Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Ted Kaczynski
1. De Industriële Revolutie en de gevolgen ervan zijn rampzalig geweest voor de mensheid. Ze hebben in ruime mate de levensverwachting verhoogd van degenen onder ons die in de ‘ontwikkelde’ landen leven, maar ze hebben de samenleving ontwricht, het leven zijn voldoening ontnomen, de mensen onderworpen aan vernederingen, alom tot geestelijk lijden geleid (in de Derde Wereld ook tot lichamelijk lijden) en grote schade aangericht aan de natuur. De voortschrijdende ontwikkeling van de technologie zal de toestand alleen maar erger maken: het is wel zeker dat de mensen onderworpen zullen worden aan nog grotere vernederingen en dat de natuur nog meer schade zal ondervinden; daarnaast is het waarschijnlijk dat maatschappelijke ontwrichting en geestelijk lijden verder zullen toenemen; bovendien zal wellicht ook het lichamelijk lijden verergeren, zelfs in de ‘ontwikkelde’ landen.
2. Het industrieel-technologisch systeem kan overleven of ten onder gaan. Als het overleeft, KAN het op den duur het fysiek en psychisch lijden verminderen, maar dan alleen na een pijnlijke periode van aanpassing, en alleen als mensen en vele andere levende organismen voorgoed worden gereduceerd tot stukjes techniek, tot niet meer dan radertjes in de sociale machine. Bovendien, als het systeem overleeft, zijn de gevolgen onvermijdelijk: het systeem kan niet worden verbeterd of aangepast om te voorkomen dat het mensen van hun waardigheid en autonomie berooft.
3. Ook als het systeem instort, zal dat bijzonder pijnlijke consequenties hebben. Maar naarmate het systeem groter wordt, zullen de gevolgen van een ineenstorting rampzaliger zijn. Als het instort, kan dat dus maar beter zo snel mogelijk gebeuren.
4. We pleiten dan ook voor een revolutie tegen het industriële systeem. Deze revolutie kan gewelddadig of geweldloos zijn, een uitbarsting of een geleidelijk proces van enkele decennia. Dat kunnen we niet voorspellen. Maar we geven wel in grote lijnen aan wat voor maatregelen degenen die walgen van het industriële systeem moeten treffen om de weg te bereiden voor een revolutie tegen dit type samenleving. Dit moet geen POLITIEKE revolutie worden. Het doel is niet om regeringen omver te werpen, maar om de economische en technologische basis van de huidige maatschappij te gronde te richten.
5. In dit artikel besteden we aandacht aan slechts enkele negatieve ontwikkelingen die voortkomen uit het industrieel-technologisch systeem. Andere ontwikkelingen stippen we alleen aan, of laten we geheel buiten beschouwing. Dat betekent niet dat we die ontwikkelingen onbelangrijk vinden. Om praktische redenen moeten we ons hier beperken tot gebieden die onvoldoende aandacht hebben gekregen, of waarover wij iets nieuws te melden hebben. Er zijn bijvoorbeeld goed georganiseerde bewegingen op het gebied van natuur en milieu. Daarom hebben we weinig geschreven over de afbraak van het milieu of de vernietiging van de ongerepte natuur, ook al vinden we dit zeer belangrijke onderwerpen.
6. Vrijwel iedereen zal het ermee eens zijn dat we leven in een ernstig gestoorde samenleving. Een van de meest verbreide uitingen van de gekte in onze wereld is het linksisme. Een discussie over de psychologie van het linksisme kan daarom dienen als inleiding tot een discussie over de problemen van de moderne samenleving in het algemeen.
7. Maar wat is linksisme? In de eerste helft van de twintigste eeuw kon het linksisme vrijwel gelijk worden gesteld aan het socialisme. Vandaag de dag is er sprake van een versplinterde beweging en is het vaag wie met recht een linksist kan worden genoemd. Als we het in dit stuk hebben over linksisten bedoelen we vooral socialisten, collectivisten, ‘politiek correcte’ types, feministen, homo- en gehandicaptenactivisten, dierenbeschermingsactivisten en wat dies meer zij. Maar niet iedereen die zich met deze bewegingen inlaat is een linksist. Wat we in ons betoog over het linksisme duidelijk willen maken is dat het hier niet zozeer gaat om een beweging of ideologie als wel om een psychologisch type, of, beter gezegd, een verzameling van aan elkaar verwante typen. Wat we bedoelen met ‘linksisme’ zal dan ook duidelijker naar voren komen als we het gaan hebben over de linksistische psychologie (zie ook paragraaf 227-230).
8. Wat we precies onder linksisme verstaan zal desondanks lang niet zo duidelijk worden als we zouden willen, maar daar lijkt niets aan te doen. We proberen alleen maar ruwweg aan te geven welke twee psychologische neigingen in onze ogen de belangrijkste drijfveren zijn van het moderne linksisme. In geen geval pretenderen we de VOLLEDIGE waarheid te vertellen over de linksistische psychologie. Bovendien betreft ons betoog alleen het moderne linksisme. We gaan niet in op de vraag in hoeverre onze uiteenzetting van toepassing is op linksisten uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
9. De twee psychologische neigingen die aan het moderne linksisme ten grondslag liggen, noemen we ‘minderwaardigheidsgevoelens’ en ‘oversocialisering’. Minderwaardigheidsgevoelens zijn typerend voor het moderne linksisme als geheel, terwijl oversocialisering alleen kenmerkend is voor een bepaald deel van het moderne linksisme; maar wel voor een zeer invloedrijk deel.
10. Met ‘minderwaardigheidsgevoelens’ bedoelen we niet alleen gevoelens van minderwaardigheid in de strikte zin van het woord, maar ook een heel spectrum van aanverwante eigenschappen: gebrek aan zelfrespect, gevoelens van machteloosheid, depressieve neigingen, defaitisme, schuldbesef, zelfhaat, enzovoorts. We stellen dat moderne linksisten neigen tot deze gevoelens (mogelijk in meer of mindere mate onderdrukt), en dat die gevoelens bepalend zijn voor de richting waarin het moderne linksisme zich ontwikkelt.
11. Wanneer iemand bijna alles als denigrerend beschouwt wat over hem wordt gezegd (of over groeperingen waarmee hij zich identificeert), concluderen we dat hij minderwaardigheidsgevoelens heeft, of een gebrek aan zelfrespect. Deze neiging is duidelijk aanwezig bij pleitbezorgers voor de rechten van minderheidsgroepen, ook als ze zelf geen deel uitmaken van de groepen waarvoor ze opkomen. Ze zijn overgevoelig voor de termen waarmee minderheden worden aangeduid. De termen ‘neger’, ‘oosterling’, ‘invalide’ of ‘griet’ voor een Afrikaan, een Aziaat, een gehandicapte of een vrouw, hadden oorspronkelijk helemaal geen negatieve bijbetekenis. ‘Wijf’ en ‘griet’ waren gewoon de vrouwelijke equivalenten van ‘vent’, ‘gozer’ of ‘kerel’. De negatieve connotaties zijn aan deze termen verbonden door de activisten zelf. Sommige pleitbezorgers van dierenrechten gaan zelfs zo ver dat ze het woord ‘huisdier’ afwijzen en eisen dat je ‘dierlijke medebewoner’ zegt. Linksistische antropologen wringen zich in allerlei bochten om toch vooral niets over primitieve volkeren te zeggen dat misschien wel als negatief zou kunnen worden opgevat. Ze willen ‘primitief’ vervangen door ‘zonder schrift’. Ze lijken wel paranoïde over alles wat de indruk zou kunnen wekken dat er primitieve culturen bestaan die minderwaardig zijn aan de onze. (We willen niet beweren dat primitieve culturen minderwaardig ZIJN aan de onze. We geven alleen maar aan hoe overgevoelig linksistische antropologen zijn.)
12. De hoogste mate van gevoeligheid voor ‘politiek incorrect’ taalgebruik vind je niet bij de doorsnee zwarte gettobewoner, Aziatische immigrant, mishandelde vrouw of gehandicapte, maar bij een minderheidsgroep van activisten, van wie velen niet eens behoren tot een ‘onderdrukte’ groep, maar juist tot de bevoorrechte lagen van de samenleving. Echte bolwerken van politieke correctheid vind je onder hoogleraren met een vaste baan en een riant salaris, merendeels heteroseksuele, blanke mannen uit de middenklasse.
13. Veel linksisten identificeren zich verregaand met de problemen van groepen die de naam hebben zwak te zijn (vrouwen), overwonnen (Amerikaanse Indianen), afstotelijk (homoseksuelen), of anderszins minderwaardig. De linksisten vinden deze groepen zélf minderwaardig. Ze zullen zichzelf nooit bekennen dat ze dergelijke gevoelens hebben, maar juist omdat ze deze groepen als minderwaardig beschouwen, identificeren ze zich met hun problemen. (We willen niet beweren dat vrouwen, indianen en anderen minderwaardig ZIJN; we maken alleen iets duidelijk over de linksistische psychologie.)
14. Feministen zijn er enorm op gebrand om te bewijzen dat vrouwen net zo sterk en capabel zijn als mannen. Ze zijn kennelijk doodsbenauwd dat vrouwen misschien wel NIET zo sterk en capabel zijn als mannen.
15. Linksisten hebben vaak een afkeer van alles waar kracht, goedheid of succes van afstraalt. Ze hebben een hekel aan Amerika, aan de Westerse beschaving, aan blanke mannen, aan rationaliteit. De redenen die linksisten noemen voor hun haat tegen het Westen, etc., komen duidelijk niet overeen met hun ware motieven. Ze ZEGGEN dat ze de pest hebben aan het Westen omdat het oorlogszuchtig is, imperialistisch, seksistisch, etnocentrisch enzovoorts, maar als dezelfde tekortkomingen voorkomen in socialistische landen of in primitieve culturen, praat de linksist deze goed. Hooguit geeft hij KNARSETANDEND toe dat dat ze bestaan; terwijl hij deze misstanden ENTHOUSIAST aan de kaak stelt (en ze daarbij meestal zwaar overdrijft) als ze voorkomen in de Westerse beschaving. Het is dus duidelijk dat deze gebreken voor de linksist niet de werkelijke reden vormen voor zijn afkeer van Amerika en het Westen. Die afkeer wordt veroorzaakt door de kracht en het succes van Amerika en het Westen.
16. Termen als ‘zelfvertrouwen’, ‘onafhankelijkheid’, ‘initiatief’, ‘ondernemingszin’, ‘optimisme’ spelen nauwelijks een rol in het progressieve en linksistische vocabulaire. De linksist is anti-individualistisch, pro-collectivistisch. Hij wil dat de samenleving alle problemen voor iedereen oplost, voor iedereen zorgt. Hij is niet iemand die vertrouwt op zijn eigen kunnen om zijn eigen boontjes te doppen en zijn eigen behoeften te bevredigen. De linksist moet niets hebben van wedijver, omdat hij zich diep in zijn hart een mislukkeling voelt.
17. Uit de kunst waartoe moderne linksistische intellectuelen zich aangetrokken voelen, spreekt meestal iets van smerigheid, verslagenheid of wanhoop; de toon kan ook orgiastisch zijn: met het afwerpen van de rationele beheersing wordt de hoop opgegeven om via rationele afweging iets tot stand te kunnen brengen. Het enige wat rest, is je overgeven aan de sensaties van het moment.
18. Hedendaagse linksistische filosofen hebben de neiging om rede, wetenschap en objectieve werkelijkheid te verwerpen. Ze houden vol dat alles cultureel bepaald is. Natuurlijk kun je grote vraagtekens zetten bij de grondslagen van wetenschappelijke kennis en bij de wijze waarop het begrip ‘objectieve werkelijkheid’ wordt gedefinieerd, als dat al mogelijk is. Maar het is duidelijk dat moderne linksistische filosofen zich niet beperken tot koel logisch denken en een systematische analyse van de grondslagen van kennis. Ze zijn emotioneel sterk betrokken bij hun aanval op waarheid en werkelijkheid. Zij vallen deze begrippen aan vanwege hun eigen psychologische behoeften. Om te beginnen dient hun aanval als uitlaatklep voor hun agressie en wordt, voorzover hun opzet slaagt, hun machtshonger erdoor bevredigd. Nog belangrijker is dat linksisten een afkeer hebben van wetenschap en rationaliteit omdat daarin bepaalde opvattingen als waar worden beschouwd (d.w.z. geslaagd, superieur) en andere als onwaar (mislukt, inferieur). De minderwaardigheidsgevoelens van de linksist zitten zo diep dat hij het niet kan verdragen als sommige zaken worden beoordeeld als geslaagd en superieur en andere als mislukt of inferieur. Dat is ook de uiteindelijke reden waarom veel linksisten het begrip geestesziekte van de hand wijzen en IQ-tests zinloos vinden. Linksisten moeten niets hebben van genetische verklaringen voor menselijke vermogens of gedragingen, omdat dergelijke verklaringen de schijn wekken dat sommige personen beter of minder zijn dan anderen. Linksisten stellen liever dat het aan de samenleving te danken of te wijten is wat iemand voor vermogens of gebreken heeft. In die opvatting is iemands ‘inferioriteit’ niet zijn eigen schuld, maar de schuld van de samenleving, omdat hij niet goed is opgevoed.
19. De typische linksist uit zijn gevoelens van minderwaardigheid niet door op te scheppen, alleen aan zichzelf te denken, anderen te koeioneren, zichzelf aan te prijzen of over lijken te gaan. Zo iemand gelooft nog een beetje in zichzelf. Hij schiet tekort in het besef van zijn eigen macht en in zijn gevoel van eigenwaarde, maar hij weet nog wel dat hij sterk over kan komen, en zijn pogingen om sterk over te komen, leiden tot zijn onaangename gedrag (1). Maar de linksist is daarvoor al te ver heen. Zijn gevoelens van minderwaardigheid zitten er zo diep ingebakken dat hij zichzelf niet kan zien als een sterk en waardevol individu. Vandaar het collectivisme van de linksist. Hij kan zich alleen sterk voelen als lid van een grote organisatie of een massabeweging waarmee hij zich identificeert.
20. Let op de masochistische trekjes van linksistische actievormen. Linksisten protesteren door voor voertuigen te gaan liggen, ze dagen politie en racisten doelbewust uit om hen te mishandelen, et cetera. Deze actievormen zijn misschien wel vaak effectief, maar veel linksisten gebruiken ze niet als middel om een doel te bereiken maar omdat ze DE VOORKEUR GEVEN aan masochistische actievormen. Zelfhaat is een linksistische eigenschap.
21. Linksisten mogen dan wel beweren dat hun activisme is ingegeven door mededogen of morele principes, en inderdaad spelen morele principes een rol bij de linksist van het overgesocialiseerde type, maar mededogen en morele principes kunnen nooit de belangrijkste drijfveren zijn voor linksistisch activisme. Daarvoor is linksistisch gedrag te agressief en te zeer gericht op het verwerven van macht. Bovendien is bij het meeste linksistische gedrag niet rationeel afgewogen of het wel ten goede komt aan de mensen die de linksisten zeggen te willen helpen. Als iemand bijvoorbeeld vindt dat positieve actie goed is voor zwarten, heeft het dan zin om in agressieve en dogmatische bewoordingen positieve actie te eisen? Het is natuurlijk productiever om een diplomatieke en verzoenende toon aan te slaan en op zijn minst verbaal en symbolisch concessies te doen aan blanken die menen dat deze programma’s discriminerend voor hen zijn. Maar linksistische activisten kiezen niet voor een dergelijke benadering, omdat die hun emotionele behoeften niet zou bevredigen. Zwarten helpen is niet hun werkelijke doel. Integendeel, rassenproblemen dienen voor hen als excuus om hun eigen agressie en gefrustreerde hang naar macht te uiten. Door zo te handelen schaden ze in feite de zwarten, omdat de agressieve houding van de activisten jegens de blanke meerderheid de rassenhaat versterkt.
22. Als onze samenleving helemaal geen maatschappelijke problemen kende, zouden de linksisten problemen moeten UITVINDEN om zich ergens druk over te kunnen maken.
23. We benadrukken nog eens dat het voorafgaande niet bedoeld is als een nauwgezette beschrijving van iedereen die kan worden beschouwd als een linksist. Het is slechts een ruwe schets van een algemene tendens in het linksisme.
24. Psychologen gebruiken de term ‘socialisering’ voor het proces waarin kinderen wordt geleerd om te denken en te handelen zoals de maatschappij dat wil. Iemand wordt goed gesocialiseerd genoemd als hij gelooft in en zich houdt aan de normen en waarden van die maatschappij, en goed functioneert binnen die maatschappij. Het lijkt onzinnig om te beweren dat veel linksisten overgesocialiseerd zijn. De linksist wordt immers beschouwd als een rebel. Toch is deze opvatting wel te verdedigen. Veel linksisten zijn niet zo rebels als ze lijken.
25. De normen en waarden van onze samenleving eisen zo veel van ons, dat niemand volledig volgens de heersende moraal kan denken, voelen en handelen. We worden bijvoorbeeld geacht niemand te haten, maar vrijwel iedereen haat ooit wel eens iemand, of hij het zichzelf nu wil bekennen of niet. Sommige mensen zijn zozeer gesocialiseerd dat hun streven om moreel te denken, voelen en handelen als een zware last op hun schouders drukt. Om zich niet schuldig te voelen moeten ze voor zichzelf voortdurend de schijn ophouden, en morele verklaringen zien te vinden voor gevoelens en handelingen die in werkelijkheid een niet-morele oorsprong hebben. We noemen zulke mensen ‘overgesocialiseerd’ (2).
26. Oversocialisering kan leiden tot een gebrek aan zelfrespect, een gevoel van machteloosheid, defaitisme, schuldgevoel, et cetera. Een heel belangrijke vorm van socialisering in onze maatschappij is kinderen te leren dat ze zich moeten schamen over gedrag of taalgebruik dat ingaat tegen de verwachtingen van de samenleving. Als dit te ver wordt doorgedreven, of als een bepaald kind erg vatbaar is voor zulke gevoelens, gaat hij zich uiteindelijk schamen voor ZICHZELF. Bij een overgesocialiseerd persoon worden denken en handelen bovendien meer beperkt door de maatschappelijke verwachtingen dan bij een minder gesocialiseerd persoon. De meeste mensen vertonen behoorlijk wat ‘ondeugend’ gedrag. Ze liegen, plegen kleine diefstallen, overtreden verkeersregels, lopen er op het werk de kantjes van af, ze haten iemand, ze zeggen gemene dingen, of ze gebruiken een of ander achterbaks trucje om een ander voor te zijn. De overgesocialiseerde mens doet dat soort dingen niet, en als hij ze wel doet, levert dat gevoelens van schaamte en zelfhaat op. De overgesocialiseerde mens kán niet eens zonder schuldbesef iets denken of voelen wat in strijd is met de heersende moraal; hij laat geen ‘onzuivere’ gedachten toe. En bij socialisering gaat het niet alleen om morele zaken; we worden ook gesocialiseerd om ons aan gedragsnormen te houden die niet onder het kopje ‘moraal’ thuishoren. Zo wordt de overgesocialiseerde persoon psychologisch geknecht en snelt hij zijn leven lang voort over rails die de samenleving voor hem heeft aangelegd. Veel overgesocialiseerde mensen voelen zich hierdoor geremd en machteloos, en kunnen daar ten zeerste onder gebukt gaan. Oversocialisering lijkt ons een van de ergste wreedheden die mensen elkaar kunnen aandoen.
27. Wij stellen dat een groot en invloedrijk deel van modern links overgesocialiseerd is, en dat die oversocialisering in hoge mate de koers van het moderne linksisme bepaalt. Linksisten van het overgesocialiseerde type zijn meestal intellectuelen, of behoren tot de hogere middenklasse. Merk op dat intellectuelen op universiteiten (3) het meest gesocialiseerde segment van de samenleving vormen, en ook het meest linkse segment.
28. De linksist van het overgesocialiseerde type probeert zich van zijn psychologische leiband te ontdoen en zijn autonomie te bekrachtigen door te rebelleren. Maar meestal is hij niet sterk genoeg om tegen de meest fundamentele waarden van de maatschappij in opstand te komen. Over het algemeen zijn de doeleinden van hedendaagse linksisten NIET in strijd met de gangbare moraal. Integendeel, links neemt een algemeen aanvaard moreel principe over, maakt het zich eigen, en beschuldigt vervolgens de samenleving van schending van dat principe. Voorbeelden: rassengelijkheid, gelijkheid der seksen, hulp aan de armen, vrede als tegengesteld aan oorlog, geweldloosheid in het algemeen, vrijheid van meningsuiting, diervriendelijkheid. Op fundamenteler niveau gaat het dan om de plicht van het individu om de samenleving ten dienste te zijn en de plicht van de samenleving om voor het individu te zorgen. Al deze waarden zijn al lange tijd diep geworteld in onze samenleving (of op zijn minst in de middelste en hogere lagen van de bevolking (4). Deze waarden worden expliciet of impliciet uitgedragen of als aanvaard verondersteld in het materiaal dat ons wordt aangereikt door de gevestigde communicatie-media en het onderwijs. Linksisten, met name die van het overgesocialiseerde type, komen meestal niet tegen deze principes in opstand maar rechtvaardigen hun vijandigheid jegens de samenleving door te stellen (niet geheel ten onrechte) dat de samenleving zich niet aan deze principes houdt.
29. Hier volgt een voorbeeld van de wijze waarop de overgesocialiseerde linksist duidelijk blijk geeft van zijn verbondenheid met de geldende normen in onze samenleving, terwijl hij juist pretendeert ertegen in opstand te komen. Veel linksisten staan achter positieve actie: zwarten aan goede banen helpen, het onderwijs op zwarte scholen verbeteren en meer subsidie geven aan zulke scholen. De manier waarop de zwarte ‘onderklasse’ leeft, beschouwen ze als een schande voor de maatschappij. Ze willen de zwarte mens integreren in het systeem, zorgen dat hij directeur wordt, of advocaat, of wetenschapper, net als de blanken uit de hogere middenklasse. De linksisten zullen hier tegenin brengen dat dat wel het laatste is wat ze willen, van de zwarte mens een kopie van de blanke maken; integendeel, ze willen juist de Afro-Amerikaanse cultuur behouden. Maar waaruit bestaat dit streven naar behoud van de Afro-Amerikaanse cultuur? Uit nauwelijks meer dan het eten van gerechten uit de zwarte keuken, het luisteren naar zwarte muziekstijlen, het dragen van zwarte kledingstijlen en het bezoeken van zwarte kerken of moskeeën. Met andere woorden, het mag zich slechts uiten in bijkomstigheden. Gaat het echter om ESSENTIËLE kwesties, dan willen de linksisten van het overgesocialiseerde type dat de zwarte mens zich aanpast aan de idealen van de blanke middenklasse. Ze willen dat hij technische vakken studeert, leidinggevende wordt of wetenschapper, dat hij zijn leven wijdt aan het beklimmen van de status-ladder, om te bewijzen dat zwarten net zo goed zijn als blanken. Ze willen dat zwarte vaders ‘verantwoordelijkheid’ dragen; ze willen dat zwarte straatbendes geweldloos worden, enzovoorts. En dat zijn precies de waarden van het industrieel-technologisch systeem. Het laat het systeem volkomen koud naar wat voor muziek iemand luistert, wat voor kleren iemand draagt of wat voor geloof iemand aanhangt, zolang hij maar naar school gaat, een goede baan heeft, carrière maakt, een ‘verantwoordelijke’ ouder is, geweldloos is en ga zo maar door. Hoezeer hij het ook zal ontkennen, in feite wil de overgesocialiseerde linksist de zwarte mens integreren in het systeem en hem de waarden van dat systeem opleggen.
30. We willen zeker niet beweren dat linksisten, zelfs die van het overgesocialiseerde type, NOOIT in opstand komen tegen de fundamentele waarden van de samenleving. Dat doen ze soms duidelijk wel. Sommige overgesocialiseerde linksisten zijn zelfs in opstand gekomen tegen een van de voornaamste principes van de huidige samenleving, door lichamelijk geweld te gebruiken. Naar eigen zeggen is geweld voor hen een vorm van ‘bevrijding’. Met andere woorden, door geweld te gebruiken ontdoen ze zich van het psychologisch keurslijf dat hen is aangemeten. Omdat ze overgesocialiseerd zijn, is dit keurslijf voor hen knellender dan voor anderen; vandaar hun behoefte zich eruit te bevrijden. Maar gewoonlijk rechtvaardigen ze hun rebellie met een beroep op algemeen gangbare waarden. Als ze geweld gebruiken, doen ze dat onder het mom van het bestrijden van racisme of iets dergelijks.
31. We realiseren ons dat er vele bezwaren zijn aan te voeren tegen bovenstaande ruwe schets van de linksistische psychologie. De werkelijke situatie is complex, en een enigermate volledige beschrijving zou ettelijke boekdelen vergen, als de daartoe benodigde gegevens al beschikbaar zouden zijn. We hebben slechts ruwweg aangegeven wat de twee belangrijkste tendensen zijn binnen de psychologie van het moderne linksisme.
32. De problemen van de linksist weerspiegelen de problemen van onze samenleving als geheel. Gebrek aan zelfrespect, depressieve neigingen en defaitisme beperken zich niet tot links. Hoewel deze problemen vooral opvallen bij links, zijn ze wijdverbreid in de gehele maatschappij. Nog nooit was de socialisering zo ver doorgevoerd als in de huidige samenleving. We krijgen zelfs van deskundigen te horen hoe we moeten eten, hoe we moeten sporten, hoe we de liefde moeten bedrijven, hoe we onze kinderen moeten grootbrengen, en ga zo maar door.
33. Mensen hebben behoefte (waarschijnlijk biologisch bepaald) aan iets wat we ‘het machtsproces’ zullen noemen. Die behoefte aan het machtsproces hangt nauw samen met de behoefte aan macht (die algemeen erkend wordt), maar is niet helemaal hetzelfde. Het machtsproces bestaat uit vier elementen. De drie meest duidelijk te onderscheiden elementen noemen we: doel, inspanning en bereiken van het doel. (Iedereen heeft doelen nodig die alleen door inspanning te bereiken zijn, en iedereen heeft de behoefte om in ieder geval enkele van deze doelen te bereiken). Het vierde element is moeilijker te omschrijven en is misschien niet voor iedereen noodzakelijk. We noemen het autonomie en komen erop terug in de paragrafen 42-44.
34. Neem het hypothetische geval van een man die alles kan krijgen wat hij maar wenst. Zo’n man heeft macht, maar hij zal in ernstige psychologische problemen komen. In het begin zal hij het goed naar zijn zin hebben, maar gaandeweg zal hij zich vreselijk gaan vervelen en afgestompt raken. En uiteindelijk wordt hij misschien chronisch depressief. Uit de geschiedenis blijkt dat aristocratieën zonder al te veel verplichtingen vaak decadent worden. Dat geldt niet voor aristocratieën die moeten vechten voor machtsbehoud. Maar gevestigde aristocratieën die de tijd aan zichzelf hebben en zich niet hoeven in te spannen gaan zich gewoonlijk vervelen, geven zich over aan hedonisme en raken afgestompt, ook al hebben ze macht. Hieruit blijkt dat macht alleen niet voldoende is. Een mens moet ook doelen nastreven om zo zijn macht te kunnen uitoefenen.
35. Iedereen heeft doelen; al is het alleen maar om te voorzien in de eerste levensbehoeften: eten, drinken en het soort kleding en onderdak dat het betreffende klimaat vereist. Maar de aristocraat van het goede leven hoeft zich daar niet voor in te spannen. Vandaar zijn verveling en afgestomptheid.
36. Het niet bereiken van belangrijke doelen leidt tot de dood als het om eerste levensbehoeften gaat, en tot frustratie als het niet bereiken van die doelen verenigbaar is met overleven. Als je er je hele leven niet in slaagt om doelen te bereiken, leidt dat tot defaitisme, gebrek aan zelfrespect of depressiviteit.
37. Om ernstige psychologische problemen te vermijden, heeft een mens dus doelen nodig die door inspanning bereikt kunnen worden, en moet hij er in redelijke mate in slagen om zijn doelen te verwezenlijken.
38. Niet iedere aristocraat met veel vrije tijd raakt echter verveeld of afgestompt. Keizer Hirohito, bijvoorbeeld, verzonk niet in decadent hedonisme, maar verdiepte zich in de biologie van de zee, en verwierf ook enig gezag op dat gebied. Als mensen zich niet hoeven in te spannen voor hun eerste levensbehoeften, stellen ze zich dikwijls kunstmatige doelen. In veel gevallen streven ze deze doelen na met dezelfde energie en emotionele betrokkenheid die ze anders in het vervullen van hun basisbehoeften hadden gestoken. Zo hadden de aristocraten van het Romeinse Rijk hun literaire pretenties; en veel Europese aristocraten besteedden enkele eeuwen geleden ontzettend veel tijd en energie aan de jacht, hoewel ze het vlees helemaal niet nodig hadden; andere aristocratieën streefden naar status door uitgebreid met hun rijkdom te pronken; en enkele aristocraten, zoals Hirohito, wijdden zich aan de wetenschap.
39. We gebruiken de term ‘surrogaat-activiteit’ om een activiteit te omschrijven die gericht is op een kunstmatig doel dat mensen zich enkel en alleen stellen om ergens naar toe te werken, anders gezegd: enkel en alleen om de ‘voldoening’ die ze putten uit het nastreven van een doel. Voor de herkenning van surrogaat-activiteiten hanteren we de volgende vuistregel. Als iemand veel tijd en energie steekt in het bereiken van doel X, stel je de vraag: als hij het grootste deel van zijn tijd en energie moest steken in het bevredigen van zijn primaire behoeften, en als hij daartoe zijn lichamelijke en geestelijke vermogens op afwisselende en interessante wijze moest gebruiken, zou hij zich dan ernstig misdeeld voelen omdat hij doel X niet kon bereiken? Als het antwoord ‘nee’ is, dan is het streven van die persoon naar doel X een surrogaat-activiteit. Dat Hirohito zich bezighield met de biologie van de zee was duidelijk een surrogaat-activiteit: we mogen aannemen dat Hirohito, als hij zijn tijd had moeten besteden aan interessant niet-wetenschappelijk werk om in zijn primaire levensbehoeften te voorzien, het niet als een ernstig gemis had ervaren dat hij niets wist van de anatomie en de levenscycli van zeedieren. Aan de andere kant is het streven naar seks en liefde (bijvoorbeeld) geen surrogaat-activiteit, omdat de meeste mensen, zelfs al zijn ze verder tevreden met hun bestaan, zich te kort gedaan zouden voelen als hun leven voorbijging zonder dat ze ooit een relatie hadden met iemand van de andere sekse. (Maar het streven naar buitensporig veel seks, meer dan de werkelijke behoefte, kan wel een surrogaat-activiteit zijn.)
40. In de moderne industriële samenleving kost het maar weinig moeite om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Het volstaat om door middel van een opleiding een of andere simpele technische vaardigheid onder de knie te krijgen, vervolgens op tijd op het werk te komen en daar de zeer geringe inspanning op te brengen die nodig is om een baan te behouden. De enige vereisten zijn een bescheiden mate van intelligentie, en bovenal, gewoon GEHOORZAAMHEID. Wie daarover beschikt, wordt door de samenleving verzorgd van de wieg tot het graf. (Ja, er bestaat een onderklasse die niet verzekerd is van de eerste levensbehoeften, maar we hebben het hier over de grootste gemene deler.) Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat je in de moderne samenleving overal surrogaat-activiteiten ziet: wetenschappelijk werk, sportprestaties, liefdadigheidswerk, kunstzinnige en literaire schepping, carrière maken, geld en goederen vergaren die al lang niets meer toevoegen aan het levensgenot, en maatschappelijk activisme gericht op zaken die geen betrekking hebben op de activist zelf, zoals bij blanke activisten die opkomen voor de rechten van niet-blanke minderheden. Dit zijn niet altijd pure surrogaat-activiteiten, omdat ze bij veel mensen deels zijn ingegeven door andere behoeftes dan de behoefte om een doel na te streven. Wetenschappelijk werk kan deels voortkomen uit een hang naar prestige; kunstzinnige schepping uit de behoefte om gevoelens te uiten; militant sociaal activisme uit agressie. Maar voor de meeste mensen die ze najagen, zijn deze activiteiten grotendeels surrogaat-activiteiten. Zo zullen de meeste wetenschappers er waarschijnlijk mee instemmen dat de ‘voldoening’ die hun werk hun schenkt belangrijker is dan het geld en het prestige dat het oplevert.
41. Voor veel, misschien wel voor alle mensen zijn surrogaat-activiteiten minder bevredigend dan het nastreven van echte doelen (dat wil zeggen, doelen die mensen zelfs zouden willen bereiken als hun behoefte aan het machtsproces al was bevredigd). In de meeste gevallen blijkt dat mensen die surrogaat-activiteiten ontplooien nooit tevreden zijn, nooit rust kennen. De geldwolf blijft maar streven naar meer rijkdom. De wetenschapper heeft het ene probleem nog niet opgelost of hij begint al aan het volgende. De langeafstandsloper dwingt zichzelf om steeds maar verder en verder te rennen. Veel mensen die zich bezighouden met surrogaat-activiteiten zullen zeggen dat ze daarin veel meer voldoening vinden dan in de ‘banale’ bevrediging van hun biologische behoeften, maar dat komt alleen maar omdat er in onze samenleving nauwelijks nog enige inspanning vereist is voor de bevrediging van biologische behoeften. En wat nog belangrijker is: in onze samenleving bevredigen mensen hun primaire behoeften niet AUTONOOM, maar door te functioneren als onderdeel van een immens maatschappelijk apparaat. Daarentegen hebben mensen over het algemeen wel een grote mate van autonomie bij het ontplooien van hun surrogaat-activiteiten.
42. Autonomie hoeft niet voor ieder individu een noodzakelijk onderdeel van het machtsproces te zijn. Maar de meeste mensen hebben in meer of mindere mate behoefte aan autonomie bij het nastreven van hun doelen. Ze willen zelf het initiatief nemen, en ook het verdere verloop ervan zelf bepalen. Toch betekent dat voor de meeste mensen niet dat zij als enige de verantwoordelijkheid willen dragen voor het initiatief en het verdere verloop. Het is meestal afdoende als ze deel uitmaken van een KLEINE groep. Dus als zes mensen met elkaar een doel afspreken en er gezamenlijk in slagen om dat doel te bereiken, is aan hun behoefte aan het machtsproces voldaan. Maar als ze nauwomschreven bevelen krijgen van hogerhand, die geen ruimte bieden voor autonome besluitvorming en eigen initiatief, zal hun behoefte aan het machtsproces niet worden bevredigd. Hetzelfde geldt wanneer besluiten collectief worden genomen, als de groep die de gezamenlijke beslissing neemt zo groot is dat afzonderlijke individuen geen rol van betekenis meer spelen (5).
43. Het is waar dat sommige individuen weinig behoefte lijken te hebben aan autonomie. Ofwel hun machtshonger is niet groot, ofwel ze stillen die door zich te identificeren met een of andere machtige organisatie waartoe ze behoren. En dan zijn er nog de onnadenkende, animale types, die tevreden lijken met een puur fysieke machtsbeleving (de goede frontsoldaat, die zijn gevoel van macht ontleent aan de aangeleerde gevechtstechnieken die hij met plezier toepast in blinde gehoorzaamheid aan zijn meerderen).
44. Maar voor de meeste mensen is het machtsproces — een doel hebben, een AUTONOME inspanning leveren en dat doel bereiken — dé manier om eigenwaarde, zelfvertrouwen en machtsgevoel te verwerven. Als iemand onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het hele machtsproces door te maken, zijn de gevolgen (afhankelijk van het individu en de manier waarop het machtsproces is verstoord): verveling, afstomping, gebrek aan zelfrespect, minderwaardigheidsgevoelens, defaitisme, depressiviteit, angst, schuldgevoel, frustratie, agressie, mishandeling van partner of kinderen, onverzadigbaar hedonisme, abnormaal seksueel gedrag, slaapproblemen, eetstoornissen, enzovoorts (6).
45. Alle bovengenoemde symptomen kunnen in elke samenleving voorkomen, maar in de hedendaagse industriële samenleving komen ze op zeer grote schaal voor. We zijn niet de eersten die opmerken dat de wereld vandaag de dag de waanzin nabij lijkt. Dat is niet normaal voor menselijke samenlevingen. Er is reden genoeg om aan te nemen dat de primitieve mens minder last had van stress en frustratie, en tevredener was met zijn manier van leven dan de hedendaagse mens. Het was zeker niet allemaal rozengeur en maneschijn in primitieve samenlevingen. Mishandeling van vrouwen en kinderen was heel gewoon bij Australische aboriginals, transseksualiteit kwam vrij veel voor bij sommige Amerikaanse Indianenstammen. Maar OVER HET GEHEEL GENOMEN lijkt het erop dat de verschillende soorten problemen die we in de vorige paragraaf hebben opgesomd bij primitieve volkeren veel minder voorkwamen dan in de moderne samenleving.
46. De sociale en psychische problemen van de moderne samenleving wijten we aan het volgende: deze samenleving dwingt mensen om te leven onder omstandigheden die radicaal verschillen van die waaronder de mensheid zich ontwikkelde, en om zich zodanig te gedragen dat dat ingaat tegen de gedragspatronen waaraan de mens van oudsher gewend was. Zoals we hierboven al stelden, heeft de mens onvoldoende gelegenheid om het machtsproces daadwerkelijk door te maken. Dat is in onze ogen de belangrijkste van de abnormale omstandigheden waaraan de moderne samenleving mensen onderwerpt. Maar het is niet de enige. Voordat we ons richten op verstoring van het machtsproces als oorzaak van maatschappelijke problemen, zullen we eerst enkele andere oorzaken bespreken.
47. Onder de abnormale omstandigheden die zich in de moderne industriële samenleving voordoen, vallen onder andere: de extreem hoge bevolkingsdichtheid, de scheiding tussen mens en natuur, de enorme snelheid waarmee maatschappelijke veranderingen zich voltrekken en het ineenstorten van natuurlijke, kleinschalige gemeenschappen zoals het grootfamilieverband, het dorp of de stam.
48. Het is algemeen bekend dat stress en agressie toenemen als mensen dichter op elkaar leven. De huidige bevolkingsdichtheid en de scheiding tussen mens en natuur zijn gevolgen van de technologische vooruitgang. In alle pre-industriële samenlevingen leefden mensen voornamelijk op het platteland. De Industriële Revolutie veroorzaakte een enorme groei van de steden en van het percentage van de totale bevolking dat er leeft, terwijl de moderne landbouwtechnologie ervoor heeft gezorgd dat de aarde veel meer mensen kan voeden dan ooit tevoren. (Daar komt nog bij dat technologie de gevolgen van een hoge bevolkingsdichtheid verergert, omdat mensen daardoor steeds meer mogelijkheden krijgen om overlast te veroorzaken. Bijvoorbeeld een scala aan luidruchtige apparaten: elektrische grasmaaiers, radio’s, motoren, enzovoorts. Als het gebruik van deze voorwerpen niet aan regels is gebonden, werkt de herrie op de zenuwen van mensen die van rust en stilte houden. Wordt het gebruik wel beperkt, dan zijn de gebruikers ervan gefrustreerd… Als deze apparaten nooit waren uitgevonden, zouden ze ook geen conflicten en frustraties hebben veroorzaakt.)
49. Voor primitieve samenlevingen vormde de natuur (die gewoonlijk slechts langzaam verandert) een stabiele context die zekerheid bood. In de moderne wereld overheerst de maatschappij eerder de natuur dan omgekeerd, en de moderne samenleving verandert als gevolg van technologische ontwikkelingen zeer snel. Het ontbreekt ons dan ook aan een stabiele context.
50. De conservatieven zijn dwazen: ze beklagen zich over het verval van traditionele waarden, maar tegelijkertijd juichen ze de technologische vooruitgang en economische groei toe. Blijkbaar dringt het niet tot hen door dat je geen snelle, drastische wijzigingen in de technologie en economie van een samenleving kunt aanbrengen zonder dat alle andere aspecten van de samenleving ook snel veranderen; en dat leidt onvermijdelijk tot het verval van traditionele waarden.
51. Het verval van traditionele waarden leidt tot op zekere hoogte tot het verdwijnen van de banden die traditionele, kleinschalige maatschappelijke groepen bij elkaar houden. Deze groepen vallen ook uiteen doordat de huidige omstandigheden individuen dwingen of in de verleiding brengen om naar andere plaatsen te verhuizen, en zich zo los te maken uit hun gemeenschappen. Los van dat alles geldt dat een technologische samenleving familiebanden en plaatselijke gemeenschappen zwakker MOET maken om goed te kunnen functioneren. In de moderne samenleving is een individu in de eerste plaats trouw aan het systeem en pas in de tweede plaats aan een kleinschalige gemeenschap. Als de onderlinge loyaliteit van kleinschalige groepen sterker was dan de loyaliteit aan het systeem, zouden die gemeenschappen hun eigenbelang nastreven ten koste van het systeem.
52. Stel je voor dat een overheidsfunctionaris of een directeur van een onderneming een neef, vriend of geloofsgenoot aan een baan helpt, in plaats van de meest geschikte kandidaat aan te nemen. Met een dergelijke vriendendienst plaats hij zijn persoonlijke loyaliteit boven zijn loyaliteit aan het systeem, en dat is ‘nepotisme’ of ‘discriminatie’, twee ernstige vergrijpen in de moderne samenleving. Samenlevingen met industriële aspiraties die er niet voldoende in geslaagd zijn om de persoonlijk of plaatselijk verschuldigde loyaliteit ondergeschikt te maken aan de loyaliteit aan het systeem, zijn meestal erg inefficiënt. (Kijk maar naar Latijns-Amerika.) In een ontwikkelde industriële samenleving is dan ook alleen ruimte voor kleinschalige gemeenschappen als ze zijn ontkracht, getemd, en verworden tot radertjes in het systeem (7).
53. Een groeiende bevolkingsdichtheid, snelle veranderingen en de afbraak van gemeenschappen zijn algemeen erkende oorzaken van maatschappelijke problemen, maar we denken niet dat ze een afdoende verklaring vormen voor de omvang die de problemen vandaag de dag hebben aangenomen.
54. Enkele pre-industriële steden waren erg groot en dichtbevolkt, maar hun inwoners leken niet zo erg onder psychologische problemen gebukt te gaan als de moderne mens. Er zijn in Amerika nog steeds dunbevolkte landelijke gebieden te vinden, en daar treffen we dezelfde problemen aan als in stedelijke gebieden, al zijn ze meestal wel minder acuut. Bevolkingsdichtheid is dus kennelijk niet de bepalende factor.
55. Gedurende de negentiende eeuw leidde de Amerikaanse pioniersgeest en de trek naar het Westen, waarschijnlijk niet minder dan nu, tot het uiteenvallen van familieverbanden en kleinschalige gemeenschappen. Veel kerngezinnen leefden zelfs vrijwillig zo afgelegen, mijlenver van hun buren, dat ze tot geen enkele gemeenschap behoorden. Toch leken ze daar geen moeite mee te hebben.
56. Daarnaast veranderde de Amerikaanse samenleving in die tijd erg snel en ingrijpend. Een man die geboren en getogen was in een blokhut, zich niets hoefde aan te trekken van wet en gezag, en grotendeels leefde van de jacht, had op latere leeftijd misschien een vaste baan in een ordelijke gemeenschap met streng toezicht op naleving van de wet. Dat waren ingrijpender veranderingen dan wat iemand vandaag de dag in zijn leven meemaakt, en toch schijnt dat toen niet tot psychologische problemen te hebben geleid. Sterker nog, in de negentiende eeuw blaakte de Amerikaanse samenleving van optimisme en zelfvertrouwen, wat van de huidige samenleving niet gezegd kan worden (8).
57. Het verschil is volgens ons dat de moderne mens het gevoel heeft (grotendeels terecht) dat veranderingen hem worden OPGEDRONGEN, terwijl de negentiende-eeuwse pionier het gevoel had (ook grotendeels terecht) dat hij de veranderingen zelf teweegbracht, uit vrije wil. Een pionier vestigde zich op een stuk land naar eigen keuze, en maakte er eigenhandig een boerenbedrijf van. In die tijd had een hele provincie soms maar een paar honderd inwoners. Een provincie vormde een veel geïsoleerder en autonomer geheel dan tegenwoordig. De pionierende boer nam dus als lid van een betrekkelijk kleine groep deel aan de opbouw van een nieuwe, ordelijke gemeenschap. Het is de vraag of de vestiging van een dergelijke gemeenschap wel een verbetering was, maar in ieder geval bevredigde het de behoefte aan het machtsproces van de pionier.
58. We kunnen nog andere voorbeelden noemen van samenlevingen waarin zich snelle veranderingen hebben voltrokken en/of waarin geen nauwe gemeenschapsbanden bestonden, zonder dat dat leidde tot de massale gedragsstoornissen die de huidige industriële samenleving vertoont. Wij menen dat de sociale en psychische problemen in de moderne samenleving vooral veroorzaakt worden door het feit dat mensen onvoldoende de gelegenheid hebben om het machtsproces op een normale manier te beleven. We zeggen niet dat de huidige samenleving de enige is waarin het machtsproces is verstoord. Waarschijnlijk hebben de meeste, zo niet alle ontwikkelde samenlevingen in meer of mindere mate belemmeringen opgeworpen voor het machtsproces. Maar in de moderne industriële samenleving is het probleem wel heel acuut geworden. Het linksisme is er, in ieder geval in zijn meest recente (midden-tot-laat-twintigste-eeuwse) vorm, ten dele een symptoom van dat er iets goed mis is met het machtsproces.
59. We delen de menselijke driften in drie groepen in: (1) de driften die bevredigd kunnen worden met minimale inspanning; (2) de driften die wel bevredigd kunnen worden, maar alleen met veel moeite; (3) driften die niet adequaat bevredigd kunnen worden, hoeveel moeite men er ook voor doet. Het machtsproces is het proces van bevrediging van de driften uit de tweede groep. Hoe meer driften er in de derde groep voorkomen, hoe groter de frustratie, woede, en uiteindelijk defaitisme, depressiviteit, et cetera.
60. In de moderne industriële samenleving worden de natuurlijke menselijke driften meestal naar de eerste en derde categorie gedrongen, terwijl de tweede groep in toenemende mate bestaat uit kunstmatig opgewekte driften.
61. In primitieve samenlevingen vallen de eerste levensbehoeften in het algemeen in groep 2: ze kunnen worden bevredigd, maar dat kost wel veel moeite. Maar de moderne samenleving stelt zich min of meer garant voor ieders eerste levensbehoeften (9) en eist daar slechts een minimale inspanning voor terug, zodat de primaire behoeften in groep 1 belanden. (Misschien vindt niet iedereen dat de inspanning die je moet leveren om een baan te behouden ‘minimaal’ is; maar bij banen van lager en middelbaar niveau is gehoorzamen gewoonlijk de enige inspanning die gevraagd wordt. Je gaat zitten of staan waar ze zeggen dat je moet gaan zitten of staan, en je doet wat je moet doen op de manier waarop ze zeggen dat je het moet doen. Het komt maar zelden voor dat je je moet laten gelden, en in ieder geval is er nauwelijks sprake van autonomie in je werk, zodat je behoefte aan het machtsproces niet echt bevredigd wordt.)
62. Sociale behoeften, zoals seks, liefde en status, vallen ook in de moderne samenleving meestal in groep 2, afhankelijk van de situatie van het individu (10). Tenzij mensen een buitengewoon sterke hang naar aanzien hebben, is de inspanning die ze zich moeten getroosten om de sociale behoeften te bevredigen niet groot genoeg om in afdoende mate aan de behoefte aan het machtsproces te voldoen.
63. Er zijn dus bepaalde kunstmatige behoeften geschapen die in groep 2 vallen, en daardoor voorzien in de behoefte aan het machtsproces. Door middel van reclame- en marketingtechnieken wordt bij mensen de behoefte gekweekt aan zaken waar hun grootouders nooit naar verlangd of zelfs maar van gedroomd hebben. Je moet er heel wat voor doen om zo veel geld te verdienen dat je deze behoeften kunt bevredigen, ze vallen dan ook in categorie 2. (Zie echter paragraaf 80-82). De moderne mens moet zijn behoefte aan het machtsproces vooral bevredigen door het najagen van de kunstmatige behoeften die door reclame en marketing zijn gecreëerd (11), en door surrogaat-activiteiten.
64. Het ziet ernaar uit dat veel mensen, misschien wel de meeste, niet genoeg hebben aan deze kunstmatige vormen van het machtsproces. Een regelmatig terugkerend thema in de geschriften van maatschappij-critici uit de tweede helft van de twintigste eeuw is het gevoel van doelloosheid dat veel mensen in de moderne samenleving kwelt. (Voor deze doelloosheid worden ook vaak andere termen gebruikt, zoals ‘anomie’ en ‘leegheid van het bestaan’.) Het lijkt ons dat de term ‘identiteitscrisis’ in feite staat voor ‘op zoek zijn naar zingeving’, vaak naar een mogelijkheid om zich te wijden aan een passende surrogaat-activiteit. Misschien is het existentialisme wel voor een groot deel een reactie op de doelloosheid van het moderne leven (12). Zeer wijdverbreid in de moderne samenleving is het zoeken naar ‘voldoening’. We denken echter dat voor de meerderheid der mensen een activiteit waarbij voldoening het voornaamste doel is (dat wil zeggen, een surrogaat-activiteit) niet daadwerkelijk voldoening biedt. Met andere woorden, zo’n activiteit voorziet niet geheel in de behoefte aan het machtsproces. (Zie paragraaf 41.) Die behoefte kan alleen volledig worden bevredigd door activiteiten met een extern doel, zoals eerste levensbehoeften, seks, liefde, status, wraak, enzovoort.
65. Bovendien, als doelen worden nagestreefd door het verdienen van geld, het beklimmen van de status-ladder of het anderszins functioneren als onderdeel van het systeem, zijn de meeste mensen niet in de gelegenheid om hun doelen AUTONOOM na te streven. De meeste mensen die werken doen dat voor een ander. In paragraaf 61 wezen we er al op dat ze hun dagen slijten met doen wat ze wordt opgedragen op de manier waarop het ze wordt opgedragen. Zelfs de meeste mensen met een eigen zaak hebben maar een beperkte autonomie. Kleine ondernemers klagen altijd dat ze aan handen en voeten gebonden zijn door het woud van regels dat de overheid heeft ingesteld. Sommige van deze regels zijn ongetwijfeld overbodig, maar de meeste overheidsregels zijn essentiële en onmisbare onderdelen van onze buitengewoon ingewikkelde maatschappij. Een groot deel van de kleine bedrijven opereert tegenwoordig op basis van licenties. Een paar jaar geleden schreef de Wall Street Journal dat veel licentieverlenende ondernemingen eisen dat licentie-aanvragers een persoonlijkheidstest doen die erop gericht is om creatieve en initiatiefrijke mensen UIT TE SLUITEN, omdat zulke mensen niet meegaand genoeg zijn om zich braaf aan het licentiesysteem te houden. Daardoor kunnen veel mensen die juist een grote behoefte aan autonomie hebben geen kleine ondernemer worden.
66. Vandaag de dag wordt het leven van mensen meer bepaald door wat het systeem VOOR hen doet of hen AANdoet, dan door wat ze voor zichzelf doen. En als ze iets voor zichzelf doen, maken ze daarbij steeds vaker gebruik van de kanalen die door het systeem zijn gecreëerd. De geboden kansen zijn meestal de kansen die het systeem biedt, kansen die moeten worden benut overeenkomstig de geldende regels (13), en die alleen kans van slagen hebben bij gebruik van door deskundigen voorgeschreven technieken.
67. En zo wordt het machtsproces in onze samenleving verstoord door een gebrek aan echte doelen, en een gebrek aan autonomie bij het nastreven van doelen. Maar wat ook verstorend werkt zijn de menselijke driften uit groep 3: de driften die je niet kunt bevredigen, hoeveel moeite je ook doet. Een van deze driften is de behoefte aan zekerheid. Ons leven is afhankelijk van beslissingen die andere mensen nemen; we hebben geen invloed op deze beslissingen en gewoonlijk kennen we de mensen die ze nemen niet eens. (‘We leven in een wereld waarin betrekkelijk weinig mensen — misschien 500 tot 1000 — de belangrijke beslissingen nemen’ - Philip B. Heymann van Harvard Law School, geciteerd door Anthony Lewis, New York Times, 21 april 1995.) Ons voortbestaan is afhankelijk van de vraag of de veiligheidsnormen in een kerncentrale afdoende worden nageleefd; hoeveel bestrijdingsmiddel er in ons voedsel mag zitten, of hoeveel vervuiling in de lucht; hoe bekwaam (of incompetent) onze dokter is; of we een baan krijgen of kwijtraken hangt af van beslissingen die worden genomen door economen in overheidsdienst of de directies van ondernemingen; en ga zo maar door. De meeste individuen kunnen zich maar in zeer beperkte mate beschermen tegen deze gevaren. Het streven naar zekerheid wordt daardoor gedwarsboomd, met als gevolg een gevoel van machteloosheid.
68. Men zou daar tegen kunnen inbrengen dat de primitieve mens fysiek gezien minder zekerheid heeft dan de moderne mens, zoals blijkt uit zijn lagere levensverwachting; en dat de moderne mens dus lijdt aan een lagere en niet aan een hogere mate van onzekerheid dan voor mensen normaal is. Maar een innerlijke zekerheid heeft niet zoveel te maken met verzekerd zijn van lijfsbehoud. Ons GEVOEL van zekerheid komt niet zozeer voort uit objectieve factoren als wel uit een bepaald vertrouwen dat we in staat zijn om voor onszelf te zorgen. Als de primitieve mens wordt bedreigd door een roofdier kan hij vechten voor zijn leven; dreigt hij te verhongeren, dan kan hij in andere streken op zoek gaan naar voedsel. Het is niet zeker of hij in zijn pogingen slaagt, maar hij is in geen geval weerloos overgeleverd aan de gevaren die hem bedreigen. Het moderne individu staat daarentegen machteloos tegenover veel zaken die hem bedreigen: ongelukken met kernenergie, kankerverwekkende stoffen in voedsel, milieuvervuiling, oorlog, hogere belastingen, schending van zijn privacy door grote organisaties, maatschappelijke of economische verschijnselen op landelijk niveau die zijn manier van leven kunnen ontwrichten.
69. Het is waar dat de primitieve mens machteloos staat tegenover een aantal gevaren die hem bedreigen; ziekte, bijvoorbeeld. Maar hij kan het risico van ziekte gelaten aanvaarden. Het hoort bij het leven, het is niemands schuld, behalve wanneer er een denkbeeldige, onpersoonlijke kwade geest in het spel is. Maar de gevaren die het moderne individu bedreigen zijn DOOR DE MENS GECREËERD. Ze hebben niets met toeval van doen, maar zijn hem OPGEDRONGEN door andere personen, op wiens beslissingen hij, als individu, geen invloed heeft. Als gevolg daarvan voelt hij zich gefrustreerd, vernederd en kwaad.
70. De primitieve mens heeft zijn lot dus grotendeels in eigen hand (als individu of als lid van een KLEINE groep), terwijl het lot van de moderne mens in handen is van personen of organisaties die te ver van hem af staan of te groot zijn om er persoonlijk invloed op te kunnen uitoefenen. Het streven naar zekerheid van de moderne mens valt daarom gewoonlijk in groep 1 en 3; op sommige gebieden (voedsel, onderdak, et cetera) hoeft hij zich nauwelijks in te spannen voor zijn zekerheid, terwijl hij op andere gebieden ONMOGELIJK zekerheid kan vinden. (Deze verregaande versimpeling van de werkelijke situatie geeft grofweg en in algemene termen aan hoezeer de toestand van de moderne mens verschilt van die van de primitieve mens.)
71. Mensen hebben veel driften of impulsen van voorbijgaande aard die in het moderne bestaan noodzakelijkerwijs gefrustreerd worden, en daarom in groep 3 vallen. Iemand kan boos worden, maar vechten is niet toegestaan in de moderne samenleving. In veel gevallen gaat zelfs verbale agressie al te ver. Als je ergens heen gaat kun je erge haast hebben of juist in de stemming zijn om langzaam te reizen, maar meestal is er geen andere mogelijkheid dan met de verkeersstroom mee te gaan en je aan de verkeersregels te houden. Je zou je werk misschien anders willen aanpakken, maar gewoonlijk moet je je houden aan de regels van je werkgever. Ook op allerlei andere manieren is de moderne mens gebonden aan een netwerk van (geschreven of ongeschreven) regels en voorschriften, die veel van zijn impulsen frustreren en zo met het machtsproces botsen. De meeste van deze voorschriften kunnen niet worden afgeschaft, omdat ze noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de industriële samenleving.
72. De moderne samenleving is in bepaalde opzichten extreem tolerant. Als het gaat om zaken die irrelevant zijn voor het functioneren van het systeem, dan kunnen we normaal gesproken doen wat we willen. We mogen om het even welk geloof aanhangen (zolang het ons niet aanmoedigt tot gedrag dat het systeem in gevaar brengt). We mogen naar bed gaan met wie we maar willen (zolang we maar ‘veilig vrijen’). We mogen alles doen wat we willen zolang het maar ONBELANGRIJK is. Maar met betrekking tot alle BELANGRIJKE zaken onderwerpt het systeem ons gedrag in toenemende mate aan regels.
73. Gedrag wordt niet alleen gestuurd door expliciete voorschriften en niet alleen door de overheid. Er is vaak sprake van indirecte dwang of van psychologische druk of manipulatie, uitgeoefend door andere organisaties dan de overheid of door het systeem als geheel. De meeste grote organisaties gebruiken een of andere vorm van propaganda (14) om de opvattingen en het gedrag van het publiek te manipuleren. Propaganda blijft niet beperkt tot reclamespots en advertenties, en soms zijn de mensen die propaganda maken zich daar niet eens bewust van. Met de inhoud van amusementsprogramma’s kan bijvoorbeeld heel goed propaganda worden bedreven. Een voorbeeld van indirecte dwang: er bestaat geen wet die bepaalt dat we iedere dag naar ons werk moeten gaan en moeten doen wat onze werkgever zegt. Juridisch gezien is er niets dat ons belet om in de wildernis te gaan leven als primitieve mensen, of om een eigen bedrijf te beginnen. Maar in de praktijk is er nog maar weinig ongerepte natuur over, en biedt de economie slechts ruimte aan een beperkt aantal kleine ondernemers. Vandaar dat de meesten van ons alleen kunnen overleven als werknemer van een ander.
74. De obsessie van de moderne mens om oud te worden en tot op hoge leeftijd fit en seksueel aantrekkelijk te blijven is volgens ons een symptoom van een gebrek aan voldoening, dat zijn oorzaak heeft in een verstoord machtsproces. De midlife crisis is ook zo’n symptoom. Hetzelfde geldt voor de geringe belangstelling voor het ouderschap. Dat mensen kinderloos blijven is in de moderne samenleving vrij normaal, maar komt in primitieve samenlevingen nauwelijks voor.
75. In primitieve samenlevingen bestaat het leven uit een opeenvolging van fasen. Als de behoeften en doelen van de ene fase zijn vervuld, gaat men zonder tegenzin over naar de volgende fase. Een jongeman ondergaat het machtsproces door jager te worden, waarbij hij jagen niet ziet als sport of als iets wat ‘voldoening’ schenkt, maar als middel om aan vlees te komen dat nodig is als voedsel. (Bij jonge vrouwen is het proces ingewikkelder, met meer nadruk op sociale macht; we gaan daar nu niet nader op in.) Wanneer deze fase met succes is doorlopen, heeft de jongeman er niets op tegen om zich te gaan wijden aan de verantwoordelijkheden van het gezinsleven en de opvoeding. (Veel moderne mensen daarentegen stellen het krijgen van kinderen voor onbepaalde tijd uit, omdat ze het te druk hebben met het zoeken naar een vorm van ‘voldoening’. Wij denken dat ze pas echt voldoening vinden als ze afdoende ervaring hebben opgedaan met het machtsproces — met echte doelen in plaats van de kunstmatige doelen van surrogaat-activiteiten.) Als de primitieve mens zijn kinderen heeft grootgebracht, en het machtsproces heeft doorlopen door in hun eerste levensbehoeften te voorzien, voelt hij wederom dat zijn taak erop zit, en kan hij zich verzoenen met de ouderdom (als hij zolang blijft leven) en de dood. Veel moderne mensen weten zich daarentegen geen raad met het vooruitzicht van de dood; dat blijkt wel uit de moeite die ze doen om fit en gezond te blijven en er goed uit te blijven zien. Naar onze mening komt dat door een gebrek aan voldoening, voortkomend uit het feit dat ze nooit hun lichaamskracht hebben gebruikt, dat ze nooit het machtsproces hebben doorgemaakt door middel van echte lichamelijke inspanning. Niet de primitieve mens, die zijn lichaam dagelijks gebruikt heeft voor praktische doeleinden, is bang voor de aftakeling van het ouder worden, maar de moderne mens, die nooit enig praktisch nut van zijn lichaam heeft gehad dat verder ging dan van zijn auto naar zijn huis lopen. De mens wiens behoefte aan het machtsproces tijdens zijn leven is bevredigd, is het best voorbereid op het einde van dat leven.
76. Het in dit hoofdstuk gevolgde betoog zou bij bepaalde mensen de volgende reactie kunnen oproepen: ‘De samenleving moet een manier vinden om mensen de kans te geven om het machtsproces door te maken.’ Wat zulke mensen niet beseffen, is dat zo’n kans juist teniet gedaan wordt als de samenleving deze aan hen geeft. Ze moeten juist hun eigen kansen vinden of scheppen. Zolang het systeem deze kansen aan hen GEEFT, lopen ze nog steeds aan de leiband. Om autonomie te verwerven, moeten ze zich ontdoen van deze leiband.
77. Niet iedereen in de industrieel-technologische samenleving lijdt onder psychische problemen. Sommige mensen verklaren zelfs dat ze best tevreden zijn met de huidige samenleving. We gaan hier in op enkele redenen waarom mensen zo heel verschillend reageren op de moderne samenleving.
78. In de eerste plaats is het streven naar macht waarschijnlijk niet bij iedereen even sterk. Individuen met weinig behoefte aan macht hebben betrekkelijk weinig behoefte om het machtsproces door te maken, of in ieder geval betrekkelijk weinig behoefte aan autonomie tijdens het machtsproces. Dit zijn de meegaande types, die gelukkig zouden zijn geweest als plantage-zwartje in het Oude Zuiden. (We willen niet afgeven op ‘plantage-zwartjes’ in het Oude Zuiden. Het pleit voor de meeste slaven dat ze NIET tevreden waren met hun lijfeigenschap. Maar we minachten mensen die WEL tevreden zijn in slavernij.)
79. Mensen kunnen soms uitzonderlijke hartstochten hebben en door het najagen daarvan hun behoefte aan het machtsproces bevredigen. Mensen met een ongewoon sterke hang naar maatschappelijke status kunnen bijvoorbeeld hun hele leven bezig zijn met het beklimmen van de status-ladder, zonder zich bij dat spel ooit te vervelen.
80. Mensen verschillen in hun vatbaarheid voor reclame- en marketingtechnieken. Sommige mensen zijn daar zo gevoelig voor dat ze er zelfs bij een hoog inkomen niet in slagen om bevrediging te vinden voor hun steeds aanwezige verlangens naar de glimmende nieuwe speeltjes die de marketing-industrie hen voorhoudt. Ze zitten altijd krap bij kas, ook al hebben ze een ruim inkomen, en hun verlangens worden gefrustreerd. 81. Sommige mensen zijn nauwelijks gevoelig voor reclame- en marketing-technieken. Die mensen zijn niet geïnteresseerd in geld. De verwerving van materiële zaken bevredigt hun behoefte aan het machtsproces niet.
82. Mensen die tot op zekere hoogte vatbaar zijn voor reclame- en marketing-technieken, kunnen genoeg geld verdienen om hun verlangen naar goederen en diensten te bevredigen, maar daar moeten ze dan wel veel moeite voor doen (overwerken, een tweede baan, promotie maken, et cetera.) Zo bevredigt de verwerving van materiële zaken hun behoefte aan het machtsproces. Maar dat wil nog niet zeggen dat hun behoefte volledig bevredigd wordt. Misschien hebben ze onvoldoende autonomie in het machtsproces (wanneer hun werk bestaat uit het opvolgen van bevelen) en sommige van hun driften kunnen gefrustreerd worden (bv. zekerheid, agressie). (We stellen het in de paragrafen 80-82 veel te simpel voor door ervan uit te gaan dat het verlangen naar materiële zaken volledig op conto van de reclame- en marketingwereld kan worden geschreven. Zo simpel is het natuurlijk niet.)
83. Sommige mensen bevredigen gedeeltelijk hun behoefte aan macht door zich te identificeren met een machtige organisatie of massa-beweging. Een individu zonder doelen of macht sluit zich aan bij een beweging of een organisatie, neemt daarvan de doelstellingen over, en werkt vervolgens mee aan het bereiken ervan. Worden een aantal van die doelen bereikt, dan voelt het individu zich (door zijn identificatie met de beweging of organisatie) alsof hij het machtsproces heeft doorgemaakt, ook al hebben zijn persoonlijke inspanningen geen rol van betekenis gespeeld in het bereiken van die doelen. Van dit verschijnsel werd handig gebruik gemaakt door de fascisten, nazi’s en communisten. Onze samenleving gebruikt het ook, zij het iets subtieler. Voorbeeld: Manuel Noriega was de VS een doorn in het oog (doel: straf Noriega). De VS vielen Panama binnen (inspanning) en straften Noriega (doel bereikt). De VS maakten het machtsproces door, en omdat veel Amerikanen zich met de VS identificeerden, beleefden die het machtsproces als het ware mee. Vandaar de brede publieke steun voor de inval in Panama; het gaf mensen een gevoel van macht (15). Hetzelfde verschijnsel treffen we aan in legers, ondernemingen, politieke partijen, humanitaire organisaties, religieuze of ideologische bewegingen. Vooral linksistische bewegingen trekken vaak mensen aan die zoeken naar bevrediging van hun behoefte aan macht. Maar voor de meeste mensen is identificatie met een grote organisatie of een massabeweging niet voldoende om de behoefte aan macht volledig te bevredigen.
84. Een andere manier waarop mensen hun behoefte aan het machtsproces bevredigen, is via surrogaat-activiteiten. Zoals we hebben uitgelegd in paragraaf 38-40, is een surrogaat-activiteit gericht op een kunstmatig doel, dat het individu nastreeft vanwege de ‘voldoening’ die hij put uit het nastreven zelf, en niet omdat het voor hem noodzakelijk is dat doel te bereiken. Er is bijvoorbeeld geen praktische reden om enorme spierbundels te kweken, een balletje in een gat te slaan of een serie postzegels compleet te krijgen. Toch storten veel mensen in onze samenleving zich met overgave op body-building, golf of postzegels verzamelen. Sommige mensen zijn meer ‘van buitenaf geleid’ dan anderen, en zijn daarom eerder geneigd waarde te hechten aan een surrogaat-activiteit, simpelweg omdat de mensen om hen heen of de samenleving die activiteit belangrijk vinden. Daarom kunnen mensen zo bloedserieus zijn als het gaat om in wezen triviale activiteiten als sport, bridge, schaken, of paranormale prietpraat, terwijl anderen, met een nuchterder kijk op dit soort zaken, er nooit meer in zien dan surrogaat-activiteiten, en er daarom niet genoeg belang aan hechten om hun behoefte aan het machtsproces op die manier te kunnen bevredigen. Rest alleen nog om erop te wijzen dat de manier waarop iemand z’n brood verdient in veel gevallen ook een surrogaat-activiteit is. Geen PURE surrogaat-activiteit, omdat de activiteit deels wordt ondernomen om in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien en (voor sommige mensen) om de maatschappelijke status en de luxe-artikelen te kunnen verwerven die de reclame hen opdringt. Maar veel mensen steken veel meer energie in hun werk dan noodzakelijk is om het geld en de status te verkrijgen waar ze behoefte aan hebben, en deze extra inspanning valt onder de surrogaat-activiteiten. Die extra inspanning vormt samen met de emotionele investering die eraan gekoppeld is een van de krachtigste invloeden die zorgen voor de voortdurende ontwikkeling en vervolmaking van het systeem, met negatieve gevolgen voor de individuele vrijheid (zie paragraaf 131). Vooral voor de creatiefste wetenschappers en ingenieurs is het werk vaak grotendeels een surrogaat-activiteit. Dit punt is zo belangrijk dat we er straks nader op in zullen gaan in een apart hoofdstuk (paragraaf 87-92). 85. In dit hoofdstuk hebben we uitgelegd hoe veel mensen in de moderne samenleving er wel in slagen hun behoefte aan het machtsproces in meer of mindere mate te bevredigen. Maar we denken dat bij de meerderheid de behoefte aan het machtsproces niet volledig wordt bevredigd. In de eerste plaats is het uitzonderlijk als mensen een onverzadigbare hang naar status hebben, of ‘verslaafd’ zijn aan een surrogaat-activiteit, of zich sterk genoeg identificeren met een beweging of organisatie om hun behoefte aan macht op die manier te bevredigen. Anderen putten geen volledige bevrediging uit surrogaat-activiteiten of uit identificatie met een organisatie (zie de paragrafen 41 en 64). In de tweede plaats is er te veel bemoeienis van het systeem, door expliciete regelgeving of door socialisering. Daardoor krijgen mensen te weinig autonomie en raken ze gefrustreerd omdat het onmogelijk is om bepaalde doelen te bereiken en omdat er te veel impulsen moeten worden onderdrukt.
86. Maar zelfs als de meeste mensen in de industrieel-technologische samenleving heel tevreden waren, zouden wij (Freedom Club) nog steeds tegen die samenleving gekant zijn, onder andere omdat we het vernederend vinden om aan je behoefte aan het machtsproces te voldoen door surrogaat-activiteiten of door identificatie met een organisatie, en niet door het nastreven van echte doelen.
87. Wetenschap en technologie zijn voor ons de belangrijkste voorbeelden van surrogaat-activiteiten. Sommige wetenschappers beweren dat ze gedreven worden door ‘nieuwsgierigheid’, maar dat is absurd. De meeste wetenschappers werken aan zeer specialistische problemen, die alle normale nieuwsgierigheid te boven gaan. Is een astronoom, wiskundige of entomoloog bijvoorbeeld nieuwsgierig naar de eigenschappen van isopropyltrimethylmethaan? Natuurlijk niet. Alleen een scheikundige is in zoiets geïnteresseerd, en dan alleen nog omdat scheikunde zijn surrogaat-activiteit is. Is de scheikundige benieuwd naar de juiste classificatie van een nieuwe keversoort? Neen. Die vraag boeit alleen de entomoloog, en die is er alleen in geïnteresseerd omdat entomologie zijn surrogaat-activiteit is. Als de scheikundige en de entomoloog echt moeite moesten doen om in hun eerste levensbehoeften te voorzien, en als ze voor die inspanning hun vermogens op interessante wijze moesten aanwenden voor niet-wetenschappelijke bezigheden, dan zou isopropyltrimethylmethaan of de classificatie van kevers hun worst zijn. Stel dat de scheikundige door gebrek aan middelen voor postdoctoraal onderwijs verzekeringsagent was geworden in plaats van scheikundige. Dan was hij erg geïnteresseerd geweest in verzekeringskwesties, en had isopropyltrimethylmethaan hem niets kunnen schelen. In ieder geval is het niet normaal om uit pure nieuwsgierigheid zoveel tijd en energie in je werk te stoppen als wetenschappers doen. Het is gewoon niet staande te houden dat ‘nieuwsgierigheid’ de drijfveer van de wetenschapper is .
88. Het vermeende ‘nut voor de mensheid’ doet het als verklaring al niet veel beter. Soms houdt wetenschappelijk werk geen enkel verband met het menselijk welbevinden — dat geldt bijvoorbeeld voor veel archeologisch werk, of voor vergelijkende taalwetenschap. Bij andere wetenschapsgebieden is er duidelijk sprake van potentiële gevaren. Toch zijn de hierbij betrokken wetenschappers net zo enthousiast over hun werk als hun collega’s die vaccins ontwikkelen of luchtvervuiling bestuderen. Neem het geval van dr. Edward Teller, die duidelijk emotioneel betrokken was bij het propageren van kerncentrales. Kwam deze betrokkenheid voort uit een verlangen om de mensheid van dienst te zijn? Zo ja, waarom werd dr. Teller dan niet emotioneel over andere ‘humanitaire’ zaken? Als hij zo sociaal voelend was, waarom werkte hij dan mee aan het ontwikkelen van de waterstofbom? Net als bij zoveel andere wetenschappelijke verworvenheden is het maar de vraag of kerncentrales van nut zijn voor de mensheid. Weegt de goedkope elektriciteit op tegen de groeiende afvalberg en de kans op ongelukken? Dr. Teller had slechts oog voor één kant van de zaak. Zijn emotionele betrokkenheid bij kernenergie kwam duidelijk niet voort uit een verlangen om ‘de mensheid van dienst te zijn’, maar uit de persoonlijke voldoening die hij putte uit zijn werk en uit de praktische toepassingen ervan.
89. Hetzelfde geldt voor wetenschappers in het algemeen. Een enkele uitzondering daargelaten laten zij zich niet leiden door nieuwsgierigheid of door het verlangen om de mensheid van dienst te zijn, maar door de behoefte om het machtsproces door te maken: om een doel te hebben (een wetenschappelijk probleem oplossen), een inspanning te leveren (onderzoek) en het doel te bereiken (oplossing van het probleem). Wetenschap is een surrogaat-activiteit omdat wetenschappers hun werk hoofdzakelijk doen vanwege de voldoening die het hun geeft.
90. Natuurlijk is het niet zó eenvoudig. Ook andere drijfveren spelen bij veel wetenschappers een rol. Geld en status, bijvoorbeeld. Sommige wetenschappers horen misschien tot het type mens met een onverzadigbare hang naar status (zie paragraaf 79) en ontlenen daar een groot deel van hun motivatie aan. Ongetwijfeld zijn de meeste wetenschappers, net als het merendeel van de bevolking, tot op zekere hoogte vatbaar voor reclame- en marketing-technieken, en hebben zij geld nodig om hun verlangen naar goederen en diensten te vervullen. Wetenschap is dan ook geen PURE surrogaat-activiteit, maar wel grotendeels een surrogaat-activiteit.
91. Verder is het zo dat wetenschap en technologie een sterke massabeweging vormen, en dat veel wetenschappers hun behoefte aan macht bevredigen door zich met deze massabeweging te identificeren (zie paragraaf 83).
92. En zo vervolgt de wetenschap verblind zijn weg, zonder oog te hebben voor het werkelijke welzijn van de mensheid of voor enige andere maatstaf, enkel en alleen ter bevrediging van de psychische behoeften van de wetenschappers en van de overheidsfunctionarissen en ondernemers die de middelen fourneren voor hun onderzoek.
93. We zullen hier de stelling verdedigen dat de industrieel-technologische samenleving niet zodanig kan worden hervormd dat een steeds verder gaande inperking van de menselijke vrijheid voorkomen kan worden. Maar omdat ‘vrijheid’ een woord is dat op vele manieren kan worden uitgelegd, moeten we eerst duidelijk maken wat voor soort vrijheid we bedoelen.
94. Met ‘vrijheid’ bedoelen we: de mogelijkheid om het machtsproces te ervaren, met echte doelen, niet met de kunstmatige doelen van surrogaat-activiteiten, en zonder bemoeienis, manipulatie of toezicht van wie dan ook, vooral niet van een grote organisatie. Vrijheid betekent kunnen beslissen (als individu of als lid van een KLEINE groep) over alles wat je eigen lijfsbehoud betreft: voedsel, kleding, onderdak, en bescherming tegen alle bedreigingen die zich in je omgeving voordoen. Vrijheid betekent dat je macht hebt; geen macht over anderen, maar wel de macht om je eigen levensomstandigheden te bepalen. Je hebt geen vrijheid als iemand anders (met name een grote organisatie) macht over je heeft, hoe welwillend, tolerant en anti-autoritair die macht ook wordt uitgeoefend. Vrijheid moet vooral niet worden verward met veel mogen (zie paragraaf 72). 95. Er wordt beweerd dat we in een vrije maatschappij leven, omdat bepaalde rechten in de grondwet zijn vastgelegd. Maar die rechten zijn niet zo belangrijk als ze lijken. De mate van persoonlijke vrijheid in een samenleving wordt meer bepaald door de economische en technologische structuur van die samenleving dan door haar wetten of regeringsvorm (16). De meeste Indiaanse volken in New England waren monarchieën, en veel steden in de Italiaanse renaissance werden geregeerd door dictators. Maar als je over deze samenlevingen leest, krijg je de indruk dat ze een veel grotere persoonlijke vrijheid kenden dan onze samenleving. Ten dele kwam dit omdat er geen efficiënte mechanismen bestonden om de wil van de machthebber ook daadwerkelijk op te leggen: er waren geen moderne, goed georganiseerde politiekorpsen, geen manieren om snel over grote afstand met elkaar te communiceren, geen camera’s die toezicht hielden, geen dossiers met informatie over het leven van doorsnee burgers. Daarom was het betrekkelijk eenvoudig om je aan het gezag te onttrekken.
96. Wat onze grondwettelijke rechten betreft, kunnen we bijvoorbeeld eens kijken naar de vrijheid van drukpers. Geen kwaad woord over dat recht: het is een erg belangrijk instrument om de concentratie van politieke macht te beperken, en om degenen die politieke macht hebben op het rechte spoor te houden door iedere vorm van wangedrag van hun kant openbaar te maken. Maar persvrijheid heeft weinig nut voor de doorsnee burger als individu. De massamedia staan grotendeels onder controle van grote organisaties die geïntegreerd zijn in het systeem. Iedereen die over wat geld beschikt kan iets laten drukken, of het verspreiden op het Internet of op een andere wijze; maar wat hij te zeggen heeft wordt overspoeld door de grote hoeveelheid informatie die door de media wordt verspreid, en zal dus in de praktijk geen effect sorteren. Met woorden indruk maken op de samenleving is daarom voor de meeste individuen en kleine groeperingen vrijwel onmogelijk. Neem ons (Freedom Club) bijvoorbeeld. Als we nooit iets gewelddadigs hadden gedaan en dit geschrift naar een uitgever hadden gestuurd, was er waarschijnlijk niets mee gedaan. Was het wel geaccepteerd en gepubliceerd, dan zou het waarschijnlijk door maar weinig mensen zijn gelezen, omdat het leuker is om het door de media geproduceerde amusement te bekijken dan om een serieus essay te lezen. En zelfs als veel mensen dit essay hadden gelezen, dan zouden de meeste lezers al snel zijn vergeten wat ze gelezen hadden, door de stortvloed aan informatie waarmee de media hun geest overspoelen. Om onze boodschap aan het publiek over te brengen en ook echt door te laten dringen, moesten we mensen doden.
97. Grondwettelijke rechten zijn tot op zekere hoogte bruikbaar, maar ze waarborgen niet veel meer dan wat je het burgerlijke begrip van vrijheid zou kunnen noemen. In de burgerlijke opvatting is een ‘vrij’ mens in wezen onderdeel van een maatschappelijk raderwerk en geniet hij slechts een beperkt aantal voorgeschreven en afgeperkte vrijheden; vrijheden die eerder zijn gericht op de behoeften van het maatschappelijk raderwerk dan op de behoeften van het individu. De ‘vrije’ mens geniet in de burgerlijke optiek economische vrijheid omdat dat de groei en vooruitgang bevordert; hij geniet vrijheid van drukpers omdat openbare kritiek wangedrag van politieke leiders binnen de perken houdt; hij heeft recht op een eerlijk proces, omdat willekeurige opsluiting, naar de grillen van de machthebbers, slecht zou zijn voor het systeem. Dit was duidelijk de instelling van Simón Bolívar. Hij vond dat mensen alleen vrijheid verdienden als ze die gebruikten om de vooruitgang te bevorderen (vooruitgang in de burgerlijke betekenis). Andere burgerlijke denkers hebben eenzelfde opvatting van vrijheid als niet meer dan een middel om collectieve doelen te bereiken. Chester C. Tan, legt in Chinese Political Thought in the Twentieth Century (1971, Doubleday, Garden City) op pagina 202 de filosofie uit van Kwomintang-leider Hu Han-Min: ‘Aan een individu worden rechten toegekend omdat hij deel uitmaakt van de samenleving, en zijn gemeenschapsleven deze rechten vereist. Met gemeenschap bedoelde Hoe de gehele samenleving van het land.’ En op bladzijde 259 schrijft Tan dat volgens Karsoem Chang (Chang Chun-mai, hoofd van de Staatssocialistische Partij in China) vrijheid gebruikt moest worden in het belang van de staat en het volk als geheel. Maar hoe vrij is iemand als hij die vrijheid slechts kan gebruiken volgens de voorschriften van een ander? Freedom Club heeft een andere opvatting over vrijheid dan Bolívar, Hu, Chang of andere burgerlijke theoretici. Het probleem bij dergelijke theoretici is dat zij van de ontwikkeling en toepassing van sociale theorieën hun surrogaat-activiteit hebben gemaakt. Bijgevolg zijn de theorieën eerder gericht op de behoeften van de theoretici dan op de behoeften van volken die toevallig de pech hebben om in een maatschappij te leven waar die theorieën worden opgelegd.
98. Tot besluit van dit hoofdstuk nog één belangrijke opmerking: Er mag niet van worden uitgegaan dat iemand genoeg vrijheid heeft omdat hij dat toevallig BEWEERT. Vrijheid wordt ingeperkt door psychologische invloeden waar mensen zich niet bewust van zijn, en bovendien wordt wat mensen onder vrijheid verstaan eerder bepaald door maatschappelijke conventies dan door hun werkelijke behoeften. Zo zullen veel linksisten van het overgesocialiseerde type waarschijnlijk beweren dat de meeste mensen, zijzelf inbegrepen, te weinig gesocialiseerd zijn in plaats van te veel. Toch moet de overgesocialiseerde linksist een hoge psychische tol betalen voor zijn vergaande mate van socialisering.
99. De geschiedenis moet worden gezien als de som van twee componenten: een grillige component die bestaat uit een reeks onvoorspelbare gebeurtenissen zonder waarneembaar patroon, en een constante component die bestaat uit historische ontwikkelingen op de lange termijn. Hier houden we ons bezig met die lange-termijntrend.
100. EERSTE WETMATIGHEID. Als er een KLEINE verandering wordt doorgevoerd die de trend beïnvloedt, is het effect van die verandering bijna altijd van voorbijgaande aard — de oorspronkelijke trend wordt al snel weer zichtbaar. (Voorbeeld: een hervormingsbeweging die de bezem wil halen door politieke corruptie in de samenleving heeft zelden meer dan een korte-termijneffect; vroeg of laat leunen de hervormers weer achterover en sluipt de corruptie weer binnen. De mate van politieke corruptie in een bepaalde samenleving blijft doorgaans constant of verandert slechts langzaam mee met de evoluerende samenleving. Normaal gesproken heeft een politieke schoonmaakoperatie slechts blijvende gevolgen als er tegelijkertijd ingrijpende maatschappelijke veranderingen plaatsvinden; een KLEINE verandering in de samenleving is daarvoor niet voldoende.) Als een kleine verandering in de historische trend permanent lijkt, komt dat alleen omdat de verandering in dezelfde richting gaat als de trend, zodat de trend niet verandert, maar alleen een duwtje in de rug krijgt.
101. De EERSTE WETMATIGHEID is welhaast een tautologie. Als een trend niet stabiel is ten opzichte van kleine veranderingen, zou die trend alle kanten opgaan in plaats van een duidelijke richting te volgen; met andere woorden, het zou helemaal geen trend zijn.
102. TWEEDE WETMATIGHEID. Als er een verandering wordt doorgevoerd die groot genoeg is om de trend voorgoed om te buigen, zal die de samenleving als geheel veranderen. Met andere woorden, de samenleving is een systeem waarbinnen alle onderdelen met elkaar samenhangen, en je kunt niet een belangrijk onderdeel voorgoed veranderen zonder alle andere onderdelen ook te veranderen.
103. DERDE WETMATIGHEID. Als er een verandering wordt doorgevoerd die groot genoeg is om de trend voorgoed om te buigen, kunnen de gevolgen voor de samenleving als geheel niet vooraf worden voorspeld. (Tenzij verschillende andere samenlevingen dezelfde verandering hebben doorgemaakt en dezelfde gevolgen hebben ervaren. In dat geval valt op empirische gronden te voorspellen dat een andere samenleving die dezelfde verandering ondergaat waarschijnlijk dezelfde gevolgen zal ondervinden.)
104. VIERDE WETMATIGHEID. Een nieuw type samenleving kan niet op papier worden ontworpen. Dat wil zeggen, je kunt niet van tevoren een nieuwe samenleving uitdenken, en die dan instellen en verwachten dat alles functioneert zoals je het bedacht had.
105. De derde en de vierde wetmatigheid komen voort uit de complexiteit van menselijke samenlevingen. Een verandering in menselijk gedrag zal de economie en het leefmilieu van een samenleving beïnvloeden; de economie zal het leefmilieu beïnvloeden en andersom, en de veranderingen in de economie en het leefmilieu zullen op ingewikkelde, onvoorspelbare manieren het menselijk gedrag beïnvloeden; enzovoorts. Het netwerk van oorzaken en gevolgen is te complex om te worden ontrafeld en begrepen.
106. VIJFDE WETMATIGHEID. Mensen kiezen niet bewust en rationeel de vorm van hun samenleving. Samenlevingen ontwikkelen zich door processen van maatschappelijke evolutie die niet rationeel door mensen worden gestuurd.
107. De vijfde wetmatigheid volgt uit de andere vier.
108. Ter verduidelijking: volgens de eerste wetmatigheid kan een poging tot maatschappijhervorming in het algemeen ofwel in de richting gaan waarin de samenleving zich toch al ontwikkelt (zodat hoogstens een verandering die toch wel zou zijn opgetreden in een stroomversnelling komt) ofwel slechts een voorbijgaand effect sorteren, zodat de samenleving snel terugvalt in het oude patroon. Om een echte koerswijziging teweeg te brengen op een voor de samenleving belangrijk gebied, is hervorming onvoldoende en is revolutie vereist. (Bij een revolutie hoeft het niet per se om een gewapende opstand of om het omverwerpen van een regering te gaan.) Volgens de tweede wetmatigheid veranderen er bij een revolutie altijd meerdere aspecten van een samenleving; en volgens de derde wetmatigheid doen zich veranderingen voor die de revolutionairen nooit verwacht of gewenst hadden. Volgens de vierde wetmatigheid zal een door revolutionairen of utopisten ingesteld nieuw type samenleving nooit zo uitvallen als was gepland.
109. De Amerikaanse Revolutie is geen hiermee niet in tegenspraak. Wij zouden de Amerikaanse ‘Revolutie’ geen revolutie willen noemen maar een onafhankelijkheidsoorlog gevolgd door nogal verstrekkende politieke hervormingen. De stichters van onze natie veranderden niets aan de richting waarin de Amerikaanse samenleving zich ontwikkelde en dat was ook helemaal niet hun bedoeling. Ze ontdeden zich alleen van het vertragende effect van de Britse heerschappij op deze ontwikkeling. Hun politieke hervormingen veranderden niets aan de fundamentele trend, maar gaven de Amerikaanse politieke cultuur alleen een zetje in de richting waarin de ontwikkeling uit zichzelf al ging. De Britse samenleving, waarvan de Amerikaanse afstamt, bewoog zich al heel lang in de richting van een parlementaire democratie. En voor de Onafhankelijkheidsoorlog kenden de Amerikanen al vertegenwoordigende organen in de vorm van de koloniale assemblées. Het politieke systeem dat door de grondwet werd ingesteld was gebaseerd op het Britse systeem en op de koloniale assemblées. De aanpassingen waren uiteraard ingrijpend — het lijdt geen twijfel dat de grondleggers van de Verenigde Staten een heel belangrijke stap zetten. Maar het was een stap in de richting die de Engelssprekende wereld allang was ingeslagen. Het bewijs daarvoor is dat Groot-Brittannië en alle koloniën die merendeels door mensen van Britse afkomst werden bevolkt, uitkwamen op een systeem van volksvertegenwoordiging dat vergelijkbaar was met dat van de Verenigde Staten. Als de Founding Fathers de moed hadden verloren en de Onafhankelijkheidsverklaring niet hadden getekend, was onze huidige manier van leven niet wezenlijk anders geweest. Misschien hadden we dan wat nauwere banden met Engeland gehad, en een parlement en een minister-president in plaats van een congres en een president. Dat maakt weinig uit. Vandaar dat de Amerikaanse Revolutie niet in tegenspraak is met deze wetmatigheden, maar ze juist goed illustreert.
110. Evengoed is het wel zaak om de wetmatigheden met beleid toe te passen. Ze zijn verwoord in onnauwkeurige formuleringen, die ruimte laten voor interpretaties, en er zijn uitzonderingen te bedenken. Wij willen ze niet voorstellen als ijzeren wetten, maar als vingerwijzigingen, als gedachtenbepalende richtlijnen, die wellicht enig tegenwicht kunnen bieden aan naïeve ideeën omtrent de toekomst van de samenleving. De wetmatigheden zouden voortdurend in het achterhoofd moeten worden gehouden, en als je tot een conclusie komt die ermee in strijd is, moet je je denkproces nog eens zorgvuldig nalopen, en alleen aan je conclusie vasthouden als je daarvoor goede, gegronde redenen hebt.
111. De bovengenoemde wetmatigheden maken al enigszins duidelijk hoe verschrikkelijk moeilijk het zou zijn om het industriële systeem zodanig te hervormen dat een steeds verder gaande inperking van onze vrijheid voorkomen wordt. Sinds de Industriële Revolutie, zo niet eerder, is de tendens dat de technologie het systeem steeds meer versterkt, en dat individuele vrijheid en plaatselijke autonomie daar ernstig onder lijden. Vandaar dat elke verandering die erop gericht is om de vrijheid te behoeden voor de technologie in strijd zou zijn met een fundamentele trend in de ontwikkeling van onze samenleving. Dat betekent dat zo’n verandering ofwel van voorbijgaande aard zou zijn — en zich tegen de stroom in niet staande zou kunnen houden — ofwel sterk genoeg zou zijn om onze hele samenleving een ander karakter te geven. Dit volgt uit de eerste twee wetmatigheden. Aangezien de samenleving zou veranderen op een manier die niet vooraf kan worden voorspeld (derde wetmatigheid), zou dat bovendien een groot risico betekenen. Veranderingen die groot genoeg zijn om blijvend tot meer vrijheid te leiden, zouden niet worden ingevoerd, omdat men zich zou realiseren dat die het systeem ernstig zouden ondergraven. Dus eventuele pogingen tot hervorming zouden hoe dan ook de kracht missen om enig effect te sorteren. Zelfs als er veranderingen werden ingevoerd die groot genoeg waren om het roer echt om te gooien, zouden die worden teruggedraaid als hun ontwrichtende gevolgen aan het licht kwamen. Permanente veranderingen die tot meer vrijheid leiden kunnen daarom alleen op gang worden gebracht door personen die bereid zijn om een ingrijpende, gevaarlijke en onvoorspelbare wijziging van het gehele systeem voor lief te nemen. Met andere woorden, door revolutionairen, niet door hervormers.
112. Mensen die graag de vrijheid willen redden zonder de veronderstelde voordelen van de technologie op te offeren, zullen naïeve voorstellen doen voor een nieuw soort samenleving waarin vrijheid en technologie samen kunnen gaan. Los van het feit dat mensen die voorstellen doen zelden zeggen langs welke weg zo’n nieuwe samenleving concreet tot stand gebracht zou kunnen worden, volgt uit de vierde wetmatigheid dat zelfs als de nieuwe samenleving er zou komen, deze ten onder zou gaan, of heel anders zou uitvallen dan verwacht.
113. Alleen al op grond van heel algemene argumenten lijkt het dus zeer onwaarschijnlijk dat de samenleving dusdanig kan worden veranderd dat vrijheid en technologie met elkaar kunnen samengaan. In de volgende hoofdstukken geven we enkele meer specifieke redenen voor onze conclusie dat vrijheid en technologische vooruitgang onverenigbaar zijn.
114. Zoals al is uitgelegd in de paragrafen 65-67 en 70-73, is de hedendaagse mens gebonden aan een woud van regels en wetten, en ligt zijn lot in handen van personen die ver van hem af staan, en op wiens beslissingen hij geen invloed heeft. Hier is geen sprake van toeval of willekeur van arrogante bureaucraten. Deze situatie is noodzakelijk en onvermijdelijk in elke technologisch ontwikkelde samenleving. Het systeem MOET het gedrag van mensen streng reguleren om te kunnen functioneren. Op het werk moeten mensen doen wat hen wordt opgedragen, anders zou de productie spaak lopen. Bureaucratieën MOETEN volgens strikte regels geleid worden. Elke wezenlijke persoonlijke inbreng van laaggeplaatste bureaucraten zou het systeem ontregelen en leiden tot beschuldigingen van oneerlijkheid, als gevolg van de verschillen in de wijze waarop individuele bureaucraten hun invloed aanwenden. Het is waar dat enkele beperkingen van onze vrijheid best afgeschaft kunnen worden, maar OVER HET GEHEEL GENOMEN is de regulering van ons leven door grote organisaties noodzakelijk voor het functioneren van de industrieel-technologische samenleving. Het gevolg is dat de meerderheid van de bevolking zich machteloos voelt. Het is echter zeer wel denkbaar dat formele regels steeds meer worden vervangen door psychologische instrumenten die ervoor zorgen dat we willen wat het systeem van ons verlangt. (Propaganda (14), voorlichtingstechnieken, programma’s op het gebied van de ‘geestelijke gezondheid’, et cetera.)
115. Het systeem MOET mensen dwingen om gedragingen te vertonen die steeds verder afwijken van het natuurlijk menselijk gedragspatroon. Het systeem heeft bijvoorbeeld wetenschappers, wiskundigen en technici nodig. Zonder hen kan het niet functioneren. Er wordt daarom zware druk uitgeoefend op kinderen om in deze vakken uit te blinken. Het is onnatuurlijk dat een puber zijn tijd grotendeels doorbrengt achter een bureau met zijn neus in de boeken. Een normale puber wil vooral actief communiceren met de werkelijke wereld. Bij primitieve volkeren leren kinderen dingen die in natuurlijke harmonie zijn met natuurlijke menselijke impulsen. Bij de Amerikaanse Indianen, bijvoorbeeld, worden jongens onderricht in buiten-activiteiten — precies wat jongens leuk vinden. Maar in onze samenleving worden kinderen ertoe aangezet om zich in technische vakken te verdiepen, wat de meesten met tegenzin doen.
116. De constante druk die het systeem uitoefent om het menselijk gedrag te sturen, leidt tot een gestage toename van het aantal mensen dat zich niet kan of wil aanpassen aan de eisen van de samenleving: uitkeringstrekkers, jeugdbendeleden, sekteleden, mensen die in opstand komen tegen de overheid, saboterende milieu-activisten, randfiguren en allerlei andere mensen die ergens tegen zijn.
117. In elke technologisch geavanceerde samenleving MOET het lot van het individu afhangen van beslissingen waar hij zelf geen werkelijke invloed op heeft. Een technologische samenleving laat zich niet uitsplitsen in kleine, autonome gemeenschappen, omdat de productie afhangt van de samenwerking tussen zeer grote aantallen mensen en machines. Een dergelijke samenleving MOET strak georganiseerd zijn en er MOETEN beslissingen worden genomen die grote aantallen mensen aangaan. Als een beslissing bijvoorbeeld een miljoen mensen aangaat, heeft ieder individu door de bank genomen maar een aandeel van een miljoenste in die beslissing. In de praktijk betekent dat doorgaans dat beslissingen genomen worden door overheidsfunctionarissen of directies van grote ondernemingen, of door technisch specialisten. Maar zelfs als het publiek stemt over een beslissing is het aantal stemmers normaal gesproken zo groot dat de stem van één individu nauwelijks meetelt (17). Vandaar dat de meeste individuen niet de mogelijkheid hebben om enige meetbare invloed uit te oefenen op belangrijke beslissingen die ingrijpen in hun leven. In een technologisch ontwikkelde samenleving valt dit op geen enkele manier te verhelpen. Het systeem probeert dit probleem ‘op te lossen’ door mensen via propaganda zo ver te krijgen dat ze de beslissingen die voor hen genomen zijn ook WILLEN, maar zelfs als men er met deze ‘oplossing’ volledig in zou slagen om mensen zich beter te laten voelen, zou dat nog vernederend zijn.
118. Conservatieven en enkele anderen pleiten voor meer ‘plaatselijke autonomie’. Plaatselijke gemeenschappen hadden ooit autonomie, maar dat soort autonomie wordt almaar onmogelijker naarmate deze gemeenschappen meer verweven raken met en afhankelijk worden van grootschalige systemen zoals openbare nutsbedrijven, computernetwerken, het wegennet, de massamedia, de moderne gezondheidszorg. De autonomie wordt verder tegengewerkt door het feit dat toepassing van technologie op de ene plaats gevolgen heeft voor mensen op andere plaatsen, ver daarvandaan. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen of chemicaliën nabij een riviertje kan honderden kilometers stroomafwaarts het drinkwater vervuilen, en het broeikaseffect heeft invloed op de hele wereld.
119. Het systeem is er niet en kan er ook niet zijn om menselijke behoeften te bevredigen. Integendeel, het menselijk gedrag moet juist aangepast worden aan de behoeften van het systeem. Dit heeft niets te maken met de politieke of maatschappelijke ideologie die naar men zegt aan het technologisch systeem ten grondslag zou liggen. Het is te wijten aan de technologie zelf, omdat het systeem niet door ideologie wordt gestuurd maar door wat technisch noodzakelijk is (18). Natuurlijk bevredigt het systeem vele menselijke behoeften, maar in het algemeen slechts voorzover het systeem daar baat bij heeft. De behoeften van het systeem staan voorop, niet die van de mens. Het systeem zorgt bijvoorbeeld dat mensen te eten hebben omdat het systeem niet zou functioneren als iedereen zou verhongeren; zolang het NIET AL TE VEEL MOEITE KOST, besteedt het zeker aandacht aan de psychologische behoeften van mensen, omdat het niet kan functioneren als te veel mensen depressief of opstandig worden. Maar het systeem moet, vanwege goede, gegronde, praktische redenen, constant druk op mensen uitoefenen om hun gedrag te kneden naar de behoefte van het systeem. Stapelt het afval zich te hoog op? De overheid, de media, het onderwijssysteem, milieu-activisten, iedereen bedelft ons onder een stortvloed aan propaganda over recycling. Meer technisch personeel nodig? Het propagandakoor spoort kinderen aan om exact te kiezen. Niemand staat stil bij de vraag of het niet onmenselijk is om pubers te dwingen het grootste deel van hun tijd te spenderen aan vakken waar de meeste van hen een hekel aan hebben. Als geschoolde arbeiders hun baan kwijtraken door de technische vooruitgang en moeten worden ‘omgeschoold’, vraagt niemand of het vernederend voor hen is om van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Men neemt het gewoon voor lief dat iedereen moet buigen voor wat technisch noodzakelijk is, en daar zijn ook goede redenen voor: als de menselijke behoeften belangrijker waren dan wat technisch noodzakelijk is, zouden er economische problemen ontstaan, werkloosheid, tekorten en erger. Wat ‘geestelijke gezondheid’ is, wordt in onze samenleving grotendeels bepaald door de mate waarin een individu zich gedraagt overeenkomstig de behoeften van het systeem, en dat doet zonder tekenen van stress te vertonen.
120. Er worden wel pogingen gedaan om binnen het systeem ruimte te scheppen voor zingeving en autonomie, maar die werken hooguit op de lachspieren. Zo liet een onderneming iedere werknemer een eigen catalogus maken, in plaats van hen een bepaald deel van een catalogus te laten samenstellen; en dat moest hen dan het gevoel geven dat ze zinvol en doelgericht bezig waren. Sommige ondernemingen hebben geprobeerd om hun werknemers meer autonomie te geven in hun werk, maar om praktische redenen is dit meestal maar beperkt mogelijk, en in ieder geval zal de autonomie van een werknemer zich nooit uitstrekken tot de uiteindelijke doelen — hun ‘autonome’ inspanningen kunnen nooit gericht zijn op doelen die ze zelf kiezen, alleen op doelen die hun werkgever kiest, zoals het voortbestaan en de groei van de onderneming. Een bedrijf zou binnen de kortste keren over de kop gaan als het zijn werknemers vrij liet begaan. Ook binnen een socialistisch systeem moeten de arbeiders in iedere onderneming hun inspanningen richten op de doelstellingen van die onderneming, anders is de onderneming geen bruikbaar onderdeel van het systeem. Nogmaals, om puur technische redenen is het in de industriële samenleving voor de meeste individuen of kleine groepen niet mogelijk om een grote mate van autonomie te genieten. Zelfs de kleine ondernemer heeft gewoonlijk maar weinig autonomie. Afgezien van de noodzaak van overheidsregulering is hij gebonden door het gegeven dat hij in het economisch systeem moet passen en zich moet conformeren aan de eisen van dat systeem. Als iemand bijvoorbeeld een nieuwe technologie ontwikkelt, is het vaak zo dat de kleine ondernemer die technologie moet gebruiken om te kunnen mee concurreren, of hij wil of niet.
121. Een andere reden waarom de industriële samenleving niet kan worden hervormd ten faveur van de vrijheid, is dat de moderne technologie een gesloten systeem is, waarbinnen alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn. Je kunt je niet van de ‘slechte’ kanten ontdoen en alleen de goede kanten behouden. Neem bijvoorbeeld de moderne geneeskunde. Vooruitgang in de medische wetenschap hangt af van vooruitgang in de scheikunde, natuurkunde, biologie, informatica en andere disciplines. Voor geavanceerde medische behandelingen is dure, technologisch hoogwaardige apparatuur nodig, die alleen ontwikkeld kan worden in een technologisch vooruitstrevende, welvarende samenleving. Het zal duidelijk zijn dat wezenlijke vooruitgang in de geneeskunde onmogelijk is zonder het gehele technologisch systeem en alles wat daarmee samenhangt.
122. Zelfs als de geneeskunde zich kon blijven ontwikkelen zonder de rest van het technologisch systeem, zou dat op zichzelf al bepaalde kwalijke gevolgen hebben. Stel bijvoorbeeld dat men een manier vindt om suikerziekte te genezen. Mensen met een genetische aanleg voor suikerziekte zullen dan net zoveel kans hebben om te overleven en zich voort te planten als ieder ander. Van natuurlijke selectie tegen de genen voor suikerziekte is dan geen sprake meer, zodat die genen zich over de hele bevolking kunnen verspreiden. (Wellicht gebeurt dat nu ook al enigszins, want suikerziekte is weliswaar ongeneeslijk, maar kan wel in de hand worden gehouden met behulp van insuline.) Hetzelfde zal gebeuren met vele andere ziekten waarbij het aantal mensen dat er vatbaar voor is toeneemt als de bevolking genetisch achteruitgaat. De enige oplossing daarvoor is een of andere vorm van eugenetica, of vergaande genetische manipulatie, zodat de mens in de toekomst niet langer een schepping is van de natuur, het toeval of God (afhankelijk van je godsdienstige of filosofische overtuiging), maar een fabricaat.
123. Als je vindt dat de grote boze overheid zich NU al te veel met je leven bemoeit, wacht dan maar eens tot de overheid het genetisch gestel van je kinderen gaat reguleren. Een dergelijk ingrijpen zal onvermijdelijk volgen op de introductie van genetische manipulatie bij mensen, omdat de gevolgen van ongereglementeerde genetische manipulatie rampzalig zouden zijn (19).
124. De gebruikelijke reactie op zulke bezwaren is om over ‘medische ethiek’ te beginnen. Maar ethische richtlijnen zouden nooit gebruikt worden om de vrijheid te beschermen als de vooruitgang der geneeskunde in het geding is; ze zouden de toestand alleen maar erger maken. Ethische richtlijnen voor genetische manipulatie zouden in de praktijk gebruikt worden om het genetisch gestel van mensen te reguleren. Iemand (in de meeste gevallen iemand uit de hogere middenklasse) zou besluiten dat die en die toepassingen van genetische manipulatie ‘ethisch’ zouden zijn en andere niet, wat erop neerkomt dat zij hun eigen waarden opleggen aan het genetisch gestel van de bevolking als geheel. Zelfs als ethische richtlijnen volledig democratisch tot stand zouden komen, dan nog zouden de waarden van de meerderheid worden opgelegd aan minderheden met een heel andere mening over wat ‘ethisch’ gebruik van genetische manipulatie inhoudt. De enige ethische richtlijn die de vrijheid daadwerkelijk zou beschermen, is een richtlijn die ELKE vorm van genetische manipulatie bij mensen verbiedt, en je kunt er zeker van zijn dat er nooit een dergelijke ethische richtlijn zal worden ingesteld in een technologische samenleving. Een richtlijn die genetische manipulatie maar zeer beperkt toelaat, zal nooit lang standhouden. De verleiding van de enorme mogelijkheden die de biotechnologie biedt zou onweerstaanbaar zijn, te meer daar de meeste mensen menen dat de meeste toepassingen duidelijk en onmiskenbaar goed zijn (uitbanning van lichamelijke en geestesziekten, mensen de benodigde vermogens geven om vooruit te komen in de hedendaagse wereld). Het is onvermijdelijk dat genetische manipulatie uitgebreid zal worden toegepast, maar alleen voorzover dat verenigbaar is met de behoeften van het industrieel-technologisch systeem (20).
125. Het is onmogelijk een DUURZAAM compromis te sluiten tussen technologie en vrijheid, omdat de technologie in onze samenleving veel meer macht heeft en de vrijheid steeds verder terugdringt door HERHAALDE compromissen. Je kunt het vergelijken met twee buren die in het begin evenveel land bezitten, maar waarvan er een machtiger is dan de ander. De machtige eist een deel van het land van de ander op. De zwakke weigert. De machtige zegt: ‘Goed, dan sluiten we een compromis. Geef me de helft van waar ik om vroeg.’ De zwakke kan weinig anders dan toegeven. Enige tijd later eist de machtige buurman weer een stuk land op, weer wordt er een compromis gesloten, enzovoorts. Door de zwakke partij een lange reeks compromissen op te dringen, krijgt de machtige uiteindelijk al het land. Zo gaat het ook bij het conflict tussen technologie en vrijheid.
126. We zullen uitleggen waarom de technologie een sterkere positie inneemt in de samenleving dan het streven naar vrijheid.
127. Een technologische ontwikkeling die geen bedreiging lijkt te vormen voor de vrijheid, blijkt daar later vaak een zeer grote bedreiging voor te zijn. Neem het gemotoriseerd vervoer. Een voetganger kon vroeger gaan of staan waar hij wilde in zijn eigen tempo en zonder zich aan verkeersregels te hoeven storen, en hij was niet afhankelijk van technologische hulpmiddelen. Toen er motorvoertuigen werden ingevoerd, leken die de vrijheid van de mens te vergroten. Ze ontnamen de voetganger zijn vrijheid niet, je hoefde geen auto te hebben als je dat niet wilde, en wie wel besloot om een auto te kopen kon veel sneller reizen dan iemand die liep. De invoering van gemotoriseerd vervoer veranderde de samenleving echter al snel: de bewegingsvrijheid van de mens werd enorm ingeperkt. Toen auto’s talrijk werden, moest men hun gebruik steeds meer aan regels onderwerpen. Vooral in dichtbevolkte gebieden kun je met een auto niet gaan en staan waar je wilt in je eigen tempo. Je bewegingen worden bepaald door de verkeersstroom en door allerlei verkeersregels. Je bent gebonden aan allerlei verplichtingen: voorwaarden waar je aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor een rijbewijs, rij-examen, kentekenregistratie, verzekering, periodieke keuring van je auto, afbetaling van de aanschafprijs. Bovendien is het gebruik van gemotoriseerd vervoer niet langer een vrije keuze. Sinds de invoering van gemotoriseerd vervoer is de inrichting van de steden zodanig veranderd dat de meeste mensen niet langer op loopafstand wonen van werk, winkels en recreatiemogelijkheden, zodat ze zich wel per auto MOETEN verplaatsen. Anders moeten ze gebruik maken van het openbaar vervoer, en in dat geval hebben ze nog minder bewegingsvrijheid dan wanneer ze auto rijden. Zelfs de vrijheid van de voetganger is nu sterk aan banden gelegd. In de stad moet hij voortdurend stoppen en wachten voor verkeerslichten die vooral zijn bedoeld om het autoverkeer van dienst te zijn. Buiten de bebouwde kom is het vanwege het autoverkeer gevaarlijk en onaangenaam om over de weg te lopen. (Nog even terug naar de belangrijke stelling waarvoor het voorbeeld van het gemotoriseerd verkeer als illustratie diende: als er een nieuw stuk techniek wordt gepresenteerd als iets waar een individu al dan niet voor kan kiezen, hoeft dat niet per se een vrije keuze te BLIJVEN. In veel gevallen verandert de nieuwe technologie de samenleving zodanig dat mensen op den duur GEDWONGEN worden er gebruik van te maken.)
128. Hoewel de technologische vooruitgang IN ZIJN GEHEEL voortdurend onze vrijheid inperkt, heeft iedere nieuwe technische vinding AFZONDERLIJK wel iets aantrekkelijks. Elektriciteit, sanitaire voorzieningen binnenshuis, snelle communicatie over grote afstanden…wat kun je daar nu tegen hebben? En er valt ook weinig in te brengen tegen elk van de talloze andere technische ontwikkelingen waar de moderne samenleving zijn bestaan aan dankt. Het zou bijvoorbeeld absurd zijn geweest om je tegen de invoering van de telefoon te hebben verzet. Deze uitvinding bood veel voordelen en geen nadelen. Maar zoals we in paragraaf 59-76 al hebben uitgelegd, hebben al deze technische ontwikkelingen tezamen gezorgd voor een wereld waarin het lot van de gemiddelde mens niet langer in zijn eigen handen ligt, of in de handen van zijn buren en vrienden, maar in die van politici, grote ondernemers en onbereikbare, anonieme technici en bureaucraten op wie hij als individu geen enkele invloed heeft (21). Dit proces zal in de toekomst worden voortgezet. Neem nu genetische manipulatie. Er zullen zich maar weinig mensen verzetten tegen de invoering van een genetische techniek waarmee een erfelijke ziekte kan worden uitgebannen. Zo’n techniek richt op het eerste gezicht geen kwaad aan en voorkomt een hoop ellende. Maar als je een groot aantal genetische verbeteringen doorvoert wordt de mens meer een nijverheidsproduct dan een vrije schepping van het toeval (of van God, of wat dan ook, afhankelijk van je geloofsovertuiging).
129. Een andere reden voor de grote invloed van technologie in het maatschappelijke krachtenveld is dat de technologische vooruitgang binnen de context van een bepaalde samenleving maar één richting op gaat; er is geen weg terug. Als een technologische innovatie eenmaal is ingevoerd, worden mensen er normaal gesproken afhankelijk van, behalve als er iets nog geavanceerder voor in de plaats komt. Niet alleen worden mensen als individuen afhankelijk van een nieuw stuk technologie, het gaat nog verder, het systeem als geheel wordt er afhankelijk van. (Stel je voor wat er zou gebeuren met het systeem als er bijvoorbeeld geen computers meer waren.) Daarom kan het systeem maar één kant op: nog verder gaande technologisering. De technologie dwingt de vrijheid herhaaldelijk om een stap terug te doen — zolang het technologisch systeem tenminste niet in zijn geheel omver wordt geworpen.
130. De technologie ontwikkelt zich met een enorme snelheid en bedreigt de vrijheid in een heleboel verschillende opzichten tegelijk (hoge bevolkingsdichtheid, regels en voorschriften, toenemende afhankelijkheid van individuen van grote organisaties, propaganda en andere psychologische technieken, genetische manipulatie, aantasting van privacy door camerabewaking en computers, et cetera.) Om ÉÉN van deze bedreigingen van de vrijheid het hoofd te kunnen bieden, zou al een lange, zware strijd nodig zijn. Degenen die voor de vrijheid opkomen, kunnen niet op tegen het enorme aantal nieuwe aanvallen en de snelheid waarmee ze worden ingezet; daardoor wekken ze alleen nog maar medelijden en is er geen sprake meer van verzet. Het heeft geen enkele zin om elk van de bedreigingen afzonderlijk te bestrijden. Het enige wat nog hoop biedt is om het technologisch systeem als geheel te bestrijden; maar dan praten we over revolutie, niet over hervorming.
131. Mensen die specialistisch werk doen waar je bepaalde technieken voor moet beheersen, gaan meestal zozeer op in hun werk (hun surrogaat-activiteit) dat ze als dat werk botst met de vrijheid, vrijwel altijd kiezen voor hun specialistische werk. Dat is duidelijk het geval bij wetenschappers, maar ook elders komt het voor: opvoedkundigen, humanitaire instellingen, milieu-organisaties hebben geen moeite met het gebruik van propaganda of andere psychologische technieken om hun lovenswaardige doeleinden dichterbij te brengen. Ondernemingen en overheidsinstellingen schrikken er niet voor terug om desgewenst informatie over individuen te vergaren zonder acht te slaan op hun recht op privacy. Politie en justitie vinden het vaak maar lastig om rekening te moeten houden met de grondrechten van verdachten, en vaak ook van volkomen onschuldige personen, en stellen alles in het werk om deze rechten legaal (en soms illegaal) in te perken of te omzeilen. Het merendeel van deze opvoedkundigen, ambtenaren en wetsdienaren gelooft in vrijheid, privacy en grondwettelijke rechten, maar als dat botst met hun werk, vinden ze hun werk meestal belangrijker.
132. Het is bekend dat mensen in het algemeen beter werk afleveren en minder snel opgeven als ze een beloning nastreven dan wanneer ze hun best moeten doen om een straf of iets anders negatiefs te vermijden. Wetenschappers en andere technisch specialisten halen hun motivatie voornamelijk uit de voordelen die hun werk hun oplevert. Maar wie zich keert tegen aantasting van de vrijheid door technologie doet zijn best om een negatief resultaat te voorkomen, met als gevolg dat er maar weinigen zijn die zich onversaagd aan deze ondankbare taak wijden. Als hervormers ooit één duidelijke overwinning zouden boeken die een stevige barrière zou lijken op te werpen tegen een verdere afkalving van de vrijheid als gevolg van de technologische vooruitgang, zou bij de meesten de aandacht verslappen en verschuiven naar aangenamere activiteiten. Maar de wetenschappers zouden blijven doorwerken in hun laboratoria, en de technologie zou zich blijven ontwikkelen en ondanks allerlei barrières manieren vinden om meer en meer greep op mensen te krijgen, en ze almaar afhankelijker te maken van het systeem.
133. Welke maatregelen een samenleving ook neemt, of het nu om wetten, instituties, gewoonten of ethische richtlijnen gaat, ze kunnen nooit voor een permanente bescherming tegen de technologie zorgen. We weten uit de geschiedenis dat al dat soort maatregelen van voorbijgaande aard zijn; op den duur veranderen of verdwijnen ze allemaal. Maar technologische ontwikkelingen zijn binnen een bepaalde samenleving permanent. Stel bijvoorbeeld dat een samenleving met bepaalde maatregelen zou voorkomen dat genetische manipulatie op mensen wordt toegepast, of toepassingen zou voorkomen die de vrijheid en de waardigheid bedreigen. De technologie zou op de loer blijven liggen. Vroeg of laat zou de maatregel onhoudbaar worden. Waarschijnlijk al vroeg, gezien het tempo waarin onze samenleving verandert. Dan zou genetische manipulatie onze vrijheid beginnen aan te tasten, en deze aantasting zou onomkeerbaar zijn (tenzij de technologische beschaving zelf ineenstort). Wie nog illusies koesterde om iets structureels te kunnen bereiken met behulp van bepaalde overheidsmaatregelen, moet inmiddels beter weten, gezien de huidige ontwikkelingen in de milieuwetgeving. Een paar jaar geleden leek het er nog op dat er onneembare wettelijke barrières waren opgeworpen, die tenminste ENKELE van de ergste vormen van milieuvervuiling konden voorkomen. Nu de politieke wind even uit een andere richting waait, beginnen die barrières weer af te brokkelen.
134. Om alle bovengenoemde redenen heeft de technologie veel meer invloed op de samenleving dan het streven naar vrijheid. Maar op deze vaststelling moet een belangrijke voorbehoud worden gemaakt. Het ziet ernaar uit dat het industrieel-technologisch systeem in de komende decennia sterk onder druk zal komen te staan als gevolg van economische en milieuproblemen, en vooral door problemen die met het menselijk gedrag samenhangen (vervreemding, rebellie, agressie, een scala aan sociale en psychische problemen). We hopen dat deze druk die het systeem waarschijnlijk te verduren krijgt ervoor zal zorgen dat het ineenstort, of in ieder geval dusdanig verzwakt dat er een revolutie uitbreekt die slaagt, want dat zou het bewijs zijn dat het streven naar vrijheid sterker is dan de technologie.
135. In paragraaf 125 hebben we de analogie gebruikt van de zwakke buurman die berooid achterblijft nadat een sterke buurman hem al zijn land heeft afgenomen door hem een reeks compromissen op te dringen. Maar stel nu eens dat de sterke buurman ziek wordt, zodat hij zich niet kan verdedigen. De zwakke buurman kan de sterke dwingen hem zijn land terug te geven, of hij kan hem doden. Als hij de sterke man laat overleven en hem alleen dwingt om zijn land terug te geven, is hij dom, want als de sterke man weer beter is zal hij opnieuw al het land voor zich opeisen. Het enige verstandige alternatief voor de zwakke man is om de sterke te doden nu hij de kans krijgt. Zo moeten we ook het industrieel systeem vernietigen als het ziek is. Als we een compromis sluiten en het van zijn ziekte laten herstellen, zal het op den duur aan al onze vrijheid een eind maken.
136. Mocht er nog iemand zijn die denkt dat het systeem zodanig hervormd kan worden dat de vrijheid wordt beschermd tegen de technologie, dan moet die persoon wel bedenken hoe klunzig en met hoe weinig resultaat onze samenleving andere sociale problemen te lijf is gegaan die veel eenvoudiger en grijpbaarder zijn. Problemen die het systeem niet tot staan heeft kunnen brengen, zijn onder andere: de aantasting van het milieu, politieke corruptie, drugssmokkel en geweld in huiselijke kring.
137. Neem nu de milieuproblematiek. Het is duidelijk welke waarden hier met elkaar botsen: wat nu economisch goed uitkomt staat tegenover het behoud van een deel van onze natuurlijke hulpbronnen voor onze kleinkinderen (22). Maar over dit onderwerp komen de machthebbers alleen maar met blabla en rookgordijnen, niet met een duidelijk, consistent actieplan. En intussen blijven we milieu-problemen opstapelen waar onze kleinkinderen maar mee moeten leven. Pogingen om het milieuvraagstuk aan te pakken monden uit in conflicten en compromissen tussen verschillende stromingen, waarvan nu eens de ene en dan weer de andere overheerst. De teneur van die conflicten verandert mee met de schommelingen van de publieke opinie. Dat is geen rationeel proces, en geen aanpak waarmee het probleem tijdig en voorgoed zal worden opgelost. Als grote maatschappelijke problemen al worden ‘opgelost’, gebeurt dat zelden of nooit door middel van een rationeel, uitgewerkt plan. Ze verdwijnen gewoon vanzelf door een proces waarbij verschillende rivaliserende groepen die hun eigen (meestal korte-termijn)belang nastreven (23) uiteindelijk (meestal op goed geluk) komen tot een min of meer stabiele modus vivendi. Gezien de wetmatigheden die we in paragraaf 100-106 hebben geformuleerd valt het te betwijfelen of rationele lange-termijnplanning voor een samenleving OOIT goed kan werken.
138. Het is dan ook duidelijk dat de menselijke soort hooguit een beperkt vermogen heeft om maatschappelijke problemen op te lossen, zelfs als ze vrij ongecompliceerd zijn. Hoe moet de mens dan een oplossing vinden voor een veel ingewikkelder en subtieler probleem: zorgen dat vrijheid en technologie kunnen samengaan? De technologie biedt duidelijke materiële voordelen. Vrijheid blijft daarentegen een abstractie die voor verschillende mensen verschillende betekenissen heeft, en het verlies aan vrijheid wordt gemakkelijk verdoezeld met propaganda en mooie praatjes.
139. En vergeet dit belangrijke verschil niet: het is voorstelbaar dat (bijvoorbeeld) onze milieuproblemen op een dag worden geregeld aan de hand van een rationeel, uitgewerkt plan, maar als dat gebeurt is het alleen omdat het op den duur in het belang van het systeem is om deze problemen op te lossen. Maar het is NIET in het belang van het systeem om de vrijheid te handhaven, of de autonomie van kleine groepen. Integendeel, het is in het belang van het systeem om zoveel mogelijk greep te krijgen op het menselijk gedrag (24). Dus terwijl het systeem uit praktische overwegingen op den duur gedwongen kan worden om milieuproblemen op rationele, verstandige wijze te benaderen, zal het systeem uit even praktische overwegingen gedwongen zijn om het menselijk gedrag nog strikter te reguleren (liefst op indirecte wijze, om zo de inbreuk op de vrijheid te verhullen). We staan niet alleen in deze opvatting. Vooraanstaande sociale wetenschappers (zoals James Q. Wilson) wijzen erop hoe belangrijk het is om mensen effectiever te ‘socialiseren’.
140. We hopen de lezer ervan te hebben overtuigd dat het systeem niet zodanig kan worden hervormd dat vrijheid en technologie kunnen samengaan. De enige uitweg is om het industrieel-technologisch systeem maar helemaal van de hand te doen. Dat betekent revolutie; niet noodzakelijkerwijs een gewapende opstand, maar in ieder geval wel een ingrijpende en fundamentele verandering van het karakter van de samenleving.
141. Mensen zijn geneigd te denken dat een revolutie veel moeilijker tot stand komt dan een hervorming, omdat revolutie een veel grotere verandering behelst. Maar in feite is revolutie onder bepaalde omstandigheden veel gemakkelijker dan hervorming. Dat komt omdat een revolutionaire beweging een veel grotere betrokkenheid bij mensen kan oproepen een hervormingsbeweging. Een hervormingsbeweging biedt alleen uitzicht op oplossing van een bepaald maatschappelijk probleem. Een revolutionaire beweging belooft alle problemen in één keer op te lossen en een hele nieuwe wereld te creëren; dat is het soort ideaal waarvoor mensen grote risico’s willen nemen en grote offers willen brengen. Om die redenen zou het veel gemakkelijker zijn om het hele technologisch systeem omver te werpen dan om effectieve, permanente beperkingen op te leggen aan de ontwikkeling of de toepassing van willekeurig welk aspect van de technologie, bijvoorbeeld genetische manipulatie. Als de omstandigheden er rijp voor zijn zullen grote groepen mensen zich vol overgave wijden aan een revolutie tegen het industrieel-technologisch systeem. Zoals we in paragraaf 132 al stelden, proberen hervormers door bepaalde aspecten van de technologie in toom te houden een negatief resultaat te vermijden. Maar revolutionairen hebben een aansprekende beloning in het verschiet — verwezenlijking van hun revolutionaire visie — en zetten zich daarom meer in en geven het minder snel op dan hervormers.
142. Hervormingen worden altijd beteugeld door de angst voor pijnlijke gevolgen als veranderingen te ver gaan. Maar als de revolutionaire koorts een samenleving eenmaal in haar greep houdt, zijn mensen bereid om de vreselijkste ontberingen te lijden voor de goede zaak. Dat bleek duidelijk in de Franse en de Russische Revolutie. Het mag dan zo zijn dat in dergelijke gevallen slechts een minderheid van de bevolking zich echt voor de revolutie inzet, maar deze minderheid is groot en actief genoeg om de dominante kracht in de samenleving te worden. We komen terug op revolutie in paragraaf 180-205.
143. Vanaf het begin van de beschaving hebben georganiseerde samenlevingen mensen onder druk moeten zetten om het maatschappelijk organisme te kunnen laten functioneren. De wijze waarop dit gebeurt verschilt sterk van samenleving tot samenleving. Soms gaat het om fysieke drukmiddelen (gebrek aan goede voeding, te zware lichamelijke arbeid, milieuverontreiniging), soms om psychologische (lawaai, veel mensen dicht op elkaar laten leven, mensen dwingen om hun gedrag aan te passen aan de eisen van de samenleving). De menselijke natuur is altijd min of meer stabiel geweest; of is in ieder geval altijd binnen bepaalde marges gebleven. Daardoor zijn er altijd grenzen geweest aan wat samenlevingen van mensen konden vragen. Als de grens van wat mensen kunnen verdragen wordt overschreden, loopt de zaak uit de hand: of opstand, of criminaliteit, of corruptie, of ontduiking van werk, of depressiviteit en andere geestelijke problemen, of een verhoogd sterftecijfer, of een verlaagd geboortecijfer of iets anders, zodat de samenleving ofwel instort, ofwel te inefficiënt gaat functioneren en (snel of geleidelijk, door verovering, uitputting of evolutie) wordt vervangen door een efficiënter type samenleving (25).
144. De menselijke natuur heeft dus in het verleden grenzen gesteld aan de ontwikkeling van samenlevingen. Er kon slechts zoveel van mensen gevraagd worden, en niet meer. Maar dat is nu misschien wel aan het veranderen, omdat de moderne technologie werkt aan methoden om mensen bij te werken.
145. Stel je een samenleving voor die mensen overlevert aan omstandigheden waardoor ze vreselijk ongelukkig worden, en hun vervolgens een pilletje geeft om hun ongeluk weg te nemen. Science fiction? Tot op zekere hoogte komt dat al voor in onze eigen samenleving. Het is bekend dat het aantal gevallen van klinische depressiviteit de afgelopen decennia sterk is toegenomen. Wij denken dat dat komt omdat er iets mis is met het machtsproces, zoals we hebben uitgelegd in paragraaf 59-76. Maar zelfs als we het mis hebben, is de toename van depressiviteit hoe dan ook het gevolg van EEN OF MEER omstandigheden in de hedendaagse samenleving. In plaats van de omstandigheden weg te nemen waardoor mensen depressief worden, geeft de moderne samenleving hun antidepressiva. In feite dienen die antidepressiva dus om iemands innerlijk zodanig bij te werken dat hij sociale omstandigheden kan verdragen die hij normaal gesproken ondraaglijk vindt. (Ja, we weten dat depressiviteit vaak een zuiver erfelijke oorsprong heeft. We hebben het hier over die gevallen waarin de omgeving de bepalende factor is.)
146. Medicijnen die de geest beïnvloeden zijn maar één voorbeeld van de methoden die de moderne samenleving ontwikkelt om menselijk gedrag te sturen. We zullen er nog een paar onder de loep nemen.
147. Om te beginnen zijn dat de technieken voor bewaking en beveiliging. In de meeste winkels en op veel andere plaatsen worden er tegenwoordig verborgen videocamera’s gebruikt. Met behulp van computers worden grote hoeveelheden informatie over individuen opgeslagen en bewerkt. Met de zo verkregen informatie wordt fysieke dwang (wetshandhaving) een stuk effectiever (26). Daarnaast heb je de propagandamethoden, waarvoor de massamedia heel bruikbaar zijn. Er zijn goed werkende technieken ontwikkeld om verkiezingen te winnen, producten te verkopen, de publieke opinie te beïnvloeden. De amusementssector vormt een belangrijk psychologisch instrument voor het systeem, wellicht zèlfs als er veel seks en geweld wordt voorgeschoteld. Amusement biedt de moderne mens een onontbeerlijke ontsnappingsmogelijkheid. In beslag genomen door televisie, video’s enzovoorts, is hij even verlost van de stress, de zorgen, de frustratie, de onvrede. Bij veel primitieve volkeren kunnen mensen als ze geen werk te doen hebben, rustig uren aan een stuk niks zitten doen, omdat ze vrede hebben met zichzelf en met hun wereld. Maar de meeste moderne mensen moeten voortdurend worden beziggehouden of vermaakt, anders ‘vervelen’ ze zich, d.w.z. ze worden kriebelig, onrustig, geïrriteerd.
148. Andere technieken gaan nog verder dan de voorgaande. Opvoeding is niet meer simpelweg een kwestie van een kind een pak voor zijn broek geven als hij zijn les niet kent, of een schouderklopje als hij zijn les wel kent. Het is een wetenschappelijke techniek aan het worden om de ontwikkeling van het kind te sturen. Sylvan Learning Centers is er bijvoorbeeld uitstekend in geslaagd om kinderen te motiveren om te leren en ook op veel gewone scholen wordt met enig succes gebruik gemaakt van psychologische technieken. Ouders krijgen onderricht in ‘ouderschaps’-technieken, die erop gericht zijn om kinderen de fundamentele waarden van het systeem te laten overnemen en zich te leren gedragen volgens de wensen van het systeem. Programma’s voor de ‘geestelijke gezondheid’, ‘interventie’-technieken, psychotherapie, enzovoorts moeten zogenaamd ten goede komen aan het individu, maar in de praktijk worden ze meestal gebruikt om individuen te laten denken en zich te laten gedragen zoals het systeem vereist. (Dat is geen tegenstelling; een individu wiens instelling of gedrag hem in conflict brengt met het systeem, staat tegenover een overmacht. Hij kan zich er ook niet aan onttrekken, dus hij zal waarschijnlijk last krijgen van stress, frustratie, defaitisme. Hij heeft het veel gemakkelijker als hij denkt en zich gedraagt zoals het systeem vereist. In die zin handelt het systeem voor de bestwil van het individu als het hem hersenspoelt tot inschikkelijkheid.) Kindermishandeling wordt in zijn ergste en duidelijkste vormen door de meeste, zo niet alle culturen afgewezen. Een kind pijnigen vanwege een kleinigheid of zonder reden stuit vrijwel iedereen tegen de borst. Maar veel psychologen hanteren een veel ruimere definitie van mishandeling. Is een pak slaag, als onderdeel van een rationeel en consistent tuchtsysteem, een vorm van mishandeling? Doorslaggevend voor het antwoord zal zijn of slaan in de meeste gevallen gedrag oplevert waarmee een persoon in het bestaande maatschappelijk systeem ingepast kan worden. In de praktijk verstaat men onder ‘mishandeling’ meestal elke opvoedingsmethode die gedrag oplevert dat het systeem slecht uitkomt. Dus programma’s ter voorkoming van ‘kindermishandeling’ die verder gaan dan het voorkomen van duidelijke, zinloze wreedheid, richten zich op het sturen van menselijk gedrag door het systeem.
149. Naar we aannemen zullen psychologische technieken voor sturing van menselijk gedrag door onderzoek steeds effectiever worden. Maar we achten het onwaarschijnlijk dat psychologische technieken alleen afdoende zijn om mensen aan te passen aan het type samenleving dat door de technologie wordt gecreëerd. Er zullen waarschijnlijk biologische methoden moeten worden gebruikt. We hebben in dit verband al verwezen naar het gebruik van medicijnen. De neurologie biedt wellicht andere ingangen om de menselijke geest bij te werken. Genetische manipulatie van mensen is al in opkomst in de vorm van ‘gentherapie’, en er is geen reden om aan te nemen dat dergelijke methoden op den duur niet zullen worden gebruikt voor het bijwerken van die aspecten van het lichaam die het geestelijk functioneren beïnvloeden.
150. Zoals we in paragraaf 134 al vermeldden, gaat de industriële samenleving waarschijnlijk een periode van grote spanningen tegemoet, deels vanwege problemen die het menselijk gedrag betreffen, deels door problemen op het gebied van de economie en het milieu. En een aanzienlijk deel van deze laatste problemen vloeit voort uit het gedrag van mensen. Vervreemding, gebrek aan zelfrespect, depressiviteit, tegendraadsheid, opstandigheid; kinderen die niet willen leren, jeugdbendes, drugsgebruik, verkrachting, kindermishandeling, andere misdaden, onveilig vrijen, zwangerschap bij scholieren, bevolkingsgroei, politieke corruptie, rassenhaat, rivaliteit tussen etnische groepen, scherpe ideologische conflicten (voor of tegen abortus), politiek extremisme, terrorisme, sabotage, antiregeringsgezinde groepen, rancuneuze groepen. Dat zijn allemaal bedreigingen voor het voortbestaan van het systeem. Het systeem zal GEDWONGEN zijn om ieder bruikbaar middel aan te wenden om het menselijk gedrag te sturen.
151. De sociale ontwrichting die je tegenwoordig ziet, komt zeker niet uit de lucht vallen. Die moet wel het gevolg zijn van de leefomstandigheden waaraan het systeem de mensen onderwerpt. (Naar onze overtuiging is de belangrijkste van deze omstandigheden een verstoord machtsproces.) Als het systeem erin slaagt om voldoende greep te krijgen op het menselijk gedrag om zijn eigen voortbestaan veilig te stellen, zal er een nieuwe keerpunt in de geschiedenis van de mensheid zijn bereikt. Waar voorheen door de grenzen aan wat mensen kunnen verdragen grenzen werden gesteld aan de ontwikkeling van samenlevingen (zoals we hebben uitgelegd in paragraaf 143-144), zal de industrieel-technologische samenleving deze grenzen kunnen overschrijden door mensen bij te werken, hetzij met psychologische methoden, hetzij met biologische methoden, hetzij met een combinatie daarvan. In de toekomst zullen maatschappelijke systemen niet worden aangepast aan de behoeften van mensen. In plaats daarvan zal de mens worden aangepast aan de behoeften van het systeem (27).
152. In het algemeen zal de technologische sturing van menselijk gedrag niet worden ingevoerd met totalitaire bedoelingen, of zelfs niet vanuit een bewuste wens om de menselijke vrijheid te beknotten (28). Elke nieuwe stap waarmee de maakbaarheid van de menselijke geest wordt versterkt, zal worden gezet als rationele reactie op een probleem waar de samenleving voor staat: alcoholisme genezen, de misdaadcijfers omlaag brengen, jongeren ertoe aanzetten om exact te kiezen. In veel gevallen zal er een humanitaire rechtvaardiging voor zijn. Als een psychiater bijvoorbeeld een depressieve patiënt een antidepressivum voorschrijft, bewijst hij dit individu duidelijk een dienst. Het zou onmenselijk zijn om iemand een medicijn te onthouden dat hij nodig heeft. Als ouders hun kinderen naar Sylvan Learning Centers sturen om ze enthousiasme voor school te laten aanpraten, doen ze dat uit bezorgdheid over het welzijn van die kinderen. Misschien zouden sommige van die ouders wel willen dat je geen specialistische opleiding nodig had om een baan te vinden, en dat hun kind niet hoefde te worden gehersenspoeld om een computer-nerd te worden. Maar wat moeten ze? Zij kunnen de samenleving niet veranderen, en hun kind zou werkloos kunnen worden als hij niet over bepaalde vaardigheden beschikt. Dus dan sturen ze hem naar Sylvan.
153. Zo wordt de sturing van menselijk gedrag dus niet ingevoerd door een weloverwogen besluit van de autoriteiten, maar door een proces van maatschappelijke evolutie (maar wel SNELLE evolutie). Dat proces kan onmogelijk worden tegengegaan, omdat iedere ontwikkeling op zichzelf beschouwd gunstig zal lijken; of zal het kwaad dat wordt aangericht door de betreffende ontwikkeling gunstig lijken; of in ieder geval zal het kwaad dat wordt aangericht door de betreffende ontwikkeling minder erg lijken dan de vermeende gevolgen van het achterwege laten van die ontwikkeling (zie paragraaf 127). Propaganda wordt bijvoorbeeld vaak voor goede doelen ingezet, zoals het tegengaan van kindermishandeling of rassenhaat (14). Seksuele voorlichting op school is zeker nuttig, maar heeft (voorzover geslaagd) wel tot gevolg dat de verantwoordelijkheid voor seksuele vorming aan het gezin wordt ontnomen en wordt overgedragen aan de staat, in dit geval vertegenwoordigd door het schoolsysteem.
154. Stel dat er een biologische eigenschap wordt ontdekt die de kans vergroot dat een kind crimineel wordt en dat deze eigenschap met een of andere gentherapie kan worden weggenomen (29). Natuurlijk zullen de meeste ouders met kinderen die deze eigenschap hebben, hen deze therapie willen laten ondergaan. Het zou onmenselijk zijn om dat niet te doen, omdat het kind waarschijnlijk een ellendig leven zou krijgen als crimineel. Maar de meeste primitieve samenlevingen hebben lagere misdaadcijfers dan onze samenleving, hoewel ze er geen futuristische opvoedingsmethoden of zware straffen op na houden. Aangezien er geen reden is om aan te nemen dat de moderne mens meer aangeboren roofzuchtige neigingen heeft dan de primitieve mens, moeten de hoge misdaadcijfers in onze samenleving wel het gevolg zijn van de grote druk die de moderne leefomstandigheden op mensen leggen, waaraan velen zich niet kunnen of willen aanpassen. Een behandeling die erop gericht is om potentiële criminele neigingen weg te nemen is dan ook in ieder geval ten dele een manier om mensen zo te reconstrueren dat ze aan de eisen van het systeem voldoen.
155. In onze samenleving wordt het begrip ‘ziekte’ vaak van toepassing verklaard op elke vorm van denken of gedrag die het systeem slecht uitkomt. Dat is ook begrijpelijk, want als een individu niet in het systeem past, is dat zowel pijnlijk voor het individu als problematisch voor het systeem. Manipulatie van een individu om hem in te passen in het systeem wordt daarom beschouwd als een manier om een ‘ziekte’ te ‘genezen’ en dus als iets goeds.
156. In paragraaf 127 wezen we er al op dat als het gebruik van een nieuw stuk technologie AANVANKELIJK facultatief is, het niet per se facultatief hoeft te BLIJVEN, aangezien de nieuwe technologie de samenleving meestal zozeer verandert dat het moeilijk of onmogelijk wordt om als individu te functioneren zonder die technologie te gebruiken. Dat geldt ook voor de technologie van het menselijk gedrag. In een wereld waarin men kinderen een programma laat doorlopen om enthousiasme bij hen op te wekken om te leren, is een ouder welhaast gedwongen om zijn kind zo’n programma te laten doorlopen, omdat het kind anders een betrekkelijke analfabeet blijft en dus geen werk vindt. Of stel dat er een biologische behandelingswijze wordt ontdekt waarmee zonder ongewenste bijwerkingen de stress waar zoveel mensen in onze samenleving onder gebukt gaan enorm kan worden verminderd. Als grote groepen mensen ervoor kiezen om deze behandeling te ondergaan, zal de stress in onze samenleving als geheel verminderen, zodat het systeem de druk die de stress veroorzaakt kan opvoeren. Iets dergelijks schijnt trouwens al gebeurd te zijn met een van de belangrijkste psychologische instrumenten van de samenleving om stress bij mensen te verminderen (of er op zijn minst tijdelijk aan te ontsnappen), namelijk massavermaak (zie paragraaf 147). Ons gebruik van massavermaak is ‘facultatief’; geen enkele wet verplicht ons televisie te kijken, naar de radio te luisteren, tijdschriften te lezen. Toch is massavermaak een middel om even te ontsnappen en om stress te verminderen waar de meesten van ons afhankelijk van zijn geworden. Iedereen klaagt over de troep die op televisie wordt vertoond, maar vrijwel iedereen kijkt ernaar. Een enkeling is van zijn TV-verslaving afgekomen, maar er zullen maar heel weinig mensen zijn die het zonder ENIGE vorm van massavermaak kunnen stellen. (Toch konden de meeste mensen tot voor kort uitstekend toe met alleen het vermaak dat elke gemeenschap zichzelf verschafte.) Zonder de vermaaksindustrie zou het systeem ons waarschijnlijk niet ongestraft aan zoveel stress kunnen blootstellen als het nu doet.
157. Aangenomen dat de industriële samenleving overleeft, zal de technologie het menselijk gedrag op den duur waarschijnlijk volledig in zijn greep krijgen. Het staat buiten kijf dat het menselijk denken en het menselijk gedrag grotendeels biologisch bepaald zijn. In experimenten is aangetoond dat gevoelens als honger, plezier, woede en angst aan- en uitgezet kunnen worden door elektrische stimulering van de juiste hersendelen. Herinneringen kunnen worden uitgewist door hersendelen te beschadigen, of opgehaald door elektrische stimulering. Met medicijnen kunnen hallucinaties worden opgeroepen, of stemmingen veranderd. Als er al een onstoffelijke menselijke ziel bestaat, gaat er duidelijk minder invloed van uit dan van de biologische mechanismen van het menselijk gedrag. Anders zouden onderzoekers niet zo gemakkelijk menselijke gevoelens en menselijk gedrag kunnen manipuleren met medicijnen en elektrische stroom.
158. Het zou vermoedelijk onpraktisch zijn om bij alle mensen elektroden in hun hoofd aan te brengen, zodat de autoriteiten hen onder controle kunnen houden. Maar uit het feit dat menselijke gedachten en gevoelens zo open staan voor biologische interventie blijkt wel dat het probleem van het sturen van menselijk gedrag voornamelijk een technisch probleem is; een probleem van neuronen, hormonen en complexe moleculen; het type probleem dat wetenschappelijk aangepakt kan worden. Gezien de buitengewone staat van dienst van onze samenleving in het oplossen van technische problemen, is het uiterst waarschijnlijk dat er grote vooruitgang zal worden geboekt in het sturen van menselijk gedrag.
159. Zal verzet vanuit de bevolking kunnen voorkomen dat technologische sturing van menselijk gedrag wordt ingevoerd? Dat zou zeker het geval zijn als gepoogd werd om een dergelijke maatregel in één keer door te voeren. Maar aangezien technologische sturing zal worden doorgevoerd door middel van een lange reeks kleine vorderingen, zal er geen rationeel en effectief verzet vanuit de bevolking op gang komen. (Zie de paragrafen 127, 132 en 153.)
160. Wie dit allemaal als science fiction in de oren klinkt, wijzen we erop dat wat gisteren nog science fiction was, vandaag al echt bestaat. De Industriële Revolutie heeft de menselijke leefomgeving en leefwijze ingrijpend veranderd, en het zit er dik in dat naarmate de technologie meer wordt toegepast op het menselijk lichaam en de menselijke geest, de mens zelf net zo ingrijpend wordt veranderd als met zijn leefomgeving en leefwijze is gebeurd.
161. Maar we lopen op ons verhaal vooruit. Je kunt in een experimentele situatie wel een reeks psychologische of biologische technieken ontwikkelen om het menselijk gedrag te manipuleren, maar daarmee heb je die technieken nog niet geïntegreerd in een functionerend sociaal systeem. Het laatste is veel moeilijker dan het eerste. Zo werken de technieken van de onderwijspsychologie ongetwijfeld vrij goed op de ‘test’-scholen waar ze zijn ontwikkeld, maar dat wil nog niet zeggen dat ze gemakkelijk effectief zijn toe te passen in het onderwijssysteem. We weten allemaal hoe het in veel van onze scholen toegaat. De leraren hebben het veel te druk met messen en pistolen afpakken, om hun leerlingen met behulp van de laatste technieken in computer-nerds te kunnen veranderen. Dus ondanks alle technische vorderingen aangaande het menselijk gedrag heeft het systeem tot nu toe nog niet echt greep op mensen kunnen krijgen. De mensen wiens gedrag het systeem wel redelijk onder controle heeft, zijn mensen van wat je het ‘burgerlijke’ type zou kunnen noemen. Maar er zijn steeds grotere groepen mensen die zich op een of andere manier verzetten tegen het systeem: uitkeringstrekkers, jeugdbendes, sekten, satanisten, nazi’s, radicale milieu-activisten, militia’s, et cetera.
162. Het systeem is momenteel verwikkeld in een wanhopige strijd om bepaalde problemen te overwinnen die zijn voortbestaan in gevaar brengen, waarbij het menselijk gedrag voor de grootste problemen zorgt. Als het systeem er snel genoeg in slaagt om het menselijk gedrag voldoende onder controle te krijgen, zal het waarschijnlijk overleven. Zo niet, dan stort het in. Het lijkt ons zeer waarschijnlijk dat de komende decennia hiervoor beslissend zullen zijn. Over veertig tot honderd jaar weten we meer.
163. Stel dat het systeem de crisis van de komende decennia overleeft. Tegen die tijd zal het de voornaamste problemen waar het voor staat moeten hebben opgelost, of op zijn minst onder controle hebben gebracht, met name dat van het ‘socialiseren’ van mensen; dat wil zeggen, mensen zo volgzaam maken dat hun gedrag geen bedreiging meer vormt voor het systeem. Als dat voor elkaar is, is er zo op het oog niets meer wat de ontwikkeling van de technologie in de weg staat. Die zal dan waarschijnlijk voortschrijden in de richting van de logische afloop: de volledige heerschappij van de technologie over alles op aarde, de mensen en alle andere belangrijke organismen inbegrepen. Het systeem zou een centralistische, monolithische organisatie kunnen worden, of enigszins gefragmenteerd kunnen uitvallen, opgebouwd uit een aantal organisaties die naast elkaar bestaan en een onderlinge relatie hebben die elementen van zowel samenwerking als wedijver bevat, net zoals in onze tijd de overheid, de grote ondernemingen en andere grote organisaties zowel met elkaar samenwerken als met elkaar wedijveren. De menselijke vrijheid zal grotendeels zijn verdwenen, omdat individuen en kleine groepen machteloos staan tegenover grote organisaties, die zijn gewapend met supertechnologie en een arsenaal van geavanceerde psychologische en biologische hulpmiddelen om mensen te manipuleren, en met instrumenten voor bewaking en beveiliging en fysieke dwang. Slechts een klein aantal mensen zal daadwerkelijk macht hebben, en zelfs hun vrijheid zal waarschijnlijk zeer beperkte zijn, omdat ook hun gedrag gereguleerd zal worden; net zoals onze huidige politici en grote ondernemers hun machtsposities alleen kunnen behouden zolang hun gedrag binnen bepaalde, tamelijk smalle grenzen blijft.
164. Denk maar niet dat de systemen zullen ophouden met het ontwikkelen van verdere technieken om de mens en de natuur te sturen als de crisis van de komende paar decennia voorbij is en het voor het voortbestaan van het systeem niet meer nodig is om overal steeds meer greep op te krijgen. Integendeel, als de moeilijke tijden eenmaal voorbij zijn, zal het systeem zijn heerschappij over mens en natuur nog sneller uitbreiden, omdat het dan niet langer wordt gehinderd door het type moeilijkheden waar het nu mee te kampen heeft. Overleving is niet de belangrijkste drijfveer om meer greep op alles te willen krijgen. Zoals we in paragraaf 87-90 al hebben uitgelegd, doen wetenschappers en andere deskundigen hun werk voornamelijk als surrogaat-activiteit; dat wil zeggen, ze bevredigen hun behoefte aan macht door het oplossen van technische problemen. Ze zullen dit met onverminderd enthousiasme blijven doen, en een van de interessantste problemen en grootste uitdagingen is het doorgronden van het menselijk lichaam en de menselijke geest en het ingrijpen in hun ontwikkeling. In het ‘belang van de mensheid’, uiteraard.
165. Maar stel nu eens dat het tegenovergestelde gebeurt en dat het systeem de spanningen van de komende decennia niet blijkt aan te kunnen. Als het systeem ineenstort volgt er wellicht een periode van chaos, ‘woelige tijden’ zoals ze wel vaker in verschillende perioden in de geschiedenis zijn voorgekomen. Het is onmogelijk te voorspellen waar die woelige tijden toe zullen leiden, maar in ieder geval zal de mensheid een nieuwe kans worden vergund. Het grootste gevaar is een wederopstanding van de industriële samenleving in de eerste paar jaar na de ineenstorting. Er zullen zeker veel mensen (vooral machtshongerige types) op gebrand zijn om de fabrieken weer draaiende te krijgen.
166. Er liggen daarom twee taken voor degenen die walgen van de slavernij waartoe het systeem de mensheid reduceert. Ten eerste moeten we ervoor zorgen dat de sociale spanningen binnen het systeem worden opgevoerd, zodat het waarschijnlijker wordt dat het ineenstort of voldoende verzwakt wordt om een revolutie mogelijk te maken. Ten tweede moet er een ideologie ontwikkeld en gepropageerd worden die zich tegen de technologie en de industriële samenleving keert op het moment dat het systeem voldoende verzwakt is. Een dergelijke ideologie biedt ook meer zekerheid dat, op het moment dat de industriële samenleving inderdaad ineenstort, de restanten onherstelbaar worden vernield, zodat het systeem niet opnieuw kan worden opgebouwd. De fabrieken moeten worden vernietigd, technische boeken verbrand, enzovoorts.
167. Het industrieel systeem zal niet ineenstorten uitsluitend als gevolg van revolutionaire actie. Een revolutionaire aanval heeft alleen kans van slagen als het systeem door zijn eigen interne ontwikkelingsproblemen al in ernstige moeilijkheden verkeert. Dus als het systeem ineenstort zal dat ofwel spontaan gebeuren, ofwel door een proces dat deels spontaan is, maar door revolutionairen wordt bevorderd. Als de ineenstorting plotseling plaatsvindt, zal dat aan veel mensen het leven kosten, omdat de wereld zo overbevolkt is dat er niet voldoende voedsel geproduceerd kan worden zonder geavanceerde technologie. Zelfs als de ineenstorting zo geleidelijk gaat dat de afname van de bevolking eerder een gevolg is van een lager geboortecijfer dan van een hoger sterftecijfer, zal het de-industrialisatieproces erg chaotisch verlopen en met veel lijden gepaard gaan. Het is naïef om ervan uit te gaan dat de technologie geruisloos en probleemloos kan worden weggewerkt, vooral omdat de technofielen voor iedere meter zullen vechten. Is het dan niet wreed om je in te zetten voor de ineenstorting van het systeem? Misschien, maar misschien ook niet. In de eerste plaats zullen revolutionairen alleen in staat zijn om het systeem te vernietigen als het al in moeilijkheden verkeert, zodat er een goede kans bestaat dat het op den duur toch wel ineen zou storten; en hoe meer het systeem groeit, hoe rampzaliger de gevolgen van die ineenstorting zullen zijn; het kan dus best dat revolutionairen door het moment van de ineenstorting te vervroegen de omvang van de ramp zullen beperken.
168. In de tweede plaats moet je de strijd en de dood afwegen tegen het verlies aan vrijheid en waardigheid. Voor velen van ons zijn vrijheid en waardigheid belangrijker dan een lang leven of het uit de weg gaan van fysieke pijn. Bovendien gaan we allemaal ooit een keer dood, en je kunt misschien beter doodgaan terwijl je vecht voor je voortbestaan of voor een goede zaak, dan dat je een lang maar leeg en doelloos leven leidt.
169. In de derde plaats is het niet zo zeker dat het voortbestaan van het systeem minder menselijk lijden tot gevolg zal hebben dan de ineenstorting van het systeem zou veroorzaken. Het systeem heeft over de hele wereld al enorm veel lijden teweeggebracht en doet dat nog steeds. Oude culturen die eeuwenlang borg stonden voor goede relaties tussen mensen onderling en tussen de mens en zijn omgeving, zijn kapotgegaan aan het contact met de industriële samenleving, dat heeft geleid tot een ellenlange lijst van economische, sociale, psychische en milieuproblemen. Een van de effecten van het binnendringen van de industriële samenleving is dat over vrijwel de gehele wereld de traditionele remmingen op de bevolkingsomvang uit balans zijn geraakt. Vandaar de bevolkingsexplosie, met alle gevolgen van dien. En dan is er ook nog het psychisch lijden dat wijdverbreid is in de zogenaamd fortuinlijke landen van het westen (zie paragraaf 44-45.) Niemand weet wat de gevolgen zullen zijn van de afbraak van de ozonlaag, het broeikaseffect en andere milieuproblemen die nu nog niet kunnen worden voorzien. En bij de verspreiding van kernwapens is wel gebleken dat nieuwe technologie niet uit handen van dictators en onberekenbare Derde-Wereldlanden kan worden gehouden. Je moet er toch niet aan denken wat ze in Irak of Noord-Korea gaan doen met genetische manipulatie?
170. ‘Ach!’ zeggen de technofielen, ‘De wetenschap maakt dat allemaal wel in orde! We zullen een eind maken aan de honger, psychisch lijden uitbannen en iedereen gezond en gelukkig maken!’ Dat zal best. Dat zeiden ze tweehonderd jaar geleden ook al. De Industriële Revolutie zou een eind maken aan de armoede, iedereen gelukkig maken, enzovoorts. In werkelijkheid is het heel anders gegaan. De technofielen zijn hopeloos naïef (of houden zichzelf voor de gek) in hun inschatting van maatschappelijke problemen. Ze zijn zich niet bewust van (of bewust blind voor) het feit dat invoering van grote veranderingen in een samenleving, zelfs als het schijnbaar verbeteringen zijn, leidt tot een hele reeks andere veranderingen, waarvan de meeste onvoorspelbaar zijn (paragraaf 103). Dat resulteert in ontwrichting van de samenleving. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de technofielen, in hun poging om een eind te maken aan armoede en ziekte, om meegaande, gelukkige persoonlijkheden te vervaardigen, enzovoorts, maatschappelijke systemen zullen creëren die ernstig ontaard zijn, nog veel meer dan het huidige systeem. De wetenschappers pochen bijvoorbeeld dat ze de honger de wereld uit zullen helpen door nieuwe, genetisch gemanipuleerde voedselgewassen te creëren. Maar dat betekent dat de bevolking ongelimiteerd kan blijven doorgroeien, en het is bekend dat een grotere opeenhoping van mensen tot meer stress en agressie leidt. Dat is maar één voorbeeld van de VOORSPELBARE problemen die zich zullen voordoen. We benadrukken, en in het verleden is dat ook gebleken, dat technische vooruitgang de samenleving veel sneller voor nieuwe problemen zal stellen dan er oude problemen door worden opgelost. Daarom zal er een lange, moeilijke periode van vallen en opstaan verstrijken voordat de technofielen de storingen in hun Brave New World hebben verholpen (als hun dat ooit al zal lukken). In de tussentijd zal er erg geleden worden. Het is dus niet zo zeker dat het voortbestaan van de industriële samenleving minder lijden zou veroorzaken dan de ineenstorting van die samenleving. De technologie heeft de mensheid in een penibele situatie gebracht en het zal waarschijnlijk heel moeilijk zijn om daar weer uit te komen.
171. Maar stel nu dat de industriële samenleving de komende decennia overleeft en dat de storingen in het systeem uiteindelijk worden verholpen, zodat het soepel functioneert. Wat voor systeem zal dat zijn? We zullen verschillende mogelijkheden de revue laten passeren.
172. Laten we om te beginnen aannemen dat de informatici erin zullen slagen om intelligente machines te ontwikkelen die alles beter kunnen dan mensen. In dat geval zal al het werk vermoedelijk worden gedaan door grote, zeer goed georganiseerde machinesystemen en zal er geen menselijke inspanning meer nodig zijn. Er zijn dan twee mogelijkheden. Men zou de machines kunnen toestaan om alle beslissingen zelf te nemen zonder menselijk toezicht, of de mens zou de machines blijven besturen.
173. Als de machines wordt toegestaan alle beslissingen zelf te nemen, is er geen zinnig woord te zeggen over de gevolgen, omdat onmogelijk is te voorzien hoe dergelijke machines zich zouden gedragen. We wijzen er slechts op dat de mensheid aan de genade van de machines zou zijn overgeleverd. Je zou kunnen denken dat de mensheid nooit zo dwaas zal zijn om alle macht aan de machines over te dragen. We zeggen dan ook niet dat de mensheid de macht vrijwillig aan de machines zou overdragen, of dat de machines welbewust de macht zullen grijpen. Maar we zeggen wel dat de mensheid gemakkelijk zou kunnen afglijden naar een zodanige afhankelijkheidspositie ten opzichte van de machines dat er in feite geen andere mogelijkheid overblijft dan alle beslissingen van de machines te accepteren. Naarmate de samenleving en de problemen waar ze voor staat complexer worden en machines intelligenter, zullen mensen de machines steeds meer beslissingen voor hen laten nemen, simpelweg omdat machinale beslissingen betere resultaten opleveren dan menselijke. Op den duur kan het zover komen dat de beslissingen die noodzakelijk zijn om het systeem draaiende te houden zo ingewikkeld worden dat mensen niet meer in staat zijn om ze weloverwogen te nemen. Dan hebben de machines het in feite voor het zeggen. Mensen zijn dan niet meer in staat om de machines gewoon uit te zetten, omdat ze er zo afhankelijk van zijn dat uitzetten gelijk zou staan aan zelfmoord.
174. Anderzijds is het ook mogelijk dat de mens de machines de baas blijft. In dat geval zou de gewone man de baas zijn over een aantal eigen machines, zoals zijn auto of zijn PC, maar zou het beheer van grote machinesystemen in handen zijn van een kleine elite — net als nu, maar met twee verschillen. Als gevolg van verbeterde technieken zal de elite meer macht over de massa hebben; en omdat er geen behoefte meer zal zijn aan menselijke arbeid, zouden de massa’s overbodig worden, een blok aan het been van het systeem. Een genadeloze elite zou eenvoudigweg kunnen besluiten om het gewone volk uit te roeien. Een humane elite zou met behulp van propaganda of andere psychologische of biologische technieken het geboortecijfer omlaag kunnen brengen, totdat het gewone volk uitsterft en de elite het rijk alleen heeft. Als de elite bestaat uit weekhartige progressieven, besluiten die misschien wel om de goede herder te gaan spelen voor de rest van het menselijk ras. Ze zien erop toe dat ieders eerste levensbehoeften worden bevredigd, dat alle kinderen in psychologisch hygiënische omstandigheden worden grootgebracht, dat iedereen een gezonde hobby heeft om zijn tijd mee te vullen, en dat mensen die wel eens ontevreden zouden kunnen worden een ‘behandeling’ ondergaan om van hun ‘probleem’ af te komen. Uiteraard zou het leven dan zo doelloos zijn dat mensen biologisch en psychologisch bijgewerkt moeten worden, ofwel om hun behoefte aan het machtsproces te verwijderen, ofwel om hun zucht naar macht te ‘sublimeren’ in een of andere onschuldige hobby. Deze bijgewerkte mensen zijn misschien wel gelukkig in zo’n samenleving, maar vrij zijn ze zeker niet. Ze zijn dan gereduceerd tot de status van huisdieren.
175. Maar stel nu eens dat de informatici er niet in slagen om kunstmatige intelligentie te ontwikkelen, zodat menselijke arbeid noodzakelijk blijft. Ook dan zullen machines steeds meer eenvoudige taken overnemen, zodat er een steeds groter overschot aan laag opgeleide menselijke arbeidskrachten ontstaat. (We zien dat nu ook al. Er zijn veel mensen die moeilijk of onmogelijk werk kunnen vinden, omdat ze om intellectuele of psychologische redenen niet het opleidingsniveau kunnen bereiken dat nodig is om zich in het huidige systeem nuttig te kunnen maken.) Aan degenen die wel werk hebben, zullen steeds hogere eisen worden gesteld; ze zullen steeds beter opgeleid moeten zijn, steeds bekwamer, en steeds betrouwbaarder, aangepaster en meegaander, omdat ze steeds meer de functie krijgen van cellen in een gigantisch organisme. Hun taken zullen steeds specialistischer worden, zodat hun werk eigenlijk niets meer met de echte wereld te maken heeft en slechts gericht is op één heel klein facetje van de werkelijkheid. Het systeem zal alle mogelijke middelen moeten aanwenden, zowel psychologische als biologische, om mensen zo te manipuleren dat ze meegaand zijn, over de bekwaamheden beschikken die het systeem vereist en hun zucht naar macht ‘sublimeren’ in een of andere specialistische taak. Maar de stelling dat de mensen in een dergelijke samenleving meegaand moeten zijn, gaat misschien niet helemaal op. De samenleving kan rivaliteit nuttig achten, aangenomen dat er manieren worden gevonden om deze rivaliteit in banen te leiden die de behoeften van het systeem dienen. We kunnen ons een toekomstige samenleving voorstellen waarin eindeloos wordt gewedijverd om posities die prestige en macht opleveren. Maar er is slechts een handjevol mensen dat ooit de top zal bereiken, waar de enige echte macht ligt (zie het eind van paragraaf 163). Heel weerzinwekkend, een samenleving waarin iemand zijn behoefte aan macht alleen kan bevredigen over de ruggen van heel veel andere mensen, door hen HUN kans op macht te ontnemen.
176. Men kan zich scenario’s voorstellen die aspecten bevatten van een aantal van de mogelijkheden die we net hebben besproken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat machines het merendeel van het werk overnemen dat van werkelijk, praktisch belang is, maar dat mensen worden beziggehouden met relatief onbelangrijk werk. Zo is er al geopperd dat een grote uitbreiding van de dienstensector mensen aan werk kan helpen. Mensen zouden dan hun tijd doorbrengen met elkaars schoenen poetsen, elkaar in taxi’s rondrijden, nijverheidsproducten maken voor elkaar, elkaar bedienen in restaurants en cafés, enzovoorts. Het lijkt ons wel buitengewoon minderwaardig als het zo met de mensheid moet aflopen, en we betwijfelen of veel mensen voldoening zouden halen uit een dergelijke zinloze tijdvulling. Ze zouden op zoek gaan naar andere, gevaarlijke uitlaatkleppen (drugs, misdaad, ‘sekten’, extremistische groepen), tenzij ze biologisch of psychologisch bijgewerkt zouden worden om hen aan een dergelijke leefwijze aan te passen.
177. Het zal duidelijk zijn dat met bovengenoemde scenario’s nog niet alle mogelijkheden zijn uitgeput. Ze geven alleen het soort uitkomsten aan dat volgens ons het meest voor de hand ligt. Maar we kunnen ons geen aannemelijke scenario’s voorstellen die aanlokkelijker zijn dan de reeds genoemde. Als het industrieel-technologisch systeem de komende veertig tot honderd jaar doorkomt, zal het tegen die tijd naar alle waarschijnlijkheid dan bepaalde algemene kenmerken hebben ontwikkeld: individuen (tenminste die van het ‘burgerlijke’ type, die zijn geïntegreerd in het systeem en zorgen dat het blijft draaien, en die dus alle macht in handen hebben) zullen meer dan ooit afhankelijk zijn van grote organisaties; ze zullen beter ‘gesocialiseerd’ zijn dan ooit en hun fysieke en mentale kwaliteiten zullen er in aanzienlijke mate (waarschijnlijk in zeer hoge mate) in gemanipuleerd zijn en niet zozeer voortkomen uit het toeval (of Gods wil, of wat dan ook); en van de ongerepte natuur zullen hooguit nog enkele restanten over zijn die in stand worden gehouden voor wetenschappelijk onderzoek en onder toezicht staan van en beheerd worden door wetenschapers (dus van ‘ongerept’ zal niet echt sprake meer zijn). Uiteindelijk (zeg over een paar eeuwen) zal waarschijnlijk noch de menselijke soort noch enig ander belangrijk organisme nog bestaan zoals we ze nu kennen. Want als je organismen eenmaal gaat bijwerken met behulp van genetische manipulatie is er geen reden om op een bepaald punt te stoppen, zodat het bijwerken waarschijnlijk net zolang doorgaat totdat de mens en andere organismen een volledige metamorfose hebben ondergaan.
178. Hoe het ook zij, het is zeker dat de technologie de mens in een nieuwe leefomgeving en sociale omgeving plaatst, die radicaal afwijkt van het spectrum van omgevingen waar de mensheid door natuurlijke selectie fysiek en psychisch aan is aangepast. Als de mens niet aan deze nieuwe omgeving wordt aangepast door kunstmatig te worden hervaardigd, zal hij eraan worden aangepast via een langdurig en pijnlijk proces van natuurlijke selectie. Het eerste is veel aannemelijker dan het laatste.
179. Het zou beter zijn om dat hele rotsysteem overboord te gooien en de gevolgen dan maar op de koop toe te nemen.
180. De technofielen betrekken ons allemaal bij een ronduit roekeloos avontuur met onbekende afloop. Veel mensen begrijpen wel enigszins wat de technologische vooruitgang ons aandoet, maar nemen toch een passieve houding aan, omdat ze menen dat er niks aan te doen is. Maar wij (Freedom Club) denken dat er wel wat aan te doen is. We denken dat de technologie een halt kan worden toegeroepen en we zullen hier aangeven hoe dat aangepakt kan worden.
181. Zoals we in paragraaf 166 al stelden, zijn de twee voornaamste taken voor dit moment het bevorderen van sociale spanningen en instabiliteit in de industriële samenleving, en het propageren van een ideologie die gekant is tegen de technologie en het industrieel systeem. Als het systeem genoeg spanning en instabiliteit vertoont, is er misschien een revolutie tegen de technologie mogelijk. Die zou ongeveer net zo kunnen verlopen als de Franse en de Russische revolutie. Zowel de Franse als de Russische samenleving kenmerkte zich in de decennia voor de revolutie door steeds duidelijker tekenen van spanning en zwakte. Ondertussen werden er ideologieën ontwikkeld met een nieuwe visie op de wereld die heel anders was dan de oude. In het Russische geval zetten revolutionairen zich actief in om de oude orde te ondermijnen. Toen het oude systeem vervolgens nog meer onder druk kwam te staan (in Frankrijk door een financiële crisis, in Rusland door een militaire nederlaag), werd het weggevaagd door de revolutie. Wij hebben iets voor ogen met ongeveer hetzelfde verloop.
182. Er zal worden tegengeworpen dat de Franse en de Russische revolutie zijn mislukt. Maar de meeste revoluties hebben twee doelen. Ten eerste het vernietigen van de oude samenlevingsvorm en ten tweede de opbouw van de nieuwe samenlevingsvorm die de revolutionairen voor ogen staat. De Franse en de Russische revolutionairen slaagden er (gelukkig!) niet in om de nieuwe samenleving van hun dromen tot stand te brengen, maar het lukte hun uitstekend om de bestaande samenlevingsvorm te vernietigen.
183. Maar om een enthousiaste aanhang te verwerven moet een ideologie zowel een positief als een negatief ideaal hebben; zowel VOOR als TEGEN iets zijn. Het positieve ideaal dat wij voorstaan, is de natuur. Dat wil zeggen, de ONGEREPTE natuur; die aspecten van het functioneren van de aarde en het leven op aarde die niet door mensen worden beheerd en waarin de mens niet ingrijpt. En onder ongerepte natuur verstaan we ook de menselijke natuur. Daarmee bedoelen we die aspecten van het functioneren van het menselijk individu die niet gereguleerd worden door de georganiseerde samenleving, maar het product zijn van het toeval, of de vrije wil, of God (afhankelijk van je religieuze of filosofische opvattingen).
184. De natuur is om verscheidene redenen een perfect tegen-ideaal van de technologie. De natuur (datgene wat buiten de macht van het systeem valt) is het tegendeel van de technologie (die de macht van het systeem oneindig wil uitbreiden). De meeste mensen zullen het erover eens zijn dat de natuur mooi is; mensen voelen zich erdoor aangesproken. De radicale milieu-activisten houden er NU AL een ideologie op na die de natuur verheerlijkt en tegen de technologie is (30). Het is niet nodig om omwille van de natuur een of andere schimmige utopie of een nieuw soort maatschappijorde in te stellen. De natuur zorgt wel voor zichzelf: deze spontane schepping bestond al lang voordat er menselijke samenlevingen waren, en eeuwenlang hebben velerlei menselijke samenlevingen zij aan zij met de natuur bestaan zonder al te veel schade aan te richten. Pas sinds de Industriële Revolutie heeft de menselijke samenleving echt een verwoestend effect op de natuur gehad. Om de natuur van deze druk te bevrijden hoeft er geen speciaal soort maatschappelijk systeem te komen, we hoeven ons alleen maar te ontdoen van de industriële samenleving. Toegegeven, dan zijn we nog niet meteen van alle problemen af. De industriële samenleving heeft al enorm veel schade toegebracht aan de natuur en het zal heel lang duren voordat de wonden zijn genezen. Bovendien kunnen zelfs pre-industriële samenlevingen heel wat schade aanrichten aan de natuur. Niettemin is er al een heleboel bereikt als we van de industriële samenleving af zijn. De natuur zal dan van de ergste druk zijn bevrijd, zodat het herstelproces kan beginnen. De georganiseerde samenleving zal niet langer in staat zijn om haar greep op de natuur (inclusief de menselijke natuur) te versterken. Welk type samenleving er ook moge bestaan als het industrieel systeem ter ziele is, zeker is dat de meeste mensen dicht bij de natuur zullen leven, omdat er bij afwezigheid van geavanceerde technologie geen andere manier is waarop mensen KUNNEN leven. Om zich te kunnen voeden moeten ze boer worden, of herder, of visser, of jager, enzovoorts. En in het algemeen gesproken zal de plaatselijke autonomie toenemen, omdat overheden en andere grote organisaties bij gebrek aan geavanceerde technologie en snelle communicatiemogelijkheden minder greep zullen krijgen op plaatselijke gemeenschappen.
185. Wat de negatieve consequenties van het elimineren van de industriële samenleving betreft — tja, je kunt niet van twee walletjes eten. Om iets te bereiken, moet je iets anders opofferen.
186. De meeste mensen hebben een hekel aan psychologische conflicten. Daarom denken ze liever niet serieus na over moeilijke sociale onderwerpen, en krijgen ze zulke onderwerpen graag voorgelegd in simpele zwart-wit-termen: DIT is helemaal goed en DAT is helemaal fout. De revolutionaire ideologie moet daarom op twee niveaus worden ontwikkeld.
187. Op een wat genuanceerder niveau moet de ideologie mensen aanspreken die intelligent, nadenkend en rationeel zijn. Het doel moet zijn om een kern te formeren van mensen die tegen het industrieel systeem zijn op rationele, goed doordachte gronden, met volop oog voor de problemen en tegenstrijdigheden die daarbij komen kijken, en voor de prijs die betaald moet worden om van het systeem af te komen. Het is van groot belang om mensen van dit type aan te trekken, omdat dat bekwame mensen zijn die een grote rol spelen bij het beïnvloeden van anderen. Deze mensen moeten worden aangesproken op een zo rationeel mogelijk niveau. Feiten moeten nooit bewust verdraaid worden en ongenuanceerde uitspraken moeten worden vermeden. Dat betekent niet dat geen beroep mag worden gedaan op emoties, maar daarbij moet er goed op worden gelet dat de waarheid niet wordt verdraaid en dat er ook verder niets gedaan wordt wat het intellectuele aanzien van de ideologie teniet zou doen.
188. Op een tweede niveau moet de ideologie worden gepropageerd in een vereenvoudigde vorm, die de onnadenkende meerderheid in staat stelt om het conflict tussen technologie en natuur in ondubbelzinnige termen te zien. Maar zelfs op het tweede niveau moet de ideologie niet zo goedkoop, ongenuanceerd en irrationeel worden verwoord dat de mensen van het nadenkende en rationele type erdoor worden afgeschrikt. Goedkope, ongenuanceerde propaganda leidt soms op korte termijn tot indrukwekkende resultaten, maar op de lange duur heb je er meer aan om de loyaliteit van een kleine groep intelligente, betrokken mensen te behouden, dan om de emoties aan te wakkeren van een onnadenkende, wispelturige horde die van mening verandert zodra er iemand met een betere propagandastunt komt opdraven. Propaganda van opruiende aard kan echter noodzakelijk zijn als het systeem het breekpunt nadert en er een beslissende strijd gaande is tussen rivaliserende ideologieën om uit te maken welke ideologie de overhand krijgt als het oude wereldbeeld ten onder gaat.
189. Vóór die beslissende strijd moeten de revolutionairen niet verwachten dat ze een meerderheid van de mensen achter zich krijgen. De geschiedenis wordt bepaald door actieve, vastbesloten minderheden, niet door de meerderheid, die zelden een duidelijk en consistente voorstelling heeft van wat ze nu eigenlijk wil. Tot de tijd rijp is voor het beslissende duwtje richting revolutie (31), is de taak van de revolutionairen niet zozeer om de oppervlakkige steun van de meerderheid te verwerven als wel om een kleine kern van zeer toegewijde mensen bijeen te krijgen. Wat de meerderheid betreft volstaat het om hen op de hoogte te stellen van het bestaan van de nieuwe ideologie en hen er regelmatig aan te herinneren; hoewel het natuurlijk wenselijk is om steun te krijgen van de meerderheid voorzover dat mogelijk is zonder de kern van daadwerkelijk betrokken mensen te verzwakken.
190. Elk type maatschappelijk conflict draagt bij aan de destabilisering van het systeem, maar je moet oppassen welk soort conflict je aanmoedigt. Het moet gaan om een conflict tussen het gewone volk en de elite die in de industriële samenleving aan de macht is (politici, wetenschappers, leidende figuren in grote ondernemingen, hoge ambtenaren, enzovoorts). Het conflict moet niet gaan tussen de revolutionairen en het gewone volk. Het zou bijvoorbeeld een slechte strategie zijn als de revolutionairen Amerikanen aanvallen op hun consumptiegedrag. De doorsnee Amerikaan moet juist worden afgeschilderd als een slachtoffer van de reclame- en marketingbranche, die hem allerlei rommel heeft aangepraat waar hij niets aan heeft en die wel een erg schamele compensatie is voor zijn verlies aan vrijheid. Allebei die benaderingen komen met de feiten overeen. Het hangt van je instelling af of je de reclamebranche verwijt dat ze het publiek manipuleert, of het publiek verwijt dat het zich laat manipuleren. Uit strategisch oogpunt kun je het publiek in het algemeen beter geen verwijten maken.
191. Je moet je wel tweemaal bedenken voordat je een ander maatschappelijk conflict aanmoedigt dan dat tussen de elite die de macht heeft (en de technologie in handen heeft) en het grote publiek (waar de technologie haar macht over uitoefent). Om te beginnen leiden andere conflicten meestal de aandacht af van de belangrijke conflicten (tussen machtselite en gewone mensen, tussen technologie en natuur); daarnaast kunnen andere conflicten de technologisering stimuleren, omdat beide partijen in zo’n conflict technologische macht willen gebruiken om voordeel te behalen op de tegenstander. Dat is duidelijk te zien bij rivaliserende landen. Het blijkt ook bij etnische conflicten binnen landen. Zo willen veel zwarte leiders in Amerika Afro-Amerikanen aan meer macht helpen door te zorgen dat zwarte individuen op posities in de technologische machtselite terecht komen. Ze willen dat er veel zwarte overheidsfunctionarissen, wetenschappers, directieleden, enzovoorts komen. Op deze manier werken ze eraan mee dat de Afro-Amerikaanse subcultuur wordt geabsorbeerd door het technologisch systeem. In het algemeen zou je alleen die maatschappelijke conflicten moeten aanmoedigen die kunnen worden gezien als conflicten tussen machtselite en gewone mensen, tussen technologie en natuur.
192. Maar etnische conflicten ontmoedig je NIET door op militante wijze op te komen voor minderheidsrechten (zie de paragrafen 21 en 29). De revolutionairen zouden juist moeten benadrukken dat minderheden weliswaar in meer of mindere mate benadeeld worden, maar dat dat van marginale betekenis is. Onze echte vijand is het industrieel-technologisch systeem, en in de strijd tegen dat systeem zijn etnische verschillen niet van belang.
193. Het soort revolutie dat we voor ogen hebben, hoeft niet per se een gewapende opstand in te houden tegen welke regering dan ook. Fysiek geweld is niet uitgesloten, maar het zal in geen geval een POLITIEKE revolutie zijn. De nadruk zal liggen op technologie en economie, niet op politiek (32).
194. Waarschijnlijk kunnen de revolutionairen er zelfs beter VAN AFZIEN om de politieke macht te grijpen, met wettige of onwettige middelen, totdat het industrieel systeem het kritieke punt heeft bereikt en het in de ogen van de meeste mensen een mislukking is gebleken. Stel bijvoorbeeld dat een ‘groene’ partij bij verkiezingen de meerderheid krijgt in het Amerikaanse Congres. Om de eigen ideologie niet te verraden of af te zwakken, moet deze partij dan rigoureuze maatregelen treffen om een negatieve economische groei tot stand te brengen. Voor de gewone man zouden de gevolgen rampzalig lijken: er zou massale werkloosheid komen, schaarste, enzovoorts. Zelfs als de ergste gevolgen vermeden kunnen worden door bovenmenselijk bekwaam management, zouden de mensen evengoed iets moeten inleveren van de luxe waaraan ze verslaafd zijn geraakt. De onvrede zou toenemen, de ‘groene’ partij zou worden weggestemd en de revolutionairen zouden een nederlaag hebben geleden. Daarom moeten de revolutionairen ook pas proberen om politieke macht te verwerven als het systeem zichzelf dermate in de nesten heeft gewerkt dat alle ontberingen beschouwd worden als gevolg van de feilen van het industrieel systeem zelf en niet van het beleid van de revolutionairen. De revolutie tegen de technologie zal waarschijnlijk een revolutie van buitenstaanders zijn, een revolutie van onderaf en niet van bovenaf.
195. De revolutie moet internationaal zijn en wereldwijd. Ze kan niet in ieder land afzonderlijk op gang worden gebracht. Telkens als wordt geopperd dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten moeten inbinden op het gebied van technologische vooruitgang of economische groei, worden mensen hysterisch en beginnen ze te roepen dat als we achter raken op technologisch gebied de Japanners een voorsprong op ons zullen nemen. Alle robots nog aan toe! De wereld zou uit zijn baan schieten als de Japanners ooit meer auto’s zouden verkopen dan wij! (Nationalisme is erg bevorderlijk voor de technologie). Een redelijker argument is dat als de relatief democratische landen van de wereld technologisch achter raken terwijl nare, dictatoriale landen als China, Vietnam en Noord-Korea zich blijven ontwikkelen, de dictators op den duur de hele wereld zullen domineren. Daarom moet het industrieel systeem in alle landen tegelijk worden aangevallen, voorzover dat mogelijk is. Goed, het is niet zeker dat het industrieel systeem overal ter wereld ongeveer tegelijkertijd vernietigd kan worden, en het is zelfs denkbaar dat de poging om het systeem omver te werpen juist leidt tot de overheersing van het systeem door dictators. Dat risico moeten we nemen. En het is het nemen waard, omdat het verschil tussen een ‘democratisch’ en een dictatoriaal industrieel systeem klein is vergeleken met het verschil tussen een industrieel en een niet-industrieel systeem (33). Je zou zelfs kunnen stellen dat een industrieel systeem beheerst door dictators de voorkeur geniet, omdat dergelijke systemen gewoonlijk inefficiënt blijken, en daarom waarschijnlijk eerder uiteen zullen vallen. Kijk maar naar Cuba.
196. Revolutionairen zouden kunnen overwegen om maatregelen te steunen die ertoe bijdragen dat de wereldeconomie één geheel blijft. Vrijhandelsovereenkomsten zoals NAFTA en GATT zijn op de korte termijn waarschijnlijk schadelijk voor het milieu, maar op de lange termijn zijn ze misschien juist gunstig omdat ze de onderlinge economische afhankelijkheid van landen in stand houden. Het zal gemakkelijker zijn om het industrieel systeem in de hele wereld tegelijk te vernietigen als de wereldeconomie zo’n samenhang vertoont dat de ineenstorting in een willekeurig groot land zal leiden tot de ineenstorting in alle geïndustrialiseerde landen.
197. Sommige mensen staan op het standpunt dat de moderne mens teveel macht heeft, teveel greep op de natuur; ze pleiten voor een passievere houding van de kant van de mensheid. In het gunstigste geval drukken deze mensen zich onduidelijk uit, omdat ze geen onderscheid maken tussen macht voor GROTE ORGANISATIES en macht voor INDIVIDUEN en KLEINE GROEPEN. Het is verkeerd om te pleiten voor machteloosheid en passiviteit, omdat mensen macht NODIG HEBBEN. De moderne mens als collectief — dat wil zeggen, het industrieel systeem — heeft immens veel macht over de natuur, en wij (Freedom Club) vinden dat zeer kwalijk. Maar moderne INDIVIDUEN en KLEINE GROEPEN INDIVIDUEN hebben veel minder macht dan de primitieve mens ooit heeft gehad. In het algemeen wordt de enorme macht van de ‘moderne mens’ over de natuur niet door individuen of kleine groepen uitgeoefend maar door grote organisaties. Voorzover het doorsnee moderne INDIVIDU over technologische macht beschikt, mag hij die alleen gebruiken binnen nauwe grenzen en alleen onder toezicht van en gestuurd door het systeem. (Je hebt overal een vergunning voor nodig, en aan die vergunning zitten allerlei regels en voorschriften vast.) Het individu heeft slechts technologische macht voorzover het systeem hem die verleent. Zijn PERSOONLIJKE macht over de natuur is gering.
198. Primitieve INDIVIDUEN en KLEINE GROEPEN hadden in feite een aanzienlijke macht over de natuur; of misschien kun je beter zeggen: macht BINNEN de natuur. Als de primitieve mens voedsel nodig had, wist hij hoe hij aan eetbare wortels kwam en hoe hij die moest klaarmaken, hoe hij wild moest opsporen en het te pakken moest krijgen met zelfgemaakte wapens. Hij wist hoe hij zich moest beschermen tegen hitte, kou, regen, gevaarlijke dieren, enzovoorts. Maar de primitieve mens bracht de natuur betrekkelijk weinig schade toe, omdat de COLLECTIEVE macht van de primitieve samenleving te verwaarlozen was vergeleken met de COLLECTIEVE macht van de industriële samenleving.
199. In plaats van machteloosheid en passiviteit voor te staan, zou je juist moeten stellen dat de macht van het Industrieel SYSTEEM moet worden gebroken, en dat INDIVIDUEN en KLEINE GROEPEN dan VEEL MEER macht en vrijheid zullen krijgen.
200. Zolang het industrieel systeem nog niet volledig verwoest is, moet de vernietiging van dat systeem het ENIGE doel van de revolutionairen zijn. Andere doelen zouden de aandacht en de energie afleiden van het voornaamste doel. Er is nog een belangrijker reden: als de revolutionairen zichzelf nog enig ander doel toestaan dan de vernietiging van de technologie, komen ze in de verleiding om de technologie te gebruiken als middel om dat andere doel te bereiken. Als ze aan die verleiding toegeven, vallen ze meteen terug in de technologische valkuil, want de moderne technologie is een gecentraliseerd, strak georganiseerd systeem. Om EEN BEETJE technologie te behouden ben je verplicht om de MEESTE technologie te behouden, en uiteindelijk geef je dan slechts een symbolische hoeveelheid technologie op.
201. Stel bijvoorbeeld dat de revolutionairen zich ‘sociale rechtvaardigheid’ ten doel stellen. Gezien de aard van de mens zou sociale rechtvaardigheid er niet vanzelf komen; die zou moeten worden afgedwongen. Dat zou alleen kunnen als de revolutionairen de organisatie en coördinatie centraal houden. Dan moet er snel over grote afstanden getransporteerd en gecommuniceerd kunnen worden en zijn er dus allerlei technologische hulpmiddelen nodig voor die transport- en communicatiesystemen. Om arme mensen te voeden en te kleden zouden ze landbouw- en productietechnologie moeten gebruiken. En ga zo maar door. Zodat de poging om sociale rechtvaardigheid te waarborgen hen zou dwingen om de meeste onderdelen van het technologische systeem te behouden. Niet dat we iets tegen sociale rechtvaardigheid hebben, maar de pogingen om van het technologisch systeem af te komen mogen er niet door worden gehinderd.
202. Het zou hopeloos zijn als revolutionairen proberen het systeem aan te vallen zonder ENIGE moderne technologie te gebruiken. Ze moeten in ieder geval de communicatiemedia gebruiken om hun boodschap te verspreiden. Maar ze zouden de moderne technologie voor slechts ÉÉN ding moeten gebruiken: om het technologisch systeem aan te vallen.
203. Een alcoholist zit met een vat wijn voor zich. Hij zegt tegen zichzelf: ‘Wijn is niet slecht voor je, zolang je er maar met mate van drinkt. Ze zeggen zelfs dat wijn in kleine hoeveelheden goed voor je is! Het kan heus geen kwaad als ik een klein glaasje neem…’ Het is duidelijk hoe het verder gaat. Vergeet nooit dat je de mensheid met technologie kunt zien als een alcoholist met een vat wijn.
204. Revolutionairen zouden zoveel mogelijk kinderen moeten krijgen. De wetenschap heeft er sterke aanwijzingen voor dat sociale instelling in aanzienlijke mate erfelijk is. Niemand beweert dat je sociale instelling een direct gevolg is van je genetisch gestel, maar binnen de context van onze samenleving schijnen bepaalde persoonlijkheidskenmerken vaak samen te gaan met een bepaalde sociale instelling. Er zijn ook bezwaren tegen deze bevindingen geuit, maar die zijn weinig overtuigend en lijken voort te komen uit ideologische motieven. Hoe dan ook, niemand zal ontkennen dat de sociale instelling van kinderen in het algemeen min of meer overeenkomt met die van hun ouders. Vanuit onze optiek doet het er niet zoveel toe of deze instellingen genetisch worden overgedragen of via de opvoeding. In beide gevallen WORDEN ze overgedragen.
205. Het vervelende is dat veel mensen die geneigd zijn om tegen het industrieel systeem in opstand te komen ook bezorgd zijn over de overbevolking, en daarom vaak weinig of geen kinderen hebben. Dat zou kunnen betekenen dat ze de wereld in handen geven van het soort mensen dat het industrieel systeem ondersteunt, of op zijn minst accepteert. Om de kracht van de volgende generatie revolutionairen te waarborgen moet de huidige generatie zich overvloedig voortplanten. Daarmee verergeren ze het bevolkingsprobleem maar een klein beetje. En het belangrijkste probleem is het uit de weg ruimen van het industrieel systeem, want als het industrieel systeem eenmaal verdwenen is, moet de bevolking wel in aantal afnemen (zie paragraaf 167); als het industrieel systeem daarentegen overleeft, zal het doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe voedselproductietechnieken die de wereldbevolking in staat zullen stellen om vrijwel onbeperkt door te groeien.
206. Wat de revolutionaire strategie betreft, zijn de enige elementen waar we per se aan vast willen houden dat de eliminatie van de moderne technologie het alles overheersende doel is en dat geen ander doel dit doel in de weg mag staan. Verder moeten revolutionairen voor een empirische benadering kiezen. Als de ervaring leert dat een aantal van de aanbevelingen uit de voorgaande paragrafen geen goede resultaten opleveren, dan moeten deze aanbevelingen terzijde worden geschoven.
207. Een argument dat waarschijnlijk zal worden aangevoerd tegen onze voorgenomen revolutie is dat die tot mislukken gedoemd is omdat (zo beweert men) in de hele geschiedenis de technologie altijd vooruitgegaan is, nooit achteruit, en technologische achteruitgang dus onmogelijk is. Maar deze bewering is onjuist.
208. We onderscheiden twee soorten technologie, die we kleinschalige en organisatie-afhankelijke technologie zullen noemen. Kleinschalige technologie kan worden gebruikt door kleinschalige gemeenschappen zonder hulp van buitenaf. Organisatie-afhankelijke technologie is afhankelijk van ver doorgevoerde organisatie van de maatschappij. We kennen geen voorbeelden van achteruitgang van enige betekenis bij kleinschalige technologie. Maar organisatie-afhankelijke technologie gaat WEL achteruit als de organisatiegraad waar ze van afhankelijk is, wegvalt. Voorbeeld: toen het Romeinse Rijk uiteenviel, bleef de kleinschalige technologie van de Romeinen behouden omdat iedere pientere handwerksman bijvoorbeeld een waterrad kon bouwen, iedere kundige smid op de Romeinse manier staal kon maken, enzovoorts. Maar de organisatie-afhankelijke technologie van de Romeinen ging WEL achteruit. Hun aquaducten raakten in verval en werden nooit meer hersteld. Hun wegenbouwtechnieken gingen verloren. Het rioolwaterverwerkingssysteem van de Romeinse steden raakte in de vergetelheid, zodat Europese steden tot betrekkelijk kort geleden een systeem gebruikten dat minder geavanceerd was dan dat van het oude Rome.
209. De reden dat technologie altijd vooruit lijkt te zijn gegaan, is dat de meeste technologie tot een eeuw of twee voor de Industriële Revolutie kleinschalige technologie was. Maar de technologie van na de Industriële Revolutie is grotendeels organisatie-afhankelijke technologie. Neem bijvoorbeeld de koelkast. Zonder onderdelen uit de fabriek of de machines uit een post-industriële werkplaats zou het voor een groepje plaatselijke handwerkslieden vrijwel onmogelijk zijn om een koelkast te bouwen. Als het hun op een of andere miraculeuze wijze toch zou lukken, zouden ze er niets aan hebben als er geen elektriciteit was. Ze zouden dus een rivier moeten afdammen en een generator moeten bouwen. Voor een generators heb je grote hoeveelheden koperdraad nodig. Hoe zou je dat moeten maken zonder moderne machines? En hoe zouden ze aan een gas komen dat geschikt is voor koeling? Het zou veel gemakkelijker zijn om een vrieshuis te bouwen of om voedsel goed te houden door het te drogen of in te maken, zoals werd gedaan voor de uitvinding van de koelkast.
210. Het is dus duidelijk dat als het industrieel systeem ooit met de grond wordt gelijkgemaakt, de technologie van de koelkast verloren zou gaan. Hetzelfde geldt voor andere organisatie-afhankelijke technologie. En als die technologie eenmaal een generatie lang verloren zou zijn, zou de wederopbouw eeuwen kosten, net zoals het de eerste keer eeuwen heeft gekost om zover te komen. De weinige overgebleven technische boeken zouden her en der verspreid zijn. Als een industriële samenleving vanaf de grond wordt opgebouwd zonder hulp van buitenaf, kan dat slechts gebeuren in een reeks van opeenvolgende stadia: je hebt gereedschap nodig om gereedschap te maken om gereedschap te maken om gereedschap te maken… Zo’n samenleving moet een lang proces doormaken van economische ontwikkeling en van vooruitgang in de organisatie van de maatschappij. En zelfs bij afwezigheid van een antitechnologische ideologie is er geen reden om te geloven dat iemand er belang in zou stellen om de industriële samenleving opnieuw op te bouwen. Het enthousiasme voor ‘vooruitgang’ is een typisch verschijnsel van de moderne samenleving, dat vóór de 17e eeuw of daaromtrent niet lijkt te hebben bestaan.
211. In de late Middeleeuwen waren er vier grote beschavingen die ongeveer even ‘ontwikkeld’ waren: Europa, de islamitische wereld, India, en het Verre Oosten (China, Japan, Korea). Drie van deze beschavingen zijn min of meer stabiel gebleven, en alleen Europa kwam in beweging. Niemand weet waar de dynamiek in het Europa van die tijd vandaan kwam; historici hebben daar wel theorieën over, maar dat is allemaal speculatie. In ieder geval is duidelijk dat snelle ontwikkeling naar een technologische samenlevingsvorm alleen onder bijzondere omstandigheden plaatsvindt. Er is dus geen reden om aan te nemen dat er geen langdurige technologische achteruitgang teweeggebracht kan worden.
212. Zou de samenleving zich OP DEN DUUR opnieuw ontwikkelen naar een industrieel-technologische vorm? Misschien, maar het heeft geen zin om je daar zorgen over te maken, omdat we gebeurtenissen die over 500 tot 1000 jaar plaatsvinden niet kunnen voorspellen of sturen. Die problemen moeten worden aangepakt door de mensen die dan leven.
213. Vanwege hun behoefte om zich af te zetten en om lid van een beweging te zijn, voelen linksisten of personen van een vergelijkbaar psychologisch type zich vaak aangetrokken tot een opstandige of activistische beweging waarvan de doelen en de leden in beginsel niet linksistisch zijn. De toevloed van linksistische types die daar het gevolg van is, kan een niet-linksistische beweging gemakkelijk veranderen in een linksistische, zodat linksistische doelen de oorspronkelijke doelstellingen van de beweging verdringen of vervormen.
214. Om dit te voorkomen, moet een beweging die de natuur verheerlijkt en tegen technologie gekant is zich resoluut anti-linksistisch opstellen en elke vorm van samenwerking met linksisten vermijden. Het linksisme is op de lange duur niet te rijmen met de ongerepte natuur, met menselijke vrijheid en met de eliminatie van moderne technologie. Het linksisme is collectivistisch; het is erop uit om van de hele wereld (zowel de natuur als de mensheid) een eenheid te maken. Maar dat impliceert dat de georganiseerde samenleving de natuur en het menselijk leven beheert, en er is geavanceerde technologie voor nodig. Een verenigde wereld is niet mogelijk zonder snel transport en snelle communicatie. Je kunt er niet voor zorgen dat alle mensen van elkaar houden zonder geraffineerde psychologische technieken. Een ‘geprogrammeerde samenleving’ kan niet zonder de noodzakelijke technologische basis. Het linksisme wordt vooral gedreven door de zucht naar macht, en de linksist is op zoek naar macht op collectieve basis, door zich te identificeren met een massabeweging of een organisatie. Het linksisme zal de technologie waarschijnlijk nooit opgeven, omdat technologie een te waardevolle bron van collectieve macht is.
215. De anarchist (34) is ook op zoek naar macht, maar dan op individuele basis of als onderdeel van een kleine groep; hij wil dat individuen en kleine groepen in staat zijn om hun eigen levensomstandigheden te bepalen. Hij is tegen technologie omdat kleine groeperingen daardoor afhankelijk zijn van grote organisaties.
216. Sommige linksisten lijken wel tegen de technologie te zijn, maar zijn dat alleen maar zolang ze buitenstaanders zijn en het technologisch systeem in handen is van niet-linksisten. Als het linksisme ooit de overhand krijgt in de samenleving, zodat het technologisch systeem een werktuig wordt in handen van linksisten, zullen die er enthousiast gebruik van maken en de groei ervan stimuleren. Daarmee zullen ze dan in een patroon vervallen dat het linksisme in het verleden keer op keer heeft vertoond. Toen de bolsjewieken in Rusland buitenstaanders waren, verzetten ze zich hevig tegen censuur en tegen de geheime politie, pleitten ze voor zelfbeschikking voor etnische minderheden, enzovoorts; maar zodra ze zelf aan de macht kwamen, stelden ze een strengere censuur in en zetten ze een meedogenlozer geheime politie op dan onder de tsaren ooit bestaan had, en onderdrukten ze etnische minderheden minstens zo erg als de tsaren hadden gedaan. Op de universiteiten in de Verenigde Staten waren linksistische hoogleraren enkele decennia terug, toen linksisten nog in de minderheid waren, fanatieke voorstanders van academische vrijheid, maar nu blijken linksisten op de universiteiten waar ze de dienst uitmaken bereid te zijn om alle anderen hun academische vrijheid te ontzeggen. (Dat heet dan ‘politieke correctheid’.) Met linksisten en technologie zal het net zo gaan: ze zullen er gebruik van maken om alle anderen mee te onderdrukken, als ze er ooit zeggenschap over krijgen.
217. Bij revoluties in het verleden hebben linksisten van het meest machtshongerige type herhaalde malen eerst samengewerkt met niet-linksistische revolutionairen en met linksisten van een meer libertaire signatuur, en hen later verraden om zelf de macht te kunnen grijpen. Robespierre deed dat in de Franse revolutie, de bolsjewieken deden dat in de Russische revolutie, de communisten deden het in Spanje in 1938 en Castro en zijn volgelingen deden het in Cuba. Gezien het verleden van het linksisme, zouden niet-linksistische revolutionairen wel heel dwaas zijn als ze vandaag de dag met linksisten zouden samenwerken.
218. Verscheidene denkers hebben erop gewezen dat het linksisme een soort religie is. Het linksisme is geen religie in de strikte betekenis van het woord, omdat de linksistische doctrine niet uitgaat van het bestaan van een bovennatuurlijk wezen. Maar voor de linksist speelt het linksisme psychologisch net zo’n rol als religie voor sommige mensen speelt. De linksist MOET geloven in het linksisme; het speelt een vitale rol in zijn psychologische administratie. Hij zal zijn geloofsopvattingen niet snel wijzigen onder invloed van de logica of de feiten. Hij is er diep van overtuigd dat het linksisme moreel Juist is, met een hoofdletter, en dat hij niet alleen het recht maar ook de plicht heeft om de linksistische moraal aan iedereen op te leggen. (Veel mensen die we aanduiden als ‘linksisten’ beschouwen zichzelf echter niet als linksistisch en zouden hun eigen stelsel van overtuigingen geen linksisme noemen. We gebruiken de term ‘linksisme’ omdat we geen betere term weten voor het spectrum van onderling verwante levensovertuigingen die kenmerkend zijn voor de bewegingen die strijden voor het feminisme, voor homo-rechten, politieke correctheid, et cetera, en omdat deze bewegingen een sterke affiniteit hebben met de traditionele linkse beweging. Zie paragraaf 227-230).
219. Het linksisme is een totalitaire macht. Overal waar het linksisme de dienst uitmaakt, dringt het door tot alle hoeken van de privé-sfeer en dwingt het iedere gedachte in een linksistisch keurslijf. Dat komt ten dele door het quasi-religieuze karakter van het linksisme; alles wat in strijd is met linksistische overtuigingen is Zondig. Een belangrijker reden voor de totalitaire macht van het linksisme is de machtsdrift van de linksist. De linksist probeert zijn machtsdrift te bevredigen door zich te identificeren met een sociale beweging en hij probeert het machtsproces te doorlopen door de doeleinden van de beweging na te streven en te helpen bereiken (zie paragraaf 83). Maar hoe zeer de beweging er ook in slaagt om haar doelen te bereiken, de linksist is nooit tevreden, omdat zijn activisme een surrogaat-activiteit is (zie paragraaf 41). Dat wil zeggen, het ware motief van de linksist is niet om de vermeende doelen van het linksisme te verwezenlijken; in werkelijkheid wordt hij gedreven door het gevoel van macht dat hij krijgt door te strijden voor een maatschappelijk doel en dat ook te bereiken (35). Daardoor is de linksist nooit tevreden met de doelen die hij al bereikt heeft; zijn behoefte aan het machtsproces brengt hem er steeds weer toe om een nieuw doel na te streven. De linksist wil gelijke kansen voor minderheden. Als dat voor elkaar is, eist hij dat minderheden statistisch gezien evenveel bereiken. En zolang er iemand is die ergens in zijn achterhoofd nog een negatieve instelling heeft tegenover een of andere minderheid, moet de linksist hem heropvoeden. En dat is niet beperkt tot etnische minderheden; niemand mag een negatieve instelling hebben tegenover homoseksuelen, gehandicapten, dikke mensen, oude mensen, lelijke mensen, enzovoort, enzovoort, enzovoort. Een verplichting om het publiek voor te lichten over de gevaren van roken gaat niet ver genoeg; er moet een waarschuwing worden afgedrukt op elk pakje sigaretten. Vervolgens moet sigarettenreclame aan banden worden gelegd, zo niet verboden. De activisten rusten niet tot tabak wettelijk verboden is, en daarna volgt alcohol, ongezonde voeding, enzovoorts. Activisten hebben flagrante kindermishandeling bestreden, en terecht. Maar nu willen ze een eind maken aan alle vormen van slaag. Als ze dat voor elkaar hebben, willen ze weer iets anders verbieden wat ze ongezond vinden, dan weer iets anders en dan weer iets. Ze zullen niet rusten voordat elke opvoeder doet wat zij zeggen. En daarna richten ze zich weer op een volgend doel.
220. Stel, je vraagt linksisten om een lijst te maken van ALLE dingen die mis zijn in de samenleving, en stel dat je IEDERE maatschappelijke verandering doorvoerde waar ze om vroegen. Je kunt er zeker van zijn dat het merendeel van de linksisten binnen een paar jaar iets nieuws zou bedenken om over te klagen, een nieuw maatschappelijk ‘kwaad’ dat rechtgezet moet worden, omdat, nogmaals, de linksist niet zozeer wordt gedreven door onvrede over de misstanden in de samenleving, als wel door de behoefte zijn zucht naar macht te bevredigen door zijn oplossingen aan de samenleving op te leggen.
221. Omdat ze in hun denken en gedrag geremd worden door hun hoge mate van socialisatie, kunnen veel linksisten van het overgesocialiseerde type geen macht nastreven op de manier waarop anderen dat doen. Voor hen heeft de zucht naar macht maar één moreel toelaatbare uitlaatklep en dat is de strijd om hun normen en waarden aan alles en iedereen op te leggen.
222. Linksisten, vooral die van het overgesocialiseerde type, zijn Ware Gelovigen in de betekenis van het boek van Eric Hoffer, The True Believer. Maar niet alle Ware Gelovigen zijn van hetzelfde psychologische type als de linksisten. Een ware gelovige nazi bijvoorbeeld zit psychologisch vermoedelijk heel anders in elkaar dan een ware gelovige linksist. Vanwege hun vermogen om zich vast te bijten in een doel zijn Ware Gelovigen een nuttig, misschien wel noodzakelijk bestanddeel van elke revolutionaire beweging. Dit stelt ons voor een probleem waarvan we moeten toe geven dat we er niet goed raad mee weten. We weten niet hoe we de daadkracht van de Ware Gelovige moeten aanwenden voor een revolutie tegen de technologie. Op dit moment kunnen we alleen zeggen dat geen enkele Ware Gelovige een betrouwbare rekruut is voor de revolutie, tenzij hij uitsluitend de vernietiging van de technologie is toegedaan. Als hij ook nog een ander ideaal koestert, wil hij de technologie misschien wel gebruiken als middel om dat andere ideaal na te streven (zie paragraaf 220-221).
223. Sommige lezers zeggen misschien: ‘Dat gedoe over linksisme is allemaal geklets. Ik ken John en Jane, dat zijn linksige types, maar die vertonen helemaal geen totalitaire neigingen.’ Inderdaad zijn veel linksisten, misschien zelfs een numerieke meerderheid, fatsoenlijke mensen die oprecht geloven in tolerantie ten aanzien van andere opvattingen (tot op zekere hoogte) en die geen autoritaire methoden zouden willen gebruiken om hun maatschappelijke doelen te bereiken. Onze opmerkingen over linksisme slaan niet op iedere individuele linksist, maar zijn bedoeld om het algemene karakter van het linksisme als beweging te beschrijven. En het algemene karakter van een beweging wordt niet noodzakelijkerwijs bepaald door de numerieke verhoudingen tussen de diverse typen mensen die bij de beweging betrokken zijn.
224. De mensen die op machtsposities terechtkomen in linksistische bewegingen zijn doorgaans linksisten van het meest machtshongerige type, omdat machtshongerige mensen er het hardst naar streven om machtsposities te bereiken. Als de machtshongerige types het eenmaal voor het zeggen hebben in de beweging, zijn er veel linksisten van zachtmoediger aard die het optreden van de leiders vaak inwendig afkeuren, maar zich er niet toe kunnen zetten om er tegenin te gaan. Ze hebben hun geloof in de beweging NODIG, en omdat ze dit geloof niet kunnen opgeven, volgen ze de leiders. Weliswaar hebben SOMMIGE linksisten het lef om zich tegen opkomende totalitaire tendensen uit te spreken, maar die delven meestal het onderspit, omdat de machtshongerige types beter georganiseerd zijn, meedogenlozer en Machiavellistischer zijn en zich verzekerd hebben van een sterke machtsbasis.
225. Deze verschijnselen waren duidelijk aanwezig in Rusland en in andere landen toen die werden overgenomen door linksisten. En ook linksistische types in het Westen uitten voor de val van het communisme in de USSR zelden kritiek op dat land. Als je aandrong, gaven ze wel toe dat de USSR veel dingen verkeerd had gedaan, maar dan probeerden ze allerlei excuses te bedenken voor de communisten en begonnen ze over de fouten van het Westen. Ze stelden altijd het westerse militarisme tegenover de communistische agressie. Linksistische types protesteerden overal ter wereld fanatiek tegen het optreden van de VS in Vietnam, maar toen de USSR Afghanistan binnenviel, deden ze niets. Niet dat ze het Sovjet-optreden goedkeurden; maar vanwege hun linksistische geloof konden ze het gewoon niet over hun hart verkrijgen om tegen het communisme in te gaan. Tegenwoordig zijn er op de universiteiten waar ‘politieke correctheid’ heerst waarschijnlijk heel wat linksisten die de onderdrukking van de academische vrijheid persoonlijk afkeuren, maar ze verzetten zich er niet tegen.
226. Het feit dat veel individuele linksisten aardige en vrij tolerante mensen zijn, behoedt het linksisme als geheel niet voor totalitaire neigingen.
227. Ons betoog over het linksisme vertoont onmiskenbaar een zwakke plek. Het is nog steeds verre van duidelijk wat we bedoelen met ‘linksist’. Hier lijkt niet veel aan te doen. Tegenwoordig is het linksisme versplinterd in een heel spectrum van activistische bewegingen. Toch zijn niet alle activistische bewegingen linksistisch, en sommige activistische bewegingen (b.v. radicaal milieu-activisme) lijken zowel personen van het linksistische type te herbergen als personen van het uitgesproken niet-linksistische type, die beter zouden moeten weten dan met linksisten samen te werken. Linksisten van diverse pluimage gaan naadloos over in niet-linksisten van diverse pluimage, en wij zouden het zelf vaak moeilijk vinden om te besluiten of een bepaald individu linksist is of niet. Als er al sprake is van een poging tot definitie, wordt wat wij onder het linksisme verstaan weergegeven door het betoog in dit artikel, en we kunnen de lezer alleen maar aanraden om naar eigen inzicht te bepalen wie een linksist is.
228. Maar het kan handig zijn enkele criteria te geven voor een diagnose van linksisme. Het gaat hier niet om pasklare criteria. Sommige individuen voldoen aan een aantal criteria zonder linksist te zijn, sommige linksisten voldoen wellicht aan geen enkel criterium. Nogmaals, je zult naar eigen inzicht moeten oordelen.
229. De linksist oriënteert zich op grootschalig collectivisme. Hij benadrukt de plicht van het individu om de samenleving van dienst te zijn, en de plicht van de samenleving om voor het individu te zorgen. Hij staat negatief tegenover individualisme. Hij slaat vaak een moralistische toon aan. Hij is veelal voor terugdringing van het wapenbezit, voor seksuele voorlichting op school en andere psychologisch ‘verlichte’ onderwijskundige methoden, voor planmatigheid, voor positieve actie, voor een multiculturele samenleving. Hij is geneigd zich met slachtoffers te identificeren. Hij is meestal tegen wedijver en tegen geweld, maar hij bedenkt vaak excuses voor linksisten die wel geweld gebruiken. Hij gebruikt graag geijkte linkse clichés als ‘racisme’, ‘seksisme’, ‘homofobie’, ‘kapitalisme’, ‘imperialisme’, ‘neokolonialisme’, ‘volkerenmoord’, ‘sociale verandering’, ‘sociale rechtvaardigheid’, ‘sociale verantwoordelijkheid’. Misschien is het duidelijkste symptoom van de linksist wel zijn neiging om te sympathiseren met bewegingen die opkomen voor het feminisme, voor de rechten van homoseksuelen, etnische groepen, gehandicapten, dieren, en voor politieke correctheid. Iedereen die sterk sympathiseert met AL dit soort bewegingen is vrijwel zeker linksist (36).
230. De gevaarlijkere linksisten, dat wil zeggen degenen die het hongerigst naar macht zijn, kenmerken zich vaak door arrogantie of door een dogmatische benadering van ideologie. Maar de gevaarlijkste linksisten van allemaal zijn misschien wel bepaalde overgesocialiseerde types die irritant agressievertoon vermijden en niet met hun linksisme te koop lopen, maar zich rustig en onverstoorbaar inzetten voor het aanprijzen van collectivistische waarden, van ‘verlichte’ psychologische technieken om kinderen te socialiseren, van afhankelijkheid van het individu van het systeem, enzovoorts. Deze crypto-linksisten (zo zouden we ze kunnen noemen) lijken wat hun daden betreft op bepaalde burgerlijke types, maar zitten psychologisch en ideologisch anders in elkaar en hebben andere drijfveren. De gewone burgerman probeert mensen in de greep van het systeem te brengen om zijn manier van leven te beschermen, of hij doet het simpelweg omdat hij een conventionele instelling heeft. De crypto-linksist probeert mensen in de greep van het systeem te brengen omdat hij een Ware Gelovige in de collectivistische ideologie is. De crypto-linksist verschilt van de doorsnee linksist van het overgesocialiseerde type door het feit dat zijn opstandige impuls zwakker is en hij degelijker gesocialiseerd is. Hij verschilt van de gewone, goed-gesocialiseerde burgerman door het feit dat hij een enorme lacune in zich heeft, die het noodzakelijk voor hem maakt om zich aan een zaak te wijden en zich te laten opgaan in een collectief geheel. En misschien is zijn (goed-gesublimeerde) zucht naar macht sterker dan die van de gewone burgerman.
231. In dit hele artikel hebben we onnauwkeurige uitspraken gedaan, en uitspraken waar allerlei voorbehouden en kanttekeningen bij hadden moeten worden gemaakt; en met sommige van onze uitspraken zitten we er misschien wel gewoon naast. Door gebrek aan voldoende informatie en de noodzaak om het kort te houden was het onmogelijk om onze beweringen preciezer te formuleren, of alle noodzakelijke voorbehouden te maken. En natuurlijk moet je bij dit soort betogen grotendeels afgaan op je intuïtie, en die is niet altijd juist. De pretenties van dit dit artikel gaan dus niet verder dan het geven van een grove benadering van de waarheid.
232. Desalniettemin zijn we er vrij zeker van dat het beeld dat we hier geschetst hebben in grote lijnen juist is. We hebben het linksisme geportretteerd in zijn moderne vorm als een typisch verschijnsel van onze tijd en als een symptoom van de verstoring van het machtsproces. Maar op dat punt zouden we er eventueel naast kunnen zitten. Overgesocialiseerde types die hun zucht naar macht proberen te bevredigen door hun normen en waarden aan iedereen op te leggen, zijn er natuurlijk al heel lang. Maar we DENKEN dat de beslissende rol die wordt gespeeld door minderwaardigheidsgevoelens, gebrek aan zelfrespect, machteloosheid, identificatie met slachtoffers door mensen die zelf geen slachtoffer zijn, typerend is voor het moderne linksisme. Identificatie met slachtoffers door mensen die zelf geen slachtoffer zijn, kwam tot op zekere hoogte al voor bij 19e-eeuwse linksisten en bij de vroege christenen, maar voorzover we weten waren symptomen als gebrek aan zelfrespect, enzovoorts in deze bewegingen, of in andere bewegingen, lang niet zo duidelijk aanwezig als in het moderne linksisme. Maar we kunnen niet met zekerheid zeggen dat dergelijke bewegingen niet hebben bestaan vóór het moderne linksisme. Dit is een belangrijke vraag, waar historici hun aandacht op zouden moeten richten. Noten
1. (Paragraaf 19) We stellen hier dat ALLE, of in ieder geval de meeste, mensen die anderen koeioneren of over lijken gaan, lijden aan gevoelens van minderwaardigheid.
2. (Paragraaf 25) In het Victoriaanse tijdperk hadden veel overgesocialiseerde mensen ernstige psychische problemen als gevolg van het onderdrukken of proberen te onderdrukken van hun seksuele gevoelens. Freud schijnt zijn theorieën op mensen van dit type te hebben gebaseerd. In onze tijd is de aandacht bij socialisatie verschoven van seks naar agressiviteit.
3. (Paragraaf 27) Daar zijn specialisten in de technische ‘harde’ wetenschappen niet noodzakelijkerwijs bij inbegrepen.
4. (Paragraaf 28) Veel individuen uit de midden- en hogere klassen zullen zich tegen enkele van deze waarden verzetten, maar gewoonlijk gebeurt dat niet al te openlijk. Dit soort verzet komt maar zelden aan bod in de massamedia. In hoofdlijnen richt de propaganda in onze samenleving zich op instandhouding van de bestaande waarden. De voornaamste redenen waarom deze waarden als het ware de officiële waarden van onze samenleving zijn geworden, is dat ze nuttig zijn voor het industriële systeem. Geweld wordt ontmoedigd omdat het het functioneren van het systeem ontregelt. Racisme wordt ontmoedigd omdat ook etnische conflicten het systeem ontregelen, en omdat discriminatie ertoe leidt dat het talent verloren gaat van leden van minderheidsgroepen die nuttig zouden kunnen zijn voor het systeem. Armoede moet worden ‘genezen’, omdat de onderkant van de samenleving problemen voor het systeem veroorzaakt en contact met de laagste klassen het moreel van de andere klassen aantast. Vrouwen worden aangemoedigd om carrière te maken omdat hun talenten nuttig zijn voor het systeem en, belangrijker nog, omdat vrouwen door een vaste baan beter geïntegreerd raken in het systeem en er een directe band mee krijgen, die de band met hun gezin verdringt. Dit draagt bij aan een verzwakking van de gezinssolidariteit. (De leiders van het systeem zeggen dat ze het gezin sterker willen maken, maar wat ze bedoelen is dat het gezin een effectief instrument zou moeten zijn om kinderen te socialiseren overeenkomstig de behoeften van het systeem. We stellen in paragraaf 51 en 52 dat het systeem het zich niet kan veroorloven om familieverbanden of andere kleinschalige sociale groepen sterk of autonoom te laten zijn.)
5. (Paragraaf 42) Er wordt wel gezegd dat de meeste mensen zelf geen beslissingen willen nemen, maar hun leiders voor zich willen laten denken. Daar zit een kern van waarheid in. Mensen beslissen graag zelf over kleine zaken, maar bij beslissingen over moeilijke, fundamentele vragen komen vaak psychologische conflicten kijken, en daar hebben de meeste mensen een hekel aan. Daarom steunen ze bij het nemen van moeilijke beslissingen graag op anderen. De meeste mensen zijn geboren volgelingen, geen leiders, maar ze hebben wel graag persoonlijk toegang tot hun leiders en willen graag een zekere mate van medezeggenschap bij moeilijke beslissingen. Die mate van autonomie hebben ze minstens nodig.
6. (Paragraaf 44) Een aantal van de genoemde symptomen lijken op die van gekooide dieren. Hier volgt een verklaring over het ontstaan van deze symptomen uit een ‘gebrek aan machtsproces’: Wie even nadenkt over de aard van de mens, weet dat de afwezigheid van doelen die alleen met moeite te bereiken zijn leidt tot verveling, en dat langdurige verveling uiteindelijk vaak leidt tot depressiviteit. Het niet bereiken van doelen leidt tot frustratie en tot een verminderd zelfrespect. Frustratie leidt tot woede en woede tot agressie, vaak in de vorm van mishandeling van partner of kind. Het is aangetoond dat langdurige frustratie gewoonlijk leidt tot depressiviteit en dat depressiviteit meestal leidt tot schuldgevoelens, slaapproblemen, eetstoornissen en negatieve gevoelens over jezelf. Iemand met depressieve neigingen probeert dat met genot te compenseren; dat uit zich in onverzadigbaar hedonisme en overmatige seks, waarbij perversiteiten dienen om het spannend te houden. Ook verveling leidt meestal tot overmatige genotzucht, omdat mensen bij gebrek aan andere doelen genot als een doel op zichzelf gaan zien. Het bovenstaande stelt de zaken iets te simpel voor. De werkelijkheid is ingewikkelder, en natuurlijk is een gebrek aan machtsproces niet de ENIGE oorzaak van de beschreven symptomen. Overigens bedoelen we hier met depressiviteit niet noodzakelijkerwijs de depressiviteit die ernstig genoeg is om behandeld te worden door een psychiater. Vaak gaat het hier alleen om milde vormen van depressiviteit. En met doelen bedoelen we niet noodzakelijkerwijs weloverwogen lange-termijndoelen. Voor veel of misschien wel de meeste van onze voorouders waren de doelen die samengaan met een leven van de hand in de tand (niet meer dan zichzelf en hun gezin iedere dag van voedsel voorzien) meer dan voldoende.
7. (Paragraaf 52) Een gedeeltelijke uitzondering kan worden gemaakt voor een paar passieve, in zichzelf gekeerde groeperingen, zoals de Amish, die weinig invloed hebben op de rest van de samenleving. Daarnaast komen er vandaag de dag nog enkele authentieke, kleinschalige gemeenschappen voor in Amerika. Bijvoorbeeld jeugdbendes en ‘sekten’. Iedereen beschouwt ze als gevaarlijk, en dat zijn ze ook, omdat de leden van deze groepen op de eerste plaats trouw zijn aan elkaar en pas daarna aan het systeem, zodat het systeem geen greep op hen heeft. Of neem de zigeuners. De zigeuners kunnen zich normaal gesproken ongestraft aan diefstal en fraude bezondigen omdat ze door hun onderlinge loyaliteit altijd andere zigeuners bereid kunnen vinden om een getuigenverklaring af te leggen waarmee hun onschuld wordt ‘bewezen’. Het is duidelijk dat het systeem in gevaar zou komen als te veel mensen tot dergelijke groepen zouden behoren. Sommige vroeg-twintigste-eeuwse Chinese denkers die betrokken waren bij de modernisering van China erkenden de noodzaak van het uiteen laten vallen van kleinschalige groepen als het familieverband: ‘(In de woorden van Soen Yat-Sen) Het Chinese volk had een nieuwe golf van patriottisme nodig, die ertoe zou leiden dat de loyaliteit van de familie naar de staat zou verschuiven… (Volgens Li Huang) dienden traditionele banden, met name met de familie, te worden verbroken, wilde het nationalisme zich ontwikkelen in China.’ (Chester C. Tan, Chinese Political Thought in the Twentieth Century, 1971, Doubleday, Garden City, pagina’s 125 en 297.)
8. (Paragraaf 56) Ja, we weten dat het 19e-eeuwse Amerika zo zijn problemen kende, en geen geringe ook, maar omwille van de beknoptheid moeten we een vereenvoudigde voorstelling van zaken geven.
9. (Paragraaf 61) We laten de onderkant van de samenleving buiten beschouwing. Het gaat hier om de grootste gemene deler.
10. (Paragraaf 62) Sommige sociale wetenschappers, opvoedkundigen, hoger personeel in de ‘geestelijke gezondheidszorg’ en dergelijke doen hun best om de sociale driften in groep 1 te krijgen, door hun pogingen om erop toe te zien dat iedereen een bevredigend sociaal leven heeft.
11. (Paragrafen 63 en 82) Is de hang naar ongelimiteerd materialisme echt kunstmatig gecreëerd door de reclame- en marketing-wereld? De mens wordt zeker niet materialistisch geboren. Er zijn veel culturen geweest waar mensen niet veel meer verlangden dan wat nodig was om in hun eerste levensbehoeften te voorzien (Australische Aboriginals, de traditionele Mexicaanse boerencultuur, enkele Afrikaanse culturen). Aan de andere kant zijn er ook veel pre-industriële culturen geweest waar materieel bezit een belangrijke rol speelde. We kunnen dus niet beweren dat de op privé-bezit gerichte cultuur van tegenwoordig uitsluitend gecreëerd is door de reclame- en marketing-wereld. Maar het is wel duidelijk dat deze bedrijfstak een belangrijk aandeel heeft gehad in de totstandkoming van die cultuur. De grote ondernemingen die miljoenen besteden aan reclame zouden niet zoveel geld uitgeven als ze niet zeker wisten dat ze het zouden terugverdienen door hogere verkoopcijfers. Een lid van de Freedom Club sprak een paar jaar geleden een verkoopmanager die zo eerlijk was om te zeggen: ‘Onze taak is om ervoor te zorgen dat mensen dingen kopen die ze niet willen hebben en waar ze best buiten kunnen.’ Vervolgens beschreef hij hoe iemand zonder speciale opleiding of ervaring feitelijke informatie over een product kon geven zonder iets te verkopen, terwijl een goed opgeleide en ervaren professionele verkoper dezelfde mensen wel veel zou verkopen. Daaruit blijkt wel dat mensen gemanipuleerd worden om dingen te kopen die ze niet echt willen.
12. (Paragraaf 64) Het probleem van de doelloosheid lijkt pakweg de laatste vijftien jaar minder ernstig te zijn geworden, omdat mensen zich nu lichamelijk en economisch minder zeker voelen dan voorheen, en de behoefte aan zekerheid hen een doel geeft. Maar in plaats van doelloosheid is er nu frustratie over de moeilijkheid om jezelf zekerheid te verschaffen. We benadrukken het probleem van de doelloosheid omdat de progressievelingen en linksisten onze sociale problemen zouden willen oplossen door de samenleving garant te laten staan voor ieders zekerheid; maar als dat mogelijk was zou het alleen maar betekenen dat de doelloosheid weer de kop opsteekt. Het gaat er niet om of de samenleving mensen voldoende of te weinig zekerheid verschaft; het probleem is dat mensen voor hun zekerheid afhankelijk zijn van het systeem in plaats van er zelf greep op te hebben. Dat is trouwens een van de redenen waarom sommige mensen zich zo druk maken over het recht om wapens te dragen; door het bezit van een vuurwapen krijgen ze dat aspect van hun veiligheid zelf in handen.
13. (Paragraaf 66) De inspanningen van conservatieven om regelgeving door de overheid terug te dringen, leveren weinig voordelen op voor de gewone man. Om te beginnen kan maar een beperkt deel van de regels worden afgeschaft, omdat de meeste regels noodzakelijk zijn. Daar komt nog bij dat het grootste deel van de deregulering het bedrijfsleven betreft, en niet zozeer het doorsnee individu, zodat het voornaamste gevolg is dat macht van de overheid wordt afgenomen en in handen gegeven wordt van particuliere ondernemingen. Voor de gewone man betekent dit dat hij in plaats van last van de overheid nu last heeft van grote ondernemingen, die nu bijvoorbeeld toestemming krijgen om meer chemicaliën te lozen die in zijn drinkwater terecht komen en hem kanker bezorgen. De conservatieven beschouwen de gewone man als een sukkel, en misbruiken zijn afkeer van de Grote Boze Overheid om de macht van de Grote Ondernemers te laten toenemen.
14. (Paragrafen 73 en 114) Als iemand het eens is met het doel waarvoor in een bepaald geval propaganda wordt gemaakt, spreekt hij meestal van ‘voorlichting’ of gebruikt hij een ander eufemisme. Maar propaganda is propaganda, welk doel er ook mee gediend is.
15. (Paragraaf 83) We geven hier geen blijk van instemming met of afkeuring van de invasie in Panama. We gebruiken deze gebeurtenis alleen als voorbeeld.
16. (Paragraaf 95) Toen de Amerikaanse koloniën onder Brits gezag stonden, waren er minder, en ook minder effectieve, wettelijke garanties voor vrijheid dan toen de Amerikaanse grondwet in werking trad. Toch was er in het pre-industriële Amerika, zowel voor als na de Onafhankelijkheidsoorlog, meer persoonlijke vrijheid dan na de definitieve doorbraak van de Industriële Revolutie in het land. We citeren uit Violence in America: Historical and Comparative Perspectives, onder redactie van Hugh Davis Graham en Ted Robert Gurr, 1969, 1979, Sage Publications, Beverly Hills, hoofdstuk 12 door Robert Lane, pagina 476-478: ‘Het voortdurend toenemende privé-eigendom, en daarmee de toenemende afhankelijkheid van de officiële wetshandhaving (in het 19e-eeuwse Amerika)…waren in de gehele samenleving normaal… [De] veranderingen in sociaal gedrag zijn dermate structureel en wijdverbreid dat er vermoedelijk een verband bestaat met een van de meest fundamentele sociale processen uit die tijd: dat van de industriële verstedelijking zelf. ‘Massachusetts had in 1835 zo’n 660.940 inwoners, waarvan 81 procent op het platteland, voor het overgrote deel pre-industrieel en geboren in de staat. De inwoners waren aanzienlijke persoonlijke vrijheid gewend. Of ze nu voerman, boer of handwerksman waren, ze konden allemaal hun eigen tijd indelen, en door de aard van hun werk waren ze van elkaar afhankelijk… Individuele problemen, misstappen of zelfs misdaden, gaven in het algemeen geen aanleiding tot brede maatschappelijke bezorgdheid… Maar de gevolgen van de gelijktijdige trek naar de stad en naar de fabriek, die in 1835 beide net op gang kwamen, werden in de rest van de 19e en het begin van de 20e eeuw steeds duidelijker zichtbaar in het individuele gedrag. De fabriek vereiste een geregeld leven, onderworpen aan de ritmes van klok en kalender, de bevelen van voorman en opzichter. Zowel in grote als in kleine steden weerhield het leven in dichtbevolkte buurten mensen van daden die voorheen nooit aanstoot hadden gegeven. Zowel de mensen op de werkvloer als de leidinggevenden in de grotere ondernemingen waren onderling afhankelijk van elkaar geworden, omdat het werk van de een was afgestemd op dat van de ander, zodat niemand nog uitsluitend met zichzelf te maken had. De gevolgen van de nieuwe organisatie van leven en werk kwamen aan het licht rond 1900, toen ongeveer 76 procent van de 2.805.346 inwoners van Massachusetts te boek stond als stadsbewoner. Veel gewelddadig of losbandig gedrag dat in een ongeregelde, onderling onafhankelijke samenleving getolereerd kon worden, was niet langer aanvaardbaar in de meer geformaliseerde, co-operatieve sfeer van de latere tijd… De trek naar de steden had, om kort te gaan, een generatie opgeleverd die gewilliger, gesocialiseerder, en ‘beschaafder’ was dan haar voorgangers.’
17. (Paragraaf 117) Voorstanders van het systeem mogen graag gevallen noemen waarbij verkiezingen zijn beslist door één of twee stemmen, maar die gevallen zijn zeldzaam.
18. (Paragraaf 119) ‘In technologisch ontwikkelde landen, leiden de mensen tegenwoordig vrijwel dezelfde levens, ondanks de geografische, religieuze en politieke verschillen. De dagelijks levens van een christelijke bankbediende in Chicago, een boeddhistische bankbediende in Tokio, en een communistische bankbediende in Moskou hebben veel meer overeenkomsten met elkaar dan met het leven van om het even welk individu dat duizend jaar geleden leefde. Deze overeenkomsten zijn het gevolg van een gemeenschappelijke technologie…’ L. Sprague de Camp, The Ancient Engineers, 1976, Ballantine, New York, pagina 17. De levens van de drie bankbedienden zijn niet IDENTIEK. Ideologie heeft wel ENIG effect. Maar om te overleven moeten alle technologische samenlevingen zich ontwikkelen langs ONGEVEER hetzelfde traject.
19. (Paragraaf 123) Denk alleen maar aan de mogelijkheid dat een onnadenkende genetische manipulator een heleboel terroristen zou creëren.
20. (Paragraaf 124) Nog een voorbeeld van de ongewenste gevolgen van medische vooruitgang: Stel dat er een betrouwbare geneeswijze voor kanker komt. Zelfs als die behandeling alleen betaalbaar zou zijn voor een elite, zou die elite wel heel wat minder gemotiveerd zijn om ervoor te zorgen dat er geen kankerverwekkende stoffen meer in het milieu terechtkomen.
21. (Paragraaf 128) Omdat veel mensen het wellicht tegenstrijdig vinden dat een groot aantal goede zaken bij elkaar opgeteld toch iets slechts kunnen opleveren, zullen we dit illustreren met een analogie. Stel mijnheer A schaakt tegen mijnheer B. Mijnheer C, grootmeester, kijkt over de schouder van mijnheer A mee. Mijnheer A wil natuurlijk zijn partij winnen, dus als mijnheer C een goede zet voor hem aanwijst, doet hij hem een plezier. Maar stel nu dat mijnheer C bij ELKE zet tegen mijnheer A zegt wat hij moet doen. In ieder afzonderlijk geval doet hij mijnheer A een plezier door de beste zet aan te geven, maar als hij ALLE zetten voor hem doet, verpest hij de partij, omdat mijnheer A net zo goed niet kan spelen als iemand anders alle zetten voor hem doet. De situatie van de moderne mens komt overeen met die van mijnheer A. Het systeem maakt het een individu op talloze manieren gemakkelijker, maar daardoor neemt het hem zijn eigen lot volledig uit handen.
22. (Paragraaf 137) We hebben het hier slechts over botsende waarden op het maatschappelijk middenveld. Om het eenvoudig te houden, betrekken we hier geen waarden van ‘buitenbeentjes’ bij, zoals het idee dat ongerepte natuur belangrijker is dan economische welvaart.
23. (Paragraaf 137) Eigenbelang is niet noodzakelijkerwijs MATERIEEL eigenbelang. Het kan ook bestaan uit de bevrediging van een of andere psychische behoefte, bijvoorbeeld door je eigen ideologie of religie aan te prijzen.
24. (Paragraaf 139) Een voorbehoud: Het is in het belang van het systeem om op sommige gebieden een zekere mate van vrijheid toe te staan. Zo is economische vrijheid (binnen passende beperkingen en grenzen) effectief gebleken bij het bevorderen van economische groei. Maar het belang van het systeem is alleen gediend met een geprogrammeerde, nauw omschreven, beperkte vrijheid. Het individu moet steeds aan de leiband blijven lopen, ook al is die leiband soms lang (zie de paragrafen 94 en 97).
25. (Paragraaf 143) We willen hier niet de indruk wekken dat de efficiëntie of het overlevingspotentieel van een samenleving altijd omgekeerd evenredig is met de hoeveelheid druk of onbehagen waaraan de samenleving mensen onderwerpt. Dat is zeker niet het geval. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat veel primitieve samenlevingen mensen minder druk oplegden dan de Europese samenleving, maar de Europese samenleving bleek veel efficiënter dan willekeurig welke primitieve samenleving en trok bij conflicten met dergelijke samenlevingen altijd aan het langste eind vanwege zijn technologische voorsprong.
26. (Paragraaf 147) Als je denkt dat een effectievere wetshandhaving zonder meer goed is omdat de misdaad erdoor beteugeld wordt, bedenk dan wel dat wat het systeem onder misdaad verstaat niet per se onder JOUW definitie van misdaad hoeft te vallen. Tegenwoordig is het roken van marihuana een ‘misdaad’, en in sommige staten van de VS zou het bezit van ENIG vuurwapen, geregistreerd of niet, een misdaad kunnen worden. Hetzelfde zou kunnen gebeuren met ongewenste opvoedingsmethoden, zoals slaag geven. In sommige landen is het uiten van dissidente politieke opvattingen een misdaad, en het is niet zeker dat dat in de VS nooit zal gebeuren, want geen enkele grondwet en geen enkel politiek systeem heeft het eeuwige leven. Als een samenleving een grote, machtige instantie nodig heeft om de wet te handhaven, is er iets heel erg mis met die samenleving; die moet mensen dan erg onder druk zetten als er zoveel zijn die weigeren zich aan de regels te houden, of zich er alleen aan houden als ze daartoe worden gedwongen. In het verleden hebben veel samenlevingen het kunnen stellen zonder enige serieuze aandacht voor formele wetshandhaving.
27. (Paragraaf 151) Natuurlijk beschikten samenlevingen ook in vroeger tijd over middelen om gedrag te beïnvloeden, maar die waren primitief en niet erg effectief vergeleken met de technologische hulpmiddelen die nu in ontwikkeling zijn.
28. (Paragraaf 152) Sommige psychologen hebben echter openlijk uitdrukking gegeven aan hun minachting voor de menselijke vrijheid. En de wiskundige Claude Shannon is in Omni (augustus 1987) als volgt geciteerd: ‘Ik zie een tijdperk voor me dat robots ons zullen zien zoals mensen honden zien, en ik ben voor de robots.’
29. (Paragraaf 154) Dat is geen science fiction! Na het schrijven van paragraaf 154 stuitten we op een artikel in Scientific American waarin staat dat wetenschappers werken aan technieken om potentiële toekomstige criminelen te identificeren, en om hen te behandelen met een combinatie van biologische en psychologische middelen. Sommige wetenschappers pleiten voor verplichte toepassing van deze behandeling, die mogelijk al vrij binnenkort beschikbaar komt. (Zie ‘Seeking the Criminal Element’, door W. Wayt Gibbs, Scientific American, maart 1995.) Misschien zie je hier geen kwaad in omdat de behandeling zou worden toegepast op mensen die misschien anders dronken achter het stuur zouden kruipen (ook die brengen mensenlevens in gevaar); vervolgens misschien op mensen die hun kinderen slaag geven, dan op milieu-activisten die apparatuur van houthakkers vernielen, en uiteindelijk op iedereen die gedrag vertoont dat het systeem slecht uitkomt.
30. (Paragraaf 184) Een bijkomend voordeel van de natuur als tegen-ideaal van de technologie is dat de natuur bij veel mensen het soort eerbied oproept dat wordt geassocieerd met religie, zodat de natuur misschien kan worden geïdealiseerd op religieuze grondslag. Weliswaar is religie in veel samenlevingen gebruikt om de gevestigde orde te ondersteunen en te rechtvaardigen, maar mensen zijn ook vaak op religieuze gronden in opstand gekomen. Daarom kan het nuttig zijn om een religieus element in te bouwen in de opstand tegen de technologie, te meer daar de westerse samenleving in onze tijd geen sterk religieus fundament heeft. Religie wordt tegenwoordig gebruikt als een goedkoop en doorzichtig argument voor kleingeestig, kortzichtig egoïsme (een aantal conservatieven gebruikt het op deze manier), of zelfs cynisch misbruikt om op een gemakkelijke manier geld binnen te krijgen (door veel evangelisten). In andere kringen is religie verworden tot botte redeloosheid (fundamentalistische protestanten, sekten), of eenvoudigweg stil blijven staan (katholicisme, doorsnee protestantisme). Wat in de recente geschiedenis van het Westen nog het dichtst komt bij een krachtige, wijdverbreide, dynamische religie, is de quasi-religie van het linksisme, maar het linksisme is vandaag de dag te versplinterd en heeft geen duidelijk, gemeenschappelijk, inspirerend doel. Er is dus sprake van een religieus vacuüm in onze samenleving, dat misschien opgevuld kan worden door een religie die zich richt op de natuur en tegen de technologie. Maar het zou dom zijn om zomaar een religie in elkaar te flansen om deze rol te vervullen. Een dergelijke bedachte religie zou waarschijnlijk een mislukking worden. Neem nu de ‘Gaia’religie. Geloven de aanhangers daar nu ECHT in, of doen ze maar alsof? Als ze maar doen alsof, wordt het niks met hun religie. Het is waarschijnlijk het beste om religie buiten het conflict tussen natuur en technologie te houden, tenzij je ECHT zelf in die religie gelooft, en merkt dat er een diepe, sterke en authentieke respons op komt van veel andere mensen.
31. (Paragraaf 189) Aangenomen dat zo’n laatste duwtje ook werkelijk gegeven wordt. Het is denkbaar dat het industriële systeem op een geleidelijker of meer trapsgewijze manier wordt uitgeschakeld. (Zie de paragrafen 4 en 167 en noot 4.)
32. (Paragraaf 193) Het is zelfs niet helemaal ondenkbaar dat de revolutie slechts bestaat uit een enorme ommezwaai in de opvattingen over technologie, uitmondend in het vrij geleidelijk en pijnloos uiteenvallen van het industriële systeem. Maar als dat gebeurt, boffen we wel heel erg. Veel waarschijnlijker is dat de overgang naar een niet-technologische samenleving erg moeizaam zal verlopen, met veel conflicten en rampen.
33. (Paragraaf 195) De economische en de technologische structuur van een samenleving zijn veel belangrijker dan de politieke structuur als je wilt vaststellen hoe de doorsnee mens leeft (zie de paragrafen 95 en 119 en noot 16 en 18.)
34. (Paragraaf 215) Dit slaat op onze specifieke vorm van anarchisme. De term ‘anarchistisch’ wordt gebruikt voor een breed scala aan maatschappijopvattingen, en het kan zijn dat veel mensen die zich als anarchist beschouwen het niet eens zijn met onze stellingname in paragraaf 215. Het moet trouwens worden opgemerkt dat er een geweldloze anarchistische beweging bestaat en dat de leden daarvan Freedom Club waarschijnlijk niet als anarchistisch zouden beschouwen en de gewelddadige methoden van Freedom Club zeker zullen afwijzen.
35. (Paragraaf 219) Veel linksisten worden ook gedreven door rancune, maar die rancune stamt waarschijnlijk voor een deel uit een gefrustreerde behoefte aan macht.
36. (Paragraaf 229) Het is belangrijk om te begrijpen dat we iemand bedoelen die sympathiseert met deze BEWEGINGEN zoals ze momenteel in onze samenleving voorkomen. Iemand die vindt dat vrouwen, homoseksuelen et cetera gelijke rechten zouden moeten hebben, hoeft nog geen linksist te zijn. In de feministische beweging, homorechtenbewegingen en al die andere bewegingen die in onze samenleving voorkomen, vind je de specifieke ideologische toon terug die het linksisme kenmerkt, en als je bijvoorbeeld gelooft dat vrouwen gelijke rechten moeten hebben, volgt daar niet automatisch uit dat je sympathiseert met de feministische beweging in zijn huidige vorm.