Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:de_internationale_broederschap

De internationale broederschap

Door Michael Bakoenin

  • Oorspronkelijke titel: Organisation de la Fraternité internationale révolutionnaire.
  • Verschenen: 1865
  • Bron: De internationale broederschap, Uitgeverij Iris, Amsterdam, 2001
  • Vertaling: Uit het Frans door Dick Gevers, Bart Schellekens
  • Digitalisering: Tommy Ryan

De organisatie van de Internationale Revolutionaire Broederschap

1. De Internationale Revolutionaire Gemeenschap zal bestaan uit twee verschillende organisaties, te weten de internationale familie in eigenlijke zin en de nationale families. Deze laatste moeten overal zo worden georganiseerd dat zij altijd onderworpen blijven aan de absolute leiding van de internationale familie.

I. De internationale familie:

2. Deze familie zal alleen bestaan uit internationale broeders - actieve broeders en sympathisanten - en onze grote revolutionaire onderneming vormen. Het succes ervan zal dus voornamelijk afhangen van een goede keuze van de internationale broeders.

Eigenschappen die vereist zijn om te kunnen toetreden tot de internationale familie:

3. De kandidaat moet niet alleen beschikken over de eigenschappen die onmisbaar zijn voor een oprecht en eerlijk revolutionair karakter, zoals goede trouw, moed, voorzichtigheid, bescheidenheid, volharding, vastberadenheid, onbeperkte toewijding, de afwezigheid van persoonlijke ijdelheid en eerzucht, intelligentie en een praktische instelling, maar daarnaast ook met zijn hele hart, zijn hele wil en zijn hele geest alle fundamentele beginselen van onze Revolutionaire Catechismus aanvaard hebben.

a) Hij moet atheïst zijn en met ons voor de aarde en de mens alles eisen wat de godsdiensten naar de hemel hebben overgebracht en toegeschreven hebben aan hun goden: waarheid, vrijheid, rechtvaardigheid, goedheid. Hij moet erkennen dat de moraal, die onafhankelijk is van elke theologie en van elke goddelijke metafysica, geen andere bron heeft dan het collectieve geweten van de mens.

b) Hij moet, net als wij, een vijand zijn van het autoriteitsbeginsel en alle toepassingen en gevolgen daarvan verafschuwen, zowel in de intellectuele en morele wereld als in de politieke, economische en maatschappelijke wereld.

c) Hij moet de vrijheid en de rechtvaardigheid boven alles liefhebben en met ons erkennen dat elke politieke en sociale organisatie die gebaseerd is op de ontkenning of zelfs alleen maar een of andere beperking van dit absolute beginsel van vrijheid, noodgedwongen moet uitmonden in onrechtvaardigheid of wanorde en dat de enige rationele, rechtvaardige maatschappelijke organisatie die in overeenstemming is met de menselijke waardigheid en het menselijk geluk die organisatie zal zijn die als basis, als ziel, als enige wet en hoogste doel de vrijheid heeft.

d) Hij moet begrijpen dat er geen vrijheid is zonder gelijkheid en dat rechtvaardigheid de verwerkelijking is van de grootste vrijheid in de meest volmaakte gelijkheid de jure en de facto, zowel op politiek en economisch, als op maatschappelijk gebied.

e) Hij moet net als wij federalist zijn, zowel binnen als buiten zijn eigen land. Hij moet begrijpen dat het aan de macht komen van de vrijheid onverenigbaar is met het bestaan van Staten.

Hij moet daarom de vernietiging nastreven van alle staten en tegelijkertijd van alle religieuze, politieke en sociale instituten, zoals officiële kerken, staande legers, gecentraliseerde overheden, bureaucratie, regeringen, unitaire parlementen, universiteiten, staatsbanken, alsook monopolies van de aristocratie en de bourgeoisie. Opdat op de puinhopen van dat alles eindelijk de Vrije menselijke maatschappij kan verrijzen, die dan niet meer zoals nu, door middel van gedwongen eenheid en concentratie, van boven naar beneden en van het centrum naar de periferie zal zijn georganiseerd, maar, uitgaande van het vrije individu, de vrije associatie, de autonome gemeente, van beneden naar boven en van de periferie naar het centrum georganiseerd zal zijn, door middel van vrije federatie.

f) Hij moet, zowel in theorie als in de praktijk, het volgende principe en alle daaruit voortvloeiende consequenties aanvaarden: Elk individu, elke associatie, elke gemeente, elke provincie, elk gewest, elke natie heeft het absolute recht over zichzelf te beschikken, zich te associëren of niet, zich te verbinden met wie zij willen en hun verbintenissen te verbreken zonder rekening te houden met de zogenaamde historische rechten of met wat hun buren het beste uitkomt; en hij moet er absoluut van overtuigd zijn dat deze nieuwe federaties van gemeenten, provincies, gewesten en naties alleen dan werkelijk sterk, vruchtbaar en onverbrekelijk zullen worden, wanneer ze gevormd worden door de onweerstaanbare inherente aantrekkingskracht en onvermijdelijkheid ervan.

g) Hij moet dus het zogenaamde beginsel van de nationaliteit - een dubbelzinnig beginsel vol schijnheiligheid en valstrikken - het beginsel van de historische, eerzuchtige staat herleiden tot het veel grotere, veel eenvoudigere en enig wettige beginsel, namelijk de vrijheid: eenieder - individueel of collectief - die vrij is of zou moeten zijn heeft het recht zichzelf te zijn en niemand heeft het recht hem zijn wijze van kleden, zijn gewoonten, zijn taal, zijn meningen en zijn wetten op te leggen; eenieder moet daar waar hij woont absoluut vrij zijn. Dat is alles wat nationaal recht werkelijk inhoudt.

Alles wat verder gaat is niet de bevestiging van de eigen nationale vrijheid, maar de ontkenning van de vrijheid van een ander.

De kandidaat moet dus net als wij afschuw voelen ten aanzien van al die bekrompen, belachelijke, de vrijheid vermoordende en daarom misdadige ideeën van grootsheid, eerzucht en nationale roem, die alleen goed zijn voor de monarchie en voor de oligarchie, en vandaag de dag ook voor de rijke bourgeoisie, omdat zij van deze ideeën gebruik maken om de volkeren te bedriegen en ze tegen elkaar op te zetten, zodat ze hen beter aan zich kunnen onderwerpen.

h) In zijn hart moet vaderlandsliefde voortaan de tweede plaats innemen en de liefde voor vrijheid en rechtvaardigheid voor laten gaan, en zo nodig, als het zover zou komen dat zijn eigen vaderland deze liefde voor vrijheid en rechtvaardigheid laat varen, moet hij nooit aarzelen partij te kiezen tegen zijn vaderland; en dat zal hem niet veel moeite kosten als hij er werkelijk van overtuigd is - hetgeen hij moet zijn - dat er voor elk land alleen welvaart en politieke grootheid kan bestaan door rechtvaardigheid en vrijheid.

i) Hij moet er tenslotte van overtuigd zijn dat de welvaart en het geluk van zijn land allesbehalve tegenstrijdig zijn met die van alle andere landen, maar dat ze die integendeel nodig hebben voor hun eigen verwerkelijking, dat er tussen de lotsbestemmingen van alle naties een almachtige, algehele solidariteit bestaat en dat deze solidariteit, die langzamerhand het bekrompen en zeer vaak onrechtvaardige patriottisme verandert in een bredere, edelmoediger en rationelere liefde voor de mensheid, zal leiden tot het ontstaan van de universele en wereldomvattende federatie van alle naties.

j) Hij moet socialist zijn in de volle betekenis die aan dit woord wordt gegeven door onze revolutionaire catechismus en hij moet met ons dit begrip als wettig en juist aanvaarden, hij moet met heel zijn hart streven naar en bereid zijn met al zijn krachten mee te werken aan de triomf van een sociale organisatie waarin elk menselijk individu dat ter wereld komt, man of vrouw, gelijke middelen van bestaan, gelijke mogelijkheden tot opvoeding en onderwijs aantreft tijdens zijn kindertijd en zijn jeugd en waarin ieder mens later, als hij volwassen is geworden, dezelfde politieke, economische en sociale kansen heeft om zijn eigen welzijn te creëren door de verschillende vermogens en talenten die de natuur hem heeft geschonken en die in hem tot ontplooiing zijn gebracht door een voor allen gelijk onderwijs in zijn arbeid toe te passen.

k) Hij moet begrijpen dat, net zoals de erfelijkheid van het kwade, dat - helaas! - maar al te vaak een onmiskenbaar en natuurlijk gegeven is, overal verworpen wordt door het principe van de rechtvaardigheid, eveneens, en op grond van dezelfde naar rechtvaardigheid zoekende logica, de erfelijkheid van het goede verworpen moet worden, dat, aangezien de doden niet meer bestaan en hun wil niet meer kunnen doen gelden onder de levenden, dat kortom het principe van de gelijke start voor eenieder, op economisch, sociaal en politiek gebied - wat een absolute voorwaarde is voor de vrijheid van allen - onverenigbaar is met erfgoed en recht van opvolging. l) Hij moet ervan overtuigd zijn dat, aangezien arbeid de enige voortbrenger is van maatschappelijke rijkdom, degene die dergelijke rijkdom bezit zonder te werken een uitbuiter is van het werk van een ander, een dief, en dat, omdat arbeid de fundamentele basis is van de menselijke waardigheid, het enige middel waarmee de mens werkelijk zijn vrijheid verovert en creëert, alle politieke en sociale rechten voortaan uitsluitend zullen dienen toe te behoren aan hen die werken.

m) Hij moet erkennen dat de aarde, gift van de natuur aan eenieder, niet het eigendom van iemand kan en mag zijn. Maar dat de opbrengsten ervan, in de vorm van voortbrengselen van arbeid, alleen aan hen moeten toevallen die de aarde met hun handen bewerken.

n) Hij moet met ons de overtuiging zijn toegedaan dat de vrouw, die verschilt van de man, maar niet minder is dan hij, die even intelligent, arbeidzaam en vrij is als hij, in alle politieke en sociale rechten tot zijn gelijke moet worden verklaard. Dat in de vrije maatschappij het kerkelijk en burgerlijk huwelijk vervangen moeten worden door het vrije huwelijk en dat alle kinderen een gelijke verzorging, opvoeding en onderwijs moeten krijgen, op kosten van de gemeenschap, waarbij deze hen beschermt tegen domheid, nalatigheid of kwade wil van de ouders, zonder de kinderen van de ouders te hoeven scheiden, daar de kinderen noch aan de gemeenschap, noch aan hun ouders toebehoren, maar aan hun toekomstige vrijheid, en de bevoogdende autoriteit van de gemeenschap ten aanzien van hen geen ander doel, geen andere taak mag hebben dan hen op hun vrijheid voor te bereiden door een rationele en deugdelijke opvoeding die uitsluitend gebaseerd is op rechtvaardigheid, respect voor de mens en hoog aanzien van de arbeid.

4. Hij moet revolutionair zijn. Hij moet begrijpen dat een zo volledige en radicale verandering van de maatschappij, die onvermijdelijk de vernietiging van alle privileges, van alle monopolies, van alle gevestigde machten met zich mee zal brengen, uiteraard niet met vreedzame middelen tot stand gebracht zal worden. Dat om dezelfde reden alle machthebbers, alle rijken tegen deze verandering zullen zijn en dat in alle landen alleen het volk ervoor zal zijn en verder nog dat intelligente en werkelijk edele deel van de jeugd dat door zijn geboorte tot de bevoorrechte klasse behoort, maar desondanks door zijn edelmoedige overtuigingen en zijn hartstochtelijke aspiraties de zijde van het volk kiest.

5. Hij moet begrijpen dat deze revolutie, die als enige en hoogste doel de werkelijke politieke, economische en sociale emancipatie van het volk heeft en die ongetwijfeld voor een groot deel geholpen en georganiseerd zal worden door deze jeugd, in laatste instantie alleen maar door het volk kan plaatsvinden; dat, aangezien alle andere vraagstukken - religieuze, nationale, politieke - door de geschiedenis volledig zijn afgewerkt, er maar één vraagstuk overblijft, waarin alle andere worden samengevat en dat als enige nog in staat is de volkeren in beweging te brengen: het sociale vraagstuk; dat elke zogenaamde revolutie, of deze nu nationale onafhankelijkheid nastreeft - zoals de laatste Poolse opstand of de opstand die nu door Mazzini gepredikt wordt - of uitsluitend politiek, constitutioneel, monarchistisch of zelfs republikeins is - zoals de laatste mislukte actie van de progressieven in Spanje- dat al dergelijke revoluties die plaatsvinden buiten het volk om en bijgevolg niet kunnen triomferen zonder op een of andere bevoorrechte klasse te steunen en uitsluitend de belangen dienen van deze klasse, onvermijdelijk tegen het volk gericht zullen zijn, onvermijdelijk reactionaire, rampzalige, contrarevolutionaire bewegingen zullen zijn.

6. Omdat hij bijgevolg minachting voelt voor elke secundaire beweging, die niet als onmiddellijk en direct doel de politieke en sociale emancipatie van de werkende klassen, dat wil zeggen van het volk, heeft, en deze beschouwt als een fatale vergissing of laaghartig bedrog, omdat hij een tegenstander is van elke schikking, van elke verzoening die van nu af onmogelijk is, en van elk bedrieglijk verbond met degenen die door hun belangen de natuurlijke vijanden van dat volk zijn, moet hij het heil voor zijn land en de hele wereld uitsluitend zien in de sociale revolutie.

7. Hij moet tegelijkertijd begrijpen dat deze revolutie, die per definitie kosmopolitisch is, wat eveneens geldt voor rechtvaardigheid en vrijheid, alleen zal kunnen triomferen wanneer zij als een wereldbrand alle benepen grenzen tussen de verschillende volkeren overschrijdt, alle staten op haar weg vernietigt, en eerst geheel Europa omvat -en daarna de hele wereld. Hij moet begrijpen dat de sociale revolutie onvermijdelijk een Europese en mondiale revolutie zal worden.

8. Hij moet begrijpen dat de wereld zich noodzakelijkerwijs zal opsplitsen in twee kampen, dat van het nieuwe leven en dat van de oude voorrechten, en dat tussen deze twee tegenover elkaar staande kampen die, net als in de tijden van de godsdienstoorlogen, niet meer gevormd worden op basis van nationale banden, maar op basis van de gemeenschap van ideeën en belangen, een vernietigingsoorlog zal ontbranden, waarin geen plaats zal zijn voor genade of wapenstilstand. Dat de sociale revolutie, die de hypocriete politiek van non-interventie - die alleen maar goed is voor stervenden en machtelozen - beschouwt als iets dat volledig in strijd is met haar diepste wezen, in het belang van haar eigen heil en haar eigen voortbestaan - aangezien zij slechts kan leven en triomferen door zich te verbreiden - het zwaard pas zal neerleggen als zij alle staten en alle oude religieuze, politieke en economische instituten in Europa en in de hele beschaafde wereld heeft vernietigd.

9. Dat het geen veroveringsoorlog zal zijn, maar een emancipatie-oorlog - soms inderdaad een gedwongen, maar desondanks altijd heilzame emancipatie - omdat het enige doel en resultaat ervan de vernietiging zal zijn van de staten en hun eeuwenoude grondslagen, die bekrachtigd werden door de godsdienst en zo van oudsher de bron van alle slavernij zijn geweest.

10. Dat de sociale revolutie, wanneer deze eenmaal op één punt goed ontbrand zal zijn, in alle landen - zelfs in de ogenschijnlijk meest vijandige - vurige en geduchte bondgenoten zal vinden in de volksmassa's die, zodra ze de werking en het doel ervan begrepen en aangevoeld zullen hebben, overal niets anders kunnen doen dan zich erbij aan te sluiten; - dat het bijgevolg noodzakelijk zal zijn voor het begin ervan een geschikt terrein te kiezen waar zij de eerste schok van de reactie kan weerstaan, waarna zij zich steeds verder zal verbreiden en onvermijdelijk zal zegevieren over alle verwoede aanvallen van haar tegenstanders en daarbij alle landen die zij omvat zal verenigen in een geweldige federatie van revolutionaire bondgenoten.

11. Dat de elementen van de sociale revolutie reeds wijd en zijd verbreid zijn in vrijwel alle landen van Europa en dat het voldoende is ze op elkaar af te stemmen en te concentreren om ze tot een doeltreffende kracht te bundelen. - Dat dat de taak moet zijn van de serieuze revolutionairen van alle landen, die georganiseerd zijn in een tegelijkertijd openbare en geheime associatie, met het tweeledige doel het terrein van de revolutie te vergroten en tegelijkertijd voorbereidingen te treffen voor een identieke en gelijktijdige opstand in alle landen waar deze opstand in eerste instantie mogelijk zal zijn door het geheime verbond tussen de meest intelligente revolutionairen van die landen.

12. Het is niet voldoende dat onze kandidaat dit alles begrijpt. Er moet in hem een revolutionaire hartstocht zijn; hij moet de vrijheid en de rechtvaardigheid zozeer liefhebben dat hij zich echt wil inspannen om bij te dragen aan hun triomf en daarbij zover wil gaan dat hij het zijn plicht acht daaraan zijn rust, zijn welzijn, zijn ijdelheid, zijn persoonlijke ambitie en vaak ook zijn privébelangen op te offeren.

13. Hij moet ervan overtuigd zijn dat hij de vrijheid en de rechtvaardigheid het beste kan dienen door met ons samen te werken en hij moet weten dat hij, door zijn plaats in ons midden in te nemen, jegens ons allen dezelfde plechtige verbintenis aangaat die wij allen jegens hem aangaan. Hij moet kennis genomen hebben van onze revolutionaire catechismus, van al onze regels en wetten en zweren dat hij deze altijd trouw en nauwgezet zal naleven.

14. Hij moet begrijpen dat een associatie die een revolutionair doel heeft noodzakelijkerwijs een geheim genootschap moet zijn, en in het belang van de zaak die een dergelijk genootschap dient en van de doeltreffendheid van de acties ervan, alsmede in het belang van de veiligheid van elk van de leden moet binnen elk geheim genootschap een sterke discipline heersen, die overigens niets anders is dan de kern van de verplichting die alle leden jegens elkaar zijn aangegaan en daarvan het directe uitvloeisel is, zodat het voor eenieder een erezaak en een plicht is zich eraan te onderwerpen.

15. Wat verder ook het verschil in capaciteiten moge zijn tussen de internationale broeders, wij zullen altijd slechts één meester dulden - ons beginsel - en slechts één wil - onze wetten, aan het ontstaan waarvan wij allen hebben bijgedragen of die wij allen in elk geval in gelijke mate hebben bekrachtigd door er uit vrije wil mee in te stemmen. Al hebben wij respect voor de verdiensten die iemand in het verleden heeft gehad, al weten wij het grote nut naar waarde te schatten dat sommigen voor ons kunnen hebben door hun rijkdom, anderen door hun kennis, weer anderen door hun hoge functie en hun maatschappelijke, literaire, politieke of sociale invloed, toch zullen al deze zaken voor ons geen reden zijn te trachten bij hen in het gevlei te komen, integendeel, wij zullen er een aanleiding voor wantrouwen in zien, want al die mensen zouden in ons midden bepaalde gewoontes, aanspraken op autoriteit of de erfenis van hun verleden kunnen brengen, en wij kunnen noch die aanspraken, noch die autoriteit, noch die erfenis aanvaarden, aangezien wij altijd vooruit en nooit achterom kijken en alleen verdiensten en recht toekennen aan degene die onze associatie het meest actief en het meest vastbesloten dient.

16. De kandidaat moet begrijpen dat men alleen tot deze associatie toetreedt om haar te dienen en dat zij bijgevolg het recht heeft van elk van haar leden iedere gewenste positieve bijdrage te verwachten en dat het ontbreken van een dergelijke nuttige bijdrage, mits die afdoende is geconstateerd en bewezen, uitsluiting tot gevolg zal hebben.

17. Bij toetreding zal elke nieuwe broeder zich plechtig dienen te verbinden zijn plicht jegens dit genootschap als zijn eerste plicht te beschouwen en als tweede plicht zijn plicht jegens ieder lid van het genootschap, zijn broeder, te erkennen. – Deze beide plichten zullen voortaan, zo niet in zijn hart, dan toch in zijn streven, alle andere overheersen.

namespace/de_internationale_broederschap.txt · Laatst gewijzigd: 15/04/20 12:49 door defiance