvallen van hun tegenstanders. Zij zullen totaal vergeten dat hun oorspronkelijke verlangen was om enkel een voorbeeldfunctie te vervullen — als die intenties er überhaupt waren.

Zou de regering dan gekozen moeten worden door middel van het algemene kiesrecht en zo de wens van de min of meer oprechte meerderheid weerspiegelingen? Als je deze stemmers ongeschikt acht om hun eigen belangen te behartigen, hoe kunnen ze dan ooit zelf kiezen welke herders hen zullen leiden? Hoe lossen we dit probleem van de sociale alchemie op: een regering van wijze mensen kiezen door middel van een stemming door een massa imbecielen? En hoe zit het met de meest intelligente, meest actieve en meest radicale minderheid van een samenleving?

Om het sociale vraagstuk in het welzijn van allen op te lossen, is er slechts een weg voorhanden. Door middel van revolutionaire actie diegene die de maatschappelijke rijkdommen bezitten uit het zadel werken en alles ter beschikking van iedereen stellen. Op die manier kunnen de bestaande maatschappelijke krachten, capaciteiten, en goede intenties van mensen vrij baan worden gegeven en kan in de belangen en behoeftes van iedereen te voorzien.

Wij vechten voor de anarchie en voor het socialisme; want wij zijn ervan overtuigd dat de anarchie en het socialisme zo snel als mogelijk in de praktijk moeten worden gebracht. Dit betekent dat de revolutie de regering moet verdrijven, privaat-eigendom moet afschaffen, en alle maatschappelijke diensten die dan het sociale leven zullen beheersen ter beschikking moeten worden gesteld aan de spontane, vrije, onofficiële, en ongeautoriseerde inspanningen van alle geïnteresseerde en welwillende vrijwilligers.

Natuurlijk zullen er moeilijkheden en ongemakken op ons pad liggen, maar het volk zal resoluut zijn; zij kunnen al deze moeilijkheden enkel anarchistisch te boven komen. Dat kan dus alleen door middel van de directe actie door diegene die er belang bij hebben, en door middel van vrije overeenkomst tussen mensen.

We weten niet of de anarchie en het socialisme zullen zegevieren na de volgende revolutionaire poging, maar het is zeker dat, als één van de zogenaamde overgangsprogramma’s zegeviert, dit zal zijn omdat we tijdelijk verslagen zijn. Hat zal zeker niet zijn omdat het ons verstandig leek om enig onderdeel van dit kwade systeem waaronder de mensheid gebukt gaat in stand te houden.

Wat er ook gebeurt, we zullen door middel van onze aantallen, onze energie, onze intelligentie, en onze vastberadenheid enige invloed hebben op gebeurtenissen. Zelfs als we worden verslagen zal ons werk niet zonder betekenis zijn. Want hoe vastberadener we zijn geweest om onze doelen te realiseren, des te minder regering en privaateigendom er in de nieuwe samenleving zal zijn. We zullen geweldig werk hebben verricht; want de menselijke vooruitgang wordt gemeten aan de hand van de mate waarin de macht van de overheid en het privaat-eigendom worden verminderd.

Als wij vandaag vallen zonder onze vlag te laten zakken, zijn we morgen zeker van de overwinning.

Voetnoten

  • [1] Metafysica is de filosofische leer die niet de werkelijkheid onderzoekt zoals ze ons gegeven wordt uit zintuiglijke of instrumentele waarneming, maar gaat op zoek naar het wezen van die werkelijkheid en wat daar achter zit.
  • [2] Malatesta spreekt hier van de ‘ontdekking’ van Amerika, wat een nogal eurocentrische benadering is. Het continent was dan wel onbekend voor Europeanen en werd door hen in die zin ‘ontdekt’, het werd bewoond door van tal van inheemse volkeren. Daarnaast werd het niet slechts ‘ontdekt’ maar ook met geweld veroverd, wat er uiteindelijk voor zorgde dat bijna de alle inheemse volkeren en hun culturen in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika werden uitgeroeid. In die zin is de ‘ontdekking’ van Amerika meestal nogal eufemistisch. (Noot van de Vertaler)
  • [3] Dit is historisch terug te zien in de manier waarop de bourgeoisie zich aan het fascisme verbond om de opkomst van het socialisme via de parlementaire weg te onderdrukken – een paar voorbeelden zijn Duitsland in 1933, Spanje in 1936, Chili in 1973. (NvdV)
  • [4] Met het neoliberalisme kwam hier een kentering in. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat de arbeidersbewegingen gebroken waren en de bourgeoisie de staat niet meer nodig heeft voor ter bescherming en voor het opbouwen van de nodige infrastructuur. (NvdV)
  • [5] Zie hiervoor o.a. Wederzijdse Hulp – een factor in de evolutie, door Peter Kropotkin. In samengevatte vorm in dezelfde brochurereeks verschenen bij anarchisme.nl.
  • [6] Rivier in India.
  • [7] Bergketen in Italië.
  • [8] De Sismondi (1773-1842), historicus en econoom
  • [9] Zie daarvoor ook De heerser (1582) van Niccolò Machiavelli, hoofdstuk XII ‘Over verschillende soorten legers en over huursoldaten. Hoewel hij schrijft vanuit het perspectief van een heerser, toont ook hij aan hoe onbetrouwbaar huurlingen of een gedwongen leger is, en stelt dat een overtuigt leger vele malen sterker is. Hierom werd na de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog en het verzet tegen de dienstplicht tot ver in de jaren ‘80, de algemene dienstplicht dan ook vervangen door een beroepsleger. Het mes snijdt daarmee aan twee kanten, men heeft enkel overtuigde mensen in diens rangen en men leidt mensen die eigenlijk een andere en tegengestelde strijd voeren (revolutionairen) niet op in het gebruik van wapens en strategisch inzicht. Zie voor het verschil tussen een regulier leger en revolutionaire milities ook Protest tegen de capitulaties van 1937 in deze serie.
  • [10] Malatesta gebruikt de term ‘partij’ hier voor alle politieke organisaties. In zijn tijd was de discussie over manier hoe het socialisme te bereiken nog niet zo uitgekristalliseerd als dit nu het geval is (parlement of sociale revolutie). Tegenwoordig wordt het begrip ‘partij’ bijna uitsluitend nog in verband gebracht met parlementaire partijen. (NvdV)
  • [11] Dit zien we versterkt terug bij het neoliberalisme, waarbinnen eigenlijk vooral nog van de economische vrijheid centraal staat en waaraan sociale vraagstukken ondergeschikt wordt gemaakt. (NvdV)
  • [12] Michael Bakoenin, On the Program of the Alliance (1871) uit het hoofdstuk ‘The Structure of the State Contrasted with that of the International’, vertaald en in hoofdstukken verdeeld door Sam Goldoff voor Bakunin on Anarchy (1971).
namespace/de_anarchie.txt · Laatst gewijzigd: 15/11/20 16:52 door defiance