Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
André Prudhommeaux & Dori Prudhommeaux
De bewapening van het volk is het eerste probleem van iedere sociale strijd. In Spanje is dit probleem vanaf de eerste dag bepalend geweest en dat is het gebleven. De gewapende strijd heeft de ontwikkeling van de revolutie in alle opzichten zijn eigen ritme opgelegd. De economie, met enerzijds het libertaire socialisme en anderzijds een terugkeer naar de staatsbemoeienis en het privé-eigendom, de binnenlandse en buitenlandse politiek in al zijn aspecten; het karakter zelf van het sociale en culturele leven in heel Spanje, alles onmiddellijk beïnvloed en gestuurd door de schommelingen van de gewapende strijd en in laatste instantie ook door de materiële en organisatorische problemen van de volksbewapening.
“Wapens!”, dat is en blijft de eerste eis van de Spaanse Revolutie. Wederom wordt het motto van Blanqui bevestigd: “Wie ijzer heeft, heeft brood.”
Het volgende bericht, van de hand van kameraad Manuel Buenacasa, vertelt hoe het probleem van de bewapening op 17, 18 en 19 juli in Barcelona gesteld werd:
“In de nacht van 17 op 18 juli verzamelen de arbeiders zich in hun vakbondslokalen. Ze eisen wapens, maar krijgen er geen te pakken. Enkele groepen begeven zich naar de haven, waar vandaan ze, met toestemming van de matrozen, 150 geweren en munitie naar het gebouw van de Transportarbeidersbond overbrengen. De regering weigert nog steeds de arbeiders wapens te geven. De Guardia Civil onderhandelt met de arbeiders. Duizenden arbeiders wachten op de Rambla.
Dat was het begin van de actie van de arbeiders in Barcelona. De eerste botsingen vonden pas plaats in de vroege morgen van zondag de negentiende juli.
Om vijf uur ’s morgens roepen brigadegeneraal Justo Legurburu en José Llanas Quintanillas, colonel van het tiende Artillerieregiment, de oorlogstoestand uit. Ze halen 500 fascisten uit Barcelona binnen de kazerne, bewapenen hen royaal en sturen hen vervolgens weer de straat op. Het gevecht begint. Een aantal van onze kameraden wordt opgepakt.
De loyale luchtmacht begint te bombarderen en vernielt twee artilleriestellingen.
De militairen nemen ook de zetel van de houtarbeidersvakbond in. De officieren staan op het punt om onze kameraden tegen de muur te zetten als een vastberaden groep van onze mensen hen bevrijdt en daarbij twee machinegeweren buit maakt en talrijke arrestaties verricht.
Eveneens om vijf uur ’s morgens vallen onze kameraden met de wapens die ze te pakken hebben kunnen krijgen de kazernes aan in [de wijk] Barceloneta. De strijd is zwaar en er zijn talrijke verliezen aan beide zijden. Maar toch is de vijand om tien uur ’s morgens verslagen. Vijf kanonnen van middelbaar kaliber vallen in de handen van onze kameraden, de belangrijkste trofeeën van de strijd in Barcelona.
De soldaten van de verkenningseenheid van San Andreu weigeren hun officieren te gehoorzamen, wanneer die hen het bevel geven om uit te rukken. De officieren moeten hun plan laten varen. De meerderheid van de soldaten sluit zich zelfs aan bij de revolutionaire milities.
Sinds een week houden de bevelhebbers van het tiende cavalerieregiment hun soldaten binnen in de kazerne in de Tarragonastraat. Om drie uur ’s middags geeft de kapitein Santos Villalon Pérez zijn afdeling ruiters het bevel uit te rijden. Terwijl hij zijn orders uitdeelt aan zijn officieren wordt hij door een soldaat doodgeschoten en het eskader wordt uiteengejaagd.
Nadat ze de hele Plaza de Cataluña en de metro bezet hebben, beginnen onze kameraden met de bestorming van de telefooncentrale, die de fascisten in handen hebben gekregen. Nadat de centrale is ingenomen, zegt een politieagent, die erbij is geweest: ‘Die van de FAI zijn de enigen die zoiets voor elkaar kunnen krijgen!’
Vanmorgen vroeg is het militair hoofdkwartier door een sterke groep van onze kameraden en Guardias de Asalto omsingeld. De strijd tegen de krachten die zich daar geconcentreerd hebben duurt de hele dag voort. Tegen de avond geeft het hoofdkwartier zich over. Omdat ze niet langer weerstand kunnen bieden besluit generaal Godet zich over te geven, terwijl de officieren van de generale staf zelfmoord plegen.”[3]
De volgende dag, op maandag 20 juli, zijn de kazernes van Pédralbes en Atarazanas[4] ingenomen. Het is bij de laatste aanval dat het tragische verlies plaatsvindt van de anarchist Francisco Ascaso, die tijdens de laatste bestorming viel bij een machinegeweersalvo. Op dinsdag 21 juli was er van de staatsgreep van de fascisten niets meer te merken behalve hier en daar een eenzame scherpschutter in een kerktoren of op het dak van een huis. Het volk had het leger overwonnen in een geregeld gevecht, wat naar onze mening uniek is in de geschiedenis van de twintigste eeuw. De anarchisten, die het initiatief namen tot de volksbewapening, speelden hierin de hoofdrol en hen komt de eer toe van de overwinning.
Er is een overvloed aan getuigenissen van bewondering of verbazing waaruit men kan citeren, over de “duivelse moed” van de kameraden van de FAI. Het minst enthousiast zijn zeker niet de burgerlijke democraten, die de fascistische generaals zonder enige twijfel tegen de muur zouden hebben gezet, als de anarchisten niet naar de wapens hadden gegrepen die deze democraten hen juist geweigerd hadden te geven. Dolgelukkig nog in leven te zijn, schrijft Lluis Companys, president van de Generalitat[5] van Catalonië, over de gebeurtenissen van de 19e juli:
“De houding van de anarchisten was deze hele dag lang bewonderenswaardig.”[6] In hetzelfde tijdschrift blijkt de Catalaanse nationalist M. Miratvilles het volkomen eens te zijn met zijn politieke baas:
“Zodra het conflict uitbrak zijn de anarchisten de straat opgegaan en zijn zij het die ondersteund door groepjes arbeiders de overwinning hebben gerealiseerd. In vierentwintig uur was het Spaanse leger werkelijk ontbonden. Dat is het meest geweldige succes dat ooit in de geschiedenis van een revolutie is waargenomen. Deze overwinning is aan de anarchistische beweging te danken.”
Maar een klein stukje verder steekt de ongerustheid de kop op: “Op dinsdagavond 21 juli was de toestand in Barcelona werkelijk tragisch. Het leger bestond niet meer. De organen van de Generalitat hebben zich volledig met het strijdende volk verenigd.”
Inderdaad is de situatie tragisch voor bestuurders zonder leger en politie, die gedwongen zijn, zo voorzichtig als mogelijk te laveren onder het volk, waar de soldaat, de Guardia de Asalto[7] of de Mosso d’Escuadra[8] niets meer is dan een gewone arbeider, op espadrilles en in hemdsmouwen, die het Mausergeweer in de lucht heft onder het roepen van “Leve de FAI!”.
Maar het is nog veel ‘tragischer’, dat het zelfs toen niet ging om deze ‘saturnaliën’[9] zonder toekomst waarbij een volk binnen enkele bezeten uren de wraakzucht van een heel leven achter zich laat en die, wanneer de roes eenmaal voorbij is, het ganse bestaande sociale systeem intact laat. Hoe spontaan het ook geweest was, het antwoord van de anarchisten op de staatsgreep van de militairen was er niet minder om voorbereid of georganiseerd. Het systeem van de wijkcomités, dat de bevoorrading en de lokale bewakingspatrouilles verzekerde, was niets anders dan de “federatie van de barricaden”, waar Bakoenin al de loftrompet over gestoken had. Het completeerde de syndicale structuur en gaf de aanzet tot de structuur van een volslagen opstandige commune. De wijkcomités van Barcelona hadden het initiatief genomen tot de voedselverstrekking aan de strijders, hen van wapens en munitie voorzien, ze controleerden hen, ze zetten een transportsysteem op, ze organiseerden patrouilles en de aflossing daarvan. Dankzij hen was de opstand tot een permanente revolutie geworden en had de gewapende massa zich gegroepeerd tot een volksmilitie.
Er bleef de burgerlijk-democratische regering geen andere uitweg dan het voldongen feit te erkennen en het zoveel mogelijk een officieel, bestuurlijk en centralistisch karakter toe te kennen – tenminste voor wat betreft de vorm!
Op 21 juli 1936 ging Lluis Companys per decreet over tot de ‘vorming’ van milities, die op dat zelfde moment al wachtliepen voor de deur van zijn kantoor. Hij kende hen een provisorische en defensieve rol toe en richtte een ‘Comité ter Coördinatie en Leiding van de stedelijke milities van Catalonië’ op, dat als taak had de activiteiten te bewaken van de ‘lokale comités’, die werden voorgezeten door de commissarissen van de Generalitat.
Bij hetzelfde decreet werd Enric Pérez i Farras benoemd tot “Militaire chef van de stedelijke milities van Catalonië” en Lluis Prunés i Sato werd benoemd tot regionaal Defensiecommissaris voor de Generalitat en “hij kreeg de noodzakelijke volmachten ten behoeve van de organisatie van de milities.” Het ‘Verbindingscomité’ bestond uit de vertegenwoordigers van de Generalitat “en die van de politieke organisaties die de strijd tegen het fascisme voeren”.
In feite gingen de militieorganisaties echter compleet hun eigen weg. De initiatieven gingen van de basis uit en het “Verbindingscomité” diende er voornamelijk toe om de dwangmaatregelen en de voor de burgeroorlogstoestand noodzakelijke inbeslagnames een legaal karakter te geven.
Aanvankelijk was de samenstelling van de antifascistische milities in Catalonië als volgt: CNT-FAI 13000 mensen; UGT 2000 mensen; POUM 3000 mensen; politie en Generalitat 2000 mensen.
Zoals men kan zien vertegenwoordigden de arbeidersorganisaties, die hun eigen gewapende macht rekruteerden, controleerden, bewapenden en financierden, de overgrote meerderheid. De FAI ging als eerste over tot het beslagleggen op alle transportmiddelen en reserveerde het gebruik daarvan voor de vakbonden, wijkcomités en militieorganisaties. Gaandeweg werden alle andere vraagstukken die zich voordeden in deze revolutionaire toestand – betreffende huisvesting, vervoer, levensmiddelenvoorziening en openbare orde – geregeld door de militiecomités, de wijkcomités en door de specifieke organen wier gezag voortkwam uit de gewapende volksmacht.
Alles ging uit van de milities om er uiteindelijk weer bij terug te keren. En de anarchisten vormden de keur en de overgrote meerderheid van deze milities. Het initiatief voor de veldtocht naar Zaragoza ging van de FAI uit. Buenaventura Durruti, als vertegenwoordiger van de CNT, en Enric Pérez i Farras, als adjudant en militair specialist, waren de organisatoren van deze eerste colonne. Op 22 juli, dus één dag nadat Companys de vorming van milities per decreet had verkondigd, botste de colonne met de fascisten van Guadalaraja. Op 23 juli vaardigde de CNT het parool uit dat men weer aan het werk diende te gaan [na een kleine week generale staking]. Nieuwe militiecolonnes sloten zich bij Durruti’s colonne aan. Na een zware strijd viel Guadalaraja in handen van de volksstrijdkrachten.
Op 25 juli zijn de steden Albacete en Caspe (in de provincie Aragón) na een bestorming ingenomen. In Caspé trof men enkel nog ellende en vernielde huizen aan. Meer dan 150 antifascisten waren er gefusilleerd. De opstandelingen [de fascisten] dekten hun terugtocht door tussen henzelf en de militie een groep van aan elkaar geketende vrouwen en kinderen te schuiven. Na de aftocht van de fascisten bleven talrijke winkels en bedrijven gesloten, ten gevolge van enerzijds de uitsluiting van de werkgevers, dan wel omdat de eigenaren gevlucht waren. De CNT gaf de eigenaren 24 uur de tijd om hun zaken weer te openen, anders zouden ze door het personeel worden overgenomen. Dit ultimatum was het signaal tot vele pogingen om de milities af te schaffen en de politie en het leger weer in hun rechten en voorrechten te herstellen.
De regering in Madrid was voornemens om het gehele land een politiek-militaire mengvorm op te leggen, waarin de milities bataljons van vrijwilligers zouden vormen binnen het kader van de reguliere regimenten, die de legitieme regering trouw waren gebleven. Men beloofde de gemilitariseerde miliciens soldij en een mooi uniform en een voorkeursbehandeling om in de Guardias de Asalto of andere onderdelen van de permanente politie dienst te kunnen nemen. Niemand liet zich hiertoe verleiden.
Dit opzetje zou telkens, bij elke wending in de Burgeroorlog, als een leitmotiv van de bourgeois of stalinistische regeringspolitiek terugkeren. Allereerst stuurt men alle lastige lieden naar het front en herstelt in het achterland wederom de ‘normale verhoudingen’. Daarop dwong men de strijders aan het front, door middel van een bedreven propaganda, om de discipline en militaire hiërarchie te accepteren.
Om dit morele bedrog uit te kunnen voeren waren alle middelen toegestaan: zo ook de insinuaties van de socialisten volgens welke de anarchistische milities zich zouden wijden aan plunderingen in plaats van te vechten, een bewering die nog eens in Popu[10] herhaald werd door Herrmann en nog eens herkauwd in L’Humanité.[11]
Als men de communisten moest geloven, dan zouden enkel zij degenen zijn die zich op het werk en aan het front in Spanje inzetten, zij zouden alles leiden, zij zouden de veldslagen winnen en de orde weer herstellen. Voor wat de anarchisten betreft, luister naar wat de communistische chef Juan Hernández over hen te melden had tijdens een interview met de pers:
“De anarchisten hebben een voorkeur voor de achterhoede boven de frontlinie. Daar moet men niet al te veel waarde aan hechten. Hun intenties zijn niet erg duidelijk, maar het Spaanse volk en alle officiële organen keren zich tegen hen.”
Wie er onpartijdige waarnemers heen stuurde om objectieve berichtgeving tot stand te brengen, had daarbij niet veel succes (het aanzien van de communisten als ‘leiders van de revolutie’ was in alle landen – afgezien van Spanje zelf – onaantastbaar). J. Daniel Martinat schreef in Intervention:
“… wat een verrassing voor degenen die net uit Spanje zijn teruggekeerd en de kranten van het Franse Volksfront lezen, waarin de PSUC (verbonden met de Derde Internationale) als leider van de revolutie wordt voorgesteld! Je hoeft slechts één dag in Barcelona doorgebracht te hebben om de leidende rol van de anarcho-syndicalistische FAI en CNT bevestigd te krijgen. Ik vraag me af waar een redacteur van de Popu, zoals J.M. Herrmann, zijn informatie vergaart. De partijgeest heeft hem blijkbaar iedere kritische instelling doen verliezen, wanneer hij de CNT betitelt als de vakbond van het ‘lompenproletariaat’, terwijl ik meermaals met eigen ogen heb kunnen vaststellen welke orde en discipline de FAI en de CNT in heel Catalonië ingevoerd hebben.”
Op hun beurt publiceert de l’Information een bericht van zijn speciale verslaggever:
“Men moet niet uit het oog verliezen dat deze beide organisaties een onverwachte bestuurlijke tact (sic) vertonen en dat hun leiders zich er zeer wel van bewust zijn welke verantwoordelijkheid er op hun schouders rust. Zowel aan de frontlinie als in de stad zijn de CNT en de FAI waakzaam en de Barcelonese bevolking is zich er van bewust dat ze zich niet slecht van hun taak kwijten.
In tegenstelling tot wat in sommige extreemlinkse Franse kranten heeft gestaan, zijn de leden van de CNT en de FAI niet alleen het meest talrijk aan het front in Aragón, maar bevinden zij zich bovendien bijna uitsluitend in de voorhoede en nemen het initiatief tot aanvallen. Aangezien ik zeer goed over deze zaken geïnformeerd ben, kan ik daarvoor mijn hand in het vuur steken.
Ik moet hier ook nog opmerken, dat beide groeperingen al meermaals geprotesteerd hebben met betrekking tot overwinningen die aan de socialisten of communisten werden toegeschreven. Rectificaties in deze zin zijn dan ook al meermaals gepubliceerd.”
Wij geloven dat het niet nodig is om hier nog verder op in te gaan. Het door de anarchisten bemande front in Aragón heeft zich nooit teruggetrokken. De strijdmethoden van de Durruti-colonne en de andere colonnes van de CNT-FAI zijn daar, wat praktische doeltreffendheid betreft, gewaarborgd. En dat terwijl de Aragonese hoogvlakte geen enkel natuurlijk voordeel biedt, die aan andere delen van het front het optreden van ongeregelde troepen vergemakkelijkte (bossen, bergen, rotsachtige terreinen bezaaid met oneffenheden, dicht struikgewas, natuurlijke fortificaties, enz.). Natuurlijk kunnen er ernstige fouten zijn gemaakt, maar die leren niets anders dan de algemene verdienste van de praktijk: de helft van Aragón is terugveroverd op het fascistische leger en dat met ‘niet-militaire’ middelen.
De volksbewapening werd beperkt, niet zozeer door het [gewelds]monopolie van een regering of een partij, als wel door je reinste gebrek aan materieel.
Dat gold met name voor Catalonië waar veel miliciens niets anders dan revolvers, jachtgeweren of zelfs… alleen maar knuppels hadden. Het was zowel aan de ene [‘republikeinse’] zijde als aan gene [‘opstandige’] zijde onmogelijk om in heel Spanje, de onontbeerlijke krachten in het achterland en aan de kusten meegeteld, meer dan 60.000 tot 100.000 mensen te bewapenen.
Het reguliere leger telde meer dan 500 generaals – buiten dienst of nog in actieve dienst – 15.000 officieren en 35.000 Guardias Civiles. Deze waren allemaal opstandig of werden van sympathie met de opstandige collega’s verdacht. Voor wat de 100.000 gewone soldaten betreft, die waren gerekruteerd uit de meest achtergestelde delen van de plattelandsbevolking (onder de meer ontwikkelde bevolking was dienstweigering de regel), die zagen zich voor driekwart omgeven door de opstandelingen en het was hen onmogelijk te ontkomen zonder ernstig gevaar te lopen… Aan regeringszijde ontbrak het aan kader en de beschikbare troepensterkte was gereduceerd door de toetreding van een aantal soldaten in de milities. De inspanningen van het kabinet Giralt voor het opzetten van een onafhankelijke krijgsmacht werden met bijzondere aandacht gevolgd door de Russische militaire staf. Wij putten dan ook onze informatie over de bereikte resultaten uit de Moskouse krant Krasnaja Zvierda.
Men constateert dat op 18 augustus de troepensterkte waarover de regering beschikte zich beperkte tot drie infanteriedivisies, te weten: de eerste divisie (Madrid), de derde divisie (Valencia) en de vierde divisie (Barcelona), waar de eerste bergbrigade, die gelegerd was in de Catalaanse Pyreneeën, nog aan toegevoegd moest worden.
Volgens de Sovjetbronnen resteerden er op de achttiende augustus van het loyale Spaanse leger: 30 infanteriebataljons, 2 cavalerieregimenten, 1 tankregiment, 1 bereden artillerieregiment, 1 luchtafweergeschutgroep, 12 batterijen veldkanonnen, 3 geniebataljons, het spoorwegregiment en diverse kleine eenheden.
Wanneer men de moeite neemt om deze krachten te vergelijken met die welke door het fascistische opstandige leger op de been werden gebracht, dan zal men zonder twijfel overtuigd zijn van het volgende feit: de arbeidersmilities hebben in de burgeroorlog voor wat betreft de antifascistische oorlogshandelingen een doorslaggevende rol gespeeld. Zij hebben het merendeel van de operaties voor hun rekening genomen en zouden hun eigen stempel op de operaties hebben kunnen drukken. De logica vereiste dat de regeringsgetrouwe militaire eenheden opgegaan zouden zijn in de militie, en niet de militie geïntegreerd zou worden in het leger.
Dat is echter wat de Madrileense en Barcelonese ‘autoriteiten’ miskenden toen ze overgingen tot de mobilisatiepogingen, die de balans hadden moeten doen doorslaan in de richting van de politieke onverschilligheid en de militarisering van de milities op gang hadden moeten brengen.
De eerste poging vond eind augustus [1936] plaats en het betrof de lichtingen van 1933, 1934 en 1935 wier mobilisatie verkondigd werd. In Catalonië mislukte deze mobilisatie. L’Espagne antifasciste[12] publiceerde het volgende artikel:
“Ten tijde van de mobilisatiepoging van de Madrileense regering en de Generalitat, werden de Barcelonese straten overspoeld met rekruten van de lichtingen 33, 34 en 35, die weigeren om zich bij hun onderdelen te vervoegen aangezien ze geen enkel vertrouwen in hun officieren hebben en zich bevrijd voelen van het oude militaire concept van kazerneren. In grote getale meldden deze jongeren zich aan bij de milities en enkelen wilden zelfs direct naar Zaragoza optrekken. Om hun standpunt uit te dragen organiseerden zij een grote bijeenkomst waaraan 10000 aanhangers deelnamen en waarbij met de volgende dagorder werd ingestemd: ‘Wij weigeren niet om onze burger- en revolutionaire plicht te vervullen. Wij willen onze broeders in Zaragoza gaan bevrijden. Wij willen miliciens zijn van de vrijheid en geen geüniformeerde soldaten. Het is gebleken dat het leger een bedreiging voor het volk is; enkel de volksmilities beschermen de publieke vrijheden: Miliciens, ja! Maar nimmer soldaten!’
De CNT heeft hun zaak de hare gemaakt, in weerwil van Madrid en de Catalaanse Generalitat. De verklaringen die de rekruten hadden afgelegd werden al spoedig gevolgd door daden: duizenden kwamen zich spontaan bij de milities aanmelden. En de mobilisatie zonder onderscheid van lichting of revolutionaire gezindheid werd voor wat betreft de strijd ‘tegen de opstandelingen’ stopgezet.
Madrid en Barcelona zagen in dat ze het fout hadden aangepakt: “Het gaat hier niet om de eenvoudige onderwerping van een ‘opstandige’ beweging. We zien ons geconfronteerd met een sociaal verschijnsel dat slechts versneld is door de fascistische poging tot staatsgreep. Al degenen die zich tegen dit verschijnsel zouden willen verzetten, zullen aan de kant geveegd worden. Als daarentegen de heersende kringen haar kracht zouden erkennen en vrij baan zouden geven, dan zullen ze daarmee onherstelbare schade voorkomen.
De CNT heeft tegen de jonge rekruten gezegd: “Het gaat er, wanneer wij jullie recht ondersteunen, niet om jullie aan de vervulling van jullie plicht te onttrekken. Jullie zullen als miliciens en niet als soldaten vechten!
Dat is zeker een oplossing waarmee de soldaten zouden instemmen. Wij geloven dat de Spaanse regeringen [in Madrid en Barcelona] hen dit recht niet kunnen ontzeggen, ze zullen het hen moeten toekennen. Ze moeten weten dat een leger dat enkel onder dwang vecht zich uiteindelijk zal ontbinden: de legers van Napoleon, die Waterloo, noch de val van het keizerrijk konden voorkomen, zijn daarvoor het bewijs. De vrijwillige legers hebben een hele reeks van wapenfeiten achter zich, zoals die van de strijders van de Franse Revolutie. De CNT is ervan overtuigd dat, wanneer ze de miliciens onder de wapenen roept, niemand zich zal onttrekken aan zijn taak, want desertie in de strijd zou gelijkstaan aan verraad!”
Terwijl de CNT en de FAI de mobilisering bestreden, verrichtten ze enorme inspanningen om de bewapening, uitrusting, training, bevoorrading en de vorming van nieuwe milities veilig te stellen. De socialistische, communistische en republikeinse organisaties waren in de greep van de wedijver en probeerden elkaar te overtroeven bij het rekruteren van strijders en droegen er zo toe bij dat het militiesysteem in stand werd gehouden. Eind augustus hingen de straten vol met affiches, spandoeken en oproepen en de geïmproviseerde rekruteringsbureaus draaiden op volle toeren. Wat kon men met deze massa van verse rekruten aanvangen, terwijl het fascistische en het antifascistische kamp nog uit verspreid liggende steunpunten bestonden, met daar tussen neutrale zones en een onoverzichtelijke wirwar van stellingen, zonder enige duidelijk zichtbare frontlinie? Ze in allerijl tot grotere verbanden samen laten vloeien om ze in de strijd te kunnen werpen tegen de Moren en de in allerijl door Franco opgetrommelde Requetés?[13] Dan wel ze tot strijders in revolutionaire stijl, tot propagandisten van de revolutionaire daad, tot guerrillastrijders of partizanen maken?
De meningen van de militaire deskundigen waren er verdeeld over. Maar vreemd genoeg neigden zo goed als alle burgerlijke politici naar een bewapende massa, waarschijnlijk uit angst dat men zou denken dat ze niet voldoende van de krijgsgeest vervuld zouden zijn en onvoldoende bewust van de ‘behoeften van dat moment’! L’Espagne Antifasciste gaf uitdrukking aan het gezichtspunt van de antimilitaristen en schreef in zijn uitgave nummer 4:
“Het lijkt steeds noodzakelijker om zich af te vragen of het militarisme van de opstandige generaals erin zal slagen zijn wijze van oorlogsvoering op te leggen aan de Spaanse revolutionairen, of dat - omgekeerd - onze kameraden erin zullen slagen het militarisme uiteen te doen vallen, doordat zij er strijdvormen tegenover weten te stellen die het militaire front ineen laten storten en de verbreiding van de sociale revolutie over heel Spanje mogelijk maken.
De succesfactoren waarover de fascisten beschikken zijn de volgende: overvloed aan materieel, draconische onverbiddelijkheid van de discipline, een volslagen militaire organisatie en terreur uitgeoefend op de bevolking met behulp van fascistische politie-eenheden. Deze factoren worden van groter belang door de tactiek van de stellingenoorlog, door het continue front, waar men grote troepenconcentraties kan inzetten op de punten waar men een beslissing wil forceren.
De succesfactoren aan de volkszijde zijn hier volstrekt tegengesteld aan: overvloed aan mensen, initiatief en gepassioneerde agressiviteit van individuen en groepen, actieve sympathie van de arbeidersmassa in het hele land, het economische wapen van de staking en de sabotage in de regio’s die bezet zijn door de fascisten. Er kan echter enkel volledig gebruik gemaakt worden van deze morele en fysieke krachten, die op zich verreweg superieur zijn aan die waarover de tegenstander beschikt, wanneer er sprake is van een veralgemeniseerde strijd door middel van aanslagen, hinderlagen en een guerrillastrijd die zich uitstrekt over het gehele land.
Bepaalde politieke lieden binnen het Spaanse Volksfront hebben het vaste voornemen het militarisme te bestrijden door er een gelijksoortige militaire techniek tegenover te stellen, en het volgens de regels te bestrijden, met grote veldslagen tussen legers, enorme materieelconcentraties, door het afkondigen van een verplichte mobilisatie, door het toepassen van een strategisch plan onder een verenigd commando[14], kort gezegd door min of meer perfect het fascisme te kopiëren. Wij hebben hier [in L’Espagne antifasciste] al meermaals de mening van kameraden afgedrukt die zich in dusdanige mate door het bolsjewisme hebben laten beïnvloeden dat ze de vorming van een ‘Rood Leger’ eisen.
Deze houding lijkt ons echter uit meer dan één gezichtspunt gevaarlijk. Men moet daarbij niet vergeten dat het ‘Rode Leger’ van de bolsjewieken in vredestijd gevormd is en dat de overwinning op de binnenlandse en buitenlandse reactie al daarvoor het werk is geweest van groepen van ‘partizanen’, met methodes die vergelijkbaar zijn met die van de Spaanse guerrilla. Het kan op dit moment niet de opgave zijn om de militie, dat wil zeggen alle voor de guerrilla geëigende partizanen, in een regulier leger om te vormen, dat de eigenschappen vertoont van een beroepsleger. Het probleem is veeleer hoe men het vakmanschap van de milities kan verbeteren, waarbij men zich door de tactische concepten van de Strijdgroep en de Krijgsschool laat inspireren, zoals die toegepast worden door de meeste Europese legers, en de strijdgroepen te voorzien van de vereiste bewapening (automatische wapens, handgranaten en granaten die met een geweer afgeschoten kunnen worden, enz.). Wanneer men anders zou handelen, wat het antifascistische kamp aangaat, zou dat betekenen dat men de uitkomst van een napoleontische veldslag zou afwachten, waartoe de vereisten eerst nog gerealiseerd moeten worden. Dat zou echter betekenen dat men de beslissing op de lange baan schuift, de huidige positie laat voortduren en – in dit geval – de overwinning aan het toeval overlaat. Een overwinning die op voorhand de onze zal zijn, wanneer we onze eigen wapens volledig in weten te zetten.
Alles lijkt erop te wijzen dat de beslissing in deze strijd, die in de vier windstreken van Spanje voort woedt, niet door de strategische discipline, maar door de morele discipline bepaald wordt.
Laten we waakzaam zijn voor de berekenende manoeuvres van de weifelaars en de compromissluiters, die het moment afwachten om het volk te verraden door zich te verzoenen met de fascistische sectie van de bourgeoisie, met slechts één doel: het voor eens en voor altijd vernietigen en onderdrukken van het revolutionaire elan van het proletariaat.
Dezelfde krant verheugt zich in hetzelfde nummer over de anarchistische koers van de FAI-colonnes en over de brede weerklank die hun wapenfeiten, geschoeid met espadrilles en getooid in blauwe overalls, opwekte in het hart van de massa:
Dag in dag uit melden zich in Barcelona nieuwe vrijwilligers voor de milities. De contingenten ontvangen, na een zeer basale training, hun uitrusting en trekken ten afscheid door de straten van de [regionale] hoofdstad. Gedurende de optocht van deze vrijwilligers wordt eer betoond aan de zetel van alle organisaties die aangesloten zijn bij het Comité van Antifascistische Milities en luide bijvalsbetuigingen worden uitgewisseld tussen de kameraden die op het punt staan te vertrekken en degenen die zich achter de ramen en op de balkons verdringen.
Iedere colonne heeft zijn eigen karaktertrekken, waardoor ze veel beter is te onderscheiden dan door de verschillende vlaggen en insignes die ze draagt. De socialistische en communistische afdelingen vallen op door een zekere stramheid, door de aanwezigheid van cavaleriepelotons en speciale eenheden, door zwaardere training, door de ganzenpas, door de opgeheven vuisten. De krachten van de PSUC, die van de politie en die van de Catalaanse nationalisten worden gekenmerkt door de schoonheid en de rijkdom van hun uitrusting. De kameraden van de FAI en van de CNT defileren zonder spreekkoren en zonder orkest, maar terwijl ze voorbij trekken om zich in nieuwe gevechten te storten, vormen zij, die in de volksmond de bijnaam ‘Los Aguiluchos’ [De Kiekendieven] hebben gekregen, een ‘Heroïsche symfonie’ die spontaan tot stilstand komt door de verbroedering tussen de vrijwilligers en de menigte.
Daar zijn ze, in drie wijd uit elkaar lopende rijen, ongeregeld, geagiteerd achter elkaar aan lopend, opgehouden door plotseling gedrang, zo ver als het oog reikt. In de voorste rij loopt de generale staf gekleed in blauwe overalls. De generale staf is samengesteld uit bekende syndicalistische militanten: in de C.N.T. is iedere organisator of propagandist tegelijkertijd een guerrillero, een man van de actie en een strijder. In Barcelona zijn de mannen die overdag de economie van de regio draaiende houden en zetelen in de fauteuils die door de bankiers verlaten zijn, dezelfde als die ’s avonds een pistool of geweer van de militie ter hand nemen om eigenhandig voort te gaan met de liquidatie van de fascistische elementen, wier schuilplaatsen in Catalonië nog veelvuldig zijn. Daarom bestaat er in de rangen van de anarchisten geen onderscheid tussen degenen die de machinegeweren of de typemachines bedienen, tussen hen die in de achterhoede verblijven en hen die aan het front verkeren. Er zijn geen beroepsmatige ‘leiders’, enkel mannen die dag in dag uit hun leven riskeren en blijven riskeren en anderen wederom trainen. Er is geen bureaucratische specialisatie, enkel ‘allround’ militanten, revolutionairen van top tot teen.
Over de brede avenues slepen de drie dunne menselijke stromen een complete menigte met zich mee. Naast de milicien, getooid met de zwartrode veldmuts en zijn wapen over zijn schouder, loopt een vriend, een kind, een moeder, een levensgezellin, een zuster, soms zelfs een hele familie van verwanten en vrienden. Er worden groeten uitgewisseld, namen geroepen, handen geschud, een broederlijke omhelzingen worden uitgewisseld tussen collega’s van het werk. Het is een hele volksoploop die de colonne omspoeld, de vrije ruimtes opvult en de colonne in zijn vurige hart heeft gesloten.
Op de route van de middelste rij heeft zich een oude dame met grijze haren geposteerd; en iedere man die voorbij komt krijgt, zonder onderscheid, van deze vrouw in het voorbijgaan een moederlijke afscheidsomhelzing. Honderden en nog eens honderden mannen ontvangen zo deze korte en energieke omarming, een onbeholpen en gepassioneerde omhelzing, de laatste omhelzing van deze onbekende moeder, die al deze jongens van de FAI als haar zonen beschouwt, zich een moment aan hun arm vastklampt, duizendmaal dit hartverscheurende afscheidsmoment herhalend. Dan klinkt er een schreeuw op uit de menigte, als het wieken van de meeuwenvleugels in de wind: ‘Leve de FAI! Leve de anarchie!’ En degene die deze kreet hoort zal dan begrijpen dat de UGT, de CNT, de PSUC, en al die namen van partijen en groepen niets anders zijn dan dingen, consignes, initialen, maar dat de FAI een vrouw is: verloofde, levensgezellin, zuster, dochter en ideale moeder van al degenen wier hart klopt voor de vrijheid.
“Gevoelslogica!” kan men zeggen. Maar is niet juist deze logica de logica van de revoluties? Want als het anders was geweest zou men de vooraanstaande plaats niet kunnen verklaren die zij innam in de propaganda van alle groeperingen ten gunste van het zogenaamde ‘eenheidscommando’.”
Vanuit technisch oogpunt gezien was een dergelijk commando in een antifascistisch Spanje, dat in twee of drie brokstukken was verdeeld, waarin een groot gebrek heerste aan transportmiddelen, waarin geen reserves waren en waarin meestal de meest rudimentaire verbindingen niet voorhanden waren en bleven, van nul en generlei betekenis.
De roep om een ‘verenigd commando’ in Spanje is een eis die voortkomt uit morele en niet uit militair-strategische overwegingen. Die correspondeert met de angst voor isolement, met het bewustzijn van de diepgewortelde verschillen tussen belangen en politieke standpunten van de verschillende antifascistische sectoren en met de platformstroming van ‘de eenheid tegen iedere prijs’, die het gevolg is van de onderlinge concurrentie tussen de colonnes die elkaar (en niet altijd even vreedzaam) levensmiddelen, munitie en wapens betwistten.
Natuurlijk was er een commissie voor arbitrage, coördinatie en algemene leiding noodzakelijk om het materieel, de taken en de doelwitten gelijkelijk te verdelen op basis van een onderling overeengekomen plan. Maar de eenheidspsychose vereiste nog meer: ze had er behoefte aan gerustgesteld te worden door de benoeming van een gemeenschappelijk bevelhebber, die met name voor het geheel van oorlogsoperaties verantwoordelijk zou zijn. Zij wou een gemeenschappelijke en sterke macht, waaronder de CNT een syndicalistische macht verstond die ze met de naam ‘Nationaal Verdedigingscomité’ tooide en waar tegenover bepaalde ‘marxisten’ en republikeinen de noodzaak propageerden van de overdracht van deze macht aan het politieke kabinet in Madrid.
Was deze psychose nu een gunstig of een ongunstig element in de strijd? Zeker is in ieder geval, dat mocht ze niet de oorzaak, dan toch wel het resultaat kan zijn geweest van de verschrikkelijke nederlagen die in Estremadura, in Guipózcoa, in Andalusië en op de Balearen[15] geleden werden: nederlagen die voor het merendeel te wijten waren aan het verraad van militaire chefs en sociaalconservatieve elementen, als ook aan het gebrek aan wapens en aan toereikende munitie voor de uitgevoerde operaties.
Na iedere nederlaag manifesteerde zich met verdubbelde intensiteit de obsessie met de discipline, met de heilige eenheid, met de wil om het verraad, de fouten en zelfs de nederlagen (geen enkele ‘militaire operatiekaart’ sprak de waarheid) te verheimelijken.
Men ging ertoe over buitenlandse kranten te verbieden, zelfs wanneer die sympathiseerden. De censuur vertraagde de bezorging van brieven enorm. De hersenspoeling overheerste in de pers (die, nadat de militanten naar het front afgereisd waren, vaak geredigeerd werd door professionals zonder moed en zonder ideologie). Het oorlogszuchtige conformisme dat welig tierde, zorgde ervoor dat alle kranten onleesbaar werden, met inbegrip van die van de CNT-FAI (met uitzondering van enkele kleine lokale blaadjes en frontkranten).
Te midden van deze orgie van soldateske mooischrijverij kwam de aankondiging van de volgende mobilisatie van lichtingen van de eerste reserve, die volgde op de ontbinding van het Centrale Comité van de Antifascistische Milities (zoals het meestal genoemd werd) en die van het Economische Comité op syndicale grondslag, dat in Catalonië opereerde als een socialisatieorgaan.[16]
Ondertussen was het voorstel van de CNT voor de oprichting van een Nationaal Verdedigingscomité afgewezen ten gunste van een parlementaire en regeringskomedie die Largo Caballero – de ex-minister van Primo de Rivera, die zichzelf betitelde als de ‘Spaanse Lenin’ - , de grootste pleitbezorger van een ‘sterke regering’, aan de macht bracht.
Men vindt in het onderstaande, voor L’Espagne antifasciste geschreven maar nooit geplaatste, artikel enkele persoonlijke argumenten tegen het neomilitarisme, dat zich in het antifascistische kamp ontwikkeld heeft rondom het parool ‘eenheidscommando’:
“Met betrekking tot het eenheidscommando
De roep om het eenheidscommando, zoals dat gelanceerd is door de CNT, heeft zeker zijn bestaansreden vanwege de noodzaak van een gecoördineerd optreden van alle krachten aan het front en in de achterhoede om tot een overwinning op het fascisme te komen.
Niettemin heeft het geen enkele zin om de keerzijden te verhelen die dit parool, als gevolg van zijn toepassing op militaire operaties en bij de economische mobilisatie, met zich meebrengt.
De antifascistische troepen in Spanje zijn over twee of drie brokstukken verdeeld, die geografisch gesproken van ieder onderling contact verstoken zijn. Dat is een eerste technische moeilijkheid bij het realiseren van een vereende oorlogsinspanning.
Een tweede moeilijkheid ligt besloten in het feit dat zowel op politiek vlak als wat regionale tradities aangaat, de verschillende in het antifascistische front verenigde groepen tot een extreme mate van autonomie geneigd zijn en ook niet vrijwillig het ‘centralistische juk’ van een externe autoriteit zouden accepteren. De Baskische provincies, Catalonië, Andalusië, enz…, zijn dusdanige geografische en etnologische eenheden dat voor hun bewoners geldt dat solidariteit slechts als basisvoorwaarde fungeert voor de bevrediging van het naar autonomie strevende sentiment.
Zonder twijfel oefent de regering in Madrid gezag uit dat erkend wordt door de diverse provincies en door de diverse politieke sectoren, van de Baskische nationalisten tot aan de anarchisten, maar dit gezag is, aldus talloze waarnemers, geen machtsfactor in de strijd, noch voor de provincies, noch in de hoofdstad zelf.
De bevoogding die de centrale regering aan Catalonië oplegde was een dusdanige grond voor ontevredenheid dat we moeiteloos met de volgende, de afgelopen maanden veelvuldig gehoorde, opmerking zouden kunnen instemmen: “de grootste dwaasheid voor Franco zou de inname van Madrid zijn, aangezien dat alle krachten in heel Spanje zou doen losbarsten.”
Madrid is niet ingenomen, maar de centrale regering heeft wel, nadat zij het Catalaanse Statuut en de autonomie van de Baskische provincies had erkend, de wijk genomen. Het resultaat liet niet op zich wachten: het Baskische volk ging, in een bewonderenswaardige poging tot wederopstanding, over tot een offensief en dat op een ogenblik dat het op het punt leek te staan te capituleren. De Catalanen, die weer op krachten waren gekomen door de door Franco aan hun adres geuite dreigementen, wierpen zich massaal in de strijd voor de verdediging van hun Madrileense broeders en gaven bij de verdediging van de hoofdstad van Castilië blijk van een verbetenheid die zijn weerga niet had.
Je hoeft niet meer te doen dan de heersende geestesgesteldheid in Valencia en Madrid, van respectievelijk voor en na de verhuizing van de centrale regering, te vergelijken, om je ervan te overtuigen welke contrarevolutionaire sfeer de regeringsbureaucratie - dat verdovingsmiddel van het initiatief en het enthousiasme onder de bevolking - met zich meebrengt.
Om de hoogste mate van activiteit en solidariteit in de directe actie te bereiken, zoals die in de verschillende geografische en sociale sectoren van het front gerealiseerd werd, lijkt het aangetoond te zijn dat het daartoe niet noodzakelijk is verantwoordelijkheden in handen te geven van een centrale regering. De coördinatie moet, conform het federalistische principe van de ‘Ronde Tafel’, via een pan-Iberisch Verdedigingscomité tot stand komen. Maar geen enkele provincie, geen enkele partij, geen enkel mens kan momenteel centralistische voorrechten genieten die aan de controle van de basis ontsnappen.
We hebben gezien dat vanuit militair oogpunt het ‘gemeenschappelijk commando’ nadelen en praktische onmogelijkheden met zich mee bleek te brengen. Die nadelen en praktische onmogelijkheden zijn door Trotski al, voor wat de Russische burgeroorlog van 1918 tot 1920 aangaat, erkend. In zijn boek “De geboorte van het Rode Leger”[17] erkent Trotski dat de militaire toestand, het reactionaire karakter van de generale staf en de aard van de strijd zelf voor de partizanenstrijd, voor de revolutionaire guerrilla pleiten. Deze “onvermijdelijke en gezien zijn oorsprong begrijpelijke reactie” tegen het gecentraliseerde leger, de bureaucratie, de passieve gehoorzaamheid, enz., was in zijn ogen - met name vanuit politiek oogpunt - gevaarlijk, omdat ze “het reactionaire federalisme (sic) van de linkse sociaalrevolutionairen en van de anarchisten bevorderde”.
Juist tegen deze [laatstgenoemde twee] groepen en om een eind te maken aan hun invloed op de boeren werd het centralistische en door de Bolsjewieken gemonopoliseerde Rode Leger opgericht: de militaire noodzaak was niet meer dan een voorwendsel, zeker tegen de achtergrond van het feit dat de oprichting van het Rode Leger als reguliere en permanente strijdkracht samenviel met het einde van de burgeroorlog. Zolang de burgeroorlog voortduurde, bestonden er partizaneneenheden die de hoofdmoot aan gevechten voor hun rekening namen.
In een oorlogssituatie worden alle maatschappelijke functies ondergeschikt gemaakt aan gevechtsfuncties. Dat betekent dat wanneer er een arbeidersmilitie wordt gevormd, het geheel aan maatschappelijke functies onder controle van de arbeiders komt. Daarentegen leidt de (her-)oprichting van een regulier leger ertoe dat alle maatschappelijke functies ondergeschikt worden gemaakt aan de militaire beroepsbevelhebbers, die echter – zoals iedereen weet – per definitie uit de bourgeoisie afkomstig zijn.
Telkens opnieuw kunnen we zien dat bij iedere nederlaag die de regeringsmilitairen hebben geleden, zich dezelfde moralistische chantage herhaalt van de ‘autoritairen’ tegenover de anarchisten, van wie men eist dat zij hun wapens inleveren, hun milities opheffen en ten gunste van de ‘reguliere’ eenheden van de bourgeoisie van hun strijdmethoden afzien!
Maar het arbeidersvolk zou echt zelfmoord plegen wanneer het de veroverde positie op zou geven: wanneer de vakbonden voor de staat zouden gaan werken en niet meer direct en uitsluitend voor de milities.”
Het werk van Largo Caballero, als chef van de “sterke regering” die “oorlogvoeren” moest, werd door de heilige unie van zo goed als alle antifascistische strijdkrachten ondersteund, een heilige unie die zelfs zo ver ging dat vertegenwoordigers van de FAI en de CNT toetraden tot de regering en ministersposten kregen toebedeeld.
Vanuit internationaal oogpunt viel die toetreding [van de anarchisten tot de regering] samen met het opgeven van de neutraliteitspolitiek door de Sovjet Unie en de tamelijk overvloedige wapenleveringen richting Madrid.[18]
Uit deze nieuwe stand van zaken volgde dat de totstandbrenging van een verenigd volksleger, vanuit technisch oogpunt, nu onder een beter gesternte verkeerde als in de afgelopen periode, die door een absoluut gebrek aan oorlogsmateriaal gekenmerkt werd.
Deze ervaring stuitte op geen andere obstakels dan het wantrouwen van de revolutionairen aan het front tegen de oude kaders van het bourgeoisleger en tegen de Russische militaire bevelhebbers, die beide aan hetzelfde euvel lijden dat ze mensen als ‘vee’ zien en de oorlog beschouwen als een militair technisch experiment of als een proefterrein voor de verschillende Europese machten.
De 24ste oktober [1936] werd door de Catalaanse Generalitat een decreet uitgevaardigd, wat de mobilisatie van alle lichtingen van 1935 [teruglopend] tot 1932 inhield. Een ander decreet van dezelfde dag betrof de militarisering van de antifascistische milities en van het personeel van de gezondheidsdiensten, de oorlogsindustrie en van de eenheden die belast waren met de verdediging van de achterhoede. Een nieuwe Krijgswet moest worden opgesteld, maar in de tussentijd werden de [reeds bestaande] Krijgswet en de reglementen van het reguliere leger in het gehele grondgebied van Catalonië en Aragón van kracht.
Op 27 oktober liet de Frente Libertario (een orgaan van de CNT-FAI milities in de Madrileense sector) heftige kritiek afdrukken onder de titel: Milities of nationaal leger? Wat ons betreft: volksmilities! Daarin werd gesteld dat:
In de hogere politieke kringen werkt men aan het omvormen van de milities tot een nationaal leger. Wij kunnen niet stilzwijgend toezien hoe onze regeringsleiders deze klus achter onze rug om proberen door te voeren. Wij kunnen het werk van de regering controleren, vooral aangezien het problemen aangaande de oorlogsvoering betreft, die op dit moment van het allerhoogste belang zijn.
De milities in een leger omvormen, is als wensen dat de Spanjaarden weer terugkeren naar het verleden. Dat is alsof men wenst dat het Spaanse volk lijdt aan een gebrek aan persoonlijkheid. Men mag deze transformatie niet accepteren. Dat zou neerkomen op het ongedaan maken van al het hervormingswerk en al datgene op te geven dat door strijd veroverd werd.
Waar haalt de regering het recht vandaan om nieuwe ketenen voor het proletariaat te smeden, nadat het proletariaat eerder de ketenen had vernietigd, die het proletariaat belemmerden in de verwezenlijking van zijn aspiraties? Wie geeft haar het recht de toestand te herscheppen die het Spaanse volk zoveel onheil heeft berokkend? Wat ons betreft maken de militairen een integraal onderdeel uit van het fascisme. Het leger is het karakteristieke instrument van het autoritarisme. Het leger opheffen staat gelijk aan het opheffen van de onderdrukking van het volk, waartoe het leger immer geneigd is.
Wij betuigen ons respect aan de militairen die hun kennis ter beschikking stellen in dienst van de Republiek. Wij zijn van mening dat deze militairen grote diensten kunnen leveren in hun hoedanigheid van technische experts in vredestijd en ons een nuttige bijdrage kunnen leveren in de huidige strijd.
Maar we zeggen nog maar eens zo luid als mogelijk dat we, ondanks alles, antimilitaristen zijn. Wij willen geen nationaal leger. We willen niet dat de volksmilities, die de belichaming zijn van de volkswil, afgeschaft worden: enkel zij kunnen de vrijheid van het Spaanse volk verdedigen.
Zoals wij reeds voor deze sociale oorlog riepen, zo roepen wij nog steeds: ‘Weg met de ketenen!’. Het leger is het symbool van de tirannie. Weg met het leger!”
Vergelijkbare verklaringen werden, hoewel misschien iets gematigder van toon, naar buiten gebracht door de Italiaanse sectie van de Ascaso Colonne, door de ‘IJzeren Colonne’ en anderen (zie o.a. het document I in het aanhangsel).
Voor de keuze gesteld om zich ofwel aan de nieuwe wet te onderwerpen, dan wel de wapens neer te leggen, door het verlaten van de milities, waren de strijders aan het front van mening dat beide opties even schadelijk waren voor de revolutie, die ze juist verdedigden. En ondanks de oproepen van de organisaties, besloten de meesten van hen noch het een, noch het ander te doen. Maar het moreel leed er aanzienlijk onder. Het was de sterke zijde van de Durruti Colonne dat ze zich van de domme hield voor wat de nieuwe wet betreft en in plaats daarvan enkele praktische maatregelen doorvoerde, die zinvol waren en die voorkwamen dat ze beschuldigd zouden worden van gebrek aan discipline. Aldus manifesteerde zich Durruti’s persoonlijke realisme, zijn morele overwicht op de colonne en op het hele land, en een soort boerenslimheid die ook tot uitdrukking komt in het volgende interview: “Klopt het dat men opnieuw de reglementen en hiërarchie van het oude leger gaat invoeren in de milities?”
“Nee! Het is niet zoals het misschien lijkt. Men heeft enkele lichtingen gemobiliseerd en een gemeenschappelijk commando ingevoerd. De discipline die voldoende is voor het voeren van straatgevechten, is natuurlijk onvoldoende voor het voeren van een langdurige en zware veldtocht tegen een modern uitgerust leger. Daar moest wat op gevonden worden.”
“Waaruit bestaat die versterking van de discipline?”
“We beschikten tot voor kort over een groot aantal verschillende eenheden, die allemaal hun eigen aanvoerders hadden en – van de ene op de andere dag op onvoorzienbare wijze in sterkte wisselende – troepen, hun eigen arsenaal, hun eigen legertrein, hun eigen bevoorrading, hun eigen specifieke politiek ten aanzien van de bewoners [van de streek waar ze gelegerd waren] en vaak ook voor wat de wijze betreft waarop ze de oorlog begrepen. Dat kon niet voortduren. Men heeft enkele verbeteringen aangebracht en er zullen er nog meer volgen.”
“Maar hoe zit het dan met de dienstgraden, de groet[plicht], de bestraffingen en de beloningen?”
“Die zullen we niet nodig hebben. Wij hier in de Durruti Colonne zijn anarchisten.”
“Maar de voormalige Krijgswet is toch door een besluit van de regering in Madrid weer in werking gesteld?”
“Ja, en dit besluit van de regering heeft een betreurenswaardige uitwerking gehad. Zij lijdt aan een volstrekt gebrek aan gevoel voor de realiteit. Er bestaat een enorme tegenstelling tussen dat denken en de geest van de milities. Wij zijn zeer inschikkelijk, maar we weten dat één van die [twee] mentaliteiten het veld zal moeten ruimen.”
“Denk je niet dat wanneer de oorlog lang zou duren, het militarisme zich zal stabiliseren en de revolutie in gevaar zal brengen?”
“Maar natuurlijk! Juist daarom moeten we de revolutie zo snel als mogelijk winnen!”
Bij dit laatste antwoord lacht ons kameraad Durruti toe en we nemen met een stevige handdruk afscheid van hem.”[19]
Wat de CNT als geheel betreft, die heeft al de bij haar aangesloten leden medegedeeld, dat de volgende principes zijn aangenomen:
“Gezien de reeks van incidenten als gevolg van de inlijving van de door de regering opgeroepen lichtingen, heeft dit comité de taak om publiekelijk de door de nationale organisatie aangenomen akkoorden bekend te maken, en tegelijkertijd stuurt het instructies aan alle aangesloten organen met de bedoeling dat die daar uitvoering aan zullen geven.
In de laatste nationale vergadering van de CNT, die plaatsvond in Madrid, is unaniem besloten de verplichte mobilisatie van de respectievelijke lichtingen tot het jaar 1932[20] te aanvaarden: een mobilisatie die afgekondigd is door de regering. De reden voor een dergelijke maatregel is dat wij van mening zijn dat het zeer juist is dat geen enkel persoon zich mag onttrekken aan zijn plicht om zijn bloed te vergieten om in de strijd op leven en dood, die wij tegen het fascisme voeren, de overwinning te behalen. Wij willen niet dat er mensen onderduiken en om die reden hebben wij ingestemd met het bevel tot mobilisatie.
Aangezien het te onnozel zou zijn om onze krachten onder de absolute controle van de regering te stellen, het is immers de taak van de CNT om haar eigen troepen aan het front te controleren, heeft de nationale vergadering besloten dat al degenen die tot deze lichtingen behoren en die lid zijn van een van onze vakbonden, zich direct dienen te melden in de burelen van de CNT, of bij ontstentenis daarvan zich te melden bij de vakbonds- of verdedigingscomités, die nota zullen nemen van hun lidmaatschap, hun leeftijd, hun beroep, de lichting waartoe ze behoren, het adres en de woonplaats waar ze verblijven en alle verdere gegevens die van belang zijn.
Deze gegevens zullen worden opgestuurd naar het Regionale Verdedigingscomité, Nicolás Salmerónstraat 10.[21] Dit comité zal dan militiekaarten[22] uitvaardigen en ter hand stellen en verspreiden onder de ingeschreven kameraden, die - wel te verstaan – vanaf dat moment ter beschikking blijven van het Regionale Comité, wat hen naar de aangewezen colonne of frontzone zal doen sturen.
De mobilisatie is dus belangrijk en de CNT maakt gebruik van het recht om haar eigen milities te controleren.
Laat niemand proberen zijn verantwoordelijkheid te ontlopen, want wij zullen doortastend optreden tegen hen die in strijd met de door de organisatie geaccordeerde besluiten handelen.
In de hoop dat eenieder tot op de letter deze instructies zal opvolgen, wensen wij eenieder het geloof in de overwinning toe en blijven ter uwer beschikking en die van de sociale revolutie die plaats heeft.
Het Regionale Comité.”
Zoals men ziet, was de houding van de anarcho-syndicalisten, zoals die van Durruti, plooibaar en voorzichtig: de regering ter wille zijn, zelfs ten koste van de ‘principes’, maar tegelijkertijd, zo veel als mogelijk, de verworvenheden van juli [1936] vasthouden.
De regering bracht zichzelf door de terugtrekking naar Valencia, ver weg van de gevaren van de hoofdstad, een gevoelige klap toe. Deze vorm van vrijwillige troonsafstand, na de epische proclamaties waar Caballero zeer kwistig mee was geweest, zou het de anarchisten mogelijk hebben gemaakt, als ze dat gewild hadden, om definitief het centralistische regeringsjuk te verbrijzelen door het uitroepen van de Commune van Madrid, en door uitvoering te geven aan het CNT-voorstel voor de vorming van een Nationale Verdedigingsraad en door het instellen van een Federatie van de Iberische Volkeren in de plaats van de oude Spaanse staat.
Het is moeilijk om te beoordelen of een dergelijke stoutmoedigheid verstandig zou zijn geweest. Zeker zou het de directe vijandschap van Rusland en de door Rusland gecontroleerde groepen tot gevolg hebben gehad. Anderzijds zou een poging hiertoe op brede ondersteuning vanuit de bevolking en van de strijders aan het front hebben kunnen rekenen. Als bewijs voor deze laatste veronderstelling zullen we slechts de [twee] verklaringen laten volgen die, respectievelijk in Madrid en in Valencia door miliciens naar buiten waren gebracht en met veel enthousiasme door de bevolking ontvangen werden. Hier volgt nu eerst de verklaring die in Madrid werd opgesteld:
“Madrid is het graf van het fascisme: dit Madrid dat, toen het gevaarlijk werd, door de ministers, commissarissen en andere ‘toeristen’ die met ‘belangrijke’ opgaven belast waren, hals over kop verlaten is.
Wij, het volk van Madrid, hebben deze toeristen, die allen naar de Levante of Catalonië vertrokken zijn, niet nodig. Zij zijn vertrokken om nooit meer terug te keren, maar als ze terugkeren dan …
Dit Madrid, verlost van ministers en commissarissen, zal het graf van het fascisme worden.
Voorwaarts militiestrijders!
Leve het regeringsloze Madrid!
Leve de sociale revolutie!”
De in Valencia opgestelde verklaring is veel scherper en korter:
CNT – AIT - FAI
“Valencianen!
Voor de vrouwen, kinderen en ouden van dagen in Madrid stellen wij ons brood en onze huizen ter beschikking. Voor de lafaards en vluchtelingen, die hier met hun wapens en auto’s showen, hebben wij slechts verachting. Boycot ze, kameraden. Maak hen het leven onmogelijk!
De regering Caballero had nooit kunnen overleven, wanneer de anarchisten haar niet tegen de massa’s in verdediging had genomen. Een omverwerping van de regering zou de anarchisten voor een groot aantal economische, politieke, diplomatieke, militaire en financiële problemen gesteld hebben, die met de vijand in de voorsteden van Madrid niet gemakkelijk op te lossen zouden zijn geweest. Hoe het ook zij, de nationale leiding van de CNT-FAI wou niets weten van het affiche met bovenstaande tekst, dat in Valencia opdook. In tegendeel, ze haastte zich om het volgende manifest in hun dagblad Solidaridad Obrera af te drukken, waarin zij zich honderd procent loyalistisch [met de regering] verklaarde:
“Overwegingen van morele aard nopen ons ertoe vandaag een kort commentaar te geven op deze verhuizing [van de regeringszetel] waaruit enkele personen bepaalde tendentieuze consequenties hebben willen trekken door haar meer belang toe te dichten dan ze in werkelijkheid heeft.
Het is zonneklaar dat het gezag en het prestige, dat elke regering moet genieten, nimmer het doelwit van bedreigingen, van welke aard dan ook, mogen worden. Nimmer mag er ook maar de geringste dwang uitgeoefend worden op het leidende orgaan van de staat [sic]. Dat was de toestand waarin de regering van de Republiek zich bevond, die tot gisteren verbleef in een stad die blootstond aan een min of meer reëel gevaar: dat van een aanval van de opstandige krachten die de hoofdstad van de Republiek als een obsederend doelwit zien. De fascisten poogden deze stad in te nemen, om aan de eigen nederlaag, die hen boven het hoofd hangt, te ontsnappen.
Door de verhuizing van de regeringszetel is dit gezag weer hersteld en het is zelfs toegenomen. Dat was alleen al vanuit een oogpunt van morele orde noodzakelijk. Vanuit Valencia zou de regering, in direct samenspel met de rest van het land, maatregelen kunnen nemen die, dankzij de eenheid van allen, tot de volslagen nederlaag van het fascisme moeten leiden.
Met betrekking tot de verhuizing van de regeringszetel achten wij het opportuun eraan te herinneren, dat zelfs in de donkerste momenten van de glorierijke Russische revolutie, toen de witte legers Petrograd serieus bedreigden, de regering werd verplaatst naar Moskou om de beweging, die uiteindelijk moest zegevieren, beter te coördineren. En niet alleen werd Petrograd niet ingenomen, maar het is zelfs aan de voet van haar muren dat het witte leger zijn zwaarste nederlaag leed.
Ook Parijs was, toen de Duitse troepen ernaar toe optrokken[23], enige tijd lang niet de officiële regeringszetel. De Franse regering trof toen een maatregel die vergelijkbaar is met die wij nu hebben getroffen. En Parijs werd, net zoals Petrograd, niet ingenomen.
De huidige omstandigheden zijn vergelijkbaar met die van Parijs en Petrograd gisteren. Madrid wordt zwaar aangevallen. De vijand speelt dáár zijn troefkaart uit. Niet alleen zal Madrid niet ingenomen worden, maar de opstandige troepen zullen er bovendien een niet te boven te komen nederlaag toegebracht worden.
Ondertussen zal de republikeinse regering, moreel en materieel op krachten gekomen, de uiteindelijke overwinning waarvoor wij allen strijden, vanuit Valencia weten te leiden.”
Het bewapende volk heeft, om de overwinning te kunnen behalen, behoefte aan discipline en eenheid. Maar de discipline en de eenheid zijn niet de oorsprong van zijn kracht, ze zijn slechts de uitdrukking van de kunst om spaarzaam om te gaan met deze kracht, waarvan de oorsprong ligt in het eergevoel en de individuele verantwoordelijkheid, in de broederschap van de klasse en van het idee, in de eis om vrijheid en sociale rechtvaardigheid, enz. Wanneer de bezorgdheid over de discipline en de eenheid op het eerste plan komt, dan komt dat doordat de bronnen van het revolutionaire elan uitgeput zijn en doordat de angst, het gevoel van inferioriteit ten opzichte van de tegenstander (meestal versluierd achter onverantwoordelijke snoeverij), de overhand heeft gekregen.
Het vertrek van de regering naar Valencia deed de ogen openen van degenen die verontrust of juist zorgeloos waren. Het leidde ertoe dat voor de holle woorden over eenheid en discipline, als reactie op de oproep van het Verdedigingscomité in Madrid, een werkelijk elan van verantwoordelijkheidsgevoel en eigen initiatief in de plaats gesteld werd. Eenieder begreep dat er iets gedaan moest worden en dat men op hen rekende. Iedereen wist dat men voor serieus verzet op de anderen kon rekenen: in de plaats van heroïsche verbale aanvallen, die eindigden met een vertrouwensuiting aan het adres van de regering, kwam gericht werk. Een goed voorbeeld deed volgen, de grote massa’s begonnen aan het spel deel te nemen. Het vertrek van de ministers had een reinigend effect.
De aankomst van Durruti met 5000 Catalaanse strijders; de ruwe en manhaftige toespraak die hij voor de radio hield, waarin hij openlijk de lanterfanters, de komedianten en de neprevolutionairen afbekte; het aanbod wat hij de Madrilenen deed om aan een ieder een geweer of een houweel uit te reiken gepaard aan de oproep aan allen om loopgraven te hakken en barricades op te richten, dat droeg allemaal bij aan het ontstaan van een vurige en speelse soort van euforie die de leugenachtige communiqués en vertogen van de regering onmogelijk zouden hebben kunnen opwekken. Tot op dat ogenblik had men, uit angst het moreel te ondermijnen, noch verdediging, noch de evacuatie van de onnutte monden georganiseerd. Durruti en het Verdedigingscomité behandelden de Madrilenen als mensen, die zich daarop als dusdanig gedroegen. De CNT, die in Madrid het extreemste facet van de arbeidersklasse vormde, gaf het voorbeeld door al haar leden te mobiliseren voor het vormen van brigades voor de bouw van fortificaties en dergelijke voorzieningen.
De volgende verklaring werd er in het Madrileense dagblad CNT afgedrukt:
“De lokale federatie van de Madrileense eenheidsvakbonden, die de verantwoordelijkheid voor de antifascistische strijd is toegevallen, heeft gisteren – maandag – alle door haar gecontroleerde arbeiders gemobiliseerd, om op doorslaggevende wijze aan de strijd tegen de rebellen, rondom de hoofdstad van de Republiek, deel te nemen. Alle werkzaamheden die niet direct met de oorlog gerelateerd waren, zijn opgeschort en daardoor zijn er nu 40000 geconfedereerde arbeiders die in Madrid onder de wapenen zijn geroepen om de regering krachtige ondersteuning te bieden.
De poging van de fascisten zal zich op een muur van proletarische lijven stuklopen, als ze al niet daarvoor door onze wapens – die dagelijks krachtiger en effectiever zijn - zijn uitgeschakeld. Onze rangen zijn nu van alle verraders gezuiverd. Het is het volk dat in de julidagen [van 1936], met zijn strijdvaardige spontaniteit en zijn revolutionaire moed, de schuilplaatsen van de fascisten stormenderhand innam. En het zal nogmaals het volk zijn dat, ditmaal gehard door drie maanden strijd, de verraders definitief vernietigen zal. Houdt vol kameraden en we zullen zegevieren!”
In de gehele pers, zelfs de meest gematigde, de meest conservatieve, werd de heropleving van het Madrileense sociale leven, na het vertrek van de regering, gesignaleerd.
ABC schrijft:
“Het Madrileense verdedigingscomité kan trots zijn op de bevolking, die het leidt en die het naar de overwinning kan voeren, net zoals de bevolking zich trots kan tonen over de moed van de mannen die op dit moment de historische verantwoordelijkheid hebben het [comité] te leiden. Het vertrouwen dat Madrid stelt in zijn Verdedigingscomité is gegroeid uit het succesvolle optreden van de afgelopen drie dagen aan het hoofdstedelijk front. Dit vertrouwen bewijst ons de doortastendheid en het organisatietalent in de leiding van enkele mannen, die als zeer verdienstelijk voor de Republiek en het volk beschouwd dienen te worden.”
Ahora schrijft:
“Het Madrileense verdedigingscomité is vandaag de sleutel voor deze wonderbaarlijke herrijzenis van een bevolking die in dit organisme eindelijk een trouwe vertolker van haar wensen en een verenigd commando gevonden heeft. In de loop van slechts drie dagen heeft het comité, zonder redevoeringen of spectaculair geleuter, het volledige en complete gezag verdiend, dat niet voortkomt uit de hoop op plannen, maar uit het compleet succesvolle optreden.”
El Socialista:
“De uren van verzet lopen op hun eind en die van het offensief zullen plotseling aanbreken. Vandaag is het Madrid dat standvastig de aanvallen trotseert. Morgen zal het Madrid zijn dat aanvalt, maar dan wel met dit onderscheid dat de vijand deze aanvallen niet zal kunnen weerstaan. En conform onze gewoonte zijn wij ervan overtuigd dat deze woorden niet tevergeefs zullen zijn.”
Política zegt:
“In Madrid vormen duizenden mannen de elite van dit volk, doen de wereld versteld staan en schrijven gedurende zware dagen de geschiedenis van de hoofdstad. En ze schrijven die voor haar eigen poorten.”
La Libertad zegt:
“Laat iedereen nauwlettend de stemmen van onze generaals en de bevelen van het Verdedigingscomité aanhoren en ze zonder discussie of angst gehoorzamen. Andere beproevingen bedreigen het geestelijke weerstandsvermogen van de Madrilenen. Zullen de komende dagen doorslaggevend zijn?
Het Verdedigingscomité, zijn voorzitter en technische adviseurs beschikken over voldoende gezond verstand om de situatie te kunnen inschatten en dienovereenkomstig te handelen. Hetgeen het comité verordonneert, zal zonder twijfel de meest geschikte oplossing zijn. Aan ons is het slechts te gehoorzamen.”
Juventud schrijft:
“In zijn korte bestaan heeft het Verdedigingscomité reeds bewezen dat het zich bewust was van het historische belang van de situatie. De groep zichzelf compleet verloochenende kameraden, die het comité vormen en de authentieke uitdrukking zijn van de volkswil en van het antifascistische eenheidsfront, werkt dag en nacht op zeer effectieve wijze aan de organisatie van de verdediging van Madrid. Het vervult op deze wijze het mandaat van de regering van de republiek en de vurigste wensen van het proletarische en antifascistische Madrid. En de jeugd zal het Madrid van de revolutie blijven verdedigen tot het moment dat ze over de lijken van zijn vijanden kan stappen.”
De verdediging van Madrid had een botsing tot gevolg tussen de federalistische en de anarchistische strijdmethoden enerzijds en de regerings- en stalinistische methoden anderzijds. Uit ervaring is gebleken dat de in de rangen van de anarchisten gepraktiseerde menselijkheid op geen enkele wijze een negatieve invloed had op hun waarde in de strijd of op de goede organisatie van de diensten. Dat leidde ertoe dat een tamelijk groot aantal van de internationale proletariërs, die onder het Russische vaandel gemilitariseerd waren, hun formaties verlieten om toe te treden in de rangen van Durruti. De wens om als een bewuste burger behandeld te worden in plaats van als kanonnenvoer, maakte de CNT-FAI milities tot een pool met grote aantrekkingskracht voor mensen uit alle [‘republikeinse’] gezindten. De kameraden van de CNT waren zich bewust van hun opvoedende rol en voelden zich als de hoeders van de revolutionaire ziel en eer: ze maakten zich weer hard voor een groot deel van hun oorspronkelijke principiële standpunten met betrekking tot het anti-militarisme en de zelfdiscipline. Hun propaganda, geïnspireerd door de zorg voor het consolideren van de veroveringen van de milities binnen het kader van het volksleger, nam een vrijere en meer revolutionaire wending:
“We kennen de psychologie van ons volk – zo stelt een verklaring die in november [1936] gepubliceerd werd – en weten daarom, dat een soldaat van de revolutie niet op een effectievere wijze zal vechten, wanneer men hem in een zielloos mechaniek verandert en onderhorig maakt aan de strenge discipline van een Militaire Wet waarin nimmer sprake is van rechten en plichten, echter altijd alleen maar van gehoorzaamheid en bestraffing… De oude formuleringen zijn ondertussen onacceptabel geworden, omdat ze niet door een volk dat zich verdedigt werden opgesteld. Ze waren gericht op de onderwerping van het volk, op de verdediging van de uitbuitende klassen die de gewapende machten gebruiken voor de bescherming van hun belangen en hun privileges.
Het Spaanse leger, dat sinds de 19e juli [1936] niet meer bestaat, blonk, hoe streng haar wetten ook geweest mogen zijn, noch door discipline, noch door zijn moed, noch door zijn organisatie uit. De burgerlijke republiek mag zijn bestuurders niet opnieuw op hun oude posities terugkrijgen, noch een nieuw leger opbouwen, daarentegen dient er gebroken te worden met oude ideeën en vergane formules. De proletarische revolutie, die we aan het doorvoeren zijn, heeft niets anders te doen als die aspecten uit de nationale, politieke, militaire en sociale overblijfselen uit te schakelen die een belemmering vormen voor haar ontwikkeling.
De revolutionaire discipline is geboren uit een bewust plichtsgevoel en niet uit dwang. De zwaarste straf die een kameraad kan treffen die weigert om zijn taak in een revolutionaire, proletarische samenleving te verrichten, is het om veracht te worden, in het isolement te geraken en uiteindelijk uit een samenleving verwijderd te worden, waarin er voor parasieten geen enkele plaats is…”
Wij geloven dat het juist is om de lezer tot slot nog een document voor te schotelen dat op tamelijk goede wijze de praktische conclusies samenvat waarvan men kennis zou moeten nemen, na het lezen van de discussie waarvan wij een weerslag hebben gegeven. Het is afkomstig van Duitse strijders die zich onder de roodzwarte vlag van de Durruti Colonne hebben geschaard. Het bevat een programma van minimum eisen dat voor iedere revolutionair zou moeten gelden die actief is in de samenhang van een militaire organisatie die stelt dat ze in het belang van het volk gecontroleerd wordt door haar leden:
“Het volksleger en de soldatenraden.
De Duitse kameraden van de Internationale Groep van de Durruti Colonne hebben een standpunt ingenomen met betrekking tot de militarisering in het algemeen en in het bijzonder binnen het kader van de colonne. De kameraden veroordelen de huidige doorvoering van de principes van de militarisering, aangezien deze zonder contact met onderdelen aan het front uitgewerkt is. Ze beschouwen de tot nu toe doorgevoerde maatregelen als voorlopig en accepteren ze als zodanig enkel tot het moment dat er een nieuwe “Militaire Codex” is uitgewerkt, die wat hen betreft zo spoedig mogelijk gerealiseerd moet worden om de heersende toestand van voortdurende verwarring te beëindigen. De Duitse kameraden stellen de volgende zaken voor, waarmee bij het opstellen van een nieuwe Krijgswet rekening gehouden dient te worden:
Deze eisen werden op 22 december 1936 in Velilla unaniem bij stemming aangenomen en werden in Barcelona op 29 december [1936] eveneens door de voltallige vergadering van de FAI onderschreven.
De Italiaanse sectie van de Ascaso Colonne verzet zich tegen de mobilisering (Monte Pelato, 30 oktober 1936)
“De leden van de ‘Italiaanse sectie’ van de Ascaso Colonne zijn vrijwilligers, afkomstig uit diverse landen, die hun bijdrage leveren aan de Spaanse en de algehele vrijheid. Nadat ze kennis hebben genomen van het door de Generalitat verordonneerde besluit over de structuurwijzigingen van de milities, benadrukken zij nogmaals hun trouw aan de zaak, waarvoor ze naar het front van de antifascistische strijd zijn getrokken en hebben de volgende verklaring af te leggen:
Namens het comité: Vindice, Mioli, Bulighin, Petacchni, Pontorni
Redevoering van een gedelegeerde van de IJzeren Colonne voor de regionale plenaire vergadering in Valencia. De Colonne stemde er mee in en op 17 november 1936 werd deze in Linea de Fuego[24] afgedrukt:
“De IJzeren Colonne eist dat de commissie van rapporteurs zich niet bemoeit met de structuur van de CNT-milities. De IJzeren Colonne moet zijn structuur en zijn interne organisatie uiteenzetten. In dit verband moeten er in de discussie diverse punten aan de orde komen. Als allereerste dat betreffende de militarisering, aangezien er een decreet door de regering is uitgevaardigd dat de militarisering van alle colonnes in het vooruitzicht stelt en aangezien er kameraden zijn die denken dat door de militarisering alles weer op zijn pootjes terechtkomt. Wij stellen dat zij niets weer op zijn pootjes doet terechtkomen. Tegenover de korporaals, sergeanten en officieren, die op de militaire academies zijn klaargestoomd, maar geregeld volstrekt geen benul hebben van de problemen van de oorlogsvoering, stellen wij onze organisatie. Wij accepteren de militaire structuur niet. De IJzeren Colonne en alle colonnes van de CNT en de FAI, en zelfs enkele anderen die niet bij onze organisaties aangesloten zijn, hebben de militaire discipline niet aanvaard.
In een motie, waarin de noodzaak wordt aangestipt van de vorming van een verbindingsorgaan tussen de troepen die rond Teruel en de diverse andere fronten vechten, die door de CNT, de FAI, de IJzeren Colonne en vele anderen op een vergadering in Valencia werd ingediend en aangenomen, eist men de oprichting van oorlogscomités en colonnecomités, die dan allen tezamen wederom de operatiecomités vormen. Deze comités zullen voor iedere colonne uit twee burgerafgevaardigden, een militaire raadgever als adviseur en de oorlogsgedelegeerde van het executieve volkscomité bestaan, die als verbinding moeten dienen tussen de colonnes bij Teruel en die aan de andere fronten gelegerd zijn.
Dat wil zeggen dat wij, die tegen het zogenaamde eenheidscommando zijn, door het voorbeeld en de praktijk de coördinatie van alle strijdende krachten propageren. Wij kunnen niet accepteren dat een generale staf, of een minister, die het strijdveld zo goed als niet kennen, noch ooit het slagveld hebben betreden, noch de mentaliteit kennen van de mannen waarover zij het bevel voeren (wanneer die onwetendheid niet ook nog eens de militaire techniek betreft), ons vanachter een schrijftafel bevelen en orders geven, die meestal zinloos zijn. En aangezien we ons al bijna iedere dag hebben moeten onderwerpen aan de bevelen van militaire commando’s, van oorlogscommissies en van generale staven, achten wij het noodzakelijk te protesteren en het ontslag van de zogenaamde generale staf in Valencia te eisen. Zolang wij zijn bevelen opgevolgd hebben, was de verwarring dermate groot, dat we niets wisten, noch over de toestand aan de andere frontlinies, noch ervoeren wij iets over het optreden van andere colonnes. We hebben bombardementen doorstaan, zonder te weten waar ze vandaan kwamen. Daarom stellen wij voor om over te gaan tot de oprichting van een operatiecomité, dat bestaat uit directe vertegenwoordigers van de colonnes en niet, zoals de marxisten het voor ogen hebben, uit vertegenwoordigers van de desbetreffende organisatiecentrales.[25] Wij willen vertegenwoordigers die het terrein kennen en van de hoed en de rand weten.
Met de vorming van oorlogscomités wordt door alle confederale [CNT] milities ingestemd. Wij gaan uit van het individu en vormen groepjes van tien, die zich onderling organiseren voor kleine operaties. Door het samenvoegen van tien groepen ontstaat een centurie, die een afgevaardigde benoemt om haar te vertegenwoordigen. Dertig centuries vormen een colonne, die geleid wordt door een oorlogscomité waar de afgevaardigden van de centuries een stem in het kapittel hebben.
Een ander punt is dat van de coördinatie van alle fronten. Die zal gerealiseerd worden door de comités die, afgezien van de afvaardiging van het uitvoerende volkscomité, samengesteld zullen worden door twee burgerafgevaardigden en een militaire afgevaardigde met de status van raadgever. Zo komen we, hoewel iedere colonne zijn eigen handelingsvrijheid behoudt, tot de coördinatie van krachten, wat niet hetzelfde is als het eenheidscommando.
De marxisten en de republikeinen wilden dat niet aangezien de colonnes volgens hen niet dienen te discussiëren en dat een ieder dient te eerbiedigen wat de generale staf verordonneert. Immers: liever één nederlaag onder de generale staf dan vijftig overwinningen met vijftig colonnes.
Voor wat de militarisering betreft, geven wij gaarne toe dat de militairen, die hun hele leven gewijd hebben aan de bestudering van oorlogstactieken, meer ter zake kundig zijn dan wij en dat hun adviezen vaak meer waard zijn dan de onze. Derhalve aanvaarden wij hun adviezen, hun samenwerking. In onze colonne bijvoorbeeld zijn militairen aanwezig, die we vertrouwen, waar we mee samenwerken, zodat we onze inspanningen kunnen coördineren. Wanneer men ons echter militariseert, dan zal er slechts één ding gebeuren: dan zal die praktijk ophouden te bestaan. Zeker, de voormalige Eixa-Uribes Colonne, die nu Palacios-Uribes Colonne heet, is al gemilitariseerd, maar daar heeft die colonne zelf toe besloten. Wij hebben echter geen behoefte aan rangtekens en als gevolg daarvan kunnen we hen dan ook geen gelijk geven. Het resultaat van hun besluit is dat men de federalistische structuur vaarwel heeft gezegd en over is gegaan op een kazernediscipline, hetgeen nu juist is wat wij niet willen.
Er is ook sprake van eenheidsmilities. Wij denken dat die zich in de toekomst, net zoals nu, volgens het principe van de affiniteit moeten blijven vormen. Laat de individuen zich conform hun ideeën en temperament groeperen. Opdat degenen die op dezelfde wijze over dingen denken hun krachten verenigen om hun gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren. Wanneer men de colonnes op een heterogene wijze laat vormen, dan zal men tot geen enkel praktisch resultaat komen.
Dat betekent dat wij in geen geval afstand willen doen van de zelfstandigheid van de colonnes en aan geen enkel regeringscommando onderworpen willen worden. We vechten allereerst om het fascisme het onderspit te laten delven en vervolgens voor ons ideaal wat de anarchie is. Ons handelen moet er niet op gericht zijn de staat te versterken, maar juist om hem voortschrijdend te vernietigen en de regering onnodig te maken.
Wij accepteren niets wat ingaat tegen onze anarchistische ideeën, die een realiteit zijn, aangezien men niet anders kan handelen dan hoe men denkt.
Wij stellen voor dat men, ten behoeve van de totstandkoming van de coördinatie van alle aan de diverse fronten strijdende milities met de generale staf, onze wijze van groepsorganisatie - in centuriën, colonnecomités en oorlogscomités: samengesteld uit militairen en burgerpersonen - accepteert.
Het laatste discussiepunt is het gebrek aan oorlogsmaterieel. Tot op heden zijn onze colonnes in geringe mate door de staat bevoorraad. In de colonne die ik vertegenwoordig, bijvoorbeeld, kunnen we zeggen dat van de drieduizend man, waaruit de colonne bestaat, er slechts een duizendtal geweren van regeringszijde heeft gekregen. Al de andere [wapens] hebben we ons zelf moeten bezorgen, waarvan tachtig procent op de vijand veroverd is. Dat wil zeggen dat de staat, de regering, de officiële organen zich niet geïnteresseerd hebben voor het voorzien van de colonnes van het noodzakelijke materieel. Dat is een probleem dat de organisatie heeft moeten oplossen en in Valencia heeft men zich daar zo goed als niet om bekommerd. De organisatie moet er over waken dat het [ons] aan niets ontbreekt.
Er wordt ook gesteld dat de discipline de demoralisatie en desertie voorkomt. Dat is niet waar. De moed en de angst hangen af van talloze omstandigheden, want het individu kan bang zijn tijdens één inzet en zich als een waarachtige held gedragen tijdens een andere. Met of zonder discipline, dat is lood om oud ijzer, aangezien het voorgekomen is dat de militairen de eersten waren die op de vlucht sloegen. En als het gevaar zich voordoet, dan staat het individu, of het nu een anarchist, marxist of republikein is, bloot aan hetzelfde instinct tot lijfsbehoud en neemt de benen of stormt voorwaarts.
En dan hebben we nu nog een ander probleem, waarvoor de oplossing volgens ons van de organisatie moet komen. De commissie van rapporteurs stelt dat de miliciens financieel gesproken van de staat afhankelijk dienen te zijn. Daarop dienen wij te antwoorden dat aanvankelijk de colonnes van de confederatie [CNT] zich op spontane wijze formeerden en naar het front trokken. Niemand hield zich bezig met de bezoldiging, aangezien de dorpen, waar de strijders verbleven, de families ondersteunden en die zodoende hun bestaansminimum gegarandeerd zagen. Maar er kwam een moment dat de dorpen stopten met het ondersteunen van de families en zo ontstond de roep om een oplossing. Wij hebben altijd vijandig gestaan tegenover deze bezoldiging met tien peseta’s, aangezien het individu er op deze wijze gewend aan zou raken te leven van de wapens en een beroep maakt van het frontleven. Deze angst was gerechtvaardigd, aangezien menig kameraad van ons op deze wijze gecorrumpeerd raakte. Wij stellen dat wanneer de vakbonden de behoeften van onze families kunnen dekken, we afzien van die tien peseta’s en we niets op willen strijken, zo niet dan zullen we ze, zoals tot op heden, blijven innen.
De eenheidsvakbond uit Segorbe[26] wil jullie mededelen dat die, net zoals wij, de slotconclusies onderschrijft en instemt met de structuur van de IJzeren Colonne, de Torres-Benedito Colonne en Colonne Número 23.[27] Segorbe erkent, in zijn functie als concentatie- en mobilisatiepunt, dat deze structuur van de milities noodzakelijk is en kan dat beter beoordelen dan het merendeel van de bij de Plenaire Vergadering aanwezige gedelegeerden, aangezien het door een vrouwelijke kameraad vertegenwoordigd wordt, die meer dan een maand bij onze IJzeren Colonne heeft doorgebracht en heeft bijgedragen aan de organisatie van de vooruit geschoven posten.
En in die zin lachen wij ons slap over dat eenheidscommando, over die militarisering die men in onze confederale colonnes probeert door te voeren. We lachen erom omdat, zoals een kameraad van de IJzeren Colonne het zeer fraai gesteld heeft: ‘wij al onze structuur en onze eenheid van commando hebben zonder een toevlucht te nemen tot militarisering’. Wij weten dat omdat we de eersten en de besten uit de Levante-regio zijn die ten strijde trokken tegen het fascisme en we zijn er in geslaagd om te voorkomen (eerst bij Segorbe, daarna in Valencia) dat het fascisme zich van deze regio meester maakte. En als zodanig hebben wij recht van spreken en het recht de Plenaire Vergadering te informeren over hoe de IJzeren Colonne functioneert.
De kameraad voor mij heeft al gesproken over de structuur, maar ik wil nog wat dieper op deze materie ingaan. Zal een volledig eenheidscommando, dat besluit over de functie die het individu in de oorlog moet uitoefenen, in de praktijk daadkrachtiger zijn dan de overtuiging van dat individu?
Ik zeg jullie dat degenen die zich verzetten tegen de IJzeren Colonne, omdat die het achterland in trekt om de revolutie te maken die jullie niet weten te realiseren, al diegenen, zeg ik jullie, weten niet wat ze zeggen. De eenvoudige milicien komt bij de Colonne omdat hij in haar een morele, revolutionaire en intellectuele eenheid vindt. Dat is waarom wij, die als de eersten naar het slagveld zijn getrokken, niet kunnen toestaan dat de marxisten en de burgerlijke democratie nu, zoals gisteren de reactie, pogen het beste deel van het revolutionaire kamp in de Levante, dat wil zeggen de anarchistische en revolutionaire oogst, te vernietigen.
Dat is nogmaals waarom wij het eenheidscommando niet kunnen aanvaarden, aangezien de militairen niets anders hebben weten te doen dan in de achterhoede blijven. En wij, die het moreel hebben bewonderd van onze geconfedereerde kameraden, weten dat er onder hen elementen verkeren die honderd keer meer waard zijn dan de gemobiliseerde dienstplichtigen. Wij willen geen blok aan ons been, wij willen niet dat men er die leugen bij sleept dat men zonder eenheidscommando de oorlog niet zou kunnen winnen.
De praktijken van de politieke partijen van het ancien régime, die het eenheidscommando willen instellen om het aan hun rode legers te geven zodat men een misschien net zo’n dodelijke dictatuur als de voorgaande kan vestigen, brengen de revolutie in gevaar. Daarmee kunnen wij niet instemmen en ik moet met betrekking hiertoe zeggen dat deze gehele Plenaire Vergadering, die helaas verkeerd geïnformeerd is door het Regionale Comité [van de CNT], hard op weg is zich te ontwikkelen tot een overduidelijk reformistisch en politiek milieu. Daarom moet onze zwakke stem gehoord worden, want later zullen we allen de tol moeten betalen voor de consequenties van ons meningsverschil.
Tierra y libertad heeft ‘El Cubano’, de leider van een groep dynamiteros die kort geleden achter de frontlinies rondom Madrid een wonder verricht hebben door het verijdelen van een fascistisch offensief, geïnterviewd:
“Een munitietrein. Drie kilometer door de vijandelijke linies kruipen. Ik heb mijn kameraden zich laten terugtrekken, het ontstekingsmechanisme in werking gesteld en de trein viel in duizend stukken in een ravijn.”
“Zijn jullie dynamiteros met velen?”
“Twee grote groepen. Ik sta aan het hoofd van een daarvan.”
“Zijn jullie lid van de CNT?”
“Jazeker, allemaal.”
Onder het lopen vertelt hij ons hoe ze te werk gegaan zijn in de Sierra [Nevada: bergketen oostelijk van Granada], Toledo, Andalusië en nu dan rondom Madrid.
“Luister eens”, zegt hij tegen ons, “onder ons bevinden zich meerdere schoenmakers, wij maken onze eigen schoenen, net zoals wij onze eigen dynamiethulzen maken. Er vallen nooit gewonden onder ons. Wanneer een kameraad niet terugkeert, dan is dat voor altijd. Wij zijn weliswaar afhankelijk van de oorlogsvoering, maar staan volledig onder controle van onze organisatie. Op sommige dagen moeten wij twee maal daags uitrukken. Ons werk staat los van dat van de dynamiteros in de loopgraven. Wanneer men een beroep doet op ons, dan weten we niet waar we in actie moeten komen.”
“Moet je erg moedig zijn om hetgeen te doen wat jullie doen?”
“Jazeker, af en toe heb je dat wel eens nodig… Bijvoorbeeld vandaag: nadat we de trein hadden opgeblazen en door de vijandelijke linies teruggekropen zijn, liepen de kameraden zodanig op hun tandvlees, dat er een begeerte in hun ogen speurbaar was die ze niet durfden te verwoorden. Hoewel ik zelf geen behoefte had aan cognac, heb ik gedaan alsof ik er toch een wou hebben, opdat zij ook een borrel konden nemen en weer op krachten konden komen.”
Uit Bulletin de Información CNT-FAI (Barcelona, 29 januari 1937):
“… Discipline, een toverwoord dat door de ambachtslieden van alle regeringssystemen met hetzelfde gemak aangewend wordt. Discipline voor hen dáár beneden en oligarchie voor hen daarboven. Na zes maanden oorlog en revolutie wordt het nog steeds bepaalde individuen toegestaan zich tegoed te doen aan private en publieke schranspartijen, als in de beste tijden van het politieke carnaval. En dat in een tijd, waarin zo veel bloed vergoten wordt als zoenoffer voor de zaak die zij zogenaamd verdedigen… En natuurlijk verdedigen zij die, maar dan wel uitsluitend voor hun persoonlijke gebruik.”
André (1902-1968) groeide op in een anarchistisch woongemeenschap. Zijn vrouw Dora ‘Dori’ Ris (1907-1988) groeide op in Zwitserland. Ze trouwden in 1928. Bewogen zich aanvankelijk in radencommunistisch milieu, maar na het aan de macht komen van Hitler werden ze kritische anarchisten. Ze hebben zich uitgebreid ingezet voor Marinus van der Lubbe. In 1936 trokken ze bij het uitbreken van de Spaanse Revolutie en Burgeroorlog naar Spanje. Daar begonnen ze het tijdschrift L’Espagne antifasciste. Dat kreeg vanwege de zeer kritische artikelen over de Volksfrontregering en later de CNT-deelname daaraan, op een gegeven moment geen papier meer geleverd. Om aan deze indirecte censuur te ontkomen verplaatsten ze al in september 1936 de zetel van het blad naar Frankrijk. In januari 1937 kwam er een eind aan het bestaan doordat de Spaanse CNT de geldkraan dichtdraaide na haar toetreding tot de regering. Vanaf medio april 1937 brachten de Prudhommeaux dan een eigen blad, L’Espagne nouvelle uit. De hier afgedrukte tekst verscheen voor het eerst in 1940 in de reeks Cahiers de Terre Libre. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog is het echtpaar Prudhommeaux actief gebleven in de Franse anarchistische beweging.