Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:een_brief_aan_la_democratie

Een brief aan "La Democratie"

Door Michael Bakoenin


Een brief aan "La Democratie"[1]

De tijd der Meessas-volkeren is voorbij. Vrijheid, gerechtigheid en inzicht zullen van nu af niet langer het monopolie zijn van deze of gene natie. Het initiatief — om een lievelingsterm van Mazzini te gebruiken —, dit initiatief (waarmee hij in navolging van Dante uitsluitend het schone Italië, zijn vaderland, wil tooien) behoort in het vervolg aan alle volkeren; het is, zij het ook niet in dezelfde mate, over alle verdeeld. Een werkelijke verdeling van arbeid, in juiste verhouding tot het geestelijke en morele kunnen van iedere natie, en het laatste woord in deze deling zal de federatieve organisatie van Europa zijn. Allen voor ieder en allen door ieder: dit moet thans onze zinspreuk, ons verlossingswoord zijn. De harmonie zou echter zeer gebrekkig, zij zou onmogelijk zijn, wanneer het licht en de machtige deelneming van Frankrijk ontbraken. Met het oog hierop begroeten wij allen met blijdschap dit ontwaken tot de vrijheid.

Ik kan mij zonder enig voorbehoud aansluiten bij het decentralisatiebeginsel, dat door U is opgesteld als een der uitgangspunten van Uw programma. Een harde en droevige ervaring van vijf en zeventig jaren van onvruchtbare verschuivingen tussen een meerdere malen opnieuw veroverde, maar telkens weer verloren gegane vrijheid en het meer en meer zegevierende staats- despotisme, hebben Frankrijk en de wereld bewezen, dat in 1793 de Girondijnen tegenover hun Jakobijnen juist hebben gezien. Robespierre, St. Just, Camot, Couthon, Cambon en zo veel andere burgers van de Montagne (des Berges), waren grote en onverdachte patriotten, maar het blijft niettemin waar, dat zij de regeringsmachine, deze geweldige staatscentralisatie, in werking hebben gesteld, die de militaire dictatuur van Napoleon mogelijk, natuurlijk en noodzakelijk maakte en die alle latere revoluties overlevend, onverzwakt ja zelfs verstevigd en zorgvuldig in stand gehouden door de restauratie en door de Juli-monarchie, evenals door de Republiek van 1848, onvermijdelijk moest leiden tot vernietiging van al de door de revolutie veroverde vrijheden.

Vele democraten van de oude unitaristische en ik zeg zelfs katholieke school — ofschoon zij het in de meeste gevallen is zonder het zelf te weten — denken ook nu nog, dat de gemeentelijke autonomie voldoende zou kunnen zijn en dat met de autonome gemeenten aan de ene kant en een sterk gecentraliseerde staat aan de andere kant de organisatie der vrijheid mogelijk zou zijn. Van dit geloof is de beroemde Italiaanse democraat Joseph Mazzini een geestdriftig aanhanger. Ondanks mijn diep en oprecht ontzag voor de stichter van de moderne Italiaanse eenheid, zou het bedroevend schouwspel, dat ditzelfde Italië ons tegenwoordig biedt, al voldoende zijn om mij aan de juistheid van zijn leer te doen twijfelen. Ik aarzel niet te zeggen, dat Mazzini en allen, die denken als hij, in ernstige dwaling vervallen. Neen, de gemeentelijke autonomie zal nooit voldoende zijn om in welk land ook de vrijheid te grondvesten, de alleen¬staande gemeente zal altijd te zwak zijn om weerstand te bieden aan de drukkende centralisatie van alle wetgevende en uitvoerende macht in de staat. — Opdat de gemeentelijke autonomie tot werkelijkheid kan worden, is een machtiger tussenpersoon nodig tussen haar en de staat, dan zij zelf is: het departement of de autonome provincie. Men kan er zeker van zijn, dat daar, waar de provinciale autonomie niet bestaat, de zelfregering van de gemeenten slechts een fictie zal zijn. Aan de andere kant zal, wat Mazzini daarover ook mag zeggen, een innerlijk sterk gecentraliseerde staat naar buiten altijd alleen maar een vechtmachine zijn, die wel lid kan worden van een federatie van volkeren om ze te beheersen, maar nooit om zich onder gelijke voorwaarden met alle andere naties te onderwerpen aan de opperste wet der internationale gerechtigheid, dat wil zeggen, de zuiver menselijke gerechtigheid, die als zodanig staat tegenover de hogere theologische, politieke en juridische gerechtigheid der staten.

Ik zie met voldoening, dat de propaganda tegen de godsdienst in Frankrijk ijverig ter hand - wordt genomen. Een geest, die verward is in theologische en metafysische ficties, die zich buigt voor een andere autoriteit dan de logische en experimentele wetenschap, kan slechts de politieke en sociale slavernij van een natie tot resultaat hebben. Wat de vertegenwoordigers der officiële moraal en uw spiritualistische democraten ook mogen beweren, alleen het wetenschappelijke en humanitaire materialisme is in slaat, de vrijheid, de gerechtigheid en daarom ook de moraal te grondvesten op werkelijke brede en onomstotelijke grondslag. Is het werkelijk niet opvallend dat, terwijl de spiritualisten. uitgaande van de vrije wil, onvermijdelijk terecht komen in de leer van de autoriteit, dat wil - zeggen in een min of meer openlijke of verdoezelde, maar in ieder geval volkomen ontkenning der vrijheid. — wij materialisten, uitgaande van een natuurlijke zowel als van een maatschappelijke fataliteit (onvermijdelijkheid), de toekomstige bevrijding der mensheid verkondigen?

Gij zijt socialist. Men heeft het recht niet, zich tegenwoordig democraat te noemen, wanneer men niet naast de meest volkomen politieke bevrijding van het volk een even vergaande economische bevrijding wil. Het is volkomen juist, dat gij de beide grote vragen, die in werkelijkheid slechts een enkele vormen: het politieke en het sociale vraagstuk, niet meer wilt scheiden.

Ik betreur evenals gij de verblinding van dit overigens, hopen we, niet al te grote deel van de arbeiders in Europa, die zich verbeelden, dat zij door zich van elk tussenbeide komen in de politieke aangelegenheden van hun land te onthouden, bijzonder goed zorgen voor hun eigen materiële belangen, en die denken, dat zij dc economische gelijkheid en gerechtigheid, waarnaar de arbeidersklasse tegenwoordig streeft, kunnen bereiken langs een andere weg dan die der vrijheid. De geschiedenis van alle landen en tijden is eenstemmig in haar getuigenis, dat de gerechtigheid niet wordt geschonken aan hen, die de gerechtigheid niet weten te nemen; de logica geeft de verklaring van deze geschiedkundige ervaring: het ligt niet in de aard van een privilege, van een monopolie, van een bestaande macht, te wijken of zich terug te trekken, zonder daartoe te zijn gedwongen; wil het recht zegevieren, dan moet het een kracht worden. Deze waarheid is zó eenvoudig, zó duidelijk bewezen door de ervaring van iedere dag, dat men er zich werkelijk over verwondert, dat er nog mensen zijn, die daaraan kunnen twijfelen. De gelijkheid zonder de vrijheid is een ziekelijke fictie, die door schurken werd bedacht om de dommen te bedriegen.

De gelijkheid zonder dc vrijheid, dat is het despotisme van de staat, en de staat kan geen dag bestaan zonder minstens een uitbuitende en bevoorrechte klasse te bezitten: dc bureaucratie, een erfelijke macht, zoals in Rusland en in China, of een feitelijke macht zoals in Duitsland en bij U.

Ons aller grote en ware meester, Proudhon, zeide in zijn prachtig boek „Over de gerechtigheid in de revolutie en in de kerk“, dat de rampzaligste verbintenis, die kon worden aangegaan, die zou zijn, die het socialisme met het absolutisme verenigde, het streven van het volk naar economische bevrijding en materiële welvaart met de dictatuur en de concentratie van alle politieke en sociale macht in de staat.

Moge ons derhalve de toekomst bewaren voor de zegeningen van het despotisme, moge zij ons echter redden van de verderfelijke en afstompende gevolgen van het autoritaire, doctrinaire of staatssocialisme. Laten wij socialisten zijn, maar laten wij nooit kuddevolkeren worden. Wij moeten de gerechtigheid, de gehele politieke, economische en sociale gerechtigheid slechts zoeken door middel van de vrijheid. Er is niets menselijks en

levends denkbaar zonder vrijheid, en een socialisme, dat deze uit haar midden bant ofwel deze niet aanvaardt als het enige scheppend beginsel en als uitgangspunt, zou ons zonder omwegen naar slavernij en bestialiteit terugvoeren.

Wanneer wij echter enerzijds elk socialistisch systeem, dat niet van het beginsel der collectieve en individuele vrijheid doordrongen is, met nadruk moeten afwijzen, zo mogen wij ons onder geen beding inlaten met partijen, die verklaren zich afzijdig te willen houden van het sociale vraagstuk, het meest tragische en belangrijkste van alle problemen, waarmee de wereld van thans te maken heeft….

Uw grote revolutie, die haar grootse werk begon met de „Déclaration des Droits de l'Homme”, zal haar taak eerst ten einde hebben gebracht wanneer zij, — niet alleen in Uw land, maar over de gehele wereld — de maatschappij naar de gerechtigheid zal hebben georganiseerd: een maatschappij, die bij de aanvang van het leven van elk van haar leden van beiderlei geslacht de gelijkheid van het uitgangspunt heeft georganiseerd, voorzover deze gelijkheid afhankelijk is van de sociale structuur, afgezien derhalve van de natuurlijke verschillen tussen de individuen; een maatschappij, die in economisch en sociaal opzicht aan ieder — naarmate van persoonlijke energie en talenten — de voor ieder gelijke feitelijke mogelijkheid biedt om de hoogtepunten van het mens-zijn te bereiken, in den beginne door opvoeding en onderwijs, vervolgens door de zelfstandige arbeid van ieder in vrije associatie of buiten elke associatie — een arbeid, die tegelijkertijd spier- en zenuw-, hand- en hersenarbeid is en die, als wettelijke bron van alle individuele, maar niet erfelijke eigendom, als de voornaamste grondslag zal worden beschouwd van alle politieke en sociale rechten.

Dit is, naar mijn mening, het laatste woord van het revolutionaire program. Men moge de moeilijkheid van zijn verwerkelijking pijnlijk ondervinden, maar men kan niet zonder alle logica te kort te doen, ontkennen, dat een onmisbare voorwaarde voor werkelijke gerechtigheid daarin wordt gesteld. En wij, die afstand hebben gedaan van alle godsdienstig geloof, om het recht en de macht te hebben het menselijk geloof aan te nemen, wij moeten tot elke prijs het programma der gerechtigheid in stand houden.

Tenslotte zijt gij er van overtuigd, nietwaar?, dat elke nieuwe wijn in nieuwe zakken moet worden gedaan en dat wij, de rug toekerend aan de thans uitgeputte massa's mislukkelingen van de godsdienst, van het privilege, van de antisocialistische democratie en van de hogere politiek, al onze hoop moeten vestigen op dat deel der intelligente, ijverige, maar niet doctrinaire jeugd, dat zelf het verlangen koestert, op te gaan in de volksmassa's, om daar een leven te scheppen, dat in de hogere lagen der maatschappij kennelijk begint te ontbreken en dat het volk voldoende liefheeft en hoogacht, om het recht te hebben, het op te voeden en zo nodig het te leiden. In de eerste plaats echter moeten wij alles verwachten van de arbeidersklasse, die, moreel gesterkt door de arbeid en niet uitgeput door misbruik van de genietingen des levens, tegenwoordig de enige hoedster en draagster der toekomst is.

MICHAEL BAKOENIN.

Voetnoot

  • [1] Deze brief is een antwoord aan de democratische republikein Charles-Louis Chassin op diens verzoek tot medewerking aan een door hem te Parijs uit te geven dagblad „La Démocratie“. Bakoenin was met Chassin in aanraking gekomen in de „Liga voor vrede en vrijheid”. Naast de rede van Bakoenin op het congres te Genève (9—12 September 1867) is deze brief van april 1868 de eerste uiting van Bakoenins toenmalige socialistische ideeën, die in bredere kring bekend werd. De tekst is vertaald naar ‘Werke’, III., pag. 73 e.v.
namespace/een_brief_aan_la_democratie.txt · Laatst gewijzigd: 14/07/21 12:37 door defiance