Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Als we spreken van “Christendom”, dan kunnen we dat woord opvatten in tweeërlei zin. We kunnen er mede bedoelen een levensopvatting, die aan het begin van onze jaartelling is verkondigd, maar we kunnen daarmede ook aanduiden de godsdienst zóals die in de “kerk” tot leer is geworden.
We zouden ook het onderscheid kunnen maken tussen het wezenlijke oorspronkelijke Christendom (voor zover we dit kunnen kennen) en het officiële, dat is het in zijn kerkelijke vorm optredende Christendom.
Wat nu het eerste betreft zijn we terstond geneigd tot de erkenning dat het met militairisme en oorlog onverenigbaar is. Waar het Christendom komt met de prediking van liefde als hoogste gebod, waar het durft verkondigen der mensen broederschap, uitgedrukt in het bekende “gij zult uwe naasten liefhebben als uzelf”, daar is toch waarlijk geen diepzinnig betoog nodig om duidelijk te maken, dat daarmede niet gepaard kan gaan de opleiding tot broedermoord, welke het militairisme verlangt, nóch het deelnemen aan de oorlog. Ik geloof niet, dat het één mens ooit gelukken zal tegenover het liefdesbeginsel de oorlog goed te praten. En als de oorlog wordt veroordeeld dan moet noodwendig het militairisme hetzelfde lot ondergaan.
Ik ga verder: Ik zeg, dat het militairisme op zichzelf, afgescheiden dus van de oorlog als doel, door het Christendom wordt veroordeeld. Immers, het Christendom predikt ook de ontwikkeling van de persoonlijkheid, uitgedrukt in ‘t bekende voorschrift: weest volmaakt! Maar volgt daaruit niet met noodwendigheid, dat de mens daartoe heeft te streven naar een leven in overeenstemming met zijn geweten, naar een leven, waarin al zijn gaven tot ontplooiing komen? De volmaakte mens is de waarachtige vrije, voor wie geen hogere wet bestaat dan de innerlijke die heerst over de hartstochten en die heerst over zijn hartstochten en zich laat leiden door de Rede.
En wat eist het militairisme? Juist het tegenovergestelde. Begin en einde van het militairisme is: tucht, onderwerping. De wil der superieuren dàt is de wet voor den militair, aan die wet heeft hij zich te onderwerpen, al zou zijn geweten nog zo luide protesteren.
Waar we alzo moeten constateren, dat het Christendom in zijn wezen onverenigbaar is met militairisme, d.i. met het georganiseerd geweld, daar is het hoogst belangrijk na te gaan, hoe de kerk, die toch altijd heeft beweerd het Christendom te prediken, zich tegenover militairisme en oorlog heeft geplaatst.
We hebben derhalve te bespreken de vraag hoe het officiële Christendom d.i. de kerk, in de loop der eeuwen zich heeft gedragen en geuit. En hierbij hebben we onderscheid te maken tussen de roomse kerk en het protestantisme met zijn verschillende kerkgenootschappen.
In dit nummer zal ik me tot de eerste, tot de roomse kerk bepalen. Het volgend nummer zal den lezer bezig houden met het protestantisme.
Een der beroemde kerkvaders, n.l. Tertullianus, levend in het einde der tweede eeuw, die verschillende geschriften heeft nagelaten, verklaarde zich tegen de oorlog en leerde, dat ‘t den Christen niet paste de uniform te dragen.
Ook Origenes pleit voor onthouding van de krijgsdienst.
De secte der Montanisten - door de kerk evenwel als ketterij veroordeeld - predikte hetzelfde.
Spoedig echter worden andere meningen verkondigd door de woordvoerders der kerk.
De heilige Augustinus, de beroemde bisschop van Hippo, neemt de oorlog in bescherming, “want”, zegt hij (in zijn werk Civ. Dei) “er zijn ook gerechtvaardigde oorlogen.”
Thomas van Aquino, de door de Roomse kerk zéér geprezen wijsgeer, is van gelijke gedachte. En hij schrijft, dat een oorlog alleen dan gerechtvaardigd is als de vorst hem verklaart en niet een privaat-persoon. En hij grondt deze uitspraak hierop, dat er voor staten en vorsten geen hogere rechtbank is, voor bijzondere personen wel.
Een besliste veroordeling van de oorlog onder alle omstandigheden durft de kerk niet aan. Ze toont doordrongen te zijn van de geest, welke wordt uitgedrukt in de woorden: “het doel heiligt de middelen”.
Dienovereenkomstig leert ook een rechtsgeleerde uit de nieuwere tijd, Theodor Meyer, een lid van de Jezuïetenorde: “daar het niet geoorloofd is, ook in geval van een rechtvaardige oorlog, een oorlog te voeren, wanneer niet tegelijkertijd de noodzakelijkheid daarvoor bestaat, is het een eis van natuurlijke plicht, dat vóór de oorlogsverklaring eerst alle vredelievende middelen aangewend en tevergeefs moeten zijn aangewend.”
Waar de kerk zo de oorlog onder bepaalde omstandigheden accepteert, moet zij noodwendig het antimilitairisme verwerpen.
En we verbazen ons daarom niet, dat een rooms-katholiek pastoor, F. J. H. Evers, lid kan wezen van de Raad van Defensie en lid van het bestuur van de vereniging “Onze Vloot”, ene vereniging, welke zich ten doel stelt om propaganda te maken voor versterking van onze oorlogsvloot.
Neen, waarlijk van de roomse kerk hebben we geen hulp te wachten in de strijd tegen het militairisme. Zij bouwt haar kathedralen en houdt hare diensten, zij staat daar in de moderne maatschappij met tartende brutaliteit zich voordoende als de macht welke wil brengen aan de wereld de zegen van het evangelie van Christus…. in waarheid wil zij van dien Christus niet weten, is zij vreemd aan zijn geest en durft de strijd tegen “de wereld” niet aan. In deze mening worden we nog meer versterkt als we zien op enkele der vele feiten welke de geschiedenis te aanschouwen geeft.
Zo kunnen we wijzen op de Kruistochten. Op het concilie te Clermont in het jaar 1095 riep paus Urbanus II de christenen op voor de heilige krijg, Heilige krijg! En het is bekend hoe groot de wreedheid van de vrome strijders is geweest. Toen Jeruzalem door de kruisvaarders werd ingenomen, wierpen de veroveraars de lichamen der kinderen over de borstweringen, zij deden de hersenen der kleinen spatten op de muren, elke vrouw, waarvan men zich meester kon maken werd onteerd, mannen werden in ‘t vuur geroosterd, sommigen opende men de buik om te zien of ze ook goud hadden ingeslikt, de joden werden tot in hunne synagogen vervolgd en daar verbrand. In ‘t geheel had een moord van ongeveer 70.000 mensen plaats.
Paus Innocentius III, die in 1198 zijn hoge betrekking aanvaardde, en hoofd der kerk werd, heeft een verdelgingsoorlog op touw gezet tegen de Waldenzen in Zuid-Frankrijk. Deze Waldenzen wilden de beginselen van het christendom toepassen in de practijk en kregen steeds meer aanhangers. De paus zou er een einde aan maken. Hij beloofde volkomen aflaat voor alle zonden, ook voor die welke hij nog begaan zou, aan ieder die aan deze kruistocht zou deelnemen.
Voorts werd het gehele land met al zijn schatten aan de kruisvaarders toegezegd.
Het pauselijke leger trok op Toulouse af. Eerst werd Béziers ingenomen. Dit gebeurde in 1209. Alle bewoners werden gedood. En zo trok het leger door heel de streek, waar de Waldenzen woonden in Z.-Frankrijk. Meer dan 100.000 mensen vielen als slachtoffer.
De pausen, de stedehouders van Christus, hebben waarlijk nooit veel antimilitairistische neigingen getoond. Het is paus Clemens VII, die zich in 1532 meester maakt van de stad Ancona.
En een paus Paulus III onderwerpt in 1550 met een leger van 13.000 man de stad Perusia.
Toen de Wederdopers in Munster zich hadden gevestigd, was het de bisschop van Munster, die de stad belegerde. In de tweede helft der 19e eeuw had de paus zelfs een minister van oorlog, “een minister van wapenen van zijne Heiligheid”.
De beroemde Pius IX houdt revue over zijne troepen en zegent de soldaten, die ten oorlog trekken. En het is niet onbelangrijk om de geest van dit leger te leren kennen door kennis te nemen van wat door een pauselijk Zouaaf werd geschreven nà de slag van Monte-Libretti.
Deze schrijft het volgende: De luitenant Guillemin, die reeds een kogel in de borst had gekregen, begon, zichzelf geheel met bloed bedekt ziende, te schreeuwen: “Leve Pius IX, hij alleen is koning!” Hij had nog de kracht, om een geweer, dat hij van een Garribaldiaan had genomen, te laden en legde aan op een Piëmonts officier, dien hij doodde; op hetzelfde ogenblik troffen hem twee kogels en hij stierf als een heilige.
Nietwaar, dat tekent de geest: hij stierf als een heilige. Heiligen op het slagveld! Heiligen die mensen doden!! En we denken onwillekeurig aan die mooie voorstelling van Christus op het slagveld, waar hij wordt voorgesteld wenende.
Het is gebeurd op de 2de Juni van het jaar 1910, dat de bisschop van Montpellier, monsieur de Cabrières, in de grote basiliek van Montmartre te Parijs, welke kerk zo trots daar staat, uitstekend ver boven alles in de omgeving, een redevoering hield naar aanleiding van het feit, dat de instelling der pauselijke Zouaven haar vijftigjarig bestaan herdacht. Eerst werd de mis opgedragen. Daarna sprak hij en zeide o.a.: de oorlog, het gebruik van geweld om te wreken, om te herstellen of te handhaven de gerechtigheid is een heilige zaak in de ogen van God. En hij vermeldde daarbij dat God zichzelf daarom ook de naam van God der Heirscharen had doen geven.
Onder het handhaven van “gerechtigheid” kan natuurlijk zo ongeveer alles gerangschikt worden. Geen oorlog, die niet door de oorlogvoerenden, d.w.z. door hen, die hem maken en er belang bij hebben, wordt goedgepraat. Zo was zeker ook de oorlog, door Italië gevoerd tegen Turkije om het bezit van Tripoli, “een handhaven of herstellen der gerechtigheid”! Hebben we niet gelezen, dat toen de troepen werden gezegend door de geestelijkheid van Rome? En we weten niet allen hoe slechts hebzucht van enkelen deze oorlog deed ontbranden?
Herinneren wij ons niet, hoe in de kathedraal van Sofia vóórdat de Bulgaarse troepen hun wrede verdelgingstocht tegen de Turken begonnen, een plechtige dienst werd gehouden, waar al wat hoog en groot en machtig was, aanwezig was. En werd toen niet het kruis van den bisschop opgeheven en gezegd: in dit teken zult ge overwinnen. Wel is Bulgarije niet Rooms, maar Grieks-katholiek. In dit opzicht is er echter een roerende eenstemmigheid tussen beide kerken, dat ze ‘t geen van tweeën aandurven om voor de schone ideeën van den door hen gepredikten Christus te strijden.
En nu moge de pauselijke huisprelaat, Dr. Alexander Giesswein, die ook het vorige jaar op het 20e congres voor de wereldvrede aanwezig was, zeggen: “Het voorbeeld van Christus en het voortdurend en onophoudelijk werken der kerk voor verbroedering der volken en voor vreedzaam verkeer, moet ons aansporen om mede te werken met woord en daad aan de grote tijdvraag, n.l. verbreiding der vredesidee.” Ik zie van het werken der kerk hier niets.
Neen, juist het tegenovergestelde heeft plaats…
De roomse kerk bevordert de vredesidee niet binnen het vaderland. Zij poogt hoe langer hoe meer een wig te drijven in de eenheid des volks door de roomsen steeds meer te organiseren in afzonderlijke verenigingen en af te sluiten van de omgang met niet-roomsen. Het jongste op dit gebied is de organisatie der roomse bloembollenkwekers in één vereniging.
Waarlijk men moet spreken van werken der kerk voor verbroedering! Als er één macht is, welke de verbroedering tegengaat, dan is zij het, zij, die het evangelie moest verkondigen van liefde en gerechtigheid, zij, die vervuld moest wezen van de geest van hem, die zalig sprak de zachtmoedigen en de vredestichters.
Daarom is van de roomse kerk geen hulp te verwachten in de strijd, die we voeren tegen militairisme en oorlog.
Als ik de catechismus opensla van het aartsbisdom Utrecht, welke is voorgeschreven ten gebruike van de Nederlandse bisdommen door den aartsbisschop van Utrecht, H. van de Wetering, dan lees ik daarin bij de behandeling van het vijfde gebod (Gij zult niet doodslaan: “Wanneer doen wij onzen naaste kwaad naar het lichaam?” En als antwoord volgt daarop: “Wij doen onzen naaste kwaad naar het lichaam, als wij zonder wettige macht of reden: 1. hem slaan, verwonden of doden; 2. zijn leven, verkorten of verbitteren.”
We moeten hierbij vooral letten op de woorden “zonder wettige macht of reden”. Hiermede is de oorlog heel gemakkelijk goed te praten. Immers de “wettige” macht verklaart hem en een reden is altijd bij de hand en…. aan de overheid moet men gehoorzaam wezen!
Maar hoe is daarmede te rijmen, wat diezelfde catechismus leert over de volmaaktheid?
“Welke is de weg om tot de volmaaktheid te komen?” vraagt hij en het antwoord luidt: “De weg om tot de volmaaktheid te komen is de navolging van Christus, of net leven volgens de geest van Christus!”
En als we dan, wat de kerk doet tegenover de oorlog, vergelijken met de daad der dienstweigering, welke zo zwaar wordt gestraft, dan zeg ik van het leven volgens de geest van Christus oneindig veel meer te vinden bij onze jonge mannen, die weigeren in militaire dienst te gaan, dan bij de kerk, welke de wapenen zegent van de soldaten, die ten oorlog trekken. Maar kunnen we iets anders verwachten van een kerk, welke een Parijse bloedbruiloft op haar rekening heeft staan?
De lezers zullen zich misschien deze vreselijke geschiedenis herinneren. Zij had plaats op de 24ste Augustus 1572. Toen werden 70.000 Franse Hugenoten gedood. En wat deed de kerk, wat deed haar hoofd, de Paus? Slingerde hij zijn banvloek naar de moordenaren? Neen, toen hem de tijding der grote mensenslachting werd gebracht, ging Gregorius III naar de kerk van St. Marcus, dan naar de kerk van Minerva, dan naar die van de H. Lodewijk.
En daar werd God gedankt voor de overwinning op de Hugenoten behaald. In de Kroningszaal van het Vaticaan werden enige episoden uit deze mensenslachting door schilderstukken vereeuwigd.
Bovendien werd een gedenkpenning geslagen, welke aan de éne zijde te zien geeft het borstbeeld van bovengenoemde paus en aan de andere zijde ons toont een engel, die in de ene hand een kruis houdt en in de andere een uitgetrokken zwaard, waarmede hij een bende Hugenoten velt en daaromheen een randschrift: Ugonottorum Strages 1572.
Wat betekent: de slachting der Hugenoten in 1572.
Ja, wèl moet de kerk zeggen: “ecclesia non sitit sanguinem”, d.w.z. “de kerk dorst niet naar bloed!”
Voor de beschaving is van haar niets te verwachten. Is ooit een hogere cultuur door de kerk bevorderd?
Neen, dat is ‘t werk geweest en zal het werk blijven van hen, die ketters worden gescholden, ketters op ‘t gebied van heel het geestelijk en maatschappelijk leven.
In de strijd tegen het barbaarse militairisme en de afschuwelijke oorlog zal deze waarheid wederom worden bevestigd.
Het is wel droef te moeten erkennen, dat het protestantisme is zijn houding tegenover het militairisme en de oorlog zo bitter weinig verschilt. Het begon zo mooi, toen het waagde te spreken van vrijheid van consciëntie en toen het durfde prediken de algemene priesterschap der mensen, daarmede de doodsteek gevend aan al wat over de geesten wilde heersen.
En inderdaad was er, in de aanvang van de hervormingsbeweging, in het begin van de zestiende eeuw, bij velen een streven om te protesteren niet alleen tegen de leer der roomse kerk, maar eveneens tegen de met het evangelie strijdige verhoudingen, toestanden, gebruiken. Daar leefde óp weder het reeds vroeger zich telkens openbarend verlangen om te komen tot broederschap en vrede. Er kwam verzet tegen de lijfeigenschap. Er werd gedroomd van het duizendjarig rijk. De anabaptisten traden op. Uit hen ontstond de secte der doopsgezinden, volgelingen van Menno Simonsz, die de krijgsdienst veroordeelden en weigerden de wapenen te dragen.
Maar, zó als de roomse kerk zich verzette tegen elke ketterij, zó wilde ook het protestantisme, dat zich ging vastleggen in Kerken met bepaalde geloofsbelijdenissen, niet weten van de richtingen, welke waarlijk protesteerden niet slechts tegen een verkeerde leer, maar ook tegen verkeerd leven onder de mensen.
En we zien ook bij de protestanten een samengaan van vroomheid met de aanvaarding van de meest brute uitingen van ruwheid en liefdeloosheid.
Een Luther-zelf vuurt aan tot de krijg tegen de boeren in 1525.
Een Gustaaf-Adolf knielt op het slagveld neer en vraagt God’s zegen in de strijd. Napoleon noemde dezen Gustaaf-Adolf een van de acht grootste legerhoofden, die ooit hebben geleefd. En de Zweed Oxenstierna getuigt van hem: “hij was een koning, die, tot aan zijn dood. God vreesde in al zijn werken en handelen.”
Gelijk men ziet: godvrezendheid verenigt zich goed met oorlogvoeren volgens protestantse opvatting.
En om te komen tot onze tijd: is het nu wel heel veel anders?
Kunnen we constateren, dat de protestantse Christenen zich krachtig verzetten tegen liet militairisme?
Verre van dien.
Dat wil zeggen: de officiële vertegenwoordigsters van het protestantisme, “de kerken” staan volkomen onaandoenlijk tegenover het militairisme. En we moeten erkennen, dat binnen die kerken al bitter weinig wordt gedaan om de ramp van het militairisme te bestrijden.
Ja, het pacifisme vindt genade in de ogen der kerk.
Op het laatste vredescongres in den Haag was de synode der Herv. kerk officieel vertegenwoordigd door haar voorzitter.
Maar dit is gans iets anders dan werkelijk krachtig te strijden tegen het militairisme, dan moedig zich verzetten tegen de oorlog, daarvoor op het spel zettend de gunst der groten! De “kerk” moet van het antimilitairisme niets hebben. En we vinden zelfs welbekende protestantse Christenen, die vinden, dat militairisme heel goed met Christendom kan samengaan.
De oud-minister en oud-predikant A. S. Talma laat zich over de Nat. Chr. Onderoff.-Vereniging b.v. aldus uit: “Moge onze Nat. Chr. Onderoff.-Ver. zich aangorden en met Gods zegen slagen in haar pogen om in ons leger het besef te doen doordringen, dat alle dienst eerst goed wordt verricht als een dienst Gods en zij het ervaren dat mede daardoor ons volk meer leert het leger te omringen met genegenheid en te dragen in het gebed.”
En een ander Christelijk man, Dr. J. Th. de Visser, schrijft: “De roeping van soldaat is schoon en verheven. Hij treedt op als beschermer van de wetten, dat is van de zuilen, waarop het staatsgebouw rust. Men beschouwt hem ten onrechte als een geweldenaar, want hij ontleent hieraan zijn recht van bestaan, dat hij de aartsvijand en de bestrijder van alle geweld is. Niemand mag hem brandmerken als doodslager, want hij leeft om moord en doodslag te keren. Een wreedaard is hij niet, want hij ontbloot het zwaard, om de wreedheid tegen te gaan.”
Nietwaar, hier wordt de soldaterij in Christelijke bescherming genomen.
Hij is zelfs niet wreed meer!
Ik vraag me wel eens af, of Dr. de Visser nooit een krant heeft gelezen met een oorlogsverslag.
Een treffend bewijs, dat door hen, die belang hebben bij het leger, niet gevreesd wordt voor de invloed der kerk is wel hierin gelegen, dat er tegenwoordig een vlootpredikant is!
En de volgelingen van Menno Simonsz hebben hun ruggegraat ook al lang verloren en gaan zonder aarzeling in het leger!
Het is niet alleen zo in ons land, maar eveneens in andere overwegend protestantse landen.
Ik breng in herinnering de houding der predikanten in Engeland vóór en gedurende de wrede Zuid-Afrikaanse oorlog.
Toen de scheiding kwam tussen Zweden en Noorwegen enkele jaren geleden, waren het Zweedse predikanten, die riepen om de patriottische oorlog.
In het jaar 1898 sprak een Amerikaanse dominee een vurig gebed uit in het openbaar voor honderden mensen om af te smeken de zegen Gods op de wapenen in de oorlog te voeren tegen Spanje op Cuba.
En om terug te keren tot ons land. Ik herinner me, dat in een vrijzinnige gemeente in Noord-Holland door den predikant een dankdienst in de kerk werd gehouden, toen Generaal Vetter indertijd de overwinning had behaald op den Rahjah van Lombok.
Het zal voor ieder die waarneemt, duidelijk wezen, dat van de “kerk” als vertegenwoordiger van het protestants Christendom geen verzet is te wachten tegen het militairisme.
Gelukkig daarom, dat in de sfeer van het protestantisme de ”kerk” niet meer de geesten beheerst. Zo is het ook mogelijk geweest, dat voor enige jaren - voor een deel in de kerk - de Tolstoïaanse beweging ontstond, het Christelijk anarchisme, dat zeer sterk antimilitairistisch optrad.
Deze beweging is nagenoeg geheel verlopen, heeft zich opgelost in de anarchistische, is uitgemond in de sociaal-democratie of eenvoudig weg vervloeid en vervaagd.
Maar de antimilitairistische beweging is gebleven! En zij vraagt niet naar kerkelijke sanctie, zij beperkt zich niet tot een bepaald terrein - neen, zij neemt in zich op ieder, die doordrongen is van het besef, dat het militairisme in zijn wezen slecht is en dus onverdedigbaar, dat de oorlog een gruwel is en dat de soldaat niet anders is dan een werktuig in de handen van hen, voor wie geen middel te laag, te gemeen, te onmenselijk is om hun zelfzuchtig verlangen te bevredigen.
En als de officiële Christelijkheid het niet waagt om het Christendom in zijn moraal te verwezenlijken en het aanziet, dat dienstweigeraars in de gevangenis worden geworpen, dan zullen de revolutionairen tonen, dat zij méér voelen voor die schone beginselen en zij zullen kampen voor de toepassing daarvan en zij zullen niet ophouden met de massa te doordringen van de geest van het anti-militairisme.
Ds. N. J. C. Schermerhorn