Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Peter Storm
Onderstaand stuk verscheen op de blog ravotr.nl van Peter Storm en eerder in het blad Buiten de Orde jaargang 2017, nummer 3 van de Vrije Bond.
Onderstaand artikel (ongeveer) schreef ik voor de Buiten de Orde, 2017/3 die zojuist is verschenen. Het is ook de outline van de lezing die ik gaf op het Minifestival: 100 jaar Russische Revolutie, georganiseerd door de Tilburgse Anarcho Sociëteit, dat op 28 oktober in Tilburg plaats vond. P. Storm
Over de Russische Revolutie van 1917 worden vele verhalen verteld. Hetzelfde geldt voor de consequenties van die revolutie, en voor het regime dat er haar legitimatie aan ontleende. Sommige van die verhalen komen van anarchisten die er – als deelnemers, als sympathisanten en als scherpe critici van de ontwikkelingen – veel waardevols over hebben te zeggen. En de relevantie van die anarchistische verhalen is bepaald niet louter historisch. Wat volgt is een poging tot zo’n verhaal.
Dit gebeurde er ongeveer. Een dictatoriaal bestuurd keizerrijk met de Tsaar aan het hoofd, bestuurde hardhandig een land van straatarme boeren en sinds enige tientallen jaren ook van stedelijke arbeiders. Grootgrondbezitters buitten die boeren uit, fabriekseigenaars de arbeiders. Intellectuelen en kritische studenten, – veelal kinderen van de elite zelf – werd de mond gesnoerd met censuur en vervolging. Leger, politie en geheime dienst dwongen gehoorzaamheid af met arrestaties, ballingschap, marteling en executie. De orthodoxe kerk, verbonden aan de staat, dwong een geforceerd geestelijk conformisme af. Russisch nationalisme beklemtoonde de éénheid van het rijk waarin weliswaar Russen een krappe meerderheid vormden, maar waarin tientallen andere nationaliteiten woonden, waarvan de leden zwaar beknot werden in gebruik van eigen taal, om over vormen van zelfbestuur maar te zwijgen. Om zich als Grote Mogendheid de handhaven, beschikte Rusland over een gigantisch leger. Uit soortgelijke overwegingen was het bewind ook de industrialisatie gaan bevorderen, veelal via geleend geld. Zo werden ook Westerse, vooral Franse, kapitalisten belanghebbend bij de instandhouding van de Russische dictatuur die via onderdrukking voor ‘arbeidsrust’ en dus voor winstgevend investeren garant probeerde te staan.
Dit reactionaire Rusland geraakte in de tweede helft van de negentiende eeuw in crisis. Boeren werden boos omdat ze ondanks formele emancipatie en afschaffing van de lijfeigenschap, nog steeds ploeterden op grote landgoederen, in vrijwel middeleeuwse omstandigheden. Arbeiders werden boos vanwege werkdagen van negen, tien, elf uur tegenover magere lonen, onder opzichters die het personeel opjoegen en ze straften door ze te slaan. Intellectuelen werden boos wegens het ontbreken van uitingsvrijheid. Ondernemers werden boos wegens gebrek aan iets van zeggenschap over de politieke gang van zaken en een moderner bestuur. Het regime groef zich in, omringde zich met figuren die uitblonken in bekrompenheid, incompetentie, en corruptie.
In 1904 stortte het Tsarenrijk zich in een oorlog met Japan, die het regime glorieus wist te verliezen. Woede over dit debacle voegde zich bij arbeidersverzet en stakingen. Zo ontbrandde de revolutie van 1905. Via straatdemonstraties leidde dit naar barricadegevechten en muiterij, naar een algemene staking en naar de vorming van sovjets, oftewel raden van afgevaardigden om de stakingsstrijd te coördineren. Arbeiders kozen die afgevaardigden en konden die gedelegeerden terugfluiten en tussentijds vervangen door andere afgevaardigden. De autoriteiten reageerden met onderdrukking, ontslagen, arrestaties en executies. Ook de sovjet van St. Petersburg werd ontbonden. Maar de tsaar deed ook concessies en stemde toe in een parlement met selectief stemrecht en geringe bevoegdheden: de Doema. Zodra die teveel kapsones kreeg naar de zin van de Tsaar, liet hij die Doema ontbinden. De Tsaar Aller Russen was niet van plan het welzijn van zijn geliefde onderdanen over te laten aan zoiets moderns als een volksvertegenwoordiging, om over de bevolking zelf nog maar te zwijgen.
Repressie dreef de oppositie deels ondergronds, deels in ballingschap. Maar na enkele jaren begonnen stakingen alweer toe te nemen, en in de zomer van 1914 was er alweer barricadestrijd. Tot een nieuwe revolutie kwam het nog nèt niet: de Tsaar stuurde zijn geliefde onderdanen de Eerste Wereldoorlog in. Het regime wist verzet te smoren in een wurggreep van opgeklopte vaderlandsliefde. Maar Rusland leed grote nederlagen, en de weinig moderne infrastructuur raakte overbelast en ontwricht. Het antieke bestuursapparaat, de inefficiëntie en corruptie dwarsboomden een effectieve oorlogsvoering. En terwijl boeren en arbeiders in uniform bij honderdduizenden omkwamen aan het front, terwijl arbeiders in fabrieken de munitie voor dat front moesten maken en boeren probeerden graan te verbouwen terwijl veel van de gezonde gezinsleden afwezig waren omdat ook zij naar het front waren gestuurd, leefden grondbezitters, ondernemers, aristocraten in het tsaristisch bestuur, hun luxe leventje in villa’s en paleizen.
Liberale en conservatieve politici probeerden de Tsaar tot hervormingen in de richting van grondwettig bestuur door iets minder inefficiënte ministers te bewegen, maar de tsaar gaf geen krimp. Hij luisterde liever naar zijn heilige spindokter, de monnik Raspoetin, op wie vooral de vrouw van de Tsaar leunde omdat Raspoetin genezing zou kunnen brengen voor de zieke troonopvolger. Enkele aristocraten wilden het bewind redden door de meest reactionaire krachten erin uit te schakelen. Dat leidde tot de moord op Raspoetin in november 1916. Maar tot een paleisrevolutie waarover veel werd gespeculeerd, kwam het niet meer. In maart 2017 kwam een echte revolutie op gang tegen alle paleizen, hun bewoners en de structuren waar die bewoners op leunden om hun macht, rijkdommen en voorrechten te handhaven tegenover de getergde, straatarme bevolking. Het geduld was op.
De revolutie kwam op gang met stakingen van textielarbeidsters in Petrograd (zoals St. Peterburg intussen was genoemd) op Internationale Vrouwendag, 8 maart (23 februari volgens de toen in Rusland gangbare datering, vandaar Februari-revolutie). Meteen al tienduizenden stakers, en de volgende dag nam dat aantal sterk toe. Binnen enkele dagen was in de hoofdstad Petrograd een algemene staking op gang gekomen. Arbeiders eisten brood en meteen ook een einde aan de oorlog. Al snel voegden ze de val van de Tsaar aan hun verlanglijst toe. De Tsaar stuurde troepen: bereden eenheden van Kozakken, die demonstranten terugdreven maar al snel amper moeite deden om te voorkomen dat betogers onder de paarden door glipten en de linies doorbraken. Zulke enthousiaste ordehandhavers waren de voorheen loyale Kozakken al snel niet meer. Andere militaire eenheden schoten echter met scherp op betogers. Maar daarvan waren er al snel zoveel dat het gezag de greep over de binnenstad verloor. Politieagenten schoten vanaf daken op revolutionaire menigten. Revolutionairen openden de jacht op zulke agenten en sloegen ze zonder pardon dood. De opstandige mensenmassa’s zagen de politie als onverzoenlijke vijanden, en daar had de politie het naar gemaakt.
Diezelfde menigten nodigden tegelijk de soldaten – mensen zoals zijzelf, maar dan in uniform – uit om de onderdrukking te staken. Dat gebeurde. Een eerste poging tot muiterij werd nog neergeslagen, maar een aantal muiters ontsnapte aan de onderdrukking en verspreidde het vuur. Al snel hadden hele regimenten de kant van de opstand gekozen. De menigten op straat waren nu dus bewapend, en ondergeschikt aan niets en niemand behalve zichzelf. ‘Er was aan de kant van het volk niemand die echt de leiding had’, aldus historicus Orlando Figes. ‘De socialistische partijen waren allemaal totaal verrast, hun belangrijkste leiders zaten in ballingschap of in de gevangenis en al deden hun aanhangers volop mee aan de protesten, die werden niet aangestuurd door het partijkader. De straat bracht zijn eigen leiders voort: studenten, arbeiders, kadetten en onderofficieren, socialisten die nooit met hun naam in de geschiedenisboeken zijn beland. (…) het was alsof de mensen op straat plotseling met elkaar verbonden waren door een enorm netwerk van onzichtbare draden. En dat bracht hun de overwinning.’[1]
De opstand was nog geen week bezig, en de positie van de Tsaar was al onhoudbaar geworden. Hij trad af, zijn broer had in het baantje ook weinig zin, hetgeen gezien de problematische carrièreperspectieven van aristocratische gezagsdragers in tijden van revolutie weinig verwonderlijk was. Conservatieve en liberale politici uit de recentelijk weer eens ontbonden Doema vormden een Voorlopige Regering. Linkse politici vormden een uitvoerend comité van een sovjet, en riepen arbeiders op om via verkiezingen in fabrieken en regimenten zo’n sovjet te vormen. Die sovjet ging er vervolgens toe over om die Voorlopige Regering van steun te voorzien.
Maar achter die schijnharmonie ging een diepe sociale tegenstelling schuil. De regering leunde op de gegoede burgerij en de intelligentsia. Ze hoopte het land een liberaal-democratische facelift te geven, zonder echter radicale sociale verandering te brengen. Ze hoopte vooral de Russische oorlogsdeelname te ondersteunen. Rusland moest een land zijn dat als liberale democratie bestuurd zou worden, maar waar ondernemers en grondbezitters hun rijkdommen konden houden. Arbeiders en boeren-in-uniform hadden echter niet hun leven gewaagd om hun bazen – de ondernemers en landheren, wiens spreekbuis die liberale politici in feite waren – in het zadel te helpen. Zij drongen aan op kortere werktijden, betere lonen, zeggenschap in de fabriek, verdeling van het grootgrondbezit, een einde aan de oorlog. Linkse politici steunden hen daarin echter niet. Zij kozen schoorvoetend voor hun liberale collega’s, en riepen de sovjet op om de Voorlopige Regering te ondersteunen. Die keus baseerden ze op een inschatting van wat er wel en niet mogelijk was. Ze dachten veelal dat Rusland, na een ‘feodale’ fase onder de Tsaar, nu eerst een ‘kapitalistisch’ stadium moest doorstaan voordat het tijd was voor ‘socialisme’. Bij die ‘kapitalistische’ fase hoorde een pro-kapitalistische regering. Voor een ‘socialistische’, antikapitalistische regering was het veel te vroeg. Dus steunden ze de liberale politici en de Voorlopige Regering, en drongen er bij de sovjet op aan om die steun kracht bij te zetten. Dit alles wist men keurig te onderbouwen met citaten uit de Marxistische politieke traditie waartoe deze politici zich veelal rekenden.
Waarom pikten arbeiders en boeren-in-uniform dit? Deels omdat zij de linkse politici – veelal mensen die zelf repressie onder de Tsaar hadden ondergaan, in ballingschap hadden gezeten en zich een reputatie als revolutionair hadden verworden – vertrouwden. Deels ook omdat de common sense onder veel opstandige arbeiders niet veel ruimte gaf voor meer. Die common sense was samen te vatten als: ‘Wij maken een opstand tegen het bewind van de tsaar. Onze aanvoerders, de leiders van de diverse socialistische partijen, vormen vervolgens een revolutionaire regering die doet wat gedaan moet worden en het volk verbetering te brengen.’ Mensen keken naar zichzelf en elkaar als kameraden in de strijd, als stakers, demonstranten, barricadestrijders, muiters, opstandelingen. Maar ze keken veelal niet naar zichzelf en elkaar als vormgevers van een nieuwe maatschappij. Voor die taak keken ze veelal omhoog, naar socialistische politici. Toen die politici de Voorlopige Regering als voorlopige oplossing aanwezen, hadden veel aanhangers van de linkse partijen daarop niet meteen een adequaat antwoord. Ze tolereerden de nieuwe situatie. Het zelfvertrouwen van de opstandige bevolking was groot genoeg om een Tsaar ten val te brengen. Maar het bleek nog onvoldoende om het heft rechtstreeks in eigen handen te nemen door middel van zelfbestuur op elk gebied.
Maar hoe duidelijker werd dat die regering de oorlog voortzette, het grootgrondbezit de hand boven het hoofd hield en radicale veranderingen probeerde te weerstaan, hoe kritischer en bozer vooral de stedelijke arbeiders werden. Die woede werd tastbaar via de sovjet, die immers vatbaar was voor tussentijdse verkiezing vanuit werkplek en regiment en later ook boerendorp. Zo groeide binnen enkele maanden het aantal radicale gedelegeerden in sovjets – mensen die snel een eind aan de oorlog wilden, en radicale sociale verandering door wilden zetten – in voorjaar en zomer 1917 al snel. Intussen greep ook het organiseren van raden en comités – organisatievormen met de zeggenschap in handen van de mensen zelf – snel om zich heen.
Er was, naast kleinere diverse anarchistische en links-socialistische groeperingen, één socialistische partij die dit radicalisme verwoordde: de Bolsjewistische partij, aangevoerd door Lenin. Die begon in deze tijd pijlsnel te groeien. De woede van arbeiders kwam ook tot uiting in grote demonstraties, in april en in juni. In juli 1917 brak zelfs een opstand uit in Petrograd, waarin arbeiders en soldaten ‘alle macht aan de sovjets’ eisten, terwijl de linkse leiders in die sovjets bibberden. Bolsjewieken deden mee aan deze juli-demonstraties, naast anarchisten en anderen. Maar de leiding van de Bolsjewistische partij schatte in dat het moment om via een opstand de macht te veroveren, nog niet was gekomen. Lenin sprak de demonstranten toe, wenste ze een fijne demonstratie maar zei verder weinig concreets. Tot zover de ‘voorhoede’.
De opstand verliep al snel, de regering liet er soldaten op los, en na bloedige onderdrukking sloeg de balans nu door naar rechts. De Bolsjewistische partij werd uit de legaliteit verdreven, kopstukken als Zinoviev en Trotski gearresteerd, Lenin vluchtte de stad uit en hield zich schuil. De Voorlopige Regering, waarin intussen ook gematigde socialisten hadden plaats genomen, dacht de situatie meester te zijn. Maar een offensief dat ze gelanceerd had – en waartegen de juli-opstand zich feitelijk richtte – draaide uit op een ramp. Al snel groeide zowel links als rechts kritiek. Opperbevelhebber generaal Kornilov begon te werken aan hardhandig herstel van de orde en dreigde de sovjets op te ruimen. Hij speelde aanvankelijk onder één hoedje met Kerenski, de sterke man van de Voorlopige Regering. Maar Kerenski begon te denken dat Kornilov zelf de macht nastreefde, brak met hem en riep de bevolking op zich tegen de dreigende staatsgreep te keren. Dat gebeurde: arbeiders blokkeerden de toegangsroutes van Kornilov’s soldaten. Van zijn machtsgreep kwam niets terecht. Maar de bevolking die Kornilov had verslagen – hetzelfde slag mensen dat eerder de Tsaar had verdreven – handelde niet uit liefde voor een Kerenski die ze ook niet vertrouwden.
Het waren de Bolsjewieken die onder deze arbeiders nu snel steun wonnen. In september kregen de sovjets van Moskou en Petrograd via verkiezingen een Bolsjewistische meerderheid. Arbeiders zagen de Bolsjewistische partij als de organisatie die het hardst tegen Kornilov en rechts, maar ook tegen de halfslachtige Voorlopige Regering vocht, als de meest consistente voorstanders van radicale sociale verandering, van een vervolg-revolutie tegen kapitalisme en tegen grootgrondbezit en tegen de inmiddels alom gehate oorlog. Dat zagen arbeiders voor de helft goed: Bolsjewieken waren radicaal tegen de oude orde. Maar ze bleken ook voor een autoritaire nieuwe orde te zijn, met nieuwe machthebbers waaraan arbeiders te gehoorzamen hadden.
Die Bolsjewistische partij benutte de verworven steun uiterst behendig. Ze pleitte ervoor dat de sovjets het bestuur zouden overnemen: ‘Alle macht aan de sovjets!’ Lenin wees er op dat die sovjets – rechtstreeks gekozen door arbeiders, soldaten en boeren, onderworpen aan rechtstreekse controle via de optie van tussentijdse herverkiezing en dergelijke – feitelijk veel democratischer waren dan gewone parlementen. Hij legde er wat minder de nadruk op dat hij zijn eigen Bolsjewistische partij de rol toedacht om de macht te grijpen en een regering te vormen. Al voor de zomer had Lenin in een sovjetvergadering, toen een gematigd socialist stelde dat geen enkele partij bereid was zelf de macht over te nemen, daartegen ingebracht: ‘Er is zo’n partij!’
Lenin's strategie – na heftige debatten geaccepteerd door de Bolsjewistische partij – was als volgt.: 1. Bepleiten dat de sovjets de macht dienen te nemen; 2. Een meerderheid in die sovjets verwerven, op basis van radicale leuzen tegen ondernemersmacht, grootgrondbezit en tegen de oorlog; 3. Op basis van die meerderheid de macht in handen spelen van de Bolsjewistische partij en een daardoor gedomineerde regering; 4. Regeren en via de staatsmacht een nieuwe maatschappij opbouwen. Voor macht van onderop zou daarin weinig tot geen ruimte zijn. De sovjets zouden een bestuurlijk verlengstuk van de staat zijn, geen zelfbestuursorganen zoals veel anarchisten – en ongetwijfeld eerst ook veel aanhangers van de Bolsjewistische partij – ze opvatten. De leus was dus weliswaar: ‘Alle macht aan de sovjets!’ De aanpak was echter eerder: ‘Alle macht aan de partij, via de sovjets’. Zo gebeurde het uiteindelijk ook.
In de herfst deed de Voorlopige Regering een poging om haar machtspositie overeind te houden, het beval diverse regimenten vol pro-revolutionaire soldaten om Petrograd te verlaten. Ook trachtte ze de Bolsjewistische pers te sluiten. Een vanuit de sovjet gevormd, goeddeels onder regie van de Bolsjewistische partij staand Militair-Revolutionair Comité, gebruikte deze onhandige repressiepoging van Kerenski als excuus om de tegenaanval te openen op diens Voorlopige Regering. Zonder al te veel problemen brachten Bolsjewistische eenheden en hun bondgenoten, die regering ten val. Dat was in de nacht van 6 op 7 november, in de toen gehanteerde datering 25 en 26 oktober. Dit kleinschalige gebeuren staat bekend onder die grandioze benaming, de Oktoberrevolutie. Het was feitelijk een staatsgreepje. Het revolutionaire eraan was dat met de val van de Voorlopige Regering, sovjets aanvankelijk nog meer ruimte en macht kregen dan ze al hadden. Het niet-zo-revolutionaire eraan was dat de regeringsmacht nu in handen kwam, niet van de sovjets maar van een door de Bolsjewistische partij gedomineerde regering. Een revolutie tegen de oude orde, een impliciete contrarevolutie tegen de sovjets uit naam waarvan de staatsgreep was gepleegd. Dat was de clou van de Oktoberrevolutie.
De dag na die coup vond een landelijk congres van sovjets plaats. Daar tekende zich een krappe meerderheid af voor het idee dat de macht geheel aan de sovjets overgedragen zou worden, de vlag waaronder de Bolsjewieken hun machtsgreep hadden gepleegd. Zo zag de Oktoberrevolutie er uit als het inwilligen van wat de sovjets bij meerderheid wilden. Maar meteen al werd op instigatie van de nieuwe machthebbers een orgaan bóven de sovjets gevormd: een Raad van Volkscommissarissen, met Lenin als voorzitter. Dit was een doodgewone regering, en dat alleen al maakte de hele leus ‘Alle macht aan de sovjets’ tot aanfluiting. Binnen enkele dagen had die regering zich de bevoegdheid verschaft om per decreet te regeren en hooguit nog achteraf toestemming te vragen aan sovjet-organen.
De Bolsjewistische machthebbers bleven de eerste maanden een soort dubbelspel spelen. Aanvankelijk hadden ze nauwelijks een bestuursapparaat. De bestaande ambtenarij werkte tegen, deels omdat ze dachten dat de Bolsjevieken geen blijvertjes zouden zijn, deels uit loyaliteit aan de zojuist omvergeworpen Voorlopige Regering of aan het oude bewind. Een nieuw apparaat was niet zomaar opgebouwd. Mede daarom moedigde de nieuwe regering de verdere uitbreiding van sovjetmacht de eerste maanden nog aan. Er kwam zelfs een decreet waarin gesteld werd dat enkel publieke organen legitiem waren die gekozen waren, mét het recht op gekozenen terug te roepen en er vervangers voor te kiezen. Een radicaal, direct-democratisch concept waar je een zweem van anarchisme in kon beluisteren, net als eerder in het stimuleren van gekozen sovjets. Maar toen was er al perscensuur ingesteld, eerst tegen rechtse kranten maar daar bleef het niet bij. Ook bestond inmiddels al een veiligheidspolitie, de Tsjeka. De gekozen Grondwetgevende Vergadering – waarvan het bijeenroepen door de Voorlopige Regering steeds was uitgesteld en door de Bolsjewieken juist was geëist – werd naar huis gestuurd toen die weigerde als stempelmachine voor de Bolsjewieken te dienen. Kort erna kwam de vorming van het Rode Leger – volgens gangbare, hiërarchisch-militaristische principes, op gang. De nieuwe machthebbers gebruikten het revolutionaire elan tegen de oude machthebbers, terwijl ze druk bezig waren zich van de middelen te voorzien om hun eigen machtspositie te verstevigen. Al snel bleek hoe dat er uit zag.
Terwijl het landsbestuur in handen van gekozen, maar steeds meer door Bolsjewieken gedomineerde sovjets kwam, was er ook strijd in de fabrieken. Al ruim vóór de Oktoberrevolutie vormden arbeiders daar fabriekscomités, gekozen en tussentijds afzetbaar en vervangbaar, net als sovjets. Via die fabriekscomités eisten personeelsleden ‘arbeiderscontrole’. Voor Bolsjewistische leiders was dit aanvankelijk vooral een soort vetorecht op beslissingen van de directie. Veel arbeiders – anarchosyndicalisten maar ook veel radicale Bolsjewieken – dachten verder: voor hen was ‘arbeiderscontrole’ volledige zeggenschap van arbeiders in de fabrieken. Na de Oktoberrevolutie legaliseerde de nieuwe regering dit arbeiderszelfbestuur gedeeltelijk, maar perkte het ook al in. Bolsjewistische bestuurders brachten de fabriekscomités onder in centraal bestuurde vakbonden, die zelf weer ondergeschikt werden aan een economisch bestuursapparaat.
Vanaf het vroege voorjaar van 1918 begon Lenin aan te dringen op eenhoofdig management in de fabrieken, waaraan arbeiders onbeperkte gehoorzaamheid verschuldigd waren. De fabriekscomités verloren gaandeweg hun autonomie tegenover de zich vormende nieuwe staatsmacht. Al snel sprak die nieuwe macht een zeer bekende taal: productiviteit, discipline, gehoorzaamheid. Wie niet gehoorzaamde, kreeg moeilijkheden. Dat kon variëren van ontslag via arrestatie tot executie. Ook foltering behoorde tot het repertoire.
Lenin en zijn medestanders – vanaf 1918 Communisten genoemd, na een naamswijziging van de Bolsjewistische partij – rechtvaardigden dit autoritaire beleid aan de hand van de noodsituatie in Rusland: een kapotte economie, een op gang komende gewapende contrarevolutie en imperialistische interventie, de noodzaak om vrede met Duitsland te sluiten en daarom te berusten in het verlies van grote delen van het voormalige Russische Rijk, plus bijbehorende rijkdommen en grondstoffen. Alleen als iedereen stipt gedisciplineerd aan het werk ging onder centrale leiding, kon de revolutie standhouden. Standhouden deed de Bolsjewistische staat inderdaad, al scheelde het soms niet veel. Wat onder al die repressie en opgelegde discipline en afgedwongen productiviteit echter wel bezweek, dat was de revolutie zelf. Dat ging in tal van bloedige episodes.
In april 1918 vielen Tsjeka- en andere troepen in Moskou de bolwerken van de anarchistische beweging aan. Voorwendsel: anarchisten zouden zich schuldig maken aan overvallen. Bewijs ontbrak. Anarchisten die werden aangevallen, dachten aanvankelijk dat de aanvallers Wit-gardisten (aanhangers van de rechtse contrarevolutie) waren, en verweerden zich heftig. Ook in andere steden onderdrukten de nieuwe machthebbers anarchistische groepen en publicaties.
In het voorjaar van 1918 groeide onder arbeiders het protest tegen de Bolsjewistische machthebbers, met stakingen en demonstraties. Bolsjewieken lieten het vuur op protesterende arbeiders openen. Bij herverkiezingen van sovjets in diverse steden dreigden bolsjewieken te verliezen en andere socialistische partijen te winnen. Bolsjewistische machthebbers reageerden door verkiezingen te blokkeren of de uitslag ongeldig te verklaren. De macht mocht alléén aan pro-Bolsjewistisch sovjets toekomen, en dan nog alleen als uitvoeringsorgaan van een door de Communistische partijleiding beheerste staat.
In 1918-1921 vonden talloze stakingen plaats, vaak tegen te lagen rantsoenering en dergelijke. Repressie was het antwoord, soms gecombineerd met concessies. Soms werden stakingsactivisten en organisatoren van niet-Communistische arbeidersorganisaties even opgepakt en weer vrijgelaten. Soms ging het veel bloediger. In Astrakhan schoot het ‘revolutionaire’ gezag een arbeidersmanifestatie uit elkaar en ontketende een repressiegolf. Dat was in maart 1919. Het begon met rijen voor de winkels die uitgroeiden tot protestbijeenkomsten, door het gezag beantwoord met arrestaties. Daarop gingen arbeiders in staking. Tienduizend arbeiders verzamelden zich. Communistische troepen openden het vuur, onder meer met machinegeweren. Mensen verzamelden zich rond een kerk. Die werd beschoten met een kanon. Na dit bloedbad volgden executies, soms door mensen uit een boot in de rivier te dumpen. Aan het eind van de slachtingen waren volgens Grigorii Maximov, die deze episode noemt in zijn ijzingwekkende The Guillotine at Work, meerdere duizenden, mogelijk 4000, mensen omgebracht.[2]
Zeer grof ging de repressie ook tekeer tegen boeren. Aanvankelijk verwelkomden die de nieuwe machthebbers, die immers hun streven naar verdeling van het grootgrondbezit steunden. Al snel veranderde dit. De Bolsjewistische regering trachtte de steden, het leger en zichzelf te voeden door het graan van boeren in beslag te nemen, in ruil voor… beloften, en weinig meer. Het idee was om alleen graanoverschotten in te nemen, en genoeg over te laten zodat boeren zichzelf konden voeden en zaaigoed voor het jaar erop overhielden. De praktijk was vaak dat gewapende Communistische detachementen ál het graan inpikten dat ze aantroffen. Als boerengemeenschappen protesteerden, werd soms één op de tien bewoners geëxecuteerd. Soms werd het dorp als geheel onder vuur genomen of simpelweg platgebrand. Arbeiders die zelf wat spulletjes meenamen en naar het platteland gingen om die te ruilen wegens graag, kwamen gewapende detachementen tegen door wie ze tegengehouden en opgepakt konden worden als ‘speculant’.
Feitelijk kreeg de verhouding tussen de Communistische machthebbers in de steden en de arme boerenbevolking van het platteland zo een koloniaal karakter. De gedwongen graanleveranties lieten dat zien. Vervang ‘graan’ door ‘koffie’, ‘1918’ door ‘1840’ en ‘Rusland’ door ‘Java’, en je hebt het zogeheten Cultuurstelsel van Nederlands-Indië ongeveer in beeld. De knevelarijen van de Communistische machthebbers leidden tot golven van boerenopstanden. Uit angst dat de openlijke rechtse contrarevolutionairen het oude grootgrondbezit in ere zouden herstellen, tolereerden veel boeren de Communistische machthebbers als het iets minder erge kwaad. Dat ze een kwaad, een contrarevolutionair kwaad, vertegenwoordigden, mag uit het bovenstaande echter overduidelijk worden afgeleid.
Intussen deden boeren en arbeiders keer op keer pogingen om te redden wat er te redden valt, en het authentieke revolutionaire vuur brandende te houden. In Oekraïne kwam een guerrillabeweging op gang onder aanvoering van de anarchist Nestor Machno. Het bewind werkte soms met Machno’s mensen samen tegen rechtse generaals. Maar als, veelal na effectieve guerrillastrijd door de machnovisten, zo’n generaal en diens troepen waren teruggedreven, eisten de machthebbers prompte onderwerping van Machno aan de ‘sovjet’-autoriteiten om hem vervolgens in de rug aan te vallen als hij niet snel genoeg inschikkelijk werd. Met zulk verraad en met moorddadige onderdrukking wist het bewind dit verzet te breken.
In 1920-1921 bereikte de confrontatie tussen revolutionaire strijd van onderop en de nieuwe machthebbers een climax. Stakingen golfden door de steden, boerenopstanden grepen om zich heen. De oorlog tegen de Witte generaals was gewonnen, maar wie dacht dat het de teugels liet voeren, vergiste zich. In maart kwamen de revolutionaire matrozen van de marinebasis Kronstadt in opstand. Ze eisten onder meer gekozen sovjets, gelijktrekking van de rantsoenen, vrijlating van politieke gevangenen en vrijheid voor alle richtingen en organisaties van de revolutionaire beweging. Het bewind verklaarde de opstand tot ‘contrarevolutionair’, begon een beleg en beschietingen en liep de opstand bloedig onder de voet met tienduizenden soldaten. Overlevende opstandelingen werden afgemaakt of verdwenen in gevangenissen en concentratiekampen.
Kort erna werd de onderdrukking van alle niet-Communistische linkse en revolutionaire oppositie in een nog hogere versnelling gebracht, met eindeloze arrestaties, executies, verbanningen. Maar nog was de weerstand niet volledig gebroken, anarchisten en anderen bleven door middel van hongerstakingen terugvechten. Zo diepgaand, zo sterk was de revolutie geweest, dat slechts met de meest moorddadige meedogenloosheid het vuur kon worden gedoofd – door mensen die beweerden dat te moeten doen uit naam van de revolutie zelf. Wie de Russische revolutie waarlijk recht wil doen, herdenkt degenen die in 1917 opstonden tegen de Tsaar én die net zo onverzoenlijk de nieuwe ‘Communistische’ machthebbers bestreden uit naam van vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De strijd in Petrograd in 1917 tegen de Tsaar, de strijd in Kronstadt tegen het Communistische Politbureau: het zijn episodes in dezelfde strijd. De beste herdenking van 1917 is: die strijd voortzetten, vandaag en morgen.