Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Élisée Reclus
Evolutie van het Heelal en gedeeltelijke omwentelingen. — Valsche opvatting der woorden “Evolutie en Revolutie.” — Huichelachtige, beschroomde of kortzichtige voorstanders van Evolutie. — Evolutie en Revolutie zijn twee opvolgende vormen van eenzelfde verschijnsel.
De evolutie is de oneindige beweging van al het bestaande, de onophoudelijke vormverandering van het Heelal en van al zijn deelen, gedurende de eindelooze reeks der eeuwen. De nevelvlekken, zooals de Melkweg, die in de grenzenlooze ruimte verschijnen, zich verdichten en oplossen gedurende miljoenen en miljarden eeuwen ; de sterren die geboren worden, zich samenvoegen en sterven onze zonnemaalstroom met de centraal ster, de planeten en de manen; — binnen de enge grenzen van onzen kleinen in land en water verdeelden aardbol; de bergen die opkomen en daarna weder verdwenen, de oceanen die zich vormen om vervolgens op te droogen, de stroomen die men als paarlen ziet schitteren in de dalen, vervolgens verdampen als de morgendauw, de opvolgende geslachten van planten, dieren en menschen. en onze miljoenen onwaarneembare levens, van af den mensch tot den vlieg — dat alles vormt slechts een verschijnsel der groote evolutie, die alle dingen meesleept in haar eindeloozen maalstroom.
Hoe klein — in vergelijking van dit oorspronkelijk feit van de evolutie en het wereldleven, zijn de gebeurtenissen die men astronomische, geologische of politieke omwentelingen noemt.[1] Dat zijn bijna onwaarneembare trillingen, dat alles is schijn, zou men kunnen zeggen. Bij myriaden en nog eens myriaden volgen de omwentelingen op elkander in de wereldevolutie: doch hoe gering ze ook zijn, toch maken ze deel uit van deze eindelooze beweging.
Zoo komt het dat de wetenschap volstrekt geen tegenstelling ziet tusschen de beide woorden: Evolutie en Revolutie. Die woorden gelijken sterk op elkander, doch ze worden in de alge meen gebruikelijke taal aangewend in een zin die volkomen van hun oorspronkelijke beteekenis afwijkt. Inplaats dat ze er feiten van dezelfde orde in zien, die slechts verschil bieden door de kracht der beweging, willen de bedeesde menschen, die door iedere verandering vervuld worden met schrik, aan die twee uitdrukkingen een lijnrecht tegenovergestelde beteekenis geven. De evolutie is gelijkluidend met de trapsgewijze, voortgezette ontwikkeling in de denkbeelden en de zeden, en wordt voorgesteld alsof zij het tegenovergestelde zou zijn van de verschrikkelijke zaak: de Revolutie, die min of meer plotselinge veranderingen in de gebeurtenissen meebrengt. Met schijnbare of zelfs oprechte geestdrift, praten ze over ontwikkeling, over de langzame schreden voorwaarts die tot stand komen in de hersencellen, in het verborgene van verstand en hart. Doch men moet hun nooit spreken van de afschuwelijke omwenteling, die plotseling zich losmaakt uit de geesten om in de straten uit te barsten, soms vergezeld van het gehuil der menigte en het gekletter der wapenen.
We willen allereerst opmerken dat men blijk geeft van onwetendheid, wanneer men zich tusschen evolutie en revolutie een verschil voorstelt, zooals tusschen vrede en oorlog, tusschen zachtheid en geweld. Omwentelingen kunnen op vredelievende wijze tot stand komen, als gevolg eener plotselinge verandering der omgeving die een zwenking der belangen na zich sleept. Evenzoo kan de evolutie zeer werkzaam wezen, ondermengd met oorlogen en vervolgingen. Dat het woord evolutie gaarne wordt aangenomen, juist door hen die met schrik de revolutionairen bezien, komt omdat ze zich volstrekt geen rekenschap geven van de waarde van dat woord, want van de zaak zelf willen ze met alle geweld niets weten. Wel spreken zij in algemeene woorden over den vooruitgang, doch zij verwerpen dienzelfden vooruitgang in de onderdeelen. Zij vinden dat de tegenwoordige maatschappij, hoe slecht zij ook is, zelfs in hun eigen oogen, toch behouden moet blijven. Het is voldoende wanneer de maatschappij hun ideaal tot stand brengt: rijkdom, macht, aanzien, welzijn. Aangezien er rijken en armen bestaan, machtigen en onderdanen, meesters en dienaren, Cesars die den strijd gebieden en gladiators[2] die hun leven laten, blijft er voor de weldoordachte menschen niet anders over, dan dat ze zich plaatsen aan de zijde der rijken en der meesters, dan dat ze de hovelingen der Cesars worden. Deze maatschappij geeft brood, geld, plaatsen, eer. — Welnu, de verstandige menschen moeten het maar zoo inrichten, dat ze hun deel krijgen, en het grootst mogelijk deel, van de geschenken van het lot! Indien zij onder een goede ster geboren zijn, die hen vrijstelde van iederen strijd en hun het noodzakelijke en het overvloedige als erfenis gaf — waarover zonden zij zich dan beklagen? Zij trachten tot de overtuiging te geraken dat iedereen even tevreden is als zij zelf; in de oogen van een weldoorvoed mensch heeft iedereen goed gegeten. De egoïst daarentegen, die niet sedert zijn geboorte rijkelijk bedeeld werd door de maatschappij en die voor zichzelf ontevreden is over den stand van zaken kan tenminste er op hopen dat hij door list of vleierij zijn plaats verwerven zal, door een gelukkige wending van het lot of zelfs door on vermoeiden arbeid in dienst der machtigen. Hoe zou er voor hem een maatschappelijke evolutie kunnen bestaan? Zich bewegen in de richting der fortuin is immers zijn eenige eerzucht! Het is hem voldoende wanneer hij bevoorrechting zijner eigen persoon beoogt, in plaats van naar rechtvaardigheid voor allen te trachten.
Toch zijn er beschroomde geesten, die eerlijk gelooven in de evolutie der denkbeelden, die vaag hopen op een overeenkomstige verandering der dingen en die niettemin uit een gevoel van instinktmatige, bijna lichamelijke vrees, iedere omwenteling willen vermijden, minstens tijdens hun leven. Zij roepen een omwenteling voor den dag en bezweren haar tegelijkertijd. Zij bestrijden de bestaande samenleving en droomen van de toekomstmaatschappij, alsof deze laatste eensklaps voor den dag moest komen, door een soort wonder, zonder dat men het geringste gekraak verneemt bij de breuk tusschen de wereld, die voorbijging en de wereld der toekomst. Onvolkomen wezens zijn ze, en ze bezitten enkel wenschen, zonder dat zij denken; zij scheppen zich voorstellingen, doch zijn ontbloot van wilskracht. Behoorende tot de twee werelden tegelijkertijd, zijn ze onver mijdelijk veroordeeld om ze beide te verraden. Door hun denkbeelden en hun woorden vormen zij een oplossend element in de maatschappij der behouders; in de samenleving der revolutionairen worden zij uitermate reaktionair, doordat zij de ingevingen hunner jeugd afzweren, en — evenals de hond waarvan in het Evangelie gesproken wordt — terugkeeren tot hetgeen zij uitgeworpen hebben.” Zoodoende waren tijdens de Revolutie de lieden, die vroeger met het oude stelsel gelachen hadden, er de vurigste voorstanders van. Van voorgangers werden zij renegaten.[3] Evenals de onhandige toovenaars der legende, bespeurden zij te laat, dat zij een kracht ontketend hadden, die te geducht was voor hun zwakken wil, voor hun beschroomde handen.
Een andere klasse van voorstanders der Evolutie wordt gevormd door de lieden, die in het geheel der veranderingen waaraan de maatschappij behoefte heeft, slechts een enkele wijziging ontwaren, en die zich nu uitsluitend en stelselmatig wijden aan de verwezenlijking van dat eene, zonder dat zij zich bekommeren om de andere veranderingen in de maatschappij. Bij voorbaat hebben zij hun arbeidsveld omlijnd en begrensd. Enkele behendige lieden wilden op deze wijze vrede krijgen met hun geweten en arbeiden aan de toekomstige omwenteling zonder gevaar voor henzelf. Onder het voorwendsel, dat ze hun krachten wijden aan een hervorming die spoedig zal tot stand komen, verliezen zij ieder hooger ideaal volkomen uit het oog en wijzen het zelfs woedend af, opdat men hen niet verdenke van het aan te hangen. De lieden die — door de bekrompenheid van hun geest — inderdaad slechts een enkele schrede voorwaarts op het oog hebben, zijn eerlijker of volkomen achtenswaardig en zelfs in zeker opzicht nuttig bij de voltooiing van het groote werk. De oprechtheid van hun gedachte en gedrag plaatst hen boven de kritiek. We noemen hen onze broeders, hoewel we daarbij met leedwezen tot de erkenning komen, dat het slagveld waarop zij zich verschanst hebben zoo bekrompen is, en dat door hun enkele en bijzondere woede tegen een enkel misbruik, zij den schijn aannemen alsof zij alle andere onbillijkheden rechtvaardig vinden.
Ik wil hier niet spreken van de menschen die zich de overigens uitmuntende bedoelingen tot taak stelden, om hetzij de spelling te hervormen, of wel de verdeeling van den dag in uren te regelen, den meridiaan te wijzigen, of het dragen van corsetten ot beremutsen af te schaften. Neen, er zijn veel ernstiger propagandisten, die niet in het belachelijke vervallen en die van hun volgelingen moed vragen, volharding en toewijding. Zoodra bij de invoerders van nieuwigheden volkomen billijkheid aanwezig is. neiging tot opofferen, — zoodra ze het gevaar trotseeren, is de revolutionair' hun van zijn kant sympathie en eerbied verschuldigd. Bijvoorbeeld zien wij een vrouw, zuiver van gevoelens, edel van karakter en onaantastbaar voor allerlei ergernis der openbare meening; die vrouw daalt af tot de prostituee en zegt: “Ge zijt mijn zuster. Ik kom me met u vereenigen in den strijd tegen de zedenpolitie, die u beleedigt en de hand legt op uw lichaam; tegen den geneesheer der politie, die u door wachters laat vatten en u onteert met zijn onderzoek; tegen de gansche maatschappij die u veracht en vertrapt' — dan blijft niemand onzer bij algemeene overwegingen stilstaan, om zijn eerbied te ontzeggen aan de dappere aanhangster der Evolutie, die strijd voert tegen de onkuischheid der officiëele wereld. We zouden weliswaar aan die vrouw kunnen zeggen, dat alle omwentelingen samenkomen, dat de opstand van het individu tegen den Staat de zaak bevat van den galeislaaf zoowel als van alle andere verworpelingen: en ook van de prostituee. Maar toch worden we er niet minder om overvallen door bewondering voor degenen, dieden goeden strijd voeren op dit bekrompen, afgesloten veld. Evenzoo noemen wij allen helden, die onverschillig in welk land, onverschillig in welke eeuw, zich zonder nevenbedoelingen voor een gemeenschappelijke zaak opofferden — hoe klein hun horizon ook ware! We hopen dat ieder onzer hen groete met aandoening en tot zichzelf spreke: „We willen trachten om hen te gelijken op ons slagveld, dat veel uitgestrekter is en de gansche wereld omvat.”
Inderdaad omvat de evolutie het gezamenlijke der menschelijke dingen. De revolutie moet hetzelfde omvatten, hoewel er niet steeds een merkbare evenwijdigheid aanwezig is, in de onderdeelen der gebeurtenissen waaruit het geheel van hel maatschhappijleven samengesteld is. Alle schreden voorwaarts zijn solidair, en wij verlangen ze alle naarmate onzer kundigheden en onzer kracht. Het is maatschappelijke en politieke vooruitgang; het zijn schreden voorwaarts op zedelijk en stoffelijk gebied, in wetenschap, kunst of nijverheid. We zijn voorstanders van Evolutie in alle opzichten, doch we zijn ook in alles revolutionairen, omdat we weten dat de geschiedenis zelf slechts de reeks is der feiten die tot stand komen, volgende op de reeks der voorbereidingen. De groote verstandelijke Evolutie die de geesten vrijmaakt, heeft tot logisch gevolg de werkelijke bevrijding der individuen in al hun betrekkingen met de andere individuen.
Ook kan men zeggen dat Evolutie en Revolutie de beide achtereenvolgende vormen zijn van eenzelfde verschijnsel. Want de evolutie gaat vooraf aan de revolutie, en deze laatste gaat vooraf aan een volgende evolutie, die de moeder wordt van toekomstige omwentelingen. Kan een verandering tot stand komen, zonder plotselinge verplaatsingen na zich te sleepen van het evenwicht in het leven? Moet de omwenteling niet noodzakelijk volgen op de ontwikkeling, evenals de daad volgt op den wil tot handelen? Beide verschillen enkel door het tijdstip der verschijning. Indien een rivier versperd wordt door steengruis, verzamelt het water zich langzamerhand voor de belemmering en vormt zich een meer door een langzame ontwikkeling of Evolutie. Doch op een gegeven oogenblik zal het water door den dijk zijgen, en de val van een steen zal over den zondvloed besluiten: de versperring zal met geweld weggesleept worden en het lediggemaakte meer wordt opnieuw een rivier zooals voorheen. Op die manier komt een kleine aardsche omwenteling tot stand.
Dat de omwenteling steeds langzamer gaat dan de ontwikkeling. komt door den weerstand der omgeving. Het water van den stroom ruischt tusschen de oevers omdat die oevers zijn gang tegenhouden. De bliksem flikkert aan den hemel omdat de dampkring zich geplaatst heeft tegenover de vonk die uit de wolk loskwam. Iedere vormverandering der stof, elke verwezenlijking van een denkbeeld, wordt in het tijdperk der verandering zelf tegengewerkt door de traagheid der omgeving, en het nieuwe verschijnsel kan slechts tot stand komen door een des te geweldiger inspanning of door een zooveel machtiger kracht, als de weerstand grooter is. Sprekende over de Fransche Revolutie, heeft Herder reeds gezegd: “Het zaad valt in den bodem, langen tijd lijkt het dood, daarna gaat het eensklaps uitbotten, verplaatst de harde aarde die het bedekte, doet de vijandige klei geweld aan, en wordt een plant, die bloeit en haar vrucht doet rijpen.” En hoe wordt het kind geboren? Nadat het negen maanden heeft doorgebracht in de duisternis van het moederlichaam, ontsnapt het ook met geweld, verscheurt zijn omhulsel en doodt daarbij vaak zijn moeder. Zoo zien we dat de omwentelingen noodzakelijke gevolgtrekkingen zijn van de ontwikkelingen, van de verschijnselen van Evolutie die voorafgingen.
Spreekwoordelijke uitdrukkingen zijn uitermate gevaarlijk, want men neemt gaarne de gewoonte aan om ze werktuigelijk te herhalen, waardoor men zich van nadenken ontslagen acht. Zoo herhaalt men overal het gezegde van Linnæus. “Non facit saltus natura.” Ongetwijfeld, “de natuur maakt geen sprongen,” doch elk van haar evolutievormen komt tot stand door een krachtverplaatsing naar een nieuw punt. De algemeene beweging van het leven in ieder bijzonder wezen en in elke reeks wezens vertoont ons nergens een regelrechte aaneenschakeling, doch steeds een zijdelingsche opvolging, die om zoo te zeggen revolutionair is. De tak voegt zich niet in lengte aan een anderen tak. De bloem is geen verlenging van het blad, de stamper is geen verlenging van een meeldraad: de eierstok verschilt van de organen waaruit dat werktuig voortgesproten is. De zoon is geen voortzetting van den vader of de moeder, doch integendeel een nieuw wezen. De vooruitgang vindt plaats door een voortdurende verandering der uitgangspunten voor ieder afzonderlijk individu. Eveneens voor de soorten. De stamboom der wezens is — evenals een boom van het woud — een geheel van takken, die elk hun levenskracht niet vinden in die voorgaanden tak, doch in het oorspronkelijk plantsap. Met de groote evolutiën der geschiedenis gaat het niet anders. Wanneer de oude omlijstingen, de tezeer begrensde vormen van het organisme, onvoldoende zijn geworden, verplaatst het leven zich om zich in een nieuwe vorming te doen gelden. Dan kan men zeggen dat er een omwenteling plaats vindt.