Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:het_heilmiddel_van_de_revolutie

Het heilmiddel van de revolutie

Door Jean Grave

  • Oorspronkelijke titel: onbekend
  • Verschenen: onbekend
  • Bron: Het heilmiddel: de revolutie, J. Sterringa, Amsterdam, datum onbekend
  • Vertaling: B.P.V.
  • Digitalisering: Tommy Ryan

Het heilmiddel van de revolutie

Voorwoord

Als eerste brochure na de staking van Anarchie, verschijnt een hoofdstuk uit het nieuwste boek van Jean Grave, door onze uitgaven bij alle lezers der anarchistische bladen in Holland welbekend.

We kozen dit hoofdstuk over de revolutie als palliatief, als onfeilbaar heilmiddel, omdat we in dat vraagstuk en de behandeling ervan door Grave een der belangstelling waardig onderwerp zagen; en in zoover bedrogen we ons in deze keuze niet, dat na ons kiezen, te Parijs hetzelfde hoofdstuk afzonderlijk werd uitgegeven

Of de wijze waarop Grave sociologie behandelt helder is dan wel dor, moge iedere lezer uitmaken voor zichzelf. Wie de fransche revolutionaire letterkunde grondig kennen zijn lang niet eensgezind over de waarde der boeken van Grave, volstrekt niet eenstemmig ook in hun oordeel over stijl, betoogkracht, manier van uitwerking der vraagstukken. Ik hoorde Alexander Cohen en Ferdinand Domela Nieuwenhuis — ieder natuurlijk op andere gronden — de werken van dezen franschen socioloog en propagandist droog, ongenietbaar, saai noemen, en ik mocht uit den mond van Elisée Reclus lofspraak vernemen over taal en stijl van “La société mourante et l'Anarchie,” welk werk de bekende journalist en letterkundige Octave Mirbeau zeker niet geprezen zou hebben gelijk hij dat deed in zijn voorwoord, wanneer ook hem het werk niet prijzenswaardig voorgekomen ware. Hoe het zij, ons bevallen de boeken van Grave zoozeer, dat we na er 2 van in een hollandsch gewaad gestoken te hebben, er nu aan denken ook de beide andere te gaan bewerken.

Revolutie-evolutie. Die beide woorden weerklinken luider en luider, worden bewust of gedachteloos herhaald door velen. Elysée Reclus heeft in een voor 2 maanden veschenen boek die termen vergeleken in verband met het anarchistische ideaal. Een der kenschetsende hoofdstukken daaruit zal als logische schakel achter deze brochure hierop volgen. De verkeerde denkbeelden, voortspruitend uit het verschijnsel dat velen zich tooien met den naam waaronder zij een idee zien optreden, zonder grondig te kennen, zonder zelfs te vermoeden wat achter die benaming verscholen ligt als kostbaar erfgoed voor den navorscher, den ernstige, den denker — die verkeerde denkbeelden dienen uitgeroeid “Á coups d’ idées”, gelijk het parijsche dagblad “L’Aurore” schreef (30 januari 1898) boven een aankondiging der brochure van Jean Grave. Waar zijn in ons land de dagbladen die een uiting van een anarchist zich verstouten aan te kondigen, er een zin uit te citeeren, en daarachter de cynische opmerking te voegen, dat “het oppervlakkig revolutionairisme”, gelijk Grave het noemt, “een zetel in het parlement bezorgen, en daarom meer dan één er mee tevreden is?”

B. P. V.

Is de Revolutie een middel tegen alle kwalen?

De revolutionaire bovennatuurkunde. — Afwijking van het doel. — Omgeving en individu, hun wisselwerking. — De uitbuiting blijft alleen bestaan omdat de slacht- offers haar dulden. — De wenschen en de werkelijkheid. — De evolutie der idee voert tot strijd tegen het gezag. — Lastige cirkelgang. — Voortdurendheid van den opstand. — Uiteenlooping van de menschelijke inborst. — Het onderricht. — Wanneer de evolutie rijp wordt verzekert zij des te sterker den goeden uitsla- der revolutie. — Met te helpen aan het veranderen van het denken draagt men bij tot de revolutie. — De revolutie is slechts een middel. — De voorstanders van gezag hebben belang bij de onwetendheid. — De anarchistische idee gedoogt het licht.

Wanneer men meent dat de revolutie op zichzelf in staat is om al de begrippen van vorm te doen veranderen, dwaalt men. Dit onderwerp uitvoeriger te behandelen is goed, want deze dwaling vormt de drijfveer van het wanbegrip van ieder over de werkelijke rol die hij in de menschelijke, en zijn eigen, ontwikkeling vervullen moet. Zoozeer is men gewoon geraakt aan het afwachten van weldaden van bovennatuurlijke machten, dat waar het er op aan komt zich op deze aarde te bevrijden, men van onbekende weldoeners deze bevrijding verwacht. Nadat men gerekend had op God, ging men rekenen op den Koning. Toen de koningen waren gevallen, stelde men zijn vertrouwen in den staat, de naamlooze firma der regeerders. Later hoopte men op den dagbladschrijver, nadat men het vertrouwen in een redenaar verloren had. Soms verwacht men alles van den toekomstigen afgevaardigde. Bij ons bouwen enkelen op de Revolutie. Waar men kan, vestigt men zijn vertrouwen, wanneer men het niet in zichzelf heeft.

Sterk door het feit dat de tegenwoordige maatschappelijke organisatie slechts wijken zal voor een opstand der onterfden, verbeelden zij zich dat de revolutie het eenige doel uitmaakt waarnaar moet worden gestreefd. — En zij omschrijven die revolutie als “gewelddadig,” uit liefde voor overtollige benamingen, alsof de aanwending der kracht geen geweld ware.

Geheel beziggehouden door deze eenige gedachte: „de revolutie is noodzakelijk”, achten zij het hoofdzaak haar te verhaasten, waartoe alle andere werk moet stilstaan; en wanneer de bestaande maatschappelijk* orde maar eenmaal het onderst boven is gekeerd, zal alles opperbest gaan.

Hun redeneering is deze: „Indien we gingen afwachten dat ieder individu zijn ontwikkeling voltooide, zouden we eeuwen kunnen wachten eer we een vormverandering zagen tot stand komen. De mensch leeft in een omgeving die hem slecht maakt, deze omgeving dient te worden veranderd, opdat het hem mogelijk weze de geschiktheid te verwerven tot het begrijpen van ons ideaal der harmonie.”

Daarmee echter keert men de termen van het vraagstuk om, doch lost het niet op.

De omgeving waarin we ons bewegen maakt de individuen schurkachtig, ongezellig, roofzuchtig, vormt slaven of overheerschers; dat is klaarblijkelijk genoeg. Men moet die omgeving veranderen, ook dat is waar; en wanneer menigeen onzer een dier goede oude talismans in zijn bezit had, uit de tooversprookjes die onze jeugd bekoorden, met behulp waarvan men slechts een wensch behoefde uit te spreken en „het was zoo” — dan zou zeker de oude wereld haar langsten tijd geleefd hebben.

Doch, helaas! bestaan beschermheiligen en toovergodinnen alleen voor de kinderlijke lichtgeloovigheid; wanneer al van de toovenaars in sommige achterlijke dorpen eenige exemplaren overbleven, zijn ze toch bezig door het toenemend onderwijs te verdwijnen; en al mogen de talismans hun plaats aan de draaiende tafels hebben afgestaan, hun macht konden zij niet overbrengen. Een ongeloovige in de tegenwoordigheid dier tafels is voldoende om ze tot werkeloosheid te doemen.

Om deze bedorven omgeving te veranderen, moeten wij dus enkel rekenen op de menschelijke krachten die zich er in bevinden.

Doch drijft de omgeving het individu voort, is het waar dat het laatste niet volkomen ontsnappen kan aan den invloed der eerste, evenzeer is het waar dat hot individu de omgeving waarin het zich beweegt schept, door haar te wijzigen.

Hoe groot ook de macht moge wezen, die door onze maatschappelijken toestand tuin het kapitalisme verschaft wordt, toch zou deze macht uit de handen der kapitalisten glippen, wanneer zij geen zedelijken steun vonden in den samenhang van hen die de gevolgen ondergaan. En deze zodelijke steun vergunt hot voortbestaan van het kapitalisme, want de krachten waarover het beschikt, zouden zonder die hulp langeren dienst weigeren. En hoe groot ons ongeduld ook moge wezen, met welk een verlangen we ook bezield zijn, onze scherpe revolutionaire verwijten zullen aan het kapitaal zijn verdedigers niet ontnemen, doch wel zal dit geschieden door het begrip — vaag aanschouwd zoo niet helder onder woorden gebracht — dat zij de rol spelen van slachtoffers, door aan hun uitbuiters het rustig genieten te verzekeren, van wat aan hen ontroofd werd.

Na zooveel omwentelingen bleven de oude misbruiken voortbestaan, of zij slaagden er in onder andere vormen aan den dag te treden in den nieuwen staat van zaken. Men moet wel erkennen, dat dit veroorzaakt werd of doordat de voorgangers der beweging de menigte te ver vooruitliepen, en niet er in gelukten haar mee te voeren in hun gang voorwaarts, of, waarschijnlijker, doordat hun voorsprong op de menigte meer schijnbaar was dan werkelijk, hun begrippen inderdaad op de gemiddelde hoogte bleven en hun gansche omwentelingsgezindheid beperkt bleef tot een verandering van namen. In het eene geval zoowel als in het andere keerde de maatschappelijke toestand steeds terug tot het peil der gemiddelde begrippen.

De omgeving werkt op het individu, maar wederkeerig werkt het individu terug op de omgeving: dat is de netelige toestand. Hoe zullen we daaruit geraken?

* * *

Ik begrijp het ongeduld dat tal van onze kameraden ondervinden, wanneer zij zien dat de ideeën zoo langzaam baar weg vervolgen betrekkelijk langzaam want er is geen denkbeeld dat zoo snel vooruitging als de anarchistische idee. De wensch is gewettigd van hen die lijden door de tegenwoordige maatschappij, en een beter leven zouden willen tot stand brengen. Evenals zij, zou ik onmiddellijk dat tijdvak van vrede, geluk en harmonie willen zien aanbreken dat wij in al onze begeerten oproepen; evenals zij zou ook ik eindelijk deze atmosfeer willen verlaten, die de betere gevoelens verstikt, onze begeerten naar het betere verdrukt, de vruchtbaarste wilskracht verplettert.

Doch wat onze wenschen ook zijn mogen, met welk een hevigen wil we ook verlangen een einde te stellen aan een bedervende omgeving, we moeten rekening houden met de werkelijkheid, en de werkelijkheid leert, dat, met hoe weldadige deugden onze verbeelding de revolutie ook begiftigde, welke macht we haar ook in onze begeerten toeschreven, zij niet meer zal kunnen wezen dan wat de menschen zijn zullen, die haar tot stand brengen. De revolutie is geen godheid welker macht optreedt door de werking van een geheime kracht, die zij aan zichzelf ontleent. Zij is geen bovennatuurlijke persoonlijkheid, begaafd met alle vermogende krachten. Zij is een feit dat tot stand komt onder den aandrang van individualiteiten, die rondom zich geen andere veranderingen zullen kunnen teweeg brengen, dan die zij bij voorbaat in hun hersenen wisten binnen te voeren.

Zeggen dat de revolutie zal plaats vinden onder den aandrang van plaatselijke omstandigheden, is het her halen van een erkende waarheid.

Wanneer zij, die thans de tegenwoordige orde der dingen doorstaan of instandhouden, zullen begrepen hebben dat de maatschappij onder welke zij gebukt gaan of die zij verdedigen hun uitbuiting slechts kan bestendigen: wanneer allen die reeds hadden begrependat de maatschappelijke toestand verandering vereischt, het najagen van denkbeeldige hervormingen moede zullen wezen, zich er rekenschap van zullen geven dat de samenleving in haar geheel en niet in haar onderdeden moet worden gewijzigd, wanneer men de gevolgen veranderen wil — dan zal een voor de revolutie gunstige geestestoestand geschapen zijn, en is de geringste omstandigheid voldoende om haar te doen uitbarsten.

Wanneer de individuen zich ontwikkeld hebben, hun manier van handelen onmerkbaar doch trapsgewijze van vorm veranderd is, zullen zij met de maatschappelijke instellingen in strijd komen. Evenals het sap dat een in den grond gelegen steenvrucht doet opzwellen de in de vrucht aanwezige pit tenslotte doet ontkiemen, zal de idee de geesten gevoerd hebben tot het oogenblik, wanneer zij gevoelen hoe onverdragelijke belemmering de maatschappelijke sluitboomen voor hen vormen, en zij die zullen verbreken onder den innerlijken aandrang, die hen meesleept naar de volkomen bevrijding van hun geheele wezen.

Maar nog eens, om tot het volbrengen dezer omwen teling in staat te zijn, moeten de individuen hun begrippen hebben kunnen zuiveren van de oude vooroordeelen; ze moeten de gansche ongerijmdheid daarvan hebben begrepen, en een ander ideaal voor hun loven gevormd hebben. Zij moeten in zich, in hun beperkten kring, in het klein de vormverandering tot stand gebracht hebben, die in den maatschappelijken toestand zal worden verwezenlijkt. Wie zichzelf niet kan her vormen, in overigens altijd weinig de aangewezen persoon om het de anderen te doen. Hier echter draaien wij in een lastigen kring rond, en wie in de almacht dor revolutie gelooven om een op de nieuwe zeden toepasselijken geestestoestand te scheppen, zullen me toevoegen: “Hoe wilt ge dat de individuen vrijmoedig, solidair en bewust zullen worden in een omgeving die hen verdierlijkt, hen tot schurken en roovers maakt?” — Wanneer ik hun hierop antwoord: „Hoe kunt ge hopen op verandering van een dergelijke omgeving, met elementen die dezen gang van zaken volkomen natuurlijk vinden, en die hoegenaamd geen behoefte gevoelen om uit de modder te geraken waarin zij zich vastwerken?”, dan zal ik volkomen in dezelfde logika wezen, en onze argumenten zullen in waarde gelijk staan.

* * *

Al vormden, de lieden die te lijden hadden van de maatschappelijke willekeur, in alle tijden de meerderheid, toch was het slechts een zeer geringe minderheid die begrepen had dat het maatschappelijk raderwerk in haar nadeel werkte.

Ook deze minderheid heeft altoos bestaan. Steeds zijn er individuen geweest wie de bestaande staat van zaken beklemde, en die den kring verruimen wilden waarin de menschheid zich bewoog. Doch in gewone tijden bleven deze individuen alleen staan, onbegrepen door de overgroote menigte; slechts wanneer een meer aanmerkelijke kern van individuen zich enkele der gevonden waarheden had eigen gemaakt, werden deze waarheden geschikt om een beroering te brengen in de menigte.

Op het oogenblik nu beroert de anarchistische sterk enkele hoofden; aan sommige zijde heeft zij vat op de massa, begint zij in de reeks der feilen te w willen treden, maar we zijn wel gedwongen tot de erkenning, dat wanneer men sommige van haar onderdeelen aanneemt, de idee nog ver is van in haar geheel begrepen te worden, en dat zij nog een lang ontwikkelingstijdperk moet doorloopen er zij almachtig op de menigte wordt.

Deze ontwikkeling der ideeën bewijst ons echter, dat hoe groot ook de invloed op de omgeving weze, er organismen bestaan die daaraan min of meer weerstand bieden; wat ze ook omringt, zijn er neigingen die worden verkregen en overgebracht van het eerste geslacht op het volgende, om ten slotte hen die ze erven te brengen tot het volgen van een ontwikkelingsweg, verschillend van hen die voortdurend de eerste invloeden ondergaan en zich geheel vormen naar de voor hen gemaakte bestaansvoorwaarden.

Wat gebeurt op het gebied der levenverschijnselen ontmoeten we eveneens op verstandelijk terrein. We willen de schakeeringen voorbijzien, en slechts drie soorten noemen. Ten eerste zij, die gelooven dat kapitaal en gezag de noodzakelijke grondslagen van iedere maatschappelijke orde vormen; zij dulden ze of verdedigen ze zonder naar ontleding te trachten, zij voegen zich lijdelijk naar de onderrichtingen van zedeleer, die men vanaf de wieg hun inprent. Ten tweede zij, die en kapitaal verzachten willen door het aanbrengen van enkele verbeteringen. Ten derde zij waartoe wij ons rekenen — die gansch het stelsel slecht vinden, het geheel en al vernietigen willen, en trachten tegenstand te bieden aan de bestaansvoorwaarden die men hun opdringt.

Deze laatst en onderzoeken de voorschriften die men hun leeraarde, en eerst na rijpe overweging nemen zij aan wat hun rede hun als rechtvaardig deed beschouwen. en verwerpen al wat hun niet absoluut bewezen schijnt.

En al wordt deze zucht naar kritiek niet altijd op de afstammelingen overgebracht, zooals met sommige eigenaardige levensverschijnselen wel het geval is, toch wordt zij voortgeplant door het voorbeeld en door het onderricht in den boezem der levende menschengeslachten en van de generatie’s die volgen. Iedere vooruitgang die tot stand komt, is een stap nader ons bij de mogelijkheid der omwenteling gebracht.

* * *

Wanneer ik vroeger dit onderwerp soms aan roerde, meenden enkelen dat ik de revolutie uitgesteld wenschte, opdat ieder tijd hadde om zijn innerlijk wezen te veranderen. Dat is een dwaling. Wanneer ik er van spreek de individuen bewust te maken, heb ik altijd de handelende minderheid op het oog, de minderheid die door haar voorbeeld de meer weerspannige menigte moet aansporen. De massa grijpt slechts enkele door de wind verstrooide brokstukken van ideeën. Men moer echter niet vergeten dat deze brokstukken later onder de drukking der gebeurtenissen zullen ontkiemen, n men ze zaaien moet opdat ze ontkiemen kunnen.

Ik geloof dat het een onbetwistbaar feit is, dat de revolutie des te rijper, bewuster en dieper ingrijpend zijn zal, naarmate de idee die haar moet verwekken meer tijd heeft om zich te ontwikkelen. Van niemands wil is het echter afhankelijk, of de gebeurtenissen spoedigd of vertraagd zullen worden, tot de verwezenlijking van welke duizende oorzaken samenwerken. Ieder onzer werkt daartoe wel door zijn optreden voor een gedeelte mee, maar dit gedeelte is zoo oneindig klein, dat wanneer het verdween, de loop der gebeurtenissen geen waarneembare wijziging zou ondergaan. 

Van welk gezichtspunt wij derhalve de revolutie beschouwen, het blijft niet minder een feit dat zij noodzakelijk, onvermijdelijk is. En wanneer we dan vragen aan de individuen, die arbeiden aan haar verwezenlijking, om zich niet te bepalen tot enkele verlangens, tot vage begeerten, tot besluitelooze formules, die men herhaalt zonder te weten wat ze beteekenen, doen we dat niet om de revolutie te verdagen, nog om haar te verminderen, maar in tegendeel om haar uit te breiden, daar we haar grooter, dieper ingrijpend en vruchtbaarder wenschen. Beter nog; wanneer ieder individu in zijn handelingen, in zijn omgeving, in den kring van zijn optreden, naarmate van zijn middelen, volgens de innigheid van zijn overtuiging, er reeds in gelukte om hetgeen hem stootend toeschijnt in de tegenwoordige manier van handelen te verbeteren en uit den weg te ruimen, zou hij hebben bijgedragen tót het bespoedigen der omwenteling, doordat hij hielp aan de schepping van een geestestoestand, die met de huidige instellingen in strijd ware.

Doet men geen revolutionair werk dat het meest met de rede in overeenstemming is, wanneer men beproeft om in onze tegenwoordige verhoudingen iets te brengen van wat onze betrekkingen in de toekomst zullen moeten worden? En daar een nieuwe manier van handelen onmerkbaar hen die met haar in aan raking komen meevoert, naar een nieuwe manier van denken, vergroot men de mogelijkheid van een omwenteling door aldus te handelen.

* * *

De revolutie is geen denkbeeld, zij is geen maatschappelijk begrip. Zij is en feit, een noodzakelijkheid, een middel. Zij moet de belemmeringen van het terrein wegruimen, die de menschelijke ontwikkeling verhinderen ; niets meer en niets minder. Zij zal geen nieuwen faktor in de maatschappelijke ontwikkeling brengen, wanneer zij die haar tot stand brengen, in macht, in hun hersenen, geen denkbeeld hebben dat hen handelen doet.

Zegt men dus dat men de individuen groepeeren wil om de revolutie te maken, dan is dat nietszeggend; want op zeldzame uitzonderingen na, wordt men geen revolutionair uitsluitend om het genoegen te smaken te vechten of een regeering omver te werpen. Men groepeert individuen rondom een idee; wanneer deze idee tot haar verwezenlijking revolutionaire middelen gedoogt, bereiden deze individuen zich op de omwenteling voor terwijl zij hun ideaal ontwikkelen. Dat is alles.

De autoritairen, die de aanmatiging bezitten zich van de macht meester te maken en zich daarvan tot aller welzijn te bedienen, kunnen hun denkbeelden over maatschappelijke vormverandering beschouwen als van ondergeschikt belang. Wat geeft het of de individuen meer of minder weten wat men van hen verwacht, wanneer men zich van hen hoopt te bedienen ter verzekering van het gezag, met behulp waarvan men de veranderingen zal tot stand brengen, die men heeft vastgestold? Daar het doel is, zich meester te maken van de macht, is het voldoende wanneer men de naar een eenvoudige staatkundige verandering begeerigen bijeenverzamelt; en deze menschen behoeven er geen begrip over te bezitten, wat de nieuwe orde van zaken zal moeten worden, daar men er zich mee belast voor hen te denken.

Wanneer men anderen bevelen wil, is het nutteloos — gevaarlijk zelfs — als men hen tracht te onder richten omtrent hetgeen voor hen het beste zijn zou. Indien de leiders slechts weten wat zij den dag 11a de zege moeten vaststellen, is het nutteloos zijn tijd te verspillen met het brengen van gedachten in de hoofden van hen die zullen moeten gehoorzamen. En dat zelfs gelukt niet altijd; want het kan voorkomen dat degenen die men ingelijfd heeft aan het bevel ontsnappen, om naar een leider te gaan die hun geschikter toeschijnt. Op die wijze gaat het echter voor de anarchisten niet. Wie deelnemen aan de revolutie, moeten het helder bewustzijn hebben van hetgeen zij zelf verlangen, en slechts het duidelijk begrip van een ideaal kan hun dat bewustzijn schenken. Het brengen van gedachten in de hoofden der individuen: daarin bestaat dus de werkelijke revolutionaire taak.

In normale tijden dringt de onwetende menigte haar wil op, vertraagt de ontwikkeling en werkt tot handhaving der oude instellingen. Het algemeen stemrecht, die aanwerver van middelmatigheden, is zeker het bij uitstek met de regeering in overeenstemming verkeerend werktuig.

Doch in den boezem dezer menigte ontstaan middelpunten van beroering, die haar langzamerhand een gedeelte van hun trillingen overbrengen, haar meevoeren in hun loopbaan. Daar neemt de verstandige minderheid haar wraak op de onwetendheid, doordat zij deze tegen wil en dank meesleept naar vooruitgang en bevrijding.

Indien de evolutie den tijd had om zich te voltrekken, zou de revolutie vruchtbaar zijn in gevolgen; doch er zijn staatkundige omstandigheden, verwikkeld door ekonomische redenen, die somwijlen de minderheid op de straat drijven eer de ideeën haar langzamen ontwikkelingsarbeid hebben volbracht.

Ondanks dut, kan de handelende minderheid wanneer zij haar rol goed heeft begrepen — een invloed uitoefenen op den loop van deze omwenteling. Derhalve zoeke zij een duidelijk bewustzijn der idee te verwerven.

Maar wanneer, gelijk in de omwentelingen die voorafgingen, zij zelf geen enkel denkbeeld in het hoofd heeft; wanneer al haar revolutionaire gezindheid slechts in de woorden bestaat, in een min of meer oorlogzuchtige houding, zal de menigte deze minderheid wederom overvleugelen en tot haar punt van uitgang terugkeeren. Opdat deze minderheid zich niet late verdrinken en evenmin overstroomen, zou ik haar bewust willen zien.

namespace/het_heilmiddel_van_de_revolutie.txt · Laatst gewijzigd: 16/11/20 22:14 door defiance