Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:het_koninkrijk_gods_zit_in_u

Het Koninkrijk Gods zit in u

Door Leo Tolstoj

  • Oorspronkelijke titel: ЦАРСТВО БОЖИЕ ВНУТРИ ВАС
  • Verschenen: 1893
  • Bron: Het godsrijk is in je, Mirananda, 1985
  • Digitalisering: Tommy Ryan

Het Koninkrijk Gods zit in u

I.

De geschiedenis van de mensheid is niets anders dan een geleidelijke overgang van de persoonlijke, dierlijke levensopvatting naar de sociale; en van de sociale naar de goddelijke. De gehele geschiedenis van de oude naties, die duizenden jaren in beslag heeft genomen en eindigde met die van Rome, bestaat uit de overgang van de dierlijke, persoonlijke levensopvatting naar de sociale en politieke. De geschiedenis vanaf de tijd van het keizerlijke Rome en de verschijning van het christendom houdt de overgang in van een nationale naar de goddelijke opvatting.

En juist dit laatste levensinzicht en de daarop gevestigde christelijke leer, die ons hele leven beheerst en de grondslag vormt van onze praktische en theoretische werkzaamheid, beschouwen de pseudo-geleerden, die haar enkel beoordelen naar uiterlijke verschijnselen, als verouderd en iets wat voor onze tijd geen waarde meer heeft.

Voor de meeste geleerden bestaat het christendom enkel uit dogmatische leerstellingen — omtrent de drie- eenheid, de verlossing, wonderen, kerken, sacramenten e.d. — en is het niet meer dan een onsamenhangend samenraapsel van hindoes ascetisme, stoïcijnse en neo-platonische opvattingen en utopische, anti-sociale dromerijen, die voor onze tijd geen enkele wezenlijke waarde hebben; en alles concentreert zich voor hen in uiterlijke vormen; katholicisme, protestantisme, hun dogma’s en eventuele strijd tegen de wereldlijke macht. Door het christendom naar die maatstaven te beoordelen, zijn ze als doven die zin en waarde van muziek beoordelen naar de bewegingen van de musicerenden.

Als ze zich verwaardigen zich welwillend op te stellen tegenover het christendom, zeggen ze dat de zedeleer goed, maar overdreven is en dat deze alleen bruikbaar is als we al het overtollige en bij onze levensstijl niet- passende eruit verwijderen. ‘Want een te veel eisende leer is onuitvoerbaar en erger dan een die van de mens alleen het mogelijke eist, alleen dat wat met zijn krachten overeenkomt’. Deze geleerde commentatoren denken, bevestigen en herhalen wat heel lang geleden reeds gezegd werd en alleen gezegd kon worden door hen die de leraar kruisigden.

Het lijkt wel of volgens de geleerden ook in onze tijd de Hebreeuwse wet van een oog om een oog en een tand om een tand — de wet van de geëigende straf die de mensheid al zo’n 5000 jaar kent — beter is dan de wet van de liefde die Christus zo’n 1900 jaar geleden daarvoor in de plaats stelde.

Zij denken dat alles wat gedaan is door hen die volgens de leer van Christus leefden, dat alles wat echte christenen gedaan en gesproken hebben, alles wat in onze tijd de wereld onder invloed van socialisme en communisme hervormt — dat dit alles overdrijving is en te zinloos om over te praten.

De mensen die gedurende zo’n 1900 jaar werden grootgebracht in en door het christendom, zijn er door het toedoen van hun vooraanstaande geleerden, van overtuigd geraakt, dat het christendom een aaneenschakeling van dogma’s is, dat de vitale lering van Christus een misvatting is — een overdrijving, die de echte en wettige eisen van de zedeleer, die bij de aard van de mensen past, aantast, en dat de leer van de wedervergelding — die door Christus werd verworpen en vervangen — van veel groter waarde voor ons is.

Hun komt de leer van het niet-wederstaan van het kwaad met geweld, overdreven en irrationeel voor. Ze menen dat het veel beter is die te verwerpen, maar ze zien niet in dat ze het niet hebben over de lering van Jezus, maar over iets wat ze voor die lering aanzien.

Zij beseffen niet dat als zij zeggen dat de wet van het niet-wederstaan van het kwaad met geweld, een overdrijving is, die uitspraak gelijk staat met de bewering dat de stralen van een cirkel niet even lang zouden zijn. En wie het axioma dat alle stralen van een cirkel even lang zijn, wil aantasten, weet niet wat een cirkel is. Zo begrijpen ook zij, die het vitale voorschrift inzake het niet-weerstaan van het kwaad met geweld willen verwerpen of inperken de leer van Christus niet.

Zij begrijpen niet dat die leer de mensen wil brengen tot het toepassen van een nieuwe levensopvatting in een nieuwe fase, die de mensheid reeds meer dan 1800 jaar geleden is ingegaan, dat die leer de beschrijving is van het nieuwe leven dat er uit voortspruit.

Ze geven niet toe dat Christus precies heeft gezegd, wat hij heeft willen zeggen ; of ze uiten de veronderstelling dat hij, hetgeen we in de Bergrede en op andere plaatsen vinden, heeft gezegd in vervoering of uit gebrek aan ontwikkeling en de mogelijkheid zich goed uit te drukken.

Daarom zeg ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten, of wat ge zult drinken en ook niet over uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet méér dan het voedsel en het lichaam niet méér dan de kleding?

Kijk eens naar de vogels in de lucht; ze zaaien niet en ze maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse vader voedt ze. Zift ge niet meer dan zij?

Trouwens wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg één el toe te voegen?

En wat maakt ge u zorgen over kleding? Kijk naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen.

Toch zeg ik u: zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als één van hen.

Als God nu het veldgewas dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen zó kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen?

Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of wat zullen wij aantrekken ?

Want dat alles jagen de heidenen na. Uw hemelse vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt.

Maar zoekt eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal alles u erbij gegeven worden.

Maakt u dus niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed. (Mattheus 6:25-34)

Verkoopt uw bezittingen en geeft aalmoezen: verschaft u beurzen die niet verslijten, en verwerft u een onuitputtelijke schat in de hemel, waar geen dief bij komt en geen mot hem bederft.

Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.

Verkoopt wat gij hebt, en volg mij; wie niet verlaat vader en moeder, kinderen en broeders, akkers en huis, kan mijn discipel niet zijn.

Verloochen uzelf, neem uw kruis dagelijks op, en volg mij. Mijn spijs is dat ik doe de wil van hem die mij gezonden heeft, en zijn werk volbreng. Niet mijn wil, maar uw wil geschiede; niet wat ik wil, maar wat Gij wilt. Het leven bestaat niet in het vervullen van de eigen wil, maar van Gods wil. (Lucas 12:33, 34) Zij die alleen oog hebben voor materiële zaken, beschouwen deze grondregels eenvoudig als de uiting van een extatische vervoering, die onmogelijk in het praktische leven toegepast kunnen worden. En toch vloeien ze onbetwistbaar uit de christelijke levensopvatting voort.

Zoals iemand uit de tijd van de sociale levensopvatting tegen een wilde kan zeggen: ‘Gebruik je verstand, bedenk wat je aan ’t doen bent’ Je persoonlijk leven kan het ware leven niet zijn, want het is ellendig en vergankelijk’, zo zegt een christen tegen iemand uit de voorgaande tijd: ‘Bekeer je, metanoia, d.w.z. kom tot bezinning, of je zult ondergaan. Zie in dat het leven van het lichaam, dat er heden is en morgen vergaat, niet duurzaam kan zijn, dat geen uiterlijke maatregelen, geen regelingen, het stevig of rationeel kunnen maken’. Het waarachtige, ware leven kan de mens alleen vinden als hij niet alleen deelneemt aan het leven in een gezin of een staat, maar ook aan het leven van de Vader. Dat is ontegenzeggelijk de christelijke levensopvatting, waarvan iedere uitspraak in het evangelie getuigt.

Je kunt het met deze opvatting niet eens zijn, maar je kunt een leer onmogelijk beoordelen, als je de levensopvatting waaruit deze voortspruit niet doorgrond hebt. En het is nog onmogelijker vanuit een lager niveau, een onderwerp van hogere orde te beoordelen — m.a.w. je kunt niet over een kerkspits oordelen door naar de fundamenten te kijken. En dat is het nu juist wat onze wetenschappers doen en wel omdat ze een waandenkbeeld koesteren en denken dat ze — evenals sommige kerkelijke autoriteiten op hun gebied — over een onfeilbare methode van onderzoek beschikken.

Die zogenaamd onfeilbare methode staat nu juist een goed verstaan van de leer van Christus in de weg. Dat misverstand is tweeërlei. Het ene is dat de christelijke leer onpraktisch is, en dus óf niet verplichtend, d.w.z. niet als richtlijn kan worden aanvaard, óf dat deze veranderd moet worden en zo aangepast dat toepassing binnen de grenzen van onze gemeenschap mogelijk is. De andere misvatting is dat de christelijke leer van liefde tot God, en dus van zijn dienst, een vage en mystieke eis is, waarbij de liefde geen bepaald onderwerp heeft en vervangen moet worden door een meer nauwkeurig omschreven en begrijpelijke leer omtrent het liefhebben van mensen en het dienen van de mensheid.

Het misverstand met betrekking tot het toepassen van de leer berust op de bewering van mensen met een maatschappelijke instelling, dat het onmogelijk is de leer van Christus te volgen, omdat het volkomen voldoen aan de eisen daarvan het leven zou vernietigen.

‘Als maar één mens zou uitvoeren wat Christus heeft gepredikt, zou hij zijn eigen leven vernietigen, maar als alle mensen ertoe overgingen, zou het mensenras als geheel ten ondergaan’, beweren ze.

Als we niet zorgden voor de dag van morgen, wat we zullen eten, wat we zullen drinken, en waarmee we ons zullen kleden; als we ons niet zouden verdedigen, als we het kwaad niet zouden weerstaan met geweld, als we ons leven zouden laten voor onze vrienden, en volkomen kuisheid zouden betrachten — zou het menselijk ras niet kunnen bestaan’, denken en zeggen ze.

En ze hebben volkomen gelijk als je de richtlijnen voor volmaaktheid, zoals Christus ze gegeven heeft, beschouwt als regels waaraan iedere mens moet voldoen, zoals hij in maatschappelijke zin belasting moet betalen en de wetten van de overheid moet gehoorzamen.

Het misverstand bestaat hierin dat men niet begrijpt dat de leringen van Christus de mensen op een andere wijze leiden, dan die leringen die op een lager levensinzicht berusten. Maatschappelijke voorschriften eisen dat de mensen zich zonder meer houden aan regels en wetten. De leer van Christus wijst de mensen op de oneindige volmaaktheid van de hemelse vader, en het staat elk mens vrij daarnaar te streven.

Het misverstand bestaat uit de veronderstelling dat de door Christus aangeduide volmaaktheid volledig bereikt kan worden. Die vooronderstelling is verkeerd, want de door Christus voorgespiegelde volmaaktheid zal nimmer bereikt worden, want ze is oneindig. Maar het streven ernaar zal het geluk van de mensen verhogen en dit geluk oneindig doen toenemen.

Christus geeft geen onderricht aan engelen, maar aan mensen van vlees en bloed, die door een dierlijk leven gedreven worden. Daaraan voegt Christus — als we het zo mogen zeggen — een nieuwe kracht toe — het bewustzijn van goddelijke volmaaktheid — en zo richt hij de levensloop door de gezamenlijke werking van die twee krachten. Christus erkent het bestaan van de twee eeuwige, onvergankelijke krachten, waaruit het leven van de mens bestaat: de kracht van de dierlijke natuur en die van het bewustzijn, dat hij een kind van God is. Christus spreekt niet over de dierlijke kracht maar richt alleen de aandacht op de goddelijke kracht en roept de mens op zich daarvan steeds meer bewust te worden in zichzelf, hem volkomen vrij te maken en steeds meer in zich te ontwikkelen.

Volgens Christus bestaat het waarachtige leven van de mens uit de vrijmaking en ontwikkeling van die kracht. Daarnaar streeft de mensheid altijd; zij kan haar benaderen, maar haar eerst in het oneindige bereiken. ‘Je moet niet te veel vragen’, wordt er gewoonlijk gezegd, als men het over de eisen van de christelijke leer heeft. ‘Je kunt niet helemaal onbekommerd tegenover de toekomst staan’, zoals het in het Evangelie heet: ‘je kunt niet alles aan de armen geven, maar wel met mate; je kunt geen volkomen kuisheid betrachten, maar je wel voor uitspattingen hoeden; je moetje vrouw en kinderen niet verlaten, maar ook niet een te uitsluitende liefde voor hen koesteren etc.’

De leer van Christus onderscheidt zich van oudere leerstelsels daarin dat deze de mensen niet door voorschriften leidt, maar door het bewustzijn dat zij de mogelijkheid in zich hebben de goddelijke volmaaktheid te bereiken. Ze geeft geen voorschriften voor een rechtvaardigheid en mensenliefde met mate, maar het ideaal van goddelijke, volkomen en oneindige volmaaktheid. Het streven naar die volmaaktheid geeft richting aan het leven van de mens om zo, voor zover dat mogelijk is, van de dierlijke toestand over te gaan naar de goddelijke. Om te komen waar je zijn wilt, moet je je met inspanning van al je krachten richten op een doel dat veel hoger ligt.

Volgens de christelijke leer is het leven een op weg zijn naar de goddelijke volmaaktheid. Volgens haar kan geen enkele toestand hoger of lager zijn dan een andere. Elke toestand is slechts een rustpunt op de weg naar volmaaktheid, die niet te bereiken is, en kan dus geen hogere of lagere trap van het leven inhouden. De verhoging van het leven is eenvoudig een versnelde beweging naar de volmaaktheid. Er kunnen dus geen bindende voorschriften in die leer bestaan.

In die zin is het afgedwaalde schaap de vader dierbaarder dan de andere; zijn de verloren zoon, de verloren maar teruggevonden penning, dierbaarder dan die welke we nooit verloren achtten.

De beoefening van de leer bestaat uit de beweging van het ik naar God. Het ligt voor de hand dat die niet kan berusten op wetten of bepaalde voorschriften. Alle trappen van volmaaktheid of onvolmaaktheid zijn gelijk voor die leer, die er niet op is gericht enige wet te vervullen.

Uit dit radicale verschil tussen de leer van Christus en alle daaraan voorafgaande leerstelsels, die berustten op maatschappelijke opvattingen, ontstaat ook het verschil tussen de maatschappelijke wetten en de voorschriften van de christelijke zedenleer. De maatschappelijke wetten zijn voor het merendeel in die zin positief, dat ze bepaalde handelingen voorschrijven, de mensen rechtvaardigen en hen vrij spreken. De christelijke voorschriften (de liefde is er in de eigenlijke zin van het woord geen, maar geeft de zin van de leer weer), de vijf geboden van de Bergrede daarentegen zijn alle ontkennend en geven eenvoudig aan wat mensen op een bepaalde

ontwikkelingstrap niet moeten doen. Het zijn als het ware punten op de oneindige weg naar vervolmaking, en de trappen van volmaaktheid die op een bepaald ontwikkelingsniveau bereikt kunnen worden.

In de Bergrede duidt Christus het eeuwig ideaal aan waarnaar mensen moeten streven, en de fasen die in onze tijd al bereikt kunnen worden.

Het ideaal is: geen leed doen, geen haat wekken, niemand verfoeien. Om dat ideaal te bereiken moet je wel voldoen aan het voorschrift dat je anderen niet met woorden beledigt. Dat is het eerste gebod.

Het ideaal is volstrekte kuisheid, zelfs in gedachten. Het gebod dat het niveau aangeeft, waar je niet onder mag gaan, is reinheid van huwelijksleven, je wachten voor uitspattingen. Dat is het tweede gebod.

Het ideaal is je niet bezorgd te maken over de toekomst. Dat kan alleen als je zover bent dat je geen eed aflegt, niets voor de toekomst belooft. Dat is het derde gebod.

Het ideaal is nimmer, in geen enkel opzicht geweld te gebruiken. Dat kan alleen als je geen kwaad met kwaad vergeldt, een belediging verdraagt en je mantel wegschenkt. Dat is het vierde gebod.

Het ideaal is hen lief te hebben die je haten. Je vijanden geen kwaad te doen of toe te wensen en geen onderscheid te maken tussen je vijanden en je vrienden. En dat is het vijfde gebod.

Het zijn aanwijzingen van hetgeen we op weg naar vervolmaking moeten nalaten; maar vormen of omvatten de leer van Christus niet, het zijn slechts enkele rustpunten op de weg naar vervolmaking. Ze moeten door steeds hogere doeleinden gevolgd worden.

De mens houdt van zichzelf, van zijn dierlijke persoonlijkheid, hij houdt van de leden van zijn gezin en zelfs van zijn vaderland. Waarom kan hij de hele mensheid niet liefhebben? Dat leert het christendom toch ook, denken de voorstanders van de positivistische, communistische en socialistische broederschappen. Dat zou inderdaad heel mooi zijn, maar het kan niet omdat liefde die gegrond is op de persoonlijke en maatschappelijke opvatting van het leven, niet verder kan gaan dan de liefde voor het vaderland.

De fout van de redenering zit in het feit dat de maatschappelijke opvatting van het leven waarop de liefde voor het eigen gezin, en het vaderland berust, op haar beurt weer berust op liefde voor de eigen persoonlijkheid, en dat die liefde, die zich uitstrekt van de eigen persoonlijkheid, naar het gezin, het eigen volk e.d. langzamerhand zwakker wordt, en in de liefde voor het eigen volk z’n grens wel zo ongeveer heeft bereikt. En om dat onvermogen van de menselijke liefde te verhelpen, roepen de apostelen van de diverse broederschappen de christelijke liefde te hulp. Maar ze kijken alleen naar de gevolgen, niet de oorzaak hiervan. Zij stellen zich de liefde voor de mensheid voor, zonder dat er sprake is van de liefde voor God. Maar die liefde kan niet bestaan. De christelijke liefde kan alleen voortkomen uit een christelijke levensopvatting, die inhoudt dat het wezenlijke doel van het leven is God lief te hebben en te dienen.

De christelijke leer zegt: Leef in overeenstemming met je natuur, d.w.z. je goddelijke natuur. Onderwerp haar nergens aan, niet aan je dierlijke natuur en niet aan anderen.

De christelijke leer voert de mens terug tot het oorspronkelijke bewustzijn van zijn ik, niet van zijn dier-lijk ik, maar van zijn goddelijk ik, van de goddelijke vonk, zijn zoonzijn van God en het bewustzijn een zoon (of dochter) te zijn van God, wiens wezen liefde is. Deze levensopvatting gaat er van uit dat de liefde noodzakelijk is, maar dat deze een wezenlijke eigenschap is van de menselijke ziel. De mens heeft lief, niet omdat hij daar belang bij heeft, maar omdat liefde het wezen van zijn ziel is, omdat hij niet niet-kan-liefhebben.

De maatschappij zelf dwingt de mens zijn oude opvattingen te laten vallen. Wij die in deze tijd leven gaan er vanuit dat de overgang van een dierlijke opvatting van het leven naar een meer maatschappelijke indertijd nodig en natuurlijk was, maar die waarin we nu leven komt ons afschuwelijk voor. Maar de eerste is volbracht, terwijl de tweede volop in gang is en we moeten die met diepe bewustheid voortzetten.

In theorie zijn we het er allen over eens dat alle mensen gelijkwaardig zijn en dezelfde rechten hebben op het leven en het goede van deze aarde. En toch zien we overal om ons heen dat er twee groepen mensen zijn, een groep die honger lijdt, zich afmat, kort gezegd een ellendig leven lijdt, en een groep die alles heeft, de anderen overheerst en in overvloed leeft. En wij aanvaarden dat allemaal hoewel ons geweten het veroordeelt. Of hij nu tot de ene of de andere groep behoort, de moderne mens moet zich bewust zijn van deze tegenstrijdigheid tussen zijn bewustzijn en de werkelijkheid en daaronder lijden.

Ons mensen wordt door onze opvoeders allereerst geleerd dat we de wetten moeten gehoorzamen, want daar steunt het hele maatschappelijke leven op. We trouwen, scheiden en voeden onze kinderen op volgens de wet, in sommige landen belijden we zelfs een geloof dat ons door de wet wordt voorgeschreven. Wat zijn dat voor wetten? Geloven we erin? Helemaal niet! De meesten van ons geloven niet dat die wetten rechtvaardig zijn, maar toch onderwerpen ze zich eraan. De mensen uit de oudheid geloofden inderdaad dat de wet waaraan ze zich onderwierpen, de enige, ware was. Maar wij? We weten heus wel dat de wetten van ons land niet de enige, eeuwige zijn en niet meer dan door mensen opgestelde wetten, die in andere landen weer totaal anders — en even onvolmaakt — zijn. De joden gehoorzaamden aan hun wetten omdat ze er niet aan twijfelden dat het Gods wetten waren, en zo verging het ook de oude Romeinen. Maar wij weten allemaal hoe wetten tot stand komen. Wij hebben achter de schermen gekeken en weten dat ze de vrucht zijn van de strijd van politieke partijen, hebzucht en eigenbelang, en dat er geen sprake is van echte rechtvaardigheid. Daarom geloven velen niet meer dat het redelijk en natuurlijk is je aan maatschappelijke en staatkundige wetten te onderwerpen. We weten allang dat het niet redelijk is je te onderwerpen aan een wet waarvan de rechtvaardigheid en wijsheid zeer twijfelachtig is.

We kunnen begrijpen dat Joden, Grieken en Romeinen hun onafhankelijkheid met moord verdedigd hebben en door moord andere volkeren aan zich hebben onderworpen. Elk van hen was er van overtuigd het enige, uitverkoren, door God beminde volk te zijn. De mensen in de Middeleeuwen en zelfs zij die in de vorige eeuw leefden konden nog van dezelfde gedachten uitgaan. Maar voor ons is dat onmogelijk. De tegenstrijdigheden zijn zo groot geworden, dat het onmogelijk is te leven zonder er een oplossing voor te vinden.

Iedereen spreekt over vrede, maar toch vergroten alle regeringen jaar na jaar hun strijdkrachten. Wat een ongelooflijk contrast tussen woorden en daden. En hoe verdedigen deze regeringen hun handelwijze? Zij stellen dat, dat alles uitsluitend bestemd is voor de verdediging. Maar waar moet een aanval vandaan komen als alle grote mogendheden zich alleen maar bewapenen om zich te verdedigen? Het is duidelijk dat ze allemaal elk ogenblik klaar staan om de ander aan te vallen. Iedere staat streeft ernaar de andere te overtreffen. De wedijver op zichzelf vormt het grootste oorlogsgevaar: je kunt een dergelijke toestand niet tot in het oneindige laten voortduren, en vroeg of laat zal iemand de oorlog verkiezen boven de spanning waarin hij leeft en boven de ondergang die hem bedreigt. Dan is het onbeduidendste voorval voldoende om Europa in vuur en vlam te zetten. En dan hoopt men tevergeefs dat die crisis ons zal behoeden voor allerlei politieke en economische rampen. De ervaring van de laatste oorlogen heeft ons voldoende bewezen dat oorlogen de haat tussen de volkeren slechts aanwakkeren.

Wat zou je zeggen van een man die zijn vriendschappelijke gezindheid t.o.v. zijn buurman wil tonen met een revolver in de hand. Het is juist deze tegenspraak tussen allerlei vredelievende uitspraken en de handelwijze van de diverse regeringen waaraan we zo graag een einde zouden maken.

Maar, hoe? Wij christenen, belijden allen de liefde tot de naaste, we willen ook werkelijk een gemeenschappelijk leven leven, elkaar bijstaan en onderrrichten tot bevordering van het algemeen geluk, we naderen elkaar met liefde — en in die toenadering is de betekenis van heel het leven gelegen — en morgen zegt misschien het een of andere staatshoofd de een of andere dwaasheid, een ander antwoordt er met dwaasheid op en wij moeten ons in doodsgevaar begeven om mensen te vermoorden die ons niets hebben gedaan en die we zelfs liefhebben. Dat is geen ver verwijderde waarschijnlijkheid, maar een onvermijdelijke zekerheid, waarop we ons allemaal voorbereiden.

En hierdoor valt het ook te verklaren dat vele moderne mensen zich verdoven met alcohol, tabak of drugs. Dat ze zich verliezen in allerlei zinloos amusement. Als dat niet moge lijk was, zou de helft van de mensheid zich misschien door het hoofd schieten, want dit leven in strijd met ieder redelijk verstand is ondraaglijk. Allemaal leven we in een voortdurend conflict tussen ons geweten en het leven van alledag. De tegenstrijdigheden zijn zowel van politieke als economische aard, maar de ergste is die tussen de christelijke wet van liefde voor je medemensen en de dwang die de algemene dienstplicht ons oplegt, en die van ons vraagt dat wij haten en moorden, maar tegelijk christen zijn.

II.

De tegenstelling tussen de manier waarop wij leven en ons geweten, kunnen we op twee manieren oplossen. We kunnen ons leven veranderen of ons geweten. En de keuze lijkt niet moeilijk. Je kunt stoppen met dat te doen wat je fout vindt, maar je kunt niet ophouden fout als fout te beschouwen. Zo kan de mensheid in het algemeen stoppen met dat te doen wat zij als fout beschouwt, maar ze kan het steeds toenemende inzicht en de erkenning dat iets fout is en niet zou mogen bestaan niet voor langere tijd veranderen of zelfs maar onderdrukken. Het lijkt vanzelfsprekend dat de hedendaagse christelijke mensheid de heidense vormen van leven die ze veroordeelt achter zich laat en een maatschappij opbouwt op grond van de christelijke principes die ze aanhangt. Dat zou ook gebeuren zonder die wet van traagheid, die zowel in het leven van individuen als naties en onbezielde voorwerpen een rol speelt, en die in de mensen de vorm aanneemt van een psychologisch principe, dat in het evangelie zo duidelijk onder woorden wordt gebracht ‘de mens gaf de voorkeur aan de duisternis boven het licht, omdat zijn daden slecht waren’. Dat principe komt tot uitdrukking in het feit dat de meeste mensen niet denken om de waarheid te begrijpen, maar om zich zelf ervan te overtuigen dat ze die al bezitten, en dat het leven dat ze leiden, waaraan ze gewend zijn, en dat ze plezierig vinden, daarmee in overeenstemming is.

De verdeling van mensen in groepen en het gebruik van geweld in politiek en oorlogen is in strijd met alle morele principes waarop ons leven gebaseerd is en toch schijnen zelfs de meest vooruitstrevende en ontwikkel de mensen van onze tijd dat niet in te zien. De meerderheid, zo niet alle, ontwikkelde hedendaagse mensen proberen onbewust de oude maatschappij, die hun positie rechtvaardigt, in stand te houden. Ze trachten voor zichzelf en anderen te verbergen dat hij afgedaan heeft, maar zelf geloven ze er niet meer in, ze weten dat hij uit de tijd is. Als de grond in beweging is kun je niet blijven staan; als je niet vooruitgaat, moet je achteruit. En het is vreemd en erg genoeg dat we moeten zeggen dat de ontwikkelde mensen van onze tijd, onze leiders, met hun subtiele argumenten in werkelijkheid bezig zijn de maatschappij niet alleen terug te voeren tot het heidendom, maar zelfs tot een staat van verregaande primitiviteit. Nergens zie je dat duidelijker dan in hun houding tegenover oorlogen, bewapening en de dienstplicht. De onverschilligheid, om niet te zeggen het gebrek aan ernst, van de hedendaagse mens ten opzichte hiervan is verbazingwekkend. Sommigen beschouwen hem als een toevallige gebeurtenis, die voortkomt uit de typische politieke geschiedenis van Europa, die veranderd kan worden door internationale, diplomatieke methoden, zonder dat de hele structuur van het leven gewijzigd wordt, anderen beschouwen hem als verschrikkelijk en wreed, maar onontkoombaar en een soort noodlot, zoals dood en ziekte. Weer anderen beschouwen oorlog met een koele onverschilligheid, onvermijdelijk met nuttige effecten en daarom wenselijk. Ondanks deze verschillen, spreken al deze mensen over oorlog alsof deze volkomen los staat van de wil van hen die er aan deelnemen, en daarom stellen ze zich niet eens de vraag die zich toch aan ieder eenvoudig mens moet voordoen: 'En hoe staat het met mij — moet ik er aan mee doen’?

De manier van denken van de eerste groep, die oorlog wil voorkomen door diplomatieke maatregelen vinden we in het verslag van het Vredescongres, dat in 1891 in Londen werd gehouden.

De tweede groep ziet de oorlog als een onontkoombare tragedie, en komt tot de slotsom dat de mens met die verschrikking moet leven.

De derde groep is volkomen gewetenloos en heeft z’n gezond verstand en menselijk gevoel verloren. Tot deze groep behoren de meeste militairen die tijdens hun opleiding dit vreselijke bijgeloof wordt bijgebracht. Maar zij niet alleen, sommige zogenaamd ontwikkelde en beschaafde burgers delen deze opvatting.

Velen zien geen kwaad in praten over iets wat je niet van plan bent, en wat onder geen voorwaarde moet gebeuren (er komt geen oorlog); maar als die komt dan moeten we vechten. Velen denken dat de geschiedenis en de aard van de mens en God ons heeft aangetoond dat er oorlogen zullen zijn zolang er twee mannen, brood, geld en een vrouw leven. Dat houdt dus in dat het niet mogelijk is uit te stijgen boven de levensvisie van wilden. Is het niet vreemd dat de mensen zich zo helder bewust zijn van de verschrikkingen van de oorlog en alles wat daaruit voortkomt en toch niet doen wat nodig is, dat ze jammeren over de tragedie van het leven, zonder dat het tot hen doordringt dat er aan die hele tragedie een eind zou komen, als de mensheid eens ophield met nodeloze discussies en naliet anderen pijn te doen, onaangenaam te zijn en te kwetsen. Over deze mensen kun je je verbazen, maar degenen die er van uitgaan dat oorlogsverklaringen onvermijdelijk, ja zelfs weldadig en dus wenselijk zijn, zijn afschuwwekkend en moreel pervers. De anderen hangen tenminste het goede aan en haten het slechte, maar deze mensen zeggen gewoon dat goed en kwaad niet bestaan. Alle gepraat over de mogelijkheid van het bestaan van een durende vrede, beschouwen ze als verderfelijk sentimenteel geklets. De wet van de evolutie maakt het blijkbaar noodzakelijk dat ik slecht leef en handel. Wat kan ik doen? Ik ben een ontwikkeld mens en ken de wet van de evolutie en daarom handel ik slecht. We kunnen niet anders dan ons persoonlijk leven leiden en moeten de rest aan de evolutie overlaten. Dat is het laatste woord van een verfijnde beschaving en van die verduistering van geweten waar de beschaafde groepen van onze maatschappij zich tegenwoordig mee bezig houden. Zij willen de door hen gekoesterde opvattingen en de daarop berustende manier van leven behouden. Ze liegen en houden zichzelf en anderen op een geraffineerde manier voor de gek en verduisteren en vernietigen hun geweten. Ze veranderen hun wijze van leven niet, zodat die in overeenstemming komt met hun geweten, maar ze proberen dat geweten te verstikken. Maar het licht schijnt, zelfs in de duisternis, en het begint in deze tijd te schijnen.

III.

De ontwikkelde mensen proberen hun geweten — dat zich steeds duidelijker laat horen — en dat hun zegt dat het sociale systeem moet veranderen, te verstikken. Maar het leven blijft zich in dezelfde richting voortbewegen, het wordt steeds complexer, waardoor tegenstellingen en lijden toenemen tot ze het uiterst mogelijke bereiken. In het algemeen denken de mensen dat de militaire dienstplicht en het steeds groeiende wapenarsenaal, de steeds stijgende belastingen en groeiende nationale schulden toevallige verschijnselen zijn, die zijn te wijten aan een speciale politieke situatie. Ze denken dat deze situatie kan worden verbeterd door bepaalde politieke overwegingen, zonder dat het nodig is dat de innerlijke structuur van ons hele leven wordt veranderd. Daarin vergissen ze zich totaal. Algemene dienstplicht is het einde en brengt de innerlijke tegenstrijdigheid die in ons sociale leven is geslopen aan het licht.

De sociale belangstelling van de mensheid heeft zich verplaatst van het individu naar de groep, en vandaar naar de stam, de familie, het ras en de staat. Maar hoe complexer en groter de groep wordt, en vooral hoe vaker de mensen door veroveringen in een bepaald staatsverband werden opgenomen, hoe meer het individu zijn eigen doeleinden ging nastreven ten nadele van het algemeen belang en hoe vaker regeringen hun macht moesten gebruiken — dat wil zeggen geweld — om deze ongehoorzame individuen in het gareel te brengen.

Zij die sociaal inzicht in het leven verdedigen, proberen nog al eens macht (geweld) te verwanen met morele invloed, maar die twee zijn niet te vergelijken. Het gevolg van morele invloed is, dat iemand iets anders gaat verlangen, zodat hij beantwoordt aan wat er van hem wordt gevraagd. Iemand die geleid wordt door morele beïnvloeding handelt in overeenstemming met zijn eigen wensen. Maar macht — wat we daar gewoonlijk onder verstaan — is een middel iemand iets te laten doen wat hij niet wil. Dat kun je alleen bereiken, met fysiek geweld of door daarmee te dreigen - d.w.z. dat je hem van zijn vrijheid berooft door hem te mishandelen, te mismaken of daarmee te dreigen. Dat was en is de aard van macht. De basis van macht wordt gevormd door fysiek geweld. En fysiek geweld op mensen kun je hoofdzakelijk plegen als je beschikt over een organisatie die bewapend is en die getraind is om gezamenlijk op te treden in onderwerping aan één enkele wil. D.w.z. een leger. Macht ligt altijd in handen van hen die een leger hebben.

Geen van de middelen die men heeft aangewend om te voorkomen dat zij die de macht hebben die ten eigen bate aanwenden, is gelukt. Goddelijke uitverkiezing, keuze, erfopvolging, stemmen en verkiezingen, vergaderingen, parlementen etc., geen van alle hebben ze effect gesorteerd. Een maatschappij die gebaseerd is op macht kan door niets gerechtvaardigd worden. In de loop van de tijd werden individuen minder wreed, maar de autoriteiten demoraliseerden steeds meer omdat ze door niemand in bedwang werden gehouden. Met als gevolg dat de voordelen van een regering steeds kleiner werden. De hele geschiedenis van de afgelopen 2000 jaar bestaat uit het ontstaan van een andere verhouding tussen de morele ontwikkeling van de massa en de de moralisering van regeringen.

Dit gebeurde er! De mensen leefden in familieverband, als stam, of ras, in vijandschap met elkaar — ze pleegden geweld, plunderden en doodden elkaar. Dat geweld had op grote en kleine schaal plaats — het ene individu vocht met het andere, de ene stam tegen de andere etc. Naar gelang een groep groter en sterker werd, nam het geweld binnen de groep af, en hierdoor leek het voortbestaan van de groep zekerder, daardoor nam het onderlinge geweld weer af enz. Binnen een staat waarvan de inwoners ondergeschikt waren aan één autoriteit, nam de onderlinge strijd nog sterker af, zodat de staat nog veiliger werd. Dit opgaan in een steeds groter verband was niet het gevolg van een bewuste erkenning van het feit dat dergelijke verbanden voordeliger waren, maar was enerzijds het gevolg van natuurlijke groei en anderzijds van strijd en overwinningen. Als de overwinning een feit was maakte de overwinnaar gewoonlijk een eind van de burgeroorlogen, en zo kreeg de sociale conceptie van het leven zijn rechtvaardiging. Maar die was tijdelijk. Innerlijke verschillen verdwenen slechts in die mate waarin de autoriteiten druk konden uitoefenen op degenen die voorheen met elkaar in conflict leefden. Het geweld van de interne vijandschap dat door de autoriteiten werd onderdrukt, kwam binnen die autoriteiten opnieuw tot leven. Deze waren — daar ze niet verschillen van andere mensen en de macht in handen hebben — vaak bereid het algemeen welzijn op te offeren aan hun eigen belang, maar met dit verschil, dat hun geweld niet in toom werd gehouden door oppositie van degenen die ze onderdrukten, met tot gevolg dat ze blootgesteld waren aan de demoraliserende invloed van macht. Het kwaad van geweld heeft, als het zich in handen van een regering bevindt, altijd de neiging toe te nemen en groter te worden dan dat wat het verondersteld wordt te vernietigen, terwijl het toch steeds minder noodzakelijk wordt omdat de neiging geweld te gebruiken bij de individuele leden van de maatschappij onderling afneemt.

Macht van een regering, zelfs als die persoonlijk geweld onderdrukt, leidt altijd tot nieuwe vormen van geweld tegen het leven van mensen en wel in sterker mate al naar gelang hij voortduurt en toeneemt.

Dat kan ook niet anders, want nog afgezien van het feit dat macht mensen corrupt maakt, is het in het belang van hen die macht hebben degenen die onderworpen zijn aan geweld zo zwak mogelijk te maken. Hoe zwakker de onderdrukten zijn, des te gemakkelijker is het hen te onderdrukken. Dit wordt duidelijk bevestigd door de positie van de werkende klasse van onze eeuw (de negentiende eeuw, vert.), die in werkelijkheid in de situatie van een overwonnen volk verkeert. Ondanks alle zogenaamde pogingen van de hogere standen om de positie van de arbeiders te verbeteren, worden zij er onder gehouden door een ijzeren wet, die maakt dat ze net het hoognodige krijgen, om te kunnen blijven werken. Ze worden steeds voortgedreven om te werken voor hun werkgevers — dat is voor hun overwinnaars.

De mensen hebben altijd aangenomen — alsof het absoluut bewezen was en dus verder geen bewijs behoefde — dat omdat tot nu toe alle naties zich hebben ontwikkeld als regeringsstelsels, dit ook een noodzakelijke voorwaarde is voor de verdere ontwikkeling van de mensheid. Zo is het honderden, ja duizenden jaren geweest, en de regeringen, zij die de macht hebben, hebben getracht en trachten nu nog deze denkfout bij hun onderdanen te handhaven.

Algemeen veronderstellen we dat regeringen hun legers versterken om hun land tegen andere landen te verdedigen — en we vergeten dat een regering zijn leger in de eerste plaats nodig heeft om zich te verdedigen tegen zijn eigen onderdrukte, en tot slaven gemaakte onderdanen. Dat is altijd nodig geweest en werd het nog meer toen de massa zich ging ontwikkelen en het onderling contact tussen de volkeren toenam. De regeringen weten dat en ze versterken hun grootste macht — het gedisciplineerde leger. De legers hebben hun huidige omvang niet alleen bereikt omdat de regeringen bedreigd worden door hun buren, maar hoofdzakelijk om iedere poging tot opstand van hun eigen onderdanen te onderdrukken. De uitbreiding van legers heeft twee oorzaken: legers zijn nodig tegen binnenlandse vijanden en om de positie van de staat tegen zijn buren te verdedigen. Dat leidde tot de militaire dienstplicht, want dat was een middel om zo snel mogelijk en met zo min mogelijk kosten, het grootste aantal soldaten op de been te brengen als dat nodig was. In Duitsland werd deze het eerste ingevoerd en de andere staten moesten wel volgen.

Algemene dienstplicht was een onontkoombaar logisch gevolg, maar tezelfdertijd is het de uitdrukking van de tegenspraak die inherent is aan het idee van maatschappelijk leven. Door de dienstplicht komt deze tegenstrijdigheid duidelijk aan het licht. Eerst brengen de mensen allerhande offers om de wreedheden van een oorlog en de onzekerheid die deze meebrengt te ontgaan, en dan worden ze opgeroepen om juist al die gevaren te lopen, die ze dachten te vermijden, en zich aan doodsgevaar bloot te stellen. De regering moet de mensen beschermen tegen gevaren die voortvloeien uit strijd tussen individuen, dat doet ze ook; maar in de plaats van gevechten tussen leden van dezelfde groep, treedt de strijd tussen leden van verschillende groepen oftewel landen. De invoering van de algemene dienstplicht doet je denken aan de man die wil voorkomen dat zijn huis instort en het daarom zo stut met schoren, balken en planken, dat het onbewoonbaar wordt. Op dezelfde manier doet de dienstplicht alle voordelen van ons huidige maatschappelijke leven te niet. Maar het allerergste is dat door die algemene dienstplicht elke burger de bestaande orde moet steunen en deel heeft aan de handelingen van de staat, terwijl hij de wettigheid daarvan niet altijd erkent. De regeringen zeggen dat legers nodig zijn om je tegen het buitenland te verdedigen. Dat is niet waar. Vaak richten ze zich tegen de burgers van de eigen staat en iedere soldaat heeft deel aan het geweld dat de staat t.o.v. zijn burgers pleegt. De algemene dienstplicht is de laatste trap van geweld die gebruikt wordt om de onderdanen van een land te onderwerpen, het is de sluitsteen, en als die valt stort het hele gebouw in.

De regeringen maken steeds meer misbruik van hun burgers en ze eisen nu niet alleen materiële offers van hen maar ook zedelijke in die zin dat iedereen zich moet afvragen: Kan ik gehoorzamen? Terwille waarvan moet ik die offers brengen? De staat vraagt die offers. Terwille van die staat moet ik alles opofferen: mijn geluk, m’n gezin, m’n veiligheid en de menselijke waardigheid. Maar wat is die staat dan wel? Waartoe dient hij? De staat zou allereerst nodig zijn om ons tegen aanvallen van buiten te verdedigen en verder zouden er zonder die staat geen godsdienst, geen onderwijs, geen wegen, openbaar vervoer, handel etc. zijn. Bovendien zouden we het slachtoffer kunnen worden van onderling geweld in eigen land.

Maar wie willen al dat geweld, waartegen we ons moeten verdedigen, dan wel plegen? Eeuwen geleden droeg iedereen wapenen en was men trots op zijn militaire bekwaamheden. Maar in onze tijd dragen de burgers geen wapenen meer en iedereen predikt menslievendheid en mededogen met de naaste, en wil wat wij willen: rustig en onbevreesd leven. Moet de staat ons dan beschermen tegen misdadigers? Maar dat zijn mensen zoals wij, en geen verscheurende dieren. We weten ook dat bedreigingen en straffen het aantal misdadigers niet doet afnemen. Dat kan alleen veranderen door maat-schappelijke veranderingen en inzicht. De handelingen van de staat met haar dwangmiddelen verminderen de verwildering niet, maar maken deze eerder groter.

Men beweert wel dat we zonder staat de instellingen die we nodig hebben niet in ’t leven kunnen roepen, zodat men geen handel kan drijven etc. En hoewel deze bedenkingen eeuwen geleden wel gewicht in de schaal hebben gelegd, gaat het voor deze tijd, met zijn vele communicatiemiddelen niet op. We kunnen het niet alleen goed buiten regeringen stellen, maar deze hinderen ons zelfs vaak bij de verwerkelijking van onze plannen. Sedert het einde van de achttiende eeuw is bijna iedere schrede vooruit, door regeringen tegengewerkt. Je hoeft maar te denken aan het afschaffen van lijfstraffen, doodstraf en slavernij, de vrijheid van drukpers, vrijheid van vereniging etc. Veelal werkt de regering tegen bij het vinden van oplossingen voor arbeiders- problemen etc. Ook de opmerking dat zonder staat een volk door naburige volkeren onderworpen zou worden, gaat niet op. We hebben, zegt men, ons leger nodig om ons tegen onze buren te beschermen. Maar dat beweren onze buren ook en toch weten we dat de volkeren van Europa de beginselen van vrijheid en broederschap aanhangen. De uitbreiding van legers bereikt eerder het tegenovergestelde van wat we voorstaan. Het beschermt ons niet tegen aanvallen, maar maakt juist dat de buren ons aanvallen. Het offer van de dienstplicht wordt in onze tijd door niets meer gerechtvaardigd. Niet alleen hebben de door de regering gevraagde offers in theorie geen reden van bestaan, maar ook in de praktijk is verzet tegen deze eis van de regering oneindig veel voordeliger dan onderwerping. De meeste mensen onderwerpen zich niet na rijp beraad, nadat ze overwogen hebben welk goed en welk kwaad er uit kan voortkomen. Nee, ze zijn als het ware gehypnotiseerd en gehoorzamen eenvoudig aan bevelen zonder na te denken of blijk te geven over een eigen wil te beschikken. Als je niet gehoorzaamt, moet je zelfstandig nadenken en daartoe is niet iedereen in staat.

Maar zelfs als je de morele kant van de zaak terzijde laat en alleen naar de materiële voor- en nadelen kijkt, is verzet te verkiezen boven onderwerping. Als je tot de heersende klasse behoort, heeft de weigering waarschijnlijk tot gevolg dat je voor de rechtbank wordt gedaagd, in het gunstigste geval wordt je vrijgesproken, zoals bijv, de Mennonieten, ook kun je gedwongen worden tot alternatieve diensten of tot gevangenisstraf veroordeeld worden. In het ergste geval kan men je ter dood veroordelen, maar dat gebeurt niet vaak. Als je je onderwerpt kan het gebeuren dat je niet wordt uitgezonden om je medemensen te doden en dus niet de kans loopt verminkt of gedood te worden, maar je wordt wel onderworpen aan de militaire slavernij. Je krijgt een belachelijk uniform aan en wordt door iedereen gecommandeerd van korporaal tot veldmaarschalk. In een minder gunstig geval word je de oorlog ingestuurd en gedwongen mensen uit vreemde landen, die je niets gedaan hebben, te vermoorden en waar je zelf gedood en verminkt kunt worden of je wordt gedwongen tegen je eigen landgenoten op te trekken en je broeders te doden ten gerieve van een dynastie of regering die je niets aangaan. Een voordeel van gehoorzaamheid is dat je, nadat je de vernederingen hebt ondergaan en de wreedheden hebt volbracht, en je zelf niet gedood bent, op je narrepak een aantal versieringen krijgt aangebracht en nu op jouw beurt het bevel mag voeren en veel geld verdient.

Maar als je hebt geweigerd, heb je je menselijke waardigheid behouden en kun je het bewustzijn in je dragen dat je Gods werk doet en een werk dat nuttig is voor de mensen. Voor hen die tot de lagere bevolkingsgroepen en de arbeidende klasse behoren zijn de voor- en nadelen dezelfde, met dien verstande dat de nadelen gewoonlijk groter zijn, en dat zij bovendien steun verlenen aan hun onderdrukkers.

Maar uiteindelijk kun je de beslissing of je al of niet in dienst gaat, niet laten afhangen van de eraan verbonden voor- en nadelen. De vraag kan alleen worden opgelost door te rade te gaan bij je geweten.

IV.

De mensen zeggen wel eens dat het christendom als het op waarheid berust, direct na het optreden van Jezus door iedereen zou zijn aangenomen en onmiddellijk alle levensomstandigheden had verbeterd. Maar dat is hetzelfde als wanneer je zegt dat de zaadkorrel op het moment dat ze ontkiemt tegelijkertijd de stengel, de bloesem en de vrucht moet voortbrengen.

De leer van Christus kan de mensen niet met geweld worden opgelegd, het is een levensopvatting, die je niemand kunt opleggen maar die men vrijwillig moet aanvaarden. Dat kan op twee manieren: innerlijk, geestelijk, of uiterlijk: proefondervindelijk. De meeste christenen van onze tijd hebben de laatste weg gevolgd. Je vraagt je soms af waarom het christendom zoals het ons geleerd wordt, zo afwijkt van wat Christus oorspronkelijk heeft gepredikt. Maar juist hierdoor zijn de mensen waarschijnlijk zover gekomen als ze nu zijn. Het zuivere christendom konden de mensen aanvankelijk niet aannemen. Maar nu ze het in zijn verbasterde vorm hebben leren kennen, heeft het hen beïnvloed en via de vele dwalingen en het vele leed, komen ze langzamerhand zover dat ze voelen dat het noodzakelijk is, het in zijn ware betekenis in zich op te nemen. Ook de graankorrel blijft enige tijd in de aarde voor hij ontkiemt.

Het christendom is zowel een leer van waarheid, als een profetie. Achttien eeuwen geleden heeft Christus het ware leven geopenbaard en tegelijkertijd voorspeld wat er van de mens en zijn bestaan terechtkomt als hij niet volgens zijn beginselen leeft. In de Bergrede zegt hij (Math. 7 vs. 24-27):

'Ieder nu die deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op een rots bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet, want het was gegrondvest op de rots. Maar ieder die deze woorden van mij hoort, doch er niet naar handelt, kan men vergelijken met een dwaas die zijn huis bouwde op het zand. De regen viel, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij beukten dat huis, zodat het volledig verwoest werd’.

De mensen denken vaak dat het van ondergeschikt belang is of je het kwaad al of niet met geweld weerstaat. Maar ieder denkend mens wordt met deze vraag geconfronteerd. Sinds Christus ons zijn leer gebracht heeft, is de vraag even belangrijk als die welke van de twee wegen we moeten nemen als we op een kruispunt zijn aangekomen. We moeten kiezen. De vraag of je kwaad met geweld moet weerstaan, deed zich voor toen de mensen voor het eerst met elkaar in conflict kwamen. Maar vóór Christus wisten de mensen niet dat het weerstaan van kwaad met geweld slechts een van de middelen is om een einde aan de strijd te maken. Maar men behoeft zich niet met geweld tegen het kwaad te verzetten. De mensen hebben altijd geweld gebruikt tegen andere mensen en ze waren ervan overtuigd en overtuigden anderen ervan, dat ze geweld gebruikten tegen een kwaad dat door iedereen als zodanig werd gezien. Naarmate het onderling verkeer toenam werd het duidelijk dat je met geweld verzetten tegen wat ieder van zijn kant als kwaad beschouwd, onredelijk is en dat wat de een als kwaad beschouwt, voor de ander goed is. Reeds in de tijd van de eerste christenen begon men te begrijpen dat de door regeerders uitgevaardigde wetten niet van goddelijke oorsprong konden zijn, maar op mensenwerk berustten. Dat met gezag beklede mensen niet onfeilbaar zijn en dat feilbare mensen niet onfeilbaar worden door zich in een vergadering te verenigen. In de afgelopen eeuwen is in de opvattingen van regeringen niet veel veranderd. Ze beschouwen als kwaad, wat hen niet bevalt hoewel ze heus wel weten dat het fout is de armen belastingen op te leggen, zwakke en verdorven mensen te straffen en volkeren te verarmen door oorlogsvoorbereiding en bewapening. Maar de gewelddadigheden duren voort en worden zelfs aangemoedigd door hen die de nutteloosheid, domheid en wreedheid er van inzien en er onder lijden. Regeringen berusten tegenwoordig op zo’n vernuftig systeem dat we als het ware gevangen zitten in een cirkel van geweld, waaraan we niet kunnen ontkomen. We worden met vier middelen tot het plegen van geweld gebracht:

Het eerste, en oudste is, dat we bang worden gemaakt. De bestaande regeringsvorm wordt min of meer als heilig en altijddurend voorgesteld. Elke poging die te veranderen wordt wreed gestraft. In Rusland past men dit middel toe tegen nihilisten, in Amerika tegen anarchisten, in Frankrijk tegen monarchisten etc.

Het tweede middel is omkoping. Men ontneemt de mensen hun bezittingen door ze belasting te laten betalen en verdeelt deze onder ambtenaren. Van hoog tot laag vormen deze een net van mensen die door hun belangen met elkaar verbonden zijn: ze leven op kosten van de bevolking.

Het derde middel is hypnose. Door suggesties houdt men de verouderde opvattingen in stand. Het begint al op de scholen, waar de kinderen de opvattingen van hun voorouders worden bijgebracht, die veelal in strijd zijn met het moderne bewustzijn van de mens. Men leert hen in sommige landen zelfs dat het de plicht van iedereen is zich aan de gestelde machten te onderwerpen. Godsdienstige en op zogenaamde vaderlandsliefde berustende opvattingen worden steeds gepropageerd. Ze worden aangewakkerd door processies, het bouwen van kerken en tempels en het oprichten van gedenktekens etc. Vaderlandsliefde wordt aangewakkerd door nationale feestdagen en herdenkingen, die vijandschap en haat tegen andere volken in stand houden. Bovendien verbieden despotische regeringen boeken en gesprekken die de mensen tot andere gedachten kunnen brengen, en allen die hen uit hun verdoving wakker kunnen schudden worden verbannen of gevangen gezet.

Tenslotte kiest men een aantal mensen uit de geknevelde en afgestompte massa en onderwerpt hen aan speciale en intensieve methoden om er onderworpen werktuigen van te maken voor het uitvoeren van alle mogelijke wreedheden waartoe de regering zijn toevlucht neemt. Men kiest hiervoor jonge mensen, die nog niet gevormd zijn en haalt ze uit hun natuurlijke omgeving, uit hun gezin, geboorteplaats en normale werk. Ze worden bij elkaar opgesloten in barakken, krijgen een bepaald soort kleding en men laat hen bepaalde oefeningen doen bij het lawaai van trommels en het slaken van allerhande kreten. Op die manier worden ze in een staat van hypnose gebracht en houden ze op zelfstandig denkende mensen te zijn; ze worden tot machines die ondergeschikt zijn aan de wil van hen waardoor ze gehypnotiseerd worden. En deze fysiek sterke jonge mensen (in onze tijd dus alle gezonde jonge mensen), gehypnotiseerd en voorzien van wapens, die altijd gehoorzamen aan de regerende autoriteiten zijn op bevel bereid tot iedere gewelddaad.

Hier sluit zich de cirkel van geweld.

De bangmakerij, de omkoperij, de hypnose vormen de soldaten; de regeringen ontlenen hun macht aan de soldaten; macht bezorgt geld en daarmee koopt men ambtenaren en soldaten.

Als een regering omver wordt geworpen, vormt zich een nieuwe, die zich op dezelfde manier gedraagt. De onderdrukking kiest nieuwe vormen, ze wordt vaak wreder, omdat de strijd de haat tussen de mensen heeft aangewakkerd.

Maar het is niet alleen dit pijnlijke inzicht dat de mensen ertoe brengt de leer van Christus te aanvaarden. De beste christenen, overtuigd van de waarheid van die leer hebben door de eeuwen heen niet vergeefs gepredikt. Velen zijn tot martelaar geworden, maar daardoor drong de waarheid van hun boodschap door in het hart van de mensen. Het christendom is in het bewustzijn van de mensen doorgedrongen. Achttien eeuwen christendom hebben ervoor gezorgd dat we de ellende duidelijk zien en in het diepst van onze ziel geloven we dat we er alleen maar aan kunnen ontkomen als we de leer van Christus in zijn ware betekenis volgen. Hoever de mensen in hun maatschappelijk leven, dat op geweld gebaseerd is, ook nog van de verwerkelijking van de christelijke idealen verwijderd zijn, in het huiselijk leven worden de christelijke deugden als wezenlijk goed naar voren gebracht. Zij die hun leven onzelfzuchtig in dienst stellen van anderen worden als de besten beschouwd, degenen die misbruik maken van het ongeluk van hun buren worden verafschuwd.

De niet-christelijke idealen als moed, rijkdom en kracht zijn verouderd, en worden niet meer door iedereen gedeeld en zeker niet door hen die als de beste mensen worden beschouwd. De enige idealen die iedereen aanvaardt en erkent zijn die van het christendom.

De staat waarin de christelijke mensheid zich bevindt is inderdaad afschuwelijk, als je hem van buitenaf bekijkt. Maar als je naar het innerlijk kijkt, dan zie je iets heel anders. Alle slechte dingen in ons leven lijken er alleen te blijven, omdat ze er al zo lang zijn. Al het slechte bestaat blijkbaar om een reden die onafhankelijk is van het menselijk bewustzijn. Hoe vreemd en tegenstrijdig het ook mag lijken, maar alle mensen van deze tijd haten de dingen die ze zelf mede in stand houden. Ik denk hierbij aan een verhaal van Max Müller waarin hij vertelt dat een tot het christendom bekeerde Indiaan, die de essentie van het christendom heeft ge absorbeerd, naar Europa komt en dan ziet hoe de christenen leven. Hij staat verstomd over een werkelijkheid die zo volledig in strijd is met wat hij dacht te vinden. We moeten eens naar ons leven kijken met de ogen van die Indiaan, die de ware betekenis van het christendom had begrepen, zonder dat hij enige concessie had gedaan of het op de een of andere manier had aangepast, dan zien we de ruwe barbaarsheid ervan en worden met afschuw vervuld over de tegenstrijdigheden te midden waarvan we leven zonder dat deze ons opvallen.

We behoeven maar te denken aan de oorlogsvoorbereidingen. de wapens en — het Roode kruis; de voorbereiding voor eenzame opsluiting, de experimenten op allerlei gebied — en de zorg voor het welzijn van gevangenen: de filantropie van de rijken en hun manier van leven die de oorzaak is van het bestaan van de armen, die ze dan weer goeddoen. En die tegenstrijdigheden komen niet voort uit het feit dat we veinzen christenen te zijn, terwijl we in werkelijkheid nog heidenen zijn, maar uit een of ander tekort, of een kracht die ons verhindert dat te zijn wat we werkelijk willen. De hedendaagse mens doet niet alleen alsof hij een hekel heeft aan onderdrukking, ongelijkheid, klasseverschillen, en alle mogelijke wreedheden t.o.v. mensen en dieren - ze haten die dingen echt, maar weten niet hoe ze ze kunnen voorkomen en kunnen niet besluiten een systeem te verlaten dat het allemaal in stand houdt, maar hun onmisbaar toeschijnt.

Als je aan een christen vraagt of het aanvaardbaar en in overeenstemming met zijn opvattingen is verslaafden aan drank of anderszins, zij die kleine diefstallen plegen of op een andere manier moorden dan wij dat plegen te doen, gevangen te nemen en te martelen, terwijl we de grootgrondbezitters die hun naasten dwingen het land te bewerken en hun dan de vruchten van die arbeid afpakken, of de fabriekseigenaars die arbeiders laten werken tot ze erbij neervallen, ongemoeid laten, dan zullen velen die vraag ontkennend beantwoorden. Maar toch zijn zij die het onterende van die handelingen inzien, uit eigen vrije beweging, zonder stoffelijke beloning maar ter wille van een lintje, een galon of iets dergelijks bereid iets te doen wat ze in hun hart verschrikkelijk vinden. Ik weet wel dat veel mensen zeggen dat dat allemaal wettig en nodig is en dat de wettige macht door God aan bepaalde mensen is gegeven; dat het bezitten van rijkdommen niet in strijd is met het christendom; en dat de rijke jongeling alleen werd aangeraden zijn bezittingen te verdelen als hij volmaakt wilde zijn, Maar in hun diepste wezen weten die mensen wel dat dat alles niet in overeenstemming is met hun geloof. Op enkele uitzonderingen na worden jaarlijks alle jonge mannen in Europa aan een proef onderworpen en de meesten van hen verloochenen alles wat hen heilig is door het vooruitzicht te aanvaarden dat ze te eniger tijd op bevel van de eerste de beste gek op hun vaders of broeders moeten schieten.

Wilden hebben altijd iets dat hen heilig is. Wat is de moderne mens eigenlijk nog heilig? Van hogerhand wordt gezegd: ‘Je bent mijn slaaf en als zodanig geef ik je opdracht je broeders te doden’. Je krijgt het een of andere uniform aan, moet springen, salueren en moorden, en dat alles doe je gehoorzaam. En als dat alles achter de rug is, keer je naar huis terug alsof er niets gebeurd is. Je gaat door met praten over de waarde van de mens, over vrijheid, gelijkheid en broederschap.

‘Maar wat moet ik dan doen?’, vraag je me. ‘Het zou gemakkelijk zijn als iedereen dienst weigerde, maar als de anderen wel gehoorzamen, heeft het geen zin dat ik alleen lijdt’. En als je er zo over denkt heeft het ook geen zin. Je levensdoel is je eigen geluk en daarvoor aanvaard je iedere vernedering. Alleen vermag je niets, omdat je niet vanuit een beginsel leeft op grond waarvan je je tegen geweld verzet.

Men zegt wel dat de steeds gruwelijker wapenen een oorlog uiteindelijk onmogelijk zullen maken. Maar niets is minder waar. Je kunt steeds meer middelen verzinnen waarmee je mensen tot onderwerping kunt brengen. Je kunt ze bij duizenden, bij miljoenen doden, in stukken hakken, maar toch laten ze zich als redeloos vee naar de slachtbank voeren. Ze marcheren óf omdat ze anders mishandeld worden óf omdat ze dan een lintje of tresje mogen dragen.

En met deze mensen, die zo afgestompt zijn, dat ze bereid zijn hun eigen ouders te doden, willen de politici een redelijke en zedelijke maatschappij opbouwen. Maar dat is onmogelijk, ze kunnen niets anders worden dan een kudde schapen, die met een zweep wordt geregeerd.

Dat is de werkelijkheid.

En zo zijn de mensen die zich christenen noemen, aanhangers van de leer van vrijheid, gelijkheid en broederschap, in naam van die vrijheid bereid tot de meest vernederende en slaafse onderwerping. In naam van de gelijkheid verdelen ze de mensheid in maatschappelijke standen, in vijanden en bondgenoten en vermoorden ze hun broeders.

De kloof tussen ons geweten en ons leven kan niet breder worden en onze ellende heeft haar toppunt bereikt. De inrichting van de maatschappij die er op gericht is ons huiselijk en sociale leven te beschermen, maar die berust op geweld, heeft juist tot de ontkenning van dat doel geleid.

V.

In veel opzichten worden de mensen in onze zogenaamd christelijke landen op een wredere manier onderdrukt dan in heidense landen. Het grote verschil is echter dat in heidense landen slavernij en wreedheid in overeenstemming zijn met het bewustzijn van de mensen. Ze zijn echter in strijd met het christelijk bewustzijn en iedere maatregel maakt die tegenstelling groter. Onnodig lijden is hiervan het gevolg. Het gaat ermee als met een moeilijke verlossing, alles ligt klaar voor het nieuwe leven, maar het wordt nog maar niet geboren. De toestand lijkt hopeloos, maar dat is ze alleen als de mens zich niet kan ontdoen van zijn ketenen. Men wil kerk en staat scheiden en de christenen zo hun vrijheid schenken. Maar dat berust op een misverstand. De vrijheid kun je christenen noch schenken noch ontnemen, ze is hun onvervreemdbaar eigendom. Een christen moet wel vrij zijn, om de eenvoudige reden dat niemand hem kan beletten op het doel af te gaan dat hij zich gesteld heeft. De christen bevrijdt zich van alle menselijk gezag door de wet van de liefde, die in de ziel van elk mens is ingeschapen en waarvan hij zich door Christus bewust is geworden. Je kunt hem blootstellen aan geweld, je kunt hem zijn lichamelijke vrijheid ontnemen, hij kan beheerst worden door zijn hartstochten, maar zijn vrijheid kun je hem niet ontnemen. Je kunt hem niet dwingen iets te doen, wat in strijd is met zijn geweten. Daarom kan de christen aan geen wet gehoorzamen, die in strijd is met de goddelijke wet van de liefde. De belofte van dienstbaarheid aan een regering is een absolute loochening van het christendom, want als christen kun je niet van te voren beloven dat je je zult onderwerpen aan wetten die door mensen worden gemaakt. Daarmee ontken je het christendom dat in alle omstandigheden alleen de goddelijke wet van de liefde erkent. De christen is niet afhankelijk van menselijke autoriteiten, omdat hij uitsluitend de autoriteit van God erkent. De christen twist met niemand, valt niemand aan en gebruikt geen geweld.

De mensen van onze tijd lijken op een zwerm bijen die aan een tak hangt. Ze moeten wegvliegen maar hangen aan elkaar en kunnen niet allemaal tegelijk op weg gaan. Als er geen enkele bij begon te vliegen zonder op de andere te wachten, veranderden ze nooit van plaats. Zo gaat het ook de mensen die het christendom aanhangen. Als er één zijn vleugels uitslaat en volgens de leer van Christus leeft, volgen de anderen vanzelf. De mensen verkondigen dat de verbetering van de maatschappelijke omstandigheden door een gewelddadige omwenteling tot stand komt en niet door persoonlijke inspanning van op zichzelf staande individuen. Ze vertellen ons dat we ons niet op eigen benen op weg hoeven te begeven, maar dat er een vloer onder ons geplaatst zal worden, die ons brengt waar we zijn willen. Men gaat er vanuit dat, hoe wreder de onderdrukking wordt, hoe dichterbij de bevrijding komt. Zo veronderstelt men ook dat als het aantal en de vernietigingskracht van de wapens toeneemt, het inzicht dat ontwapening noodzakelijk is d.m.v. congressen, vredesconferenties e.d. groeit. Vreemd genoeg werkt het begrip van de mensen zo traag, dat ze die theorie nog altijd aanhangen, terwijl de hele geschiedenis de ondeugdelijkheid ervan bewijst.

VI.

De mensen verzinnen de meest vernuftige dingen om hun onaangename omstandigheden te verbeteren, behalve dat ene heel eenvoudige n.l. dat iedereen nalaat dat te doen waardoor die omstandigheden veroorzaakt worden.

De mensen onderwerpen zich vrijwillig aan een ongelooflijke slavernij, de militaire dienstplicht. Zij buigen zich voor het juk en lijden eronder, maar geloven dat het niet anders kan. Zij gaan een tijd op in hun genoegens en leven rustig verder. Dan dringen plotseling anderen hun woning binnen en zeggen:

  1. beloof en zweer dat je ons slaafs zult gehoorzamen, wat we ook bevelen en dat je alles wat we bedenken en wat we wetten noemen als onaanvechtbaar waar zult beschouwen;
  2. geef ons een deel van de opbrengst van je arbeid. Met dat geld houden we je dan in slavernij en we beletten je met geweld je tegen onze bevelen te verzetten;
  3. kies iemand of laat je door iemand kiezen die zogenaamd meeregeert, hoewel je wel weet dat de regering zijn eigen gang gaat, onafhankelijk van de min of meer domme redevoeringen van jou en je gelijken, en dat zij die de wapens in handen hebben hun wil doorzetten;
  4. op gezette tijden moet je naar het gerechtshof komen en deelnemen aan de onzinnige wreedheden die anderen worden aangedaan op grond van allerlei vergrijpen;
  5. je moet altijd bereid zijn mensen uit andere landen of landgenoten als vijanden te beschouwen als wij je dat bevelen, hoe goed bevriend je misschien ook met hen bent. Op ons bevel moet je hen plunderen, of vermoorden, het doet er niet toe of het om mannen, vrouwen, kinderen of bejaarden gaat.

Wat antwoordt een verstandig mens hierop?

‘Waarom? Waarom zou ik als Christen wraak nemen op hen, die door de omstandigheden verleid, kleine vergrijpen plegen. Waarom zou ik gaan moorden en plunderen en me aan ’t gevaar van een oorlog blootstellen? Omdat de sleutels van een of andere tempel in Jeruzalem bij een bepaalde bisschop berusten, omdat de een of andere Duitse vorst in Bulgarije wil zitten en de robben niet door Engelse maar door Amerikaanse vissers zijn verjaagd? Dat heeft voor mij geen enkel nut. En als je dan beweert dat ik het slachtoffer word van geweld als ik het niet doe, dan kan ik antwoorden dat er niemand is om geweld op mij te plegen als we dat zelf niet doen. Het is waarschijnlijk dat anderen, als ik hun ogen open voor de waanzin ervan, ook geen geweld zullen gebruiken. Maar tenslotte kan ik beter lijden omdat ik dat verdedig wat goed en verstandig is, en te eniger tijd overwint, dan door iets te doen wat slecht en dom is, en uiteindelijk zal verdwijnen.

Je zou je kunnen voorstellen dat, afgezien van godsdienst en moraal, een eenvoudige redenering de mensen er toe zou brengen zo te handelen. Maar niets is minder waar. De mensen denken dat we daardoor de slavernij in de hand werken en gaan liever door met het mishandelen van elkaar en troosten zich met de gedachte dat ze zich spoedig zullen bevrijden door allerhand zinloos gepraat in vergaderingen, het vieren van 1 mei-dagen, samenzweringen en het heimelijk belachelijk maken van regeringen. In werkelijkheid worden echter de slavenketenen steeds sterker. Niets staat de vrijwording van de mens in de weg dan deze misvatting. In plaats dat iedereen zijn energie gebruikt om zijn levensopvattingen te veranderen en zichzelf te bevrijden, zoekt men naar een uitwendige, gezamenlijke methode tot emancipatie en trekt z’n touwen steeds steviger aan.

Maar gaandeweg wordt het duidelijk dat de mens alleen vrij kan worden als het individu zich bevrijdt. De loop van de gebeurtenissen heeft de wereldlijke macht in een positie gebracht die het noodzakelijk maakt dat hij dingen verlangt, die in strijd zijn met de christelijke leer. En daarom brengt elke ware christen de huidige maatschappij in gevaar. Het lijkt onbelangrijk als enige tientallen mensen weigeren belasting te betalen, de eed af te leggen of in dienst te gaan. Ze worden gestraft, gevangengezet of verbannen en de wereld draait gewoon door. Toch ondermijnen deze mensen het gezag en bereiden de vrijwording van de mens voor. En de machthebbers weten het en ze vrezen hen meer dan degenen die met behulp van aanslagen hun doel willen bereiken. Alle jongelui moeten hun dienstplicht vervullen. Er weigeren er twee, drie, vier. Men kan ze voor de rechter dagen, ze mishandelen, maar ze blijven weigeren op grond van hun christelijke overtuiging. Socialisten, communisten en anarchisten en hun bommen zijn lang niet zo gevaarlijk voor de regering als deze individuen die dienstplicht weigeren op grond van dezelfde leer die we allemaal aanhangen. Regeringen weten wel hoe ze zich tegen revolutionairen moeten verdedigen, maar wat moeten ze ondernemen tegen hen die de regering niet bestrijden maar gewoon doen of die er niet is, en weigeren er deel aan te hebben?

Revolutionairen zeggen dat de huidige maatschappij bepaalde gebreken heeft, die veranderd moeten worden. De christen zegt dat hij niet weet of de maatschappelijke organisatie goed of slecht is, en dat dat nu juist de reden is waarom hij haar niet wil steunen. Hij wil haar niet alleen niet steunen, maar kan het ook niet, omdat hetgeen ze van hem vraagt, zoals het afleggen van de eed, het betalen van belasting, de voortgang van het recht en de dienstplicht — tegen z’n geweten ingaan.

En juist op deze plichten berust de macht van de staat.

Elke regering is machteloos als de christenen blijven weigeren. En dan gaat de voorspelling van Christus in vervulling, dat de ketenen van hen die geboeid zijn worden verbroken, dat de slaven het juk afschudden en dat hun vrijwording de ondergang van de onderdrukkers tot gevolg heeft.

Regeringen die worden geconfronteerd met het christendom bevinden zich in een hachelijke situatie en er is maar weinig voor nodig om al die schijnbaar majestueuze macht die in de loop van vele eeuwen is opgebouwd, te doen afbrokkelen — en dan komen de sociale hervormers die zeggen dat het zinloos is en zelfs schadelijk voor het geheel als de enkeling zich vrijmaakt. Dat kun je vergelijken met een geval waarin een groep mensen wil dat een dichtgeslibde rivier zijn loop hervat. Ze graven een kanaal en werken hard en als ze dan zover zijn dat alleen de sluisdeuren nog geopend behoeven te worden, zodat het water de rest kan doen, komt er een andere groep, deze geeft raad en zegt dat ze het water niet z’n vrije loop moeten laten volgen, maar veel beter een pomp kunnen bouwen die het water aan de ene kant uit de rivier hoost en het er aan de andere weer inpompt.

‘Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen’, heeft Christus gezegd, ‘en ik verlang naar het ogenblik waarop het ontbrandt’.

En het vuur staat op het punt te ontbranden.

VII.

Waarlijk christendom vernietigt de staat. Dat hebben de regeringen van het begin af begrepen en daarom werd Christus gekruisigd. Vanaf het moment dat staatshoofden in naam christen werden, is men theorieën gaan uitdenken die het christendom met het bestaan van een staat konden verzoenen. Maar het moet voor ieder oprecht mens duidelijk zijn dat het christendom, d.w.z. de leer van gehoorzaamheid aan de goddelijke wil, die het schenken van vergiffenis en liefde inhoudt, niet te verzoenen is met de staat en zijn wrede rechtspraak, zijn geweld en oorlogen of oorlogsvoorbereidingen.

En dan dringt zich de vraag op wat belangrijker is voor de mens: het bestaan van de naties zoals we die nu kennen of het leven volgens een waarlijk christendom? Veel mensen denken dat het bestaan van staten noodzakelijk is, omdat anders alles wat de mensheid verworven heeft verloren gaat. Ze gaan ervan uit dat de staat de ontwikkeling van de mensheid mogelijk maakt en dat zijn eventuele tekortkomingen verholpen kunnen worden. Ter verdediging van hun opvattingen brengen ze filosofische, historische en zelfs godsdienstige argumenten naar voren.

Maar anderen zijn van het tegendeel overtuigd, deze laatsten gaan er vanuit dat er een tijd is geweest waarin er geen regeringen en naties bestonden en dat deze dus maar tijdelijk zijn. Ze geloven dat er een tijd komt waarin de mensen behoefte hebben aan andersoortige organisaties en dat die tijd nu is aangebroken. Niemand kan bewijzen dat het ontbreken van staatsgezag de mensheid terug zal voeren tot een stadium van sociale chaos, onderlinge roof- en moordpartijen etc. Maar evenmin kan iemand bewijzen dat de mensen reeds tot een dergelijk peil van wijsheid en redelijkheid zijn gestegen dat zij zonder dwang van boven af in vrede met elkaar kunnen leven. De vraag wat het beste is, lijkt dus niet op te lossen. Maar hij is dat evengoed, als het moment waarop wordt beslist, of de kuikens ver genoeg ontwikkeld zijn, om uit het ei te kruipen. De kuikens beslissen dat n.l. zelf. Zo moet ook de mensheid zelf beslissen of de tijd rijp is om de staatsvorm te vervangen door andere vormen van samenwerking.

De ware Christen zal zeggen dat het best mogelijk is dat regeringen in het verleden nodig waren en dat ze het eventueel voor u nog zijn. Maar ik heb die regering niet nodig en kan bovendien niet voldoen aan de eisen die zij ten gerieve van haar instandhouding aan mij stelt. Jij moet doen wat je wilt, ik kan niet bewijzen of het bestaan van naties al of geen belang heeft, ik weet alleen waar ik behoefte aan heb en wat voor mij nutteloos is. Ik wil me niet afzonderen van de mensen in andere landen, ik weet dat ik geen behoefte heb aan rechtsinstellingen, een bestuur etc. dat op geweld gebaseerd is, ik wil andere volken niet aanvallen en doden, of me met wapenen tegen hen verdedigen en daarom kan ik noch meedoen aan het voorbereiden van oorlogen, noch er aan deelnemen. Ik kan al deze dingen niet doen, niet omdat ik dat niet wil, maar omdat Hij die me het leven schonk en zijn wet, het niet wil.

Verdedigers van de bestaande systemen zeggen dat opheffing alleen mogelijk is, als alle mensen zich niet alleen christenen noemen, maar het ook zijn. Zolang dat niet het geval is, zouden de christenen bij het verdwijnen van gezag door de slechte mensen en niet- christenen overheerst en onderdrukt worden. De situatie is volgens hen dus zo, dat momenteel slechte mensen door goede worden overheerst en dat bij opheffing van de staten de slechten over de goeden heersen. Maar de verdedigers van het staatsgezag gaan er hierbij wel vanuit dat zij die nu de macht in handen hebben, goed zijn. En dat moeten ze nu juist bewijzen. Om gezag te verwerven moet je het liefhebben en gewoonlijk gaat heerszucht niet gepaard met goedheid, maar met hoogmoed, sluwheid en wreedheid. Heersen wil zeggen geweld uitoefenen, geweld uitoefenen wil zeggen iemand dwingen tot wat hij niet wil. De heerser zelf zou zeker protesteren als hem hetzelfde werd aangedaan. Heersen wil dus zeggen anderen iets aandoen, wat je niet wilt dat men jou aandoet.

Jezelf onderwerpen wil zeggen dat je de voorkeur geeft aan lijden boven het plegen van geweld. En dat houdt in dat je in ieder geval beter bent, dan zij die anderen dingen aandoen die ze zelf niet willen ervaren. Waarschijnlijk zijn zij die de macht hadden of hebben niet beter dan degenen waarover ze heersen. Volgens de leer van Christus zijn de nederigen, en zij die kwaad niet met geweld weerstaan, die vergevingsgezind zijn en hun vijanden niet haten, goed; slecht zijn degenen die zichzelf verheffen, naar macht streven, vechten en geweld plegen. Het lijkt dus belachelijk om over christelijke regeringen te spreken.

Naarmate het christendom meer ingang vond bij de mensen en een inniger deel ging vormen van hun bewustzijn, werd het steeds minder goed mogelijk dat zich onder de heersers christenen zouden bevinden en des te gemakkelijker werd het voor niet-christenen om over christenen te heersen. De slechten heersen over de goeden en doen hen geweld aan. Het heeft geen zin de mensen angst aan te jagen door te zeggen dat de slechten over de goeden zullen heersen, want dat is nu juist wat er altijd al gebeurd is. Zij die geweld voorstaan, waarschuwen altijd voor geweld — gewoonlijk een denkbeeldig geweld dat in de toekomst zal plaatsvinden. Maar zijzelf beoefenen in het heden voortdurend geweld. Je zegt dat de mensen elkaar in het verleden bestolen en vermoord hebben en dat je bang bent dat ze dat nu weer doen als je je macht niet langer uitoefent. Misschien heb je gelijk. Maar inmiddels is het een feit dat je de levens van duizenden mensen ruïneert door ze in gevangenissen etc. te stoppen, het gezinsverband van duizenden verstoort en mensen fysiek en psychisch vernielt voor de instandhouding van het leger, en dat is bepaald geen denkbeeldig, maar daadwerkelijk geweld, juist dat wat volgens jezelf tegengegaan moet worden door middel van geweld. En zo ben jij die slechte mens waartegen volgens jou in ieder geval geweld moet worden gebruikt.

De niet-christenen, zij die het aardse geluk nastreven, zullen altijd over de christenen, over hen die dat geluk geringschatten heersen.

De macht van de staat kan alleen worden afgeschaft als er geen slechte mensen meer zijn, zeggen de voorstanders van de bestaande orde, en ze bedoelen dat er altijd geweld gepleegd zal worden omdat er altijd slechte mensen zijn. En dat zou inderdaad het geval zijn, als je de mensen alleen door geweld kon beletten kwaad te doen. Dan kwam er nooit een einde aan geweld. Maar aangezien het niet zo is dat de slechten geweld plegen t.o.v, de zgn. goeden maar andersom, en er bovendien andere middelen zijn dan geweld om een einde te maken aan het kwaad — dat er geen einde aan maakt — is die bewering onjuist. Het geweld neemt steeds af en verdwijnt tenslotte, maar niet omdat de onderdrukten beter worden onder invloed van de regeringen, integendeel: maar omdat de mens als zodanig steeds beter wordt, zelfs zij die de macht hebben worden minder verdorven, en uiteindelijk zo goed dat ze niet langer in staat zijn geweld te gebruiken.

De mensheid gaat niet vooruit omdat de beste elementen van de maatschappij de macht in handen hebben en geweld gebruiken tegen hun onderdanen. Maar omdat de mensen in het algemeen zich steeds meer bewust worden van wat een christelijke levensopvatting van hen vraagt.

Er vindt een soort gistingsproces plaats. De meeste mensen streven naar macht. De wreedste, ruwste, minst christelijke elementen, die het meeste geweld plegen, bereiken de hoogste rangen. En dan vervullen zich de woorden van Christus. Zij die de macht hebben en alle glorie en welvaart die eruit voortvloeit, realiseren zich de ijdelheid van dat alles en ze keren terug naar hun uitgangspunt. Macht en rijkdommen, eer en een luxueus leven, lijken alleen waardevol zolang men ze niet heeft. Zo gauw we dat allemaal bezitten, blijkt hoe waardeloos het is en langzaamaan verliest het zijn aantrekkelijkheid, als wolken die vanuit de verte mooi van vorm zijn, maar waarvan de schoonheid verdwijnt als we ons er midden in bevinden.

Zij die gezag en rijkdom verworven hebben, krijgen er soms zelf al min of meer genoeg van, maar hun nakomelingen hechten er in ieder geval minder waarde aan en gebruiken geen barbaarse middelen meer om ze te verkrijgen.

Zodra mensen de ijdelheid van de vruchten van het geweld hebben ingezien, verliezen zij, na enkele generaties, de ondeugden die worden geboren uit verlangen naar gezag en rijkdom en als ze dan minder gewelddadig zijn geworden, kunnen ze zich niet meer goed verdedigen en worden verdrongen door andere, minder christelijke, slechtere mensen. Ze keren terug tot de stand die uit maatschappelijk oogpunt lager, maar moreel hoger is, en zo zorgen ze ervoor dat het gemiddelde peil van het christelijk bewustzijn van de mensheid stijgt. Maar direct verheffen zich de grovere, slechtere leden van de maatschappij en de geschiedenis herhaalt zich. Het gezag trekt de slechtste leden van de maatschappij aan, hervormt ze, verbetert ze en verzacht ze en geeft ze haar dan terug.

De beweringen van hen die de bestaande politieke structuur verdedigen (d.w.z. dat we door de slechten overheerst zouden worden als er geen regering bestond) houden niet alleen geen stand (want dat is nu juist hetgeen op het ogenblik gebeurt), maar bewijzen bovendien dat het geweld van regeringen de slechten in staat stelt de goeden te onderdrukken. En dat is nu juist het kwaad dat voorkomen moet worden en dat in werkelijkheid op den duur door het leven zelf wordt opgeheven.

Zij die het geweld van de regering verdedigen vragen zich af wat er gebeurt als inderdaad alle mensen christelijk genoeg zijn geworden om van iedere gezagsuitoefening afstand te doen. Maar aangezien dit zich na verloop van achttien eeuwen christendom nog niet heeft voorgedaan, twijfelen ze eraan of het ooit zal gebeuren. Het is dus onzin het gezag nu af te schaffen, in tegendeel men moet het aan de besten toevertrouwen. Deze redenering zou opgaan als de ontwikkeling van de mensheid plaats vond via ieder mens afzonderlijk. Dat gebeurt óók, maar daarnaast gebeurt er iets anders. De overgang van de ene levensvorm naar de andere vindt niet plaats op de manier waarop zandkorrels in een zandloper vallen, korrel voor korrel. Je kunt het beter vergelijken met het vollopen van een in een beek liggende vaas. Eerst loopt het water er langzaam in, maar dan wordt de vaas zo zwaar dat hij onderdompelt en in eens vol stroomt. Dat gebeurt met gemeenschappen van mensen die van de ene levenswijze — en dus van de ene organisatievorm — overgaan op een andere. Aanvankelijk verwerven de mensen de nieuwe waarheid via hun innerlijk en ze volgen deze geleidelijk en langzaam, één voor één. Maar op een bepaald moment aanvaarden de mensen die nieuwe waarheid niet meer langs de innerlijke weg, maar plotseling, als het ware onwillekeurig. En daarom gaan de beweringen van hen die de bestaande orde verdedigen niet op, want ze houden geen rekening met die andere manier waarop mensen een nieuwe waarheid aanvaarden. Die andere methode is deze: men aanvaardt de waarheid niet omdat men hem leert kennen door profetisch inzicht, of op grond van levenservaring, maar alleen omdat deze zo algemeen wordt verspreid dat mensen op een lager ontwikkelingsniveau hem aannemen in het vertrouwen op hen die haar via de innerlijke weg hebben verkregen.

Iedere nieuwe waarheid die de gang van zaken in het leven verandert en de mensheid een stap voorwaarts brengt, wordt eerst door een klein aantal, dat haar intuïtief kan begrijpen, aanvaard. De rest, die de voorgaande waarheid uit vertrouwen op derden heeft aangenomen, verzet zich aanvankelijk tegen de nieuwe ideeën. Maar als het aantal dat de nieuwe waarheid aanneemt groeit, zullen ook zij haar aanvaarden. Er ontstaat een sneeuwbal effect, totdat tenslotte de massa voor de nieuwe waarheid kiest en een nieuwe regeringsvorm in het leven roept. En daarom vergis je je als je denkt dat het nog vele malen negentien eeuwen duurt, voordat de mensheid de ideeën van het christendom in praktijk brengt. Je vergist je daarom omdat zij die een lager ontwikkelingsniveau hebben, en die je beschouwt als een obstakel voor een snelle ontwikkeling in die richting, het juist zijn die zich plotseling en masse bekeren tot een waarheid die door de publieke opinie wordt geaccepteerd.

Maar zij die de huidige toestand verdedigen, vragen natuurlijk: ‘hoe weten we dat het zover is en het geweld dus overbodig is geworden’? ‘Laten de anderen ons het voorbeeld geven’ zeggen zij die de leiding in handen hebben, ‘als zij van geweld afzien, doen wij het ook’. Maar die anderen zeggen hetzelfde. Ze zeggen: ‘Laten zij die ons onderrichten en leiding geven, bijv. door afschaffing van wettelijk goedgekeurde moorden, het voorbeeld geven en dan volgen wij het wel na’. Daarop luidt het antwoord weer: ‘We kunnen niet ophouden geweld te gebruiken, omdat zij die ons omringen geweld gebruiken’. De ontwikkeling van de mensheid wordt nergens meer door gehinderd dan door deze foutieve redenering. Zij die de macht hebben gaan ervan uit dat hun onderdanen alleen door geweld in toom gehouden kunnen worden en gebruiken het daarom en vertrouwen erop. Maar een systeem wordt niet in stand gehouden door geweld, maar door de openbare mening, die juist door het geweld wordt onderdrukt. Geweld verzwakt en schendt juist dat wat het in stand moet houden. Als geweld niet wordt gebruikt ten dienste van het eigenbelang van hen die de macht in handen hebben, past men het in het gunstigste geval toe om dat te onderdrukken dat door het merendeel van de bevolking sedert jaren wordt veroordeeld. Maar er is toch een verschil want de publieke opinie veroordeelt gewoonlijk dat wat tegen een morele wet indruist, maar de wet die op geweld berust vervolgt en veroordeelt slechts een beperkt aantal handelingen en daarom lijkt het alsof hij zaken waar hij geen directe bemoeienis mee heeft goedkeurt.

Sinds de tijden van Moses wordt hebzucht, losbandigheid en wreedheid als slecht beschouwd. Iedere uiting van hebzucht, niet alleen het zich toe-ëigenen van het bezit van een ander door geweld, fraude of sluwheid maar iedere wreedheid, elke fraude, of het nu ging om wellustig gedrag met een maîtresse, een slaaf of een gescheiden vrouw, of zelfs de eigen vrouw; men verwierp iedere vorm van wreedheid, hetzij in de vorm van handtastelijkheid, een slechte behandeling of het doden van mensen en dieren. Maar de op geweld berustende wetten vervolgen alleen bepaalde vormen van hebzucht, zoals diefstal of zwendel, bepaalde vormen van losbandigheid, zoals de schending van het huwelijksrecht en bepaalde vormen van wreedheid, bijv. moord en mishandeling. Het lijkt dus alsof ze al die vormen van hebzucht, losbandigheid en wreedheid die niet onder haar enge en vaak ontdoken definities vallen beschermen.

Maar geweld bederft niet alleen de openbare mening, maar maakt dat de mensen denken dat vooruitgang geen gevolg is van spirituele kracht, en het beweegt hen de realisering van de waarheid in het leven, die de ware bron van iedere voorwaartse beweging van de mensheid vormt, te bewerkstelligen door geweld — juist dat wat de mensen niet tot de waarheid brengt, maar hen er steeds verder van verwijdert. Het is een gevaarlijk waanidee, want het maakt dat men de fundamentele kracht in zijn leven verwaarloost — de spirituele activiteit - en zijn aandacht en energie verplaatst naar het oppervlakkige, en vaak gevaarlijke geweld.

Dat waanidee kun je vergelijken met dat van hen die proberen een locomotief aan de gang te krijgen door z’n wielen met de hand rond te draaien. Ze zijn zich er niet van bewust dat de beweging voornamelijk veroorzaakt wordt door de stoom en niet door de beweging van de wielen. Door de wielen met de hand rond te draaien produceren ze alleen een schijnbare beweging, en bovendien lopen ze de kans dat ze deze verwringen en zo de geëigende bewegingsmogelijkheid van de locomotief aantasten.

Dat is nu precies wat zij doen, die mensen door uiterlijk geweld in beweging proberen te brengen. Ze zeggen dat je zonder geweld geen christelijke maatschappij kunt scheppen, omdat er mensen zijn die de christelijke godsdienst niet aanhangen, zelfs in zogenaamd christelijke landen. Maar die mensen waarmee we onszelf en anderen angst aanjagen, zijn door geweld nog nooit onderworpen en zullen dat in de toekomst ook niet worden. Volkeren hebben nog nooit alleen met geweld andere volkeren onderworpen. Als het volk dat een ander onderwierp op een lager cultureel niveau stond dan de verliezers, zijn ze er nooit in geslaagd hen hun eigen maatschappelijke structuur op te leggen. Het omgekeerde is het geval, ze namen de structuur over van de overwonnenen.

Als in bepaalde staten een hele bevolking zich tot het christendom of de islam bekeerde, dan gebeurde dat niet door het gebruik van geweld, maar omdat de openbare mening een dergelijke verandering onontkoombaar maakte. Mensen die met geweld zijn gedwongen het geloof van hun overwinnaars te aanvaarden, zijn er altijd vijandig tegenover blijven staan. En zo gaat het ook met de onaangepasten in onze maatschappij. Of je nu hogere of lagere straffen oplegt, of je het gevangenissysteem nu al of niet humaniseert, de politie uitbreidt of niet, het heeft geen enkele invloed op het afnemen of toenemen van de misdaad. Veranderingen vinden alleen plaats als de morele standaard van de maatschappij verandert. Geweld kan nooit te niet doen, wat de openbare mening accepteert.

Wat er zou gebeuren als we geen geweld gebruikten tegen ons vijandiggezinde volkeren of tegen de misdadige elementen in onze maatschappij, weten we niet. Maar dat het gebruik van geweld noch het een noch het ander oplost, heeft de ervaring ons geleerd.

De scheidsrechter die alles beslist, de doorslaggevende factor die mensen en volkeren beweegt, was, en is die ene onzichtbare en ongrijpbare kracht, het resultaat van de spirituele kracht van een bepaalde groep mensen en de hele mensheid — die zijn uitdrukking vindt in de openbare mening. Geweld verzwakt die kracht alleen maar, vertraagt en vervormt hem en vervangt hem door een andere die de vooruitgang van de mensheid niet stimuleert, maar integendeel belemmert. We kunnen onze medemensen — zowel de niet-christelijke volkeren als zij die te midden van ons leven — niet door het verbreiden van de christelijke leer overtuigen, maar alleen door het leven van een waarachtig christelijk leven.

In plaats daarvan richten we gevangenissen op, guillotines en galleien en bereiden we ons voor op moordpartijen. We houden het gewone volk een religie voor die hen verwondert, terwijl de regering de verkoop verzorgt van gevaarlijke vergiften als alcohol, tabak, opium etc. We geven land aan hen die het niet nodig hebben, maken groot vertoon van luxe te midden van de vreselijkste armoede, vernietigen alles wat het veld winnen van een waarlijk christendom kan bevorderen en dan willen we met diezelfde mensen die we met alle mogelijke middelen hebben bedorven, die we als wilde beesten gevangen hebben gezet, waardoor ze steeds ruwer worden — als we ze al niet doden — aantonen dat je alleen door middel van ruw geweld met mensen kunt omgaan. Geweld, dat gebruikt wordt om een christelijke samenleving in stand te houden, heeft niet alleen dat effect niet, maar belet bovendien dat er een aanvaardbare sociale orde ontstaat. De maatschappij heeft haar huidige peil zeker niet dankzij geweld bereikt. Zij die beweren dat de mensheid door niet-christelijke elementen wordt aangevallen als zij van geweld afziet, vergissen zich. Zij vergissen zich omdat geweld de mensheid niet beschermt, maar haar integendeel het enige middel ontneemt om zich te beschermen — dat is de verspreiding van een christelijke levensvisie. Alleen als we afzien van geweld wordt het christendom niet langer bedorven en verdraaid en kan het zich ongestoord verbreiden en dan spannen de mensen zich niet langer in om dingen te verwerven die ze niet nodig hebben maar wijden hun aandacht aan de spirituele kracht die hen alleen werkelijk in beweging kan brengen.

‘Maar hoe kunnen we van de duidelijk aanwezige bescherming van de politie met zijn wapens afzien en vertrouwen op iets onzichtbaars en ontastbaars — de openbare mening’? Bestaat die al of nog niet? En daar komt nog bij dat we gewend zijn aan de maatschappij waarin we leven. We kennen de goede en kwade kanten ervan en zijn er aan gewend. We weten hoe we ons erin moeten gedragen. Maar hoe zal het allemaal gaan als we vertrouwen op iets dat onzichtbaar en ontastbaar is en ons totaal onbekend? De onzekerheid die ontstaat als we de manier van leven waaraan we gewend zijn verlaten, komt ons afschrikwekkend voor.

We zouden de onzekerheid met recht vrezen als onze huidige positie stevig en blijvend was. Maar onze positie is niet alleen niet veilig - we weten zeker dat we op de rand van de afgrond staan. Als we bang zijn, laten we dan bang zijn voor de verschrikkelijke werkelijkheid en niet voor iets wat we ons alleen maar voorstellen. De angst om de zichtbare bescherming van de politie af te schaffen, leeft vooral onder de stadsbevolking, d.w.z. bij mensen die onder abnormale en kunstmatige omstandigheden leven. De mensen op het platteland, zij die vechten tegen de natuur, kennen die bescherming niet en ze weten dat geweld hen maar in heel geringe mate kan beschermen tegen de gevaren die hen omringen. Er zit iets ziekelijks in die angst, die voortkomt uit de onnatuurlijke omstandigheden waaronder de meesten van ons zijn opgegroeid. De mensen kruipen bij elkaar en trekken zich terug in hun onredelijke manier van leven, in hun fabrieken, rechtzalen, gevangenissen en oorlogen, terwijl het christendom hen oproept in het komende tijdperk in vrijheid een vrij en rationeel leven te leiden.

De mensen vragen zich af wat voor bescherming ze genieten als we de bestaande orde verlaten? Hoe ziet die nieuwe maatschappij, die de oude moet vervangen er precies uit? We gaan niet van onze plaats, voor we weten hoe ons leven er uit zal zien.

Dat is hetzelfde als wanneer een ontdekkingsreiziger naar een onbekend land gaat en om een gedetailleerde beschrijving zou vragen voor hij het betreedt. Als een individu precies wist hoe de volgende periode van z’n leven zou verlopen, dan had hij niets om voor te leven. En zo gaat het ook met het leven van de mensheid. We kunnen de omstandigheden van die nieuwe levenswijze niet kennen, want we moeten ze zelf uitwerken. Daar uit bestaat nu juist het leven: de mens die het onbekende leert kennen en zijn handelingen aan die nieuwe kennis aanpast. Daaruit bestaat het leven van de individuele mens en daaruit bestaat het leven van menselijke gemeenschappen en van de mensheid als zodanig.

VIII.

Een christelijke levensopvatting heeft al wortel geschoten in onze maatschappij en deze zal onherroepelijk een eind maken aan onze huidige manier van leven die op geweld is gebaseerd. Wanneer gebeurt dat?

De positie van onze levenswijze met zijn gevangenissen, strafkampen, fabrieken, opeenhoping van kapitaal, belastingen, kerken, drankwinkels, en bordelen, met zijn steeds toenemende bewapening en miljoenen gekken die, als kettinghonden bereid zijn hen aan te vallen waartegen hun meester hen opzet, zou werkelijk vreselijk zijn als ze voortvloeide uit geweld. Maar ze is hoofdzakelijk het gevolg van de openbare mening. En wat door een openbare mening tot stand is gekomen, kan er niet alleen door vernietigd worden, maar wordt erdoor vernietigd. Honderden miljoenen guldens en tientallen miljoenen geoefende troepen, verbazingwekkend efficiënte vernietigingswapens en een puntgave organisatie, instellingen waarvan de roeping bestaat uit het misleiden en hypnotiseren van mensen, en een techniek waardoor afstanden geen rol meer spelen, dat alles beheerst door mensen die zo’n maatschappij niet alleen als voordelig zien voor zichzelf, maar als één zonder welke ze onherroepelijk ten onder gaan en die daarom al hun vindingrijkheid in het werk stellen om hem in stand te houden — wat een onoverwinlijke kracht moet dat zijn!

En toch hoeven we ons maar bewust te worden van wat er gebeurt, en wat niemand kan voorkomen — namelijk dat de christelijke openbare mening de plaats in neemt van de heidense en net zo krachtig en universeel zal worden, en dat de meerderheid van de hedendaagse mensen zich net zo schamen als ze deelnemen aan het plegen van geweld en ervan profiteren, als wanneer ze zwendelen, stelen, bedelen of zich laf gedragen — en ineens zonder strijd of geweld, zal die complexe en machtige organisatiestructuur zonder slag of stoot worden vernietigd.

De mensen hoeven zich alleen maar te schamen voor het deelnemen aan elke vorm van geweld. Zoals ze dat nu doen voor zwendel, diefstal etc. En dat staat te gebeuren. We zien het niet, net zo min als het ons opvalt dat we bewegen als wijzelf en alles wat zich om ons heen bevindt, ook beweegt.

De maatschappij is misschien in hoofdzaak nog net zo gewelddadig als duizend jaar geleden en in sommige opzichten lijkt ze zelfs wreder, maar de christelijke openbare mening laat zich al horen. Die boom staat daar schijnbaar nog net zo stevig als tevoren, maar hij is in de kern verrot en het duurt niet lang meer of hij valt. Zo gaat het ook met de huidige maatschappij die op geweld berust. Aan de buitenkant ziet hij er nog hetzelfde uit: sommigen plegen geweld en anderen lijden eronder. Maar geen van beiden bezien we nog met dezelfde ogen. De betekenis en waardigheid ervan is verloren gegaan. Zij die geweld plegen en van geweld profiteren (dus de rijken) vormen niet langer de bloem der natie. Nu talen de onderdrukten er vaak al niet meer naar de plaats van de onderdrukkers in te nemen. Integendeel zij die het geweld gebruiken doen vrijwillig afstand van de voordelen van hun posities, en proberen een eenvoudige manier van leven te imiteren. Jonge mensen, die nog niet door het leven bedorven zijn geven vaak de voorkeur aan het beroep van arts, onderwijzer, kunstenaar etc. of het bewerken van een eigen stuk grond, boven een positie bij de overheid of de kerk. Er worden niet langer alleen monumenten opgericht ter ere van staatslieden en militairen, maar ook voor geleerden, kunstenaars etc. In Rusland, zowel als in Turkije, Frankrijk en de Verenigde Staten zijn zij die officiële posities bekleden voor het merendeel zelfzuchtige mensen met een laag moreel en meestal voldoen ze niet eens aan de elementaire eisen van fatsoen, die aan hen worden gesteld. Ook zijn de rijksten tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend ook de meest verfijnde en erudiete mensen in de maatschappij, maar veeleer bruten die alleen geïnteresseerd zijn in manieren om zichzelf te verrijken, of anders gedegenereerde erfgenamen van die geldwolven. Het aantal mensen dat zich aangetrokken voelt tot overheidsbanen, de militaire dienst, bewakers en directeuren van gevangenissen daalt en zij die deze functies nog wel uitoefenen, voelen zich er steeds minder op hun gemak. Ook in de christelijke wereld vind je nog diezelfde regeringen, militairen, rechtbanken, belastinggaarders, dienaren van de kerk, rijke landeigenaren, industriëlen en andere kapitalisten, maar de houding van de mensen tegenover hen is anders en ook zijzelf beschouwen hun positie anders.

Er zijn nog steeds dezelfde rijke mensen, maar het wordt steeds duidelijker dat zij alleen nuttig zijn in die mate waarin zij niet vooral hun eigen welvaart op het oog hebben, maar de gemeenschap misschien niet alles, maar toch het meeste geven.

Als iedereen dit inziet vragen de mensen zich vanzelf af: Waarom zullen wij al die koningen, keizers, presidenten, leden van verschillende kamers etc. onderhouden, als uit al hun vergaderingen niets van belang voortkomt? Kunnen we niet veel beter — zoals een humorist voorstelde — een koningin van gummi maken? ‘En waar hebben we een leger voor nodig? Waar hebben we dat voor nodig, als er geen oorlog is en niemand de ander wil aanvallen of overwinnen? Wat voor dienst doen rechters en advocaten, die in civiele processen nooit een beslissing nemen die in overeenstemming is met de rechtvaardigheid en wel weten dat in strafzaken iedere straf zinloos is’?

We stellen onszelf deze vragen, en moeten wel tot de conclusie komen dat we al die instellingen die geen nut hebben niet moeten steunen. Maar niet alleen zullen zij die die instellingen gesteund hebben daarmee stoppen, ook zullen degenen die er werken, hun posities opgeven, als ze dat al niet lang hebben gedaan. De openbare mening veroordeelt het geweld steeds sterker, en daarom zullen functies die hun belang aan geweld ontlenen steeds minder in trek zijn.

Laatst was ik op een zondag na Pasen in Moskou en luisterde naar een gesprek dat een twintigtal mensen op de stoep over godsdienst hielden in de buurt van een kerk. In een gebouw van een deftige club werd op dat moment een concert gegeven en een politie-officier gaf een gendarme te paard opdracht de mensen uit elkaar te jagen. Daarvoor bestond geen enkele reden. De mensen hinderden niemand, maar hij had daar de hele morgen op wacht gestaan en wilde wat doen. De dappere gendarme kwam met opgeheven zwaard naar ons toe en beval ons door te lopen. ‘Wat heeft die samenscholing te betekenen’? We draaiden ons om en keken hem aan en één van ons, een zachtzinnig man, zei: ‘Wij spreken over ernstige zaken, waarom drijft u ons uit elkaar. Je zou beter van je paard kunnen komen om naar ons te luisteren, daar zou je wat van kunnen leren’. Daarna keerde hij zich weer om en zette het gesprek voort. De gendarme wendde de teugel en ging weg zonder nog iets te zeggen. Alle geweld moet zo tegemoet worden getreden. Die politie-officier verveelt zich, hij bevindt zich in een positie waarin hij gezag moet uitoefenen; hij is wat geïsoleerd en kan alleen maar toezicht houden en bevelen uitdelen, ook al zijn die volkomen nutteloos. Staatshoofden, ministers, parlementsleden, hoge militairen, geestelijken en rijken bevinden zich in dezelfde situatie of zullen zich er weldra in bevinden. Ze hebben niets anders te doen dan bevelen geven, en daarom doen ze dat, ze sturen hun ondergeschikten er op uit om de mensen lastig te vallen. En als de mensen die lastig gevallen worden daartegen protesteren, krijgen ze het gevoel dat ze onmisbaar voor ze zijn.

Maar de tijd nadert dat iedereen inziet dat die gezagsdragers geen enkel nut hebben en ons slechts overlast bezorgen en we zullen rustig en beheerst zeggen: ‘Bemoei je alsjeblieft niet met ons’. En gezagsdragers en hun ondergeschikten voelen zich gedwongen die goede raad op te volgen, ze stappen van hun paarden, leggen hun wapenen af en komen luisteren naar wat er gezegd wordt, ze voegen zich bij de anderen en gaan werk doen dat nuttig is voor de mensheid. De tijd komt waarin alle instellingen die op geweld berusten, verdwijnen omdat duidelijk is gebleken dat ze nutteloos en onzinnig zijn en zelfs kwaad stichten. De tijd komt onherroepelijk waarin alle instellingen die op geweld berusten hetzelfde te horen krijgen als de koning in het sprookje van Andersen ‘De kleren van de keizer’. Een kind dat de naakte koning zag riep: ‘hij heeft geen kleren aan’. En alle mensen die dat tevoren ook wel hadden gezien, maar niets durfden zeggen, moesten dat nu bevestigen. Het verhaal mogen we als bekend veronderstellen. Dat moet iedereen overkomen die uit luiheid een functie bekleed die overbodig is geworden, als maar één mens de moed heeft de nutteloosheid van die instellingen niet langer te verbergen en uitroept: ‘Maar die mensen zijn allang tot niets nut’.

De omstandigheden waarin de christenen zich bevinden met hun vestingen, kanonnen, dynamiet, geweren, torpedojagers, gevangenissen, kerken, fabrieken, belastingdiensten en paleizen is werkelijk afschuwwekkend. Maar vestingen noch kanonnen en geweren schieten vanzelf, de gevangenissen sluiten zelf niemand op, de kerken bedriegen niemand vanzelf en paleizen en fabrieken rijzen niet vanzelf uit de grond en onderhouden zich niet zelf. Dat wordt allemaal door mensen gedaan. En als de mensen eenmaal inzien dat ze niet nodig zijn, verdwijnen ze. En er zijn er al die dat inzien, niet allemaal, maar de rest zal de leiders volgen. En wat de leiders eenmaal hebben begrepen, kunnen ze niet meer vergeten. En dat kan de hele mensheid niet alleen begrijpen, maar dat zal ze ook eens begrijpen.

Er is voorspeld dat er een tijd komt waarin alle mensen Gods wil hebben leren kennen, en dan verleren ze oorlog te voeren, van hun zwaarden maken ze ploegscharen en van hun speren sikkels (voor ons wil dat zeggen dat alle gevangenissen, forten, barakken, paleizen en kerken leeg blijven en alle wapentuig ongebruikt blijft). De voorspelling is niet langer een droom maar een nieuwe vorm van leven, waar de mensheid met gaandeweg toenemende snelheid naar op weg is.

Maar wanneer gebeurt het?

Negentienhonderd jaar geleden antwoordde Christus op die vraag: Het einde van het huidige tijdperk komt als de ellende van de mensheid haar hoogtepunt heeft bereikt, dan komt het koninkrijk Gods (d.w.z. de mogelijkheid te leven zonder geweld). ‘Alleen mijn Vader kent de juiste dag en het juiste uur’, zei Christus. Het kan ieder ogenblik gebeuren, zelfs als je het niet verwacht. Christus antwoordde dat we het uur niet kunnen kennen, maar dat we er juist daarom altijd klaar voor moeten zijn. Zoals de maagden hun lampen brandende moeten houden, om hun bruidegom te ontmoeten. We moeten al onze krachten inspannen om de komst van dat uur te bespoedigen. Christus antwoordde op de vraag wanneer die dag zou aan breken, dat we al onze energie moeten inzetten om zijn komst te verhaasten. Er is geen ander antwoord mogelijk. We kunnen niet weten wanneer het Godsrijk komt, want dat hangt van onszelf af. Het antwoord lijkt op dat van de wijze, toen men hem vroeg hoever het nog was naar de stad: ‘Ga verder’.

We kunnen niet zeggen hoever het nog is naar het doel dat de mensheid zich gesteld heeft, omdat we niet weten welke weg hij zal inslaan — of hij voorwaarts gaat of stil blijft staan, of hij zijn pas versnelt of vertraagt. We weten alleen wat wij als mensheid moeten doen en laten om het Godsrijk te doen komen. Wij allen hoeven niets anders te doen dan te leven in overeenstemming met het licht in ons.

IX.

Ik was bezig de laatste hand te leggen aan dit boek toen ik per trein op weg was naar een paar Russische provincies waar het afgelopen jaar hongersnood had geheerst. Op een van de tussenstations zagen we een extra trein vol zwaar bewapende militairen op weg naar hongerende provincies. Ik zag nu met eigen ogen christelijke Russen met geweren en andere wapens op weg om hun stervende broeders te mishandelen en te doden. De reden die ze opgaven was: Op een der rijkste landgoederen hadden de boeren samen met de landeigenaar een stuk bos in eigendom. De landeigenaar begon de bomen te kappen zonder de boeren te raadplegen. Deze dienden een klacht in en in eerste instantie yelde de rechter een m.i. onrechtvaardig oordeel: hij stelde de landeigenaar in het gelijk. Dit vonnis werd ook in hoger beroep steeds bekrachtigd en het bos werd in z’n geheel aan de landeigenaar toegewezen die daarop doorging met het kappen van de bomen. De boeren konden niet geloven dat er zo’n evident onrechtvaardige beslissing was genomen en zij beletten de werklui de bomen te kappen zeggende dat het bos hun eigendom was en dat zij de zaak aan de tsaar zouden voorleggen. Petersburg werd in kennis gesteld en de gouverneur kreeg vandaar opdracht er voor te zorgen dat de beslissing van de rechtbank kon worden uitgevoerd. Hij vroeg en kreeg troepen die nu gewapend op weg waren om de hun opgedragen taak uit te voeren. De gang van zaken is dan als volgt: De officier die het bevel voert houdt een toepraak en vraagt de mensen zich bij de beslissing neer te leggen. De opgewonden menigte, die gewoonlijk door zijn leiders is opgehitst, begrijpt niets van het in officiële boekentaal afgestoken verhaal. Ze blijven roerig. Dan zegt de gouverneur dat hij geweld moet gebruiken als ze zich niet onderwerpen en geeft opdracht over de hoofden van de mensen te vuren. Als men zich dan nog niet onderwerpt, vuren de soldaten echt, en doden en gewonden liggen op de weg. De menigte maakt zich gewoonlijk uit de voeten en de soldaten grijpen degenen die ze als de leiders beschouwen en voeren hen weg. Doden en gewonden, waaronder vrouwen en kinderen, worden naar een ziekenhuis gebracht. Zij die als de leiders worden beschouwd en gevangen zijn genomen worden voor een speciale militaire rechtbank geleid. En als zij van hun kant ook maar enig geweld hebben gepleegd, worden ze ter dood veroordeeld en opgehangen. Dat gebeurt als de mensen zich verzetten. Onderwerpen de boeren zich echter, dan gebeurt er iets vreemds en specifiek Russisch. De gouverneur houdt een toespraak en verwijt hun hun gebrek aan gehoorzaamheid, soms krijgt dan het hele dorp inkwartiering van soldaten die er soms wel een maand blijven en de boerenbevolking verder uitzuigen of hij stelt zich ermee tevreden vergiffenis te ‘schenken en te verdwijnen, maar in de meeste gevallen kondigt hij aan dat de leiders gestraft moeten worden en hij kiest op goed geluk een paar mensen uit die hij in zijn aanwezigheid laat afranselen.

Nadat ik me in gedachten twee jaar lang met hetzelfde probleem had bezig gehouden, bracht het lot me voor het eerst in de praktijk in aanraking met wat ik in theorie reeds lang gedacht had, namelijk dat onze hele manier van leven niet op rechtvaardige principes berust, maar op het simpelste en ruwste geweld — op moord en marteling. Zij die grote landgoederen en fortuinen bezitten, of die een hoog inkomen trekken uit het werk van hen wie zelfs het hoognodige ontbreekt; en zij die leven van diensten die ze deze rijken bewijzen: zoals handelaars, dokters, kunstenaars, klerken, wetenschappers, koks, schrijvers, knechten en rechtsgeleerden, geven er de voorkeur aan te denken dat de voordelen die zij genieten niet het resultaat zijn van geweld, maar van een absoluut vrije en geëigende manier om diensten uit te wisselen. Zij willen graag geloven dat hun voordelen geen enkel verband houden met geweld, marteling en moord. Zij willen geloven dat hun privileges vanzelf bestaan, en gebaseerd zijn op een vrijwillig gesloten overeenkomst tussen mensen, en dat ook het geweld vanzelf ontstaat en het resultaat is van algemene, hogere juridische, politieke of economische wetten. Zij proberen niet te zien dat de voordelen die ze genieten het gevolg zijn van diezelfde macht, die het hout van de bomen die de boeren hebben verzorgd en dat ze hard nodig hebben, toewijst aan de rijke landeigenaar, die niets deed om het te verzorgen, en er geen behoefte aan heeft. Diezelfde macht die de boeren dwingt hun hout af te geven, omdat ze anders geslagen en vermoord worden. En het is duidelijk dat de rijken hun exceptionele rechten alleen krijgen ten koste van hen, wie zelfs het hoognodige ontbreekt.

Maar omdat marteling en moord niet in alle gevallen van onderdrukking plaatsvinden, maken zij die de voordelen van de heersende klassen genieten zichzelf en anderen wijs, dat hun privileges niet gebaseerd zijn op mishandeling en moord maar op bepaalde, mysterieuze algemene oorzaken, abstracte rechten etc. Maar het moet iedereen toch duidelijk zijn dat als mensen het onrechtvaardig vinden dat ze het grootste deel van de opbrengst van hun arbeid aan een kapitalist, een landeigenaar of de belastingen geven — wetend dat daar een slecht gebruik van wordt gemaakt — dat niet in de eerste plaats doen omdat ze de abstracte rechten van rijken waar ze nooit van gehoord hebben, erkennen, maar omdat ze weten dat ze anders geslagen en gedood worden.

En als het niet nodig is mensen gevangen te zetten, te mishandelen of te doden als de landeigenaren pacht eisen, mensen in nood een driedubbele prijs voor het graan betalen aan een woekeraar, een fabrieksarbeider met in verhouding minder dan de helft van het loon naar huis gaat dan zijn werkgever, of een arm man zijn laatste cent aan de belasting geeft — dan komt dat alleen omdat er zoveel mensen mishandeld of vermoord zijn, toen ze zich hiertegen verzetten dat de anderen zich dat maar al te goed herinneren. Als een gedresseerde tijger in een kooi het vlees niet eet dat hem voor de neus wordt gehouden of op bevel over een stok springt, dan doet hij dat niet omdat hij het wil, maar omdat hij zich de gloeiende ijzers of de honger herinnert die het gevolg waren van iedere weigering te gehoorzamen. Om dezelfde reden onderwerpen mensen zich aan hetgeen nadelig, ja zelfs ruïneus voor hen is en wat ze als onrechtvaardig beschouwen. Ze herinneren zich wat er gebeurt als ze zich verzetten.

Zij die profiteren van het geweld vergeten vaak, en willen ook vergeten, hoe ze hun voordelen hebben verkregen. We hoeven ons maar even in de geschiedenis te verdiepen — niet in die van de overwinningen van de diverse koningen en keizers - maar de werkelijke geschiedenis van onderdrukking van een meerderheid door de minderheid — om te weten dat al die voordelen die de rijken genieten het gevolg zijn van wapens, gevangenissen, slavenarbeid en moord. Je hoeft maar te kijken naar de onophoudelijke strijd om steeds meer materiële rijkdom te verwerven, die iedereen in zijn greep houdt, om ervan overtuigd te zijn dat de voordelen die de rijken genieten alleen met geweld gehandhaafd kunnen worden. Misschien zijn er enkele gevallen waarin geen mishandeling en wat dies meer zij, wordt gebruikt om mensen te onderdrukken. Maar we kunnen gerust zeggen dat in onze maatschappij, waar tegenover één mens die in weelde leeft, er tien uitgeput zijn door te hard werken, en gebrek aan voedsel, alle luxe en overvloed van de rijken, alles wat deze meer hebben dan de gemiddelde arbeider, is verworven en wordt behouden met behulp van mishandeling, vrijheidsberoving en executies.

De extra trein, volgeladen met soldaten, wapens enz. die ik zag, was op weg om de rijke landeigenaar in het bezit te stellen van een klein bos dat hij niet nodig had en dat hij had gestolen van hongerige boeren die het hard nodig hadden. Duidelijk zag ik dat mensen hun mogelijkheden dingen te doen die volkomen in strijd zijn met hun overtuiging ver hebben ontwikkeld, zonder dat ze dat in de gaten hebben.

De trein bestond uit een eerste klas rijtuig voor de gouverneur , officiële personen en officieren, en verder een groot aantal goederenwagons vol met soldaten.

De kwieke jonge soldaten in hun schone nieuwe uniformen stonden in groepjes bij elkaar of zaten met bungelende benen op de rand en trappen van de wagons. Sommigen rookten, anderen stoeiden wat met elkaar, weer anderen lachten en maakten grappen of renden langs de perrons om water te drinken. Als ze een officier tegenkwamen gingen ze langzamer lopen en salueerden op de bekende stompzinnige manier, ze brachten met ernstige gezichten een hand naar het voorhoofd, alsof ze niet alleen iets deden dat redelijk was, maar zelfs heel belangrijk. Ze bleven de officier aankijken tot ze hem voorbij waren, daarna renden ze nog opgewekter verder, stampend op de plankiers, lachend en kletsend, zoals jonge, gezonde, goedgehumeurde mensen dat doen als ze in opgewekt gezelschap op reis zijn. Ze waren net zo opgewekt op weg om hun hongerige vaders en grootvaders te vermoorden, als naar een vrolijke, in ieder geval normale bezigheid.

De elegante ambtenaren en officieren, op de perrons en in de eerste klas wachtkamer maakten dezelfde indruk. De gouverneur , het hoofd van de hele expeditie, zat aan een tafel vol flessen. Hij droeg een semi-militair uniform en sprak rustig over het weer met een kennis, alsof zijn opdracht zo gewoon en alledaags was, dat deze zijn houding niet kon beïnvloeden en geen invloed kon hebben op zijn belangstelling voor het weer.

Al deze mannen, op weg om hun hongerige en weerloze medemensen, die in hun onderhoud voorzagen, te martelen en te vermoorden, waren ervan overtuigd dat ze hun plicht deden. Ze waren zelfs heel trots op zichzelf — schepten erover op. Hoe kan dat?

Ze zijn misschien binnen een half uur verplicht de meest gruwelijke daden te verrichten, te martelen en te doden, om een rijke jonge man in het bezit te stellen van iets wat hij hongerende boeren heeft afgenomen. En ze voelen zich volkomen op hun gemak als ze de plaats naderen, waar dat alles moet gebeuren. Je kunt niet zeggen dat ze niet weten wat hun te doen staat, want ze zijn er op voorbereid. De gouverneur moet instructies hebben gegeven, en de ambtenaren moeten die berkentwijgen hebben gekocht met loven en bieden, en de aankoop in hun boeken hebben opgenomen. De officieren hebben de opdrachten inzake de wapens ontvangen en uitgevoerd. Ze weten allemaal dat ze op weg zijn om hun medemensen te mishandelen en misschien zelfs te doden. Medemensen die uitgeput zijn door honger en gebrek.

Je kunt niet zeggen dat ze het doen om de staat en zijn systeem in stand te houden. Deze mensen hebben amper over de staat en zijn systemen nagedacht. Ze kunnen er niet van overtuigd zijn dat ze met hun handelingen de staat in stand houden, en deze niet juist vernietigen. En in de praktijk is geen van hen bereid iets van zijn plezier of rust op te offeren ter ondersteuning van de staat, in tegendeel ze zullen geen kans laten lopen om zich op kosten van de staat te verrijken. Ze worden dus niet gedreven door hun geloof in het abstracte idee van de Staat.

Waardoor dan wel?

Weet u, ik ken al die mensen. Ik ken ze wel niet persoonlijk, maar hun karakter, hun verleden en de manier waarop ze denken. Ze hebben allemaal een moeder, en de meesten ook een vrouw en kinderen. Gewoonlijk zijn ze zachtmoedig, vriendelijk, en ze haten elke wreedheid. Zij zouden niet alleen geen mens, maar zelfs geen dier kunnen doden. Bovendien zijn het allemaal christenen en beschouwen ze wreedheden ten opzichte van mensen die zich niet kunnen verdedigen als afschuwwekkend. Als je hen in hun privéleven in staat achtte tot één van de daden, waar ze gezamenlijk naar op weg zijn, zouden ze zich hoogst beledigd voelen. En toch bevinden ze zich op nog geen half uur afstand van de plaats, waar ze ertoe gedwongen worden.

Wat betekent dat?

Hoe komen al die mensen — niet alleen zij die op weg zijn om te vermoorden en te martelen, maar ook zij van wie het hele plan uitging, de landeigenaar, de rentmeester, de regering — tot zoiets? Het zijn toch allemaal belijdende christenen? En hoe kunnen de toeschouwers, zelfs zij die buiten de hele zaak staan en in het dagelijks leven geen daad van geweld laten passeren — toestaan dat dit afschrikwekkende gebeurt? Waarom staan ze niet op roepende: ‘Nee, we kunnen niet toestaan dat jullie van honger stervende mensen slaan en doden, omdat ze zich hun rechtmatige bezit niet door bedrog laten afnemen’. Ze doen dat alleen niet, hun geweten kwelt hen niet eens, net zo min als de aanstokers ervan, de landeigenaar, rentmeester, gouverneur en regering door hun geweten worden gekweld. Alle mensen in die trein voelen zich volkomen rustig. De toeschouwers kijken onbewogen toe, voor een groot deel zelfs met een gevoel van sympathie. Bij mij in de wagon zat een houthandelaar van boerenafkomst die openhartig toegaf dat hij het eens was met de behandeling van de boeren: ‘ze moeten de autoriteiten gehoorzamen. Daar zijn die voor. Wees maar niet bang, ze leren wel niet in opstand te komen!’

Waarom!

Je kunt niet zeggen dat alle mensen die deze zaak in gang hebben gezet, die eraan deelnemen of alleen maar toelaten, zulke ellendelingen zijn dat ze voor een salaris, wat voordeel, angst om straf, handelingen verrichten die in strijd zijn met hun overtuiging, terwijl ze zich bewust zijn van de walgelijkheid van wat ze doen. In bepaalde omstandigheden zijn ze allemaal bereid om voor hun overtuiging op te komen. Geen van hen zou stelen, vals spelen, de heilige hostie uitspuwen of ook maar vlees eten op Goede Vrijdag. Allemaal zijn ze bereid ontberingen te lijden en gevaren tegemoet te gaan, liever dan iets te doen wat ze als verkeerd beschouwen. Ze hebben heus wel de kracht zich te verzetten tegen iets wat tegen hun overtuiging ingaat. Kun je dan zeggen dat het allemaal zulke bruten zijn dat ze de daden waar ze voorstaan als heel natuurlijk beschouwen. Je hoeft maar even met ze te praten — landeigenaars, rechters, keizer, gouverneur en soldaten — om te weten dat ze in het diepst van hun ziel deze dingen afkeuren, en last hebben van hun geweten als je hen er op wijst wat het allemaal inhoudt. Ze proberen er alleen niet aan te denken.

Waarom doen ze het? Waarom blijven ze het doen en staan ze toe dat het gebeurt? De autoriteiten zullen zeggen dat ze het doen omdat het nodig is teneinde de bestaande orde te handhaven. Het handhaven van die orde is noodzakelijk voor de welvaart van het land, de mensheid en voor de vooruitgang van de mens als zodanig. De mensen van lagere stand — de boeren en soldaten die het geweld met hun eigen handen moeten plegen — zeggen dat ze het doen omdat het hun opgedragen wordt door hogere autoriteiten, die heus wel weten wat ze doen. En ze zijn er absoluut van overtuigd dat de juiste mensen die autoriteit in handen hebben. Als ze al toegeven dat er fouten gemaakt kunnen worden, doen ze dat alleen als het om lagere ambtenaren gaat. De hoogste autoriteiten zijn in hun ogen onfeilbaar. Zowel de autoriteiten als de ondergeschikten zijn het erover eens — hoewel ze hun handelingen anders verklaren — dat de bestaande orde de juiste is en het de heilige plicht is van iedereen haar te ondersteunen.

Op het aanvaarden van de bestaande orde als noodzakelijk en onveranderlijk berust ook de rechtvaardiging van hen die deelnemen aan het geweld. Ze zeggen dat de bestaande orde onveranderlijk is, de weigering van een individu bepaalde dingen te doen heeft geen enkele invloed op de gang van zaken, maar betekent alleen dat zijn plaats door iemand anders wordt ingenomen, die misschien nog wreder is dan hij en de slachtoffers meer pijn bezorgt. Deze redenering stelt behoorlijke mensen die in hun privéleven hoge morele maatstaven aanleggen in staat met een gerust geweten deel te nemen aan zaken als hierboven omschreven.

Maar waarop is die overtuiging gebaseerd?

Je kunt begrijpen dat een landeigenaar denkt dat de bestaande orde onveranderlijk is, omdat dat in zijn voordeel is, die orde verzekert hem van het inkomen van honderden of duizenden aren land, zodat hij gemakkelijk en luxueus kan leven. En zo gaat het ook een aantal andere mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van de bestaande orde.

Maar waarom geloven de boeren en soldaten dat de maatschappij onveranderlijk moet blijven zoals hij is, zodat ze zelfs tegen hun geweten in handelen om hem in stand te houden. Alle onrechtvaardigheden en wreedheden waaraan we in ons dagelijks leven gewend zijn, zijn slechts mogelijk omdat er mensen zijn die ze willen uitvoeren. Hoe komt het dat al die gewone mensen met het waanidee leven dat die moordpraktijken noodzakelijk zijn. Ik heb soldaten vaak gevraagd hoe ze mensen kunnen doden terwijl er toch in de Bijbel staat ‘Gij zult niet doden’. Zij voelden zich dan weinig op hun gemak en mijn vraag bracht hen in verwarring. Ze weten dat Gods wet zegt ‘Gij zult niet doden’, maar ze weten ook dat er een dienstplicht bestaat en hebben nooit over de tegenstrijdigheid van die twee dingen nagedacht. Het uiteindelijke antwoord luidt gewoonlijk zo: het doden in oorlogstijd en het executeren van misdadigers in opdracht van de regering valt niet onder het algemene verbod ‘Gij zult niet doden’. En als ik dan zeg dat in die wet van God geen enkele uitzondering wordt genoemd en dat de Bijbel leert dat we elkaar moeten liefhebben en moeten vergeven, dan stellen ze me meestal een wedervraag ‘Waarom stuurt de regering ons dan de oorlog in en geeft ze ons opdracht overtreders te doden’? En als ik dan zeg dat de regering fout is als ze die bevelen geeft, dan raken ze nog meer in verwarring, breken het gesprek af of worden boos op me.

‘Ze moeten zo’n wet gevonden hebben, en ik neem aan dat de bisschoppen het beter weten dan wij’, zei één van hen. En daarmee was voor hem de kous af.

Alle christenen zijn er, door traditie, openbaring en de stem van hun geweten, van overtuigd, dat één van de grootste misdaden die een mens kan begaan, het doden van een medemens is; en dat je niet kunt zeggen dat moorden door de één zonde is en door de ander niet. Maar te zelfder tijd ziet men vanaf zijn kinderjaren, terwijl men opgroeit, dat moord niet alleen wordt getolereerd door hen die ze gewend zijn als hun geestelijk leiders te beschouwen, maar zelfs wordt gezegend. Ze zien ook hoe hun burgerlijke leiders zelf moordwapens dragen, daar trots op zijn en in naam der wet, en zelfs van God, van iedereen eisen dat hij deelneemt aan hun moordpartijen. De mensen zien dat hier tegenspraak heerst, maar omdat men niet in staat is die te ontrafelen, gaat men er maar van uit dat die tegenspraak het gevolg is van eigen onwetendheid. Ze kunnen zich niet voorstellen dat de ontwikkelde mensen waardoor ze worden geïnstrueerd met zoveel zelfvertrouwen dingen kunnen verkondigen, die zo duidelijk met elkaar in strijd zijn als de wet van Christus en moord. Maar dat gebeurt nu juist en is steeds gebeurd. Eenvoudige lieden die geen tijd hebben de morele en religieuze vragen allemaal zelf te onderzoeken, worden van kindsafaan tot in hoge ouderdom geïndoctrineerd en direct beïnvloed. Er wordt hun geleerd dat marteling en moord in overeenstemming zijn met het christendom en dat deze ten behoeve van de staat niet alleen toelaatbaar, maar zelfs noodzakelijk zijn; martelen en moorden met je eigen handen is een heilige plicht, en zelfs een glorierijke bezigheid, waarvoor je geprezen en onderscheiden wordt.

Het algemeen aanvaarde bedrog dat onder de mensen wordt verspreid via de catechismus en boeken die er voor in de plaats zijn gekomen vormt een onderdeel van de opvoeding van kinderen. Hun wordt geleerd dat geweld (d.w.z. marteling, gevangenneming en executies, moord) in een burgeroorlog of in een oorlog met een andere natie voor de instandhouding en de verdediging van de bestaande regering — wat die ook mag zijn, een autocratie, een monarchie, een constitutionele monarchie, of een republiek — absoluut wettig is en niet in strijd met de moraal of met het christendom. Zo wordt het gesteld in de catechismus en in andere boeken met het gevolg dat de mensen opgroeien en sterven in die overtuiging zonder er ooit aan te twijfelen. Dat is een algemeen bedrog waarmee iedereen wordt doordrenkt.

Maar soldaten en politie (die op de een of andere manier worden geselecteerd) die het moorden en martelen tot instandhouding van de staat, daadwerkelijk moeten uitvoeren, worden nog op een andere manier misleid. In de krijgswetten staat:

Men moet bevelen van een meerdere accuraat uitvoeren zonder vragen te stellen. Bevelen moeten worden uitgevoerd zonder dat er gevraagd wordt of ze goed of slecht zijn of uitvoerbaar. De meerdere is verantwoordelijk voor de bevelen die hij geeft. De ondergeschikte moet de bevelen van een meerdere altijd uitvoeren tenzij hij (en dan zou je verwachten dat er volgt . . . ‘tenzij hij duidelijk inziet dat de uitvoering ervan Gods wetten geweld aan doet’, maar niets van dien aard) . . . ‘tenzij hij duidelijk inziet dat hij door de uitvoering ervan zijn eed van trouw aan de keizer breekt’.

Een soldaat moet alle bevelen van zijn meerderen uitvoeren, zonder uitzondering. En daar dit voor soldaten hoofdzakelijk het plegen van moorden inhoudt, moet hij alle menselijke en goddelijke wetten schenden, behalve zijn trouw en aanhankelijkheid aan willekeurig wie op dat ogenblik de macht in handen heeft. De macht van de staat en het leger berust op dit bedrog dat mensen ontheft van hun plicht tegenover God en hun geweten en deze vervangt door de plicht van gehoorzaamheid aan de officier die toevallig het commando voert. Om leden van de lagere klasse, die het meest talrijk zijn, tot daden te brengen die in tegenspraak zijn met hun geweten, moet men hen wel bedriegen.

Als iemands ogen open gaan voor dit bedrog staat hij verstomd. Hoe kunnen priesters die het christelijk geloof verkondigen, die de jeugd de moraal moeten onderwijzen, ja hoe kunnen goedwillende, intelligente ouders, die zich onder alle bevolkingsgroepen bevinden, verkondigen dat moord en mishandeling een noodzakelijk onderdeel vormen van het leven in een gemeenschap en dat er altijd mensen moeten zijn die bereid zijn hun medemensen te doden en dat we allemaal de kans lopen die iemand te worden.

Hoe kun je kinderen, jongeren en mensen in het algemeen iets over moraal leren (laat staan inwijden in de geest van het christendom) als we hen tegelijkertijd vertellen dat het plegen van moord in het algemeen in hun eigen belang is en dat mensen (en dat kunnen wij ook zijn) de plicht hebben hun buren te vermoorden en allerlei misdaden te begaan als zij die de macht hebben dat wensen. Als we moeten en mogen moorden en allerlei andere misdaden mogen begaan als de machthebbers dat willen, dan kan er geen morele wet bestaan, maar alleen de erkenning van het recht van de sterkste. En zo is het in werkelijkheid. En dat wordt goed gepraat met een theorie over de strijd om het bestaan, die in onze maatschappij overheerst.

Wat voor moraal kun je onderwijzen in een situatie waarin moord onder elk voorwendsel kan worden gesanctioneerd? Het is net zo iets als een wiskundig axioma dat stelt dat 2 gelijk kan zijn aan 3. De erkenning dat het leven van ieder mens heilig is, is de eerste en enige basis van iedere moraal.

Het dogma van een oog om een oog, een tand om een tand, een leven voor een leven is door het christendom verlaten, omdat die leer alleen maar een rechtvaardiging is van immoraliteit en geen werkelijke betekenis heeft, en slechts enige gelijkenis vertoont met billijkheid. Leven heeft gewicht noch maat en is niet te vergelijken met enig ander leven, de vernietiging van één leven voor een ander heeft geen enkele zin. Bovendien streven alle sociale wetten naar verbetering van het leven van de mensen, en hoe kan het vernietigen van een mensenleven dat van een ander verbeteren? Het vernietigen van een leven verbetert geen leven, het is een daad van zelfmoord. Als je op grond van recht een leven vernietigd, doe je hetzelfde als de man die één hand verloren heeft en daarom ook z’n andere maar afhakt. En dan zeg ik nog niets over de afschuwelijke misdaad van hen die anderen bedriegen door hen te leren dat het begaan van deze vreselijke daad hun plicht is. Zij gebruiken de naam en de autoriteit van Christus om te sanctioneren wat hij het meest veroordeelde (door het afleggen van de eed), en daarmee vernielen ze niet alleen het lichaam maar ook de ziel ‘der kleinen’. En hoe kunnen mensen die waarde hechten aan hun eigen manier van leven en de vooruitgang, ermee instemmen dat zich te midden van hen die verschrikkelijke, zinloze, wrede, en vernietigende macht bevindt die iedere regering aanhoudt, het leger? Een gewone bendeleider wordt nog in toom gehouden door de bendeleden. Maar er zijn geen misdaden zo weerzinwekkend of de leden van een regering willen ze uitvoeren als degeen die toevallig aan het hoofd staat het wenst. Vaak denk ik — als ik kijk naar de politie met geladen geweer, de hele dag het fluiten en knallen hoor van oefenende soldaten of in de stad rondloop (waar iedere poging tot geweld uit zelfverdediging wordt onderdrukt, waar de verkoop van drugs en wapens is verboden en waar te snel rijden en behandeling door een niet gekwalificeerde arts is verboden) en daar duizenden mensen zie, die getraind zijn om te moorden als één man dat wil — hoe kunnen zij die op hun eigen veiligheid gesteld zijn dat toestaan? Nog afgezien van de immoraliteit ervan, niets is gevaarlijker. Wat denken de mensen — ik bedoel niet de christenen, geestelijken of moralisten — nee de gewone mensen, wat denken die ervan? De organisatie werkt op dezelfde manier, wie ook de macht heeft. Vandaag is de macht misschien in handen van een behoorlijk regeerder, maar morgen niet. En hij die de macht heeft handelt vandaag misschien redelijk, maar morgen als een beest, ook kan hij worden opgevolgd door een gekke erfgenaam.

Je vraagt je onwillekeurig af, hoe het komt dat de mensen zoiets toestaan, niet alleen op grond van hogere politieke overwegingen maar op grond van hun eigen veiligheid. En het antwoord luidt, dat niet iedereen het toestaat. De meerderheid van de mensen heeft geen andere keus dan het te aanvaarden. Er zijn ook mensen die in zo’n organisatie een voordelige positie kunnen bekleden, en ze aanvaarden alles omdat ze minder kans lopen dan anderen op een onredelijke of wrede behandeling van de regering of de leiding van het leger. Een politieman, een gouverneur , een officier kan zijn functie net zo goed onder de ene regering uitoefenen als onder de andere. Maar zij verliezen hun positie als de bestaande orde in elkaar klapt. Het interesseert deze mensen niet wie aan het hoofd van die geweld-organisatie staat — ze kunnen zich bij iedereen aanpassen. Ze zijn alleen maar bang dat de organisatie zelf verdwijnt — misschien ten dele onbewust — en daarom handhaven ze hem.

Soms verwonder je je erover waarom onafhankelijke mensen die daar geen enkele reden voor hebben in landen als Rusland, Duitsland en zelfs Frankrijk in het leger gaan en een gelegenheid zoeken moordenaars te worden. Waarom sturen ouders, zelfs moreel hoogstaande ouders, hun zoons naar een instituut dat opleidt voor een militaire carrière? Waarom kopen moeders helmen, geweren en zwaarden als speelgoed voor hun kinderen? Waarom lopen alle koningen en keizers rond in een militair uniform en waarom worden er militaire parades gehouden. Waarom steunen mensen, die al lang niet meer geloven in de middeleeuwse kerkelijke leer, die demoraliserende, godslasterlijke instituten. Waarom wordt de onwetendheid van de eenvoudige mensen zo angstvallig in stand gehouden door regeringen en andere leden van de hogere klassen? Waarom verzetten ze zich zo heftig als iemand probeert het religieuze bijgeloof af te breken en te vervangen door een waarlijke verlichting? Waarom wijden mensen, die zichzelf als geleerd beschouwen een groot deel van hun leven aan het opstellen van theorieën die bewijzen dat geweld dat gepleegd wordt door regeringen geen geweld is, maar één of ander eigenaardig recht.

Verdedigen de leden van de hogere klassen de bestaande orde alleen omdat deze voordelig voor hen is? Ze moeten wel inzien dat dat alles onredelijk is en niet in overeenstemming met het geweten van de mens of de openbare mening, en dat er een groot gevaar in schuilt. Het kan niet anders of die leden van de hogere klassen die eerlijk, goed en intelligent zijn, moeten lijden onder de tegenstrijdigheden en weten aan welke gevaren ze zijn blootgesteld. En voeren al die mensen uit de lagere klassen met een gerust geweten die slechte opdrachten — tot martelingen en moorden — inderdaad alleen uit omdat ze bang zijn voor straf. Dat is onmogelijk en beide groepen zouden inzien hoe onredelijk hun gedrag is als het complexe staatsapparaat de irrationaliteit ervan niet verborg. Als er daden van geweld worden gepleegd zijn er zoveel mensen in betrokken als aanstichters, medeplichtigen etc. dat ze zich geen van allen verantwoordelijk voelen.

Als hij er niet van overtuigd was dat een of meer mensen verantwoordelijk waren, zou geen soldaat de hand oplichten om te moorden of te martelen. Zonder de overtuiging dat het volk het verwacht zou geen keizer, koning of parlement het bevel geven tot het plegen van die daden van geweld. Zonder de wetenschap dat er mensen onder hen staan die de daden voor hen uitvoeren, zou geen van de tussenpersonen aan dergelijke acties deelnemen. De staat is zo georganiseerd dat niemand, hoe hoog hij ook op de maatschappelijke ladder is geklommen, verantwoordelijk is. Naarmate iemands rang hoger is, wordt hem van onder af vaker om instructies gevraagd en hij wordt steeds minder van boven af gecontroleerd of vice versa. Doordat iedereen van hoog tot laag de verantwoordelijkheid van zich afschuift, bevrijden ze zich niet alleen van die verantwoordelijkheid, maar ze verliezen ook hun geweten. Ze zitten zo vast in de staatkundige organisatie, ze verzekeren elkaar en zichzelf zo nadrukkelijk en aanhoudend dat niet iedereen gelijkwaardig is, maar dat er onderling verschil is ‘zoals één ster verschilt van de andere’ dat ze het werkelijk geloven. Sommigen denken dat ze geen gewone mensen zijn, als ieder ander, maar speciale wezens die bijzonder geëerd moeten worden. En anderen wordt met alle mogelijke middelen duidelijk gemaakt dat ze minderwaardige creaturen zijn die zich zonder klagen moeten onderwerpen aan dat wat zij, die boven hen gesteld zijn, bevelen.

Deze verheffing van de één en degradatie van de ander vormt de voornaamste oorzaak van het feit dat mensen de onredelijkheid, wreedheid en verdorvenheid negeren. Zij die zijn doordrenkt van de gedachte dat ze zijn bekleed met een bovennatuurlijke gewichtigheid en grandeur worden zo vergiftigd door hun denkbeeldige waardigheid dat ze de eigen verantwoordelijkheid voor hun daden niet meer zien. Anderen die ervan worden doordrongen dat ze slechts inferieure schepselen zijn die zich in alles aan hun meerderen moeten onderwerpen, vervallen door de voortdurende vernederingen in een vreemde toestand van stupide onderdanigheid en zo verhezen ook zij hun gevoel van verantwoordelijkheid.

Zij die op de een of andere manier betrokken zijn bij de organisatie van de staat kunnen zonder gewetensbezwaren daden verrichten die tegen hun geweten ingaan, omdat ze uitgaan van de verkeerde opvatting dat niet alle mensen gelijkwaardig zijn. Als ze er niet echt van overtuigd waren dat de oproep van een tsaar, minister, gouverneur , rechter, edelman, landeigenaar, officier of soldaat werkelijk van groot belang was, zouden ze allemaal met afschuw en tegenzin denken aan de mogelijkheid dat ze deel zouden nemen aan geweld. De vreemde en onnatuurlijke toestand waarin mensen in staatsdienst zich bevinden, wordt gewoonlijk uitgedrukt door woorden als: ‘Als mens heb ik medelijden met hem, maar als bewaker, rechter, gouverneur , tsaar of soldaat is het mijn plicht hem te doden of te martelen’ — alsof welke positie dan ook die iemand ontvangt uit handen van mensen, de verplichtingen die ons door onze gewone menselijkheid worden opgelegd op zij kan schuiven.

Het klinkt vreemd, maar de enige verklaring voor het feit dat mensen tot dit alles in staat zijn is, dat ze zich in een toestand bevinden van hypnose. Als hun gesuggereerd wordt dat ze lam zijn, lopen ze mank, als men hun zegt dat ze blind zijn, zien ze niets meer enz. In een soortgelijke toestand bevinden allen zich die de voorrang geven aan de plichten die de staat hun oplegt boven die als mens. Onder hypnose verliezen mensen de mogelijkheid na te denken over wat ze doen, ze doen zonder nadenken wat hun wordt gesuggereerd. Het verschil tussen hen die door een kunstmatig middel worden gehypnotiseerd en hen die onder invloed van politieke suggestie verkeren, is dat in het ene geval de suggestie plotseling gebeurt door één bepaalde persoon en in een bepaalde korte tijd, terwijl de politieke suggestie geleidelijk, onmerkbaar, van kindsafaan, jaren en zelfs generaties lang, plaats vindt, niet door één persoon maar door een hele maatschappij.

‘Maar’, wordt er gezegd, ‘in elke maatschappij is de meerderheid van de bevolking — alle kinderen, alle vrouwen die in beslag worden genomen door het baren en opvoeden van kinderen, al diegenen die de hele dag werken onder een enorme fysieke druk, zij die van nature zwak van geest zijn of wiens verstandelijke capaciteiten zijn verzwakt door alcohol, nicotine, opium of andere vergiften — niet in staat tot onafhankelijk denken en daarom onderwerpen ze zich óf aan hen die op een hoger niveau van bewustzijn staan of aan de in gezin en maatschappij heersende tradities, en dat is niet onnatuurlijk of ongerijmd’. Dat is inderdaad niet onnatuurlijk en het is karakteristiek voor hen die weinig nadenken zich te onderwerpen aan de leiding van diegenen die een hogere bewustzijnsgraad hebben bereikt. Op grond hiervan kunnen mensen in gemeenschappen leven en zich aan dezelfde redelijke beginselen onderwerpen. De minderheid aanvaardt deze principes omdat ze in overeenstemming zijn met wat ze zelf redelijk vinden, en de meerderheid doet het min of meer onbewust omdat ze tot ‘openbare mening’ zijn geworden. Zolang er één openbare mening is, zit er niets onnatuurlijks in die onderwerping van hen die weinig nadenken. Maar er zijn tijden waarin een hoger waarheidsbewust- zijn kenbaar wordt, en zich geleidelijk van de een naar de ander verbreidt, tot het zoveel mensen heeft bereikt dat de eerste openbare mening, die op een lager bewustzijnsniveau berust, begint te wankelen, en de nieuwe op het punt staat zich te vestigen, maar zover is het nog niet. Het lijkt op iets als de lente. De oude openbare mening heerst nog, maar de nieuwe is op komst en de mensen beginnen over hun eigen en andermans handelingen te praten vanuit dat nieuwe bewustzijn, hoewel ze door luiheid en op grond van traditie nog gehoorzamen aan de principes die de hoogste staat van bewustzijn vormde in een vroegere periode, maar die nu al in flagrante strijd met hun eigen principes zijn. Zij die voelen dat ze zich moeten houden aan de nieuwe openbare mening, maar desondanks niet in staat zijn te breken met oude zienswijzen bevinden zich in een onnatuurlijke en weifelende positie. En dat is de toestand waarin de meeste christenen van onze tijd zich nu bevinden.

Er was een tijd waarin mensen op weg gingen om te moorden en te martelen om een voorbeeld te stellen, en nooit terugkeerden zonder hun taak volbracht te hebben, en nooit gekweld werden door twijfel of zelfverwijt. Ze hadden mensen geslagen zodat ze als dood neerlagen, en keerden rustig terug naar hun gezin, ze liefkoosden hun kinderen, lachten en maakten plezier. Het kwam in de hoofden van landeigenaren en anderen die van deze gewelddaden profiteerden niet op, dat de voordelen die ze genoten enig verband hielden met die wreedheden. Maar nu liggen de zaken anders. De mensen weten, of voelen in ieder geval vaag, wat ze doen en waarom ze het doen. Ze kunnen hun geweten onderdrukken, maar zowel zij die van de gewelddaden profiteren als zij die deze begaan kunnen hun ogen er niet langer voor sluiten.

Of acties van geweld worden uitgevoerd of niet, hangt af van de kracht van het bewustzijn van de christelijke waarheid in ieder individu. En daarom denk ik dat alle pogingen van de mensen van onze tijd om de welvaart van hun medemensen te bevorderen, moet worden gericht op het versterken en verhelderen in henzelf en anderen van de christelijke waarheid en wat deze van ons vraagt.

Maar wonderlijk genoeg zeggen juist zij die hun mond vol hebben over de verbetering van de levensomstandigheden van de mens, en die we als de culturele en intellectuele leiders zouden mogen beschouwen, dat dat allemaal niet nodig is en dat we meer effectieve middelen tot onze beschikking krijgen om het welzijn van de mensen te bevorderen. Zij beweren dat ons leven niet verbetert door pogingen van het individu zijn morele standaard te verhogen en inzicht in en herkenning van de waarheid te krijgen, maar door een geleidelijke verandering van de uiterlijke omstandigheden. Volgens hen is het eerder schadelijk voor de bestaande orde als een individu zich bewust wordt van de waarheid, omdat het beperkende maatregelen van de regering uitlokt, die ons verhinderen onze nuttige activiteiten in het belang van de maatschappij voort te zetten. Volgens deze stelling worden alle veranderingen in het leven van de mens door dezelfde wetten beheerst als die in het leven van dieren. Uit deze theorie zou je de conclusie moeten trekken dat allen die een nieuwe religie hebben gesticht, zoals Mozes en de profeten, Confucius, Lao Tze, Boeddha, Christus enz. en zij die hen volgden, hun leer niet ver kondigden omdat ze de waarheid liefhadden en probeerden deze te verhelderen en te verspreiden, maar omdat de politieke, sociale en vooral economische omstandigheden van de landen waarin ze predikten gunstig waren voor het optreden en de verspreiding ervan.

Als je de maatschappij van dienst wilt zijn en de levensomstandigheden van de mens wilt verbeteren, zou je niet geleid moeten worden door de wens de waarheid te verhelderen en te belijden, maar je zou je vooral bezig moeten houden met het verbeteren van de uiterlijke politieke, sociale en vooral economische condities. De verandering van deze condities wordt, zeggen ze, voor een deel tot stand gebracht door de regering te dienen en liberale en progressieve principes ingang te doen vinden. Verder moet je bijdragen aan de ontwikkeling van de industrie en het verspreiden van socialistische ideeën, en vooral aan uitbreiding van wetenschappelijk onderwijs. Het is niet belangrijk dat je de waarheid uitdraagt die zich aan je heeft geopenbaard, en daarnaar leeft of tenminste alles nalaat wat in strijd is met die waarheid — zoals het dienen van de regering of het versterken van haar autoriteit, terwijl je die als schadelijk beschouwt, profiteren van een kapitalistisch systeem terwijl je weet dat dat verkeerd is, eerbied betuigen aan ceremonieën die je als ontaard beschouwt, of deelhebben aan een rechtsvoortgang die je als oneerlijk ziet, soldaat worden, de eed afleggen, leugens vertellen, en in het algemeen je gedragen als een schurk.

Wel zou het belangrijk zijn dat je, je aanpassend aan de bestaande levensvormen, liberale opvattingen ingang doet vinden in bestaande instituten, de industrie bevordert, socialisme propageert en de triomf van wat we wetenschap en de verspreiding van ontwikkeling noemen verkondigt. Volgens die theorie zou je, hoewel je landeigenaar, handelaar, fabrikant of rechter, of een door de overheid betaald ambtenaar, soldaat of officier blijft, toch niet alleen menselijk, maar zelfs socialist of revolutionair kunnen zijn.

De huichelarij die vroeger alleen op een godsdienstige basis berustte, zoals de leer van de erfzonde, de verlossing en de kerk, heeft zich nu van een nieuwe wetenschappelijke basis voorzien met als gevolg dat ook zij in haar netten gevangen worden, die op grond van het bereikte niveau van ontwikkeling niet langer meer op de uitspraken van kerk steunen. Vroeger kon alleen iemand die de leer van de kerk onderwees deelhebben aan de misdaden van de staat, daarvan profiteren en zich toch volkomen vrij van zonden voelen, zolang hij de uiterlijke voorschriften van zijn religie maar naleefde. Tegenwoordig kan iedereen zich op een even stevige wetenschappelijke grondslag van alle blaam zuiveren en zich als moreel even hoogstaand beschouwen, ook al neemt hij deel aan de misdaden van de staat en trekt hij daar voordeel uit.

Er zijn, niet alleen in Rusland, maar overal ter wereld, landeigenaren die mensen toestemming geven op hun land te wonen ten einde daardoor in hun levensbehoeften te voorzien, en deze mensen (die gewoonlijk heel behoeftig zijn) tenslotte alles afnemen wat maar mogelijk is. Het recht van de eigenaar van het land is gebaseerd op het feit, dat het leger iedere keer als de onderdrukten pogingen doen zich het land toe te eigenen dat zij als het hunne beschouwen, wordt ingeschakeld om hen te straffen en te vermoorden. Het lijkt voor de hand liggend dat iemand die zo leeft, slecht en egoïstisch is, en zichzelf niet als christen of liberaal kan beschouwen. Je zou denken dat iemand, die christen of liberaal wil zijn, anderen niet langer berooft en ruïneert, door middel van een claim op land, die de regering door geweld en moord in stand helpt houden. Dat zou allemaal waar zijn, als op grond van een huichelachtige redenering niet gezegd werd dat vanuit een religieus oogpunt het al of niet bezitten van land geen rol speelt bij de verlossing en dat vanuit wetenschappelijk oogpunt het opgeven van de eigendom van land een nutteloos persoonlijk offer is, omdat het welzijn van de mensheid alleen bevorderd wordt door een geleidelijke verandering van uiterlijke omstandigheden. En zo zien we dat mensen landbouwtentoonstellingen blijven organiseren, geheelonthoudersverenigingen oprichten, soep en onderkleding door hun vrouw en kinderen laten uitdelen aan drie of vier oude vrouwen, en in het huis van vrienden en kennissen, op vergaderingen en in tijdschriften en kranten, vrijmoedig over christelijke plichten, naastenliefde in het algemeen en liefde voor de boerenbevolking die ze uitzuigen en uitbuiten in het bijzonder, blijven praten, zonder dat ze ooit in verlegenheid raken of eraan twijfelen of ze wel serieus genomen worden. En anderen die in dezelfde positie verkeren geloven hen, prijzen hen en praten ernstig met hen over maatregelen die getroffen moeten worden om de toestand van de werkende klasse — op de uitbuiting waarvan hun hele leven berust — te verbeteren. Ze overwegen alle mogelijke maatregelen behalve die zonder welke geen verbetering mogelijk is — namelijk stoppen met mensen van land te beroven dat ze nodig hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Een wel heel onthullend beeld van huichelachtigheid is dat van de landeigenaar die vorig jaar bij pogingen een hongersnood te bestrijden die hij zelf had uitgelokt, graan verkocht tegen de hoogst mogelijke prijs en zijn koulijdende boeren tegen een hoog bedrag toestond aardappelloof als brandstof te gebruiken. En kijk nu eens naar een handelaar, wiens hele bestaan op bedrog berust. Hij maakt gebruik van de onwetendheid of de nood van anderen. Hij koopt beneden de werkelijke waarde in en verkoopt er hoog boven. Als hij hetzelfde deed onder andere omstandigheden, zou hij zichzelf als een bedrieger beschouwen, hij zou zich schamen en het niet in z’n hoofd halen zich een goed christen of liberaal te noemen. Maar een soort hypocritisch sofisme maakt dat hij zich een deugdzaam mens kan blijven noemen terwijl hij doorgaat met het uitoefenen van z’n heilloze beroep; een godsdienstig mens hoeft slechts vertrouwen te hebben, een liberaal hoeft de uiterlijke omstandigheden slechts iets te verbeteren en de industrie te bevorderen. En die koopman die, behalve dat hij een schadelijk beroep uitoefent, ook nog vaak rechtstreeks bedrog pleegt zoals bijv. door het verkopen van minderwaardige waar, geknoei met maten en gewichten, en het verhandelen van zaken die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals alcohol en opium, beschouwt zich zonder aarzeling als een voorbeeld van rechtschapenheid en eerlijkheid en wordt ook door anderen als zodanig gezien zolang hij zijn zakenrelaties niet bedriegt. Als hij maar een duizendste deel van zijn gestolen welvaart aan een of ander liefdadig doel of openbare instelling besteed — een ziekenhuis, een museum of school — wordt hij zelfs als weldoener gezien van het volk, dat hij uitzuigt en bedriegt voor het verkrijgen van zijn welvaart. En als hij een deel van zijn op beschamende wijze verkregen bezit aan de kérk of de armen geeft, wordt hij als een model christen beschouwd. Kijk ook eens naar de fabrikant, wiens welvaart afkomstig is van de boeten die hij oplegt aan werklui waarvan de bezigheden geheel berusten op gedwongen en onnatuurlijk werk dat hele generaties mannen ten gronde richt. Je denkt misschien dat het logisch is dat hij als hij voor christen of liberaal wil doorgaan in de eerste plaats ophoudt mensenlevens te ruïneren ten eigen behoeve. Maar volgens de gangbare theorie is hij bezig de industrie te bevorderen en moet hij daarmee vooral niet stoppen. Het zou de maatschappij zelfs schaden als hij dat deed. En zo zet deze man — deze wrede slavendrijver van duizenden mensen, die hutten laat bouwen met een tuintje van één bij één meter voor hen die tot op de draad zijn versleten doordat ze zich voor hem hebben afgebeuld, en die een spaarbank, een armenhuis en een ziekenhuis heeft gesticht — zijn werk voort, er volledig van overtuigd dat hij meer dan genoeg betaald heeft voor alle menselijke levens die hij fysiek en moreel ten gronde heeft gericht.

Andere voorbeelden zijn regeerders, burgerlijke, militaire en kerkelijke ambtenaren die de staat dienen om hun ijdelheid of ambitie te bevredigen, of — wat meestal het geval is — eenvoudig om een salaris te ontvangen dat afgenomen wordt van uitgeputte en afgebeulde arbeiders (belastingen, wie ze ook int, komen altijd van hen die werken) en als ze — wat zelden gebeurt — geen geld van de staat stelen, beschouwen ze zichzelf, en zien anderen hen, als nuttige en deugdzame leden van de maatschappij.

Neem nu eens een rechter, een officier van justitie of bestuursambtenaar, die weet dat door zijn straffen of beslissingen, honderden ja duizenden arme sloebers van hun gezinnen worden gescheiden en wegkwijnen in eenzame opsluiting of strafkampen. Deze worden stapelgek en plegen zelfmoord met stukken glas of door zich uit te hongeren. Die ambtenaren etc. weten dat die duizenden mensen ook een moeder, een vrouw en kinderen hebben, die lijden onder de scheiding, die zich schamen, geen toestemming krijgen hun kind, man etc. te bezoeken, en tevergeefs verzoekschriften indienen voor het verkrijgen van gratie of eventueel verlichting van straf. Maar de ambtenaar en zijn soortgenoten met hun gezinnen zijn zo verhard in hun huichelachtige houding, dat ze ervan overtuigd zijn dat ze ondanks dat alles goede en gevoelige mensen zijn. Toont het huichelachtige sofisme hun niet dat ze sociaal nuttig werk doen? En die man, die door honderden, duizenden mensen die hij tot wanhoop heeft gedreven, wordt vervloekt, gelooft in goedheid en in God en hij gaat naar de kerk met een stralende en welwillende glimlach op zijn uitgestreken gezicht, en luistert naar het voorlezen van het evangelie, houdt liberale toespraken, vertroetelt zijn kinderen, prent hun morele principes in en doet sentimenteel over denkbeeldig lijden.

Al die mensen en zij die op hun kosten leven - hun vrouwen, leraren, kinderen, koks, acteurs, jockeys enz., — leven van het bloed van de arbeiders, die ze op de één of andere manier als bloedzuigers uitzuigen. Ze gebruiken voor hun plezier duizenden dagen arbeid van armzalige boeren die tot werken worden gedwongen op straffe van te worden vermoord. Ze zien het lijden en de ontberingen van de arbeiders en hun kinderen, van oude mannen en vrouwen en zieken, en ze weten hoe degenen worden gestraft die zich verzetten tegen die georganiseerde plundering. Maar toch beperken ze hun luxe niet, en verbergen deze zelfs niet, maar spreiden haar onbeschaamd ten toon voor de ogen van de onderdrukten (die hen grotendeels haten) alsof ze hen opzettelijk willen tergen met hun parken, paleizen, theaters, jachtpartijen en races. Tezelfdertijd verzekeren ze zichzelf en anderen aanhoudend dat ze sterk begaan zijn met het lot van die mensen die ze voortdurend onder de voet lopen, ’s Zondags rijden ze fraai gekleed in mooie rijtuigen naar de godshuizen, die speciaal gebouwd zijn voor de schijnvertoning van het christendom, en daar luisteren ze naar mensen die speciaal opgeleid zijn voor die schijnvertoning, en die op allerlei manieren preken (met of zonder ambtsgewaad, met of zonder witte das) over de liefde tot de medemens, die ze in hun dagelijks leven loochenen. En al doende vereenzelvigen deze mensen zich zo met hun rol, dat ze werkelijk geloven dat ze zijn wat ze pretenderen.

De huichelarij is zo diep doorgedrongen in mensen van alle klassen dat deze geen enkele verontwaardiging meer wekt. Iedereen kan acteren, een rol spelen. Als we zien dat vertegenwoordigers van Christus tijdens godsdienstoefeningen de wapens zegenen van hen die gereed staan hun medemensen te vermoorden, dat predikanten van alle christelijke kerkgenootschappen door hun aanwezigheid evenzeer deelhebben aan executies als zij die deze daadwerkelijk uitvoeren, en zo door hun aanwezigheid erkennen dat moord in overeenstemming is met het christendom, hoeven we ons nergens meer over te verwonderen.

Enige tijd geleden werd er in Petersburg (nu Leningrad) een internationale tentoonstelling gehouden over het gevangeniswezen. Er werden martelwerktuigen — boeien en modellen van cellen voor eenzame opsluiting — getoond, d.w.z. voorwerpen die wreder zijn dan stokken en rottingen. Gevoelige dames en heren amuseerden zich met het bekijken van deze zaken. Niemand verwondert er zich over dat de liberale wetenschap, die de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap onderschrijft, de noodzaak erkent van legers, executies, douanen, censuur, wettelijke regeling van de prostitutie, uitsluiting van buitenlandse arbeiders, het verbieden van emigratie en de noodzaak en rechtvaardigheid van kolonisatie die berust op vergiftiging door alcohol en opium, plundering en het uitroeien van hele volksstammen, zgn. wilden.

De mensen hebben het over de tijd dat iedereen het zogenaamde christendom zal aanhangen (d.w.z. verschillende elkaar vijandige geloofsovertuigingen), als iedereen goed gevoed en goed gekleed zal zijn, allen over de hele aardbol met elkaar zijn verbonden door telefoon, telegraaf en luchtlijnen; als alle arbeiders doordrenkt zijn van de socialistische leerstellingen en de vakverenigingen zoveel miljoenen leden en zoveel geld hebben dat iedereen goed ontwikkeld wordt, de krant leest en allerlei wetenschappen beoefent.

Maar wat kan er voor goeds uit dit alles voortkomen als de mensen niet in overeenstemming spreken en handelen met wat ze als de waarheid beschouwen? De ellende van de mens spruit voort uit zijn disharmonie. En die disharmonie is het gevolg van het feit dat hij de waarheid niet volgt, die één is, maar onwaarheid, die veelvoudig is. De mens kan alleen één worden door de waarheid. Hoe ernstiger hij de waarheid zoekt, hoe dichter hij de eenheid nadert.

Maar hoe kunnen de mensen één worden in de waarheid, of deze ook maar benaderen, als ze de waarheid die ze kennen niet eens uitdragen. Ze gaan ervan uit dat dat niet nodig is, en veinzen als waarheid te erkennen, wat ze weten dat leugen is. Zolang de mensen veinzen en de waarheid voor zichzelf verbergen, is er geen vooruitgang mogelijk. Vooruitgang kan alleen plaatsvinden als ze erkennen dat hun welzijn uitsluitend verwerkelijkt kan worden als alle mensen één worden in de waarheid, en bereid zijn de erkenning en toepassing van de waarheid, die zich aan hen geopenbaard heeft, boven alles te stellen.

Als alle uiterlijke verbeteringen waarvan christenen en wetenschappers dromen tot stand zijn gekomen, alle mensen het christendom aanhangen, maar de hypocrisie die nu bestaat gehandhaafd blijft, als de mensen de waarheid die ze aanhangen niet in praktijk brengen, maar geloof blijven veinzen in dingen waarvan ze weten dat ze niet waar zijn en vereren wat ze niet werkelijk respecteren, dan blijft de situatie waarin we verkeren niet even slecht als ze nu is, maar wordt steeds slechter. De materiële hulpmiddelen, als telefoon, telegraaf, boeken, tijdschriften en kranten zijn dan middelen om tegenstrijdige leugens en huichelarij beter te verspreiden, met als gevolg dat de mensen meer verdeeld en ongelukkiger worden.

Ondanks alle uiterlijke verbeteringen, wordt de positie van de mens niet beter. Maar als ieder naarmate de krachten waarover hij beschikt, de waarheid die hij kent zou uitdragen en in praktijk brengen — of althans ophield met het goedpraten van leugens door te doen alsof ze waarheid zijn — dan zouden nu, op dit moment, die totale veranderingen plaatshebben waardoor de mens bevrijd werd en de waarheid op aarde gevestigd werd. Niet zonder reden was de enige veroordelende toespraak van Christus gericht tegen huichelaars en huichelarij. Leugens verderven, verbitteren, verontmenselijken en verdelen ons — diefstal, roof, moord, overspel of fraude zijn de grote boosdoeners niet, — maar die speciale huichelarij die in ons geweten het verschil tussen goed en kwaad verdonkeremaant en ons daardoor belet het kwade te vermijden en het goede te doen, berooft ons van de werkelijke essentie van het menselijk leven en blokkeert daardoor de weg naar verbetering.

Zij die kwaad begaan omdat ze de waarheid niet kennen, wekken sympathie voor hun slachtoffers en verzet tegen het kwaad; ze doen alleen hun slachtoffers kwaad. Maar zij die de waarheid kennen en het kwade verbergen door huichelarij, verwonden zowel zichzelf als hun slachtoffers en duizenden en duizenden anderen die op een dwaalspoor worden geleid door de leugens waarin ze hun kwaad hullen. Dieven, moordenaars en bedriegers begaan daden, die zijzelf en anderen als slecht beschouwen, ze dienen als voorbeeld van wat je niet moet doen. Maar zij die dergelijke daden als diefstal, moord en andere misdaden begaan onder de dekmantel van religieuze, wetenschappelijke en liberale rechtvaardigingen, verlokken anderen hetzelfde te doen en ze berokkenen dus niet alleen hun directe slachtoffers kwaad, maar duizenden, ja miljoenen mensen, die hierdoor het vermogen verliezen goed en kwaad te onderscheiden.

Een enkele executie, die onverschillig wordt uitgevoerd door welvarende en ontwikkelde mensen, met toestemming en onder bijval van christelijke predikers en die wordt voorgedragen als noodzakelijk en rechtvaardig, bederft de mensen meer dan duizenden moorden die door onontwikkelde lieden worden begaan in een moment van opwinding.

Iedere oorlog, hoe kort ook, met alles wat hij veroorzaakt, de vernietiging van oogsten, de plundering, toegestane uitspattingen en moorden, de schijnheilige excuses voor zijn noodzaak en rechtvaardigheid, de verheerlijking van militaire handelingen, het patriottisme en de eerbied voor de vlag, de geveinsde bezorgdheid voor gewonden enz. bederft de mensheid in een half jaar tijds meer dan miljoenen berovingen, brandstichtingen en moorden die in honderden jaren door individuen in een staat van opwinding worden gepleegd. Het luxueuze leven van één rijk, respectabel, zogenaamd eerbiedwaardig gezin, dat de opbrengst van net zoveel dagen werk verbruikt, als nodig is voor het onderhoud van duizenden mensen die gebrek lijden, bederft de menselijke geest meer dan duizenden uitbundige orgieën van ruwe handelslui, beambten of werklui, die zich om zich te amuseren overgeven aan uitspattingen, het ingooien van ruiten en het vernielen van glaswerk.

Een enkele godsdienstoefening, processie of leugenachtige preek (waarin de predikant niet gelooft) van preekstoel of altaar doet ongelooflijk meer kwaad dan duizenden fraudes, knoeierijen met voedsel etc. We praten over de huichelachtigheid van de farizeeërs. Maar onze eigen huichelachtigheid overtreft die van de farizeeërs in hoge mate. Zij hadden tenslotte een uiterlijke godsdienstige wet en het feit dat ze zich daaraan moesten houden, belette hen hun plicht ten opzichte van hun naaste te zien. Bovendien waren deze plichten indertijd nog niet zo nadrukkelijk uitgesproken. Maar nu bestaat er niet langer zo’n uiterlijke wet, die ons ervan weerhoudt onze plicht t.o.v. onze naasten te doen. (Ik praat nu niet over die ruwe en kortzichtige mensen die nog altijd geloven dat ze van hun zonden worden bevrijd door een sacrament of door de absolutie van de paus.) Het evangelie dat we allemaal onderschrijven heeft ons duidelijk op onze plicht gewezen. En die plicht die vroeger slechts vaag aangeduid werd, is nu zo duidelijk onder woorden gebracht dat het een gemeenplaats van schooljongens en journalisten is geworden. Het lijkt dus ook onmogelijk voor de hedendaagse mens te doen alsof hij die plicht niet kent. Mensen van onze tijd die gebruik maken van zaken die door geweld zijn verkregen en tegelijkertijd verklaren dat ze hun naasten zeer liefhebben en niet in de gaten hebben dat ze die naasten voortdurend kwaad berokkenen, lijken op de man die, na een leven van roven en moorden, tenslotte betrapt wordt met een mes in de hand, op het punt staand zijn om hulp roepende slachtoffer te steken en die verklaart dat hij niet weet dat wat hij doet onaangenaam is voor degeen die hij op het punt staat te beroven. Het is net zo onmogelijk voor de hedendaagse mens, die leeft op kosten van de onderdrukten, zich zelf en anderen wijs te maken dat hij streeft naar het welzijn van hen die hij voortdurend plundert, en dat hij niet weet hoe de voordelen waarvan hij geniet, zijn verkregen, als het is voor die dief en moordenaar om te ontkennen wat iedereen duidelijk kan zien.

We kunnen niet zeggen dat we niet weten dat er, alleen in Rusland al duizenden mensen in gevangenissen en strafkampen zitten, ten behoeve van onze rust en de bescherming van onze eigendommen. Dat we niets weten van die rechtsgedingen, waaraan we zelf deelnemen en waar mensen die aanslagen hebben gepleegd op onze veiligheid en eigendommen tot gevangenisstraf, verbanning, strafkampen e.d. worden veroordeeld. Daar verkommeren zij die niet slechter zijn dan degenen die hen veroordelen, of worden corrupt. We kunnen ook niet doen alsof we niet weten dat we alles wat we bezitten door geweld en moord verkregen hebben. We kunnen niet doen alsof we de politieagent niet zien, die met geladen geweer langs onze vensters loopt om ons te verdedigen terwijl we zitten te eten, of naar een nieuw stuk in de schouwburg kijken. We kunnen niet doen alsof we niets afweten van de soldaten die zo snel klaar staan met schieten als onze eigendommen in gevaar verkeren.

We weten dat we, als we tijdens onze maaltijd, ons bal, ons kerstfeest, schaatsenrijden, sport etc. niet gestoord worden, dit te danken hebben aan politieagenten en soldaten met hun geladen geweren. Een geweer dat zich in de maag van de hongerige man om de hoek zal priemen, die ons gadeslaat bij onze pleziertjes en die klaar staat om die te verstoren op het moment dat de soldaat met z’n geweer vertrekt.

Net zo min als de man die op heterdaad werd betrapt, kan ontkennen dat hij op het punt stond zijn slachtoffer te bestelen en te vermoorden, net zo min kunnen wij onszelf wijsmaken dat de agenten en soldaten om ons heen er alleen maar zijn om ons tegen aanvallen van buiten te beschermen of de orde te handhaven. We kunnen onszelf er niet van overtuigen dat we niet weten dat mensen het niet leuk vinden van honger te sterven, omdat hun het recht wordt ontnomen van het land waarop ze leven dat te nemen wat ze nodig hebben. Het lijkt onmogelijk hetgeen duidelijk aan de dag treedt te loochenen. Toch gebeurt het.

En hoewel er zich onder de rijken tegenwoordig wel mensen bevinden — vooral vrouwen en jongeren — die inzien wat hun genoegens kosten en die niet proberen dit voor zich zelf te verbergen, zeggen ze toch: ‘O, praat me er niet van! Als dat zo is, is het leven onmogelijk'. Maar de meeste mensen ontkennen de waarheid en zeggen eenvoudig: ‘Wat je zegt is niet waar. Niemand dwingt de mensen voor de landeigenaren en fabrikanten te werken, het gaat om een vrije overeenkomst. Grote eigendommen en kapitaal zijn nodig om het werk te organiseren voor de arbeidende klasse. Het werk op fabrieken e.d. is lang niet zo erg als je het wilt voorstellen. De arbeidende klasse is gewend aan lichamelijke inspanning en ze kunnen niets anders. De armoede van die mensen is geen gevolg van de houding van landeigenaren en kapitalistische onderdrukkers, maar van de onwetendheid, ruwheid en dronkenschap van die mensen zelf. Troepen worden alleen tegen hen te hulp geroepen als ze — omdat ze hun eigen belang niet goed zien — in opstand komen en de rust verstoren die nodig is voor het algemeen welzijn. Het bestaan van gevangenissen en wat dies meer zij is op het moment onvermijdelijk, maar ook wij zouden graag zien dat ze verdwenen en daar werken we heen’.

Huichelachtigheid wordt in onze tijd door twee dingen ondersteund en wel door pseudo-religie en pseudo- wetenschap. Inmiddels heeft deze een dergelijk peil bereikt dat je het voor onmogelijk zou houden dat de mensheid een dergelijk niveau van zelfbedrog kon bereiken, als je er niet middenin zou wonen. Ze verkeren nu in zo’n vreemde toestand en hun hart is zo verhard dat ze niet zien, hoewel ze ogen hebben en niet horen, hoewel ze oren hebben, en net zo min begrijpen ze er iets van.

De mens heeft lang in tegenspraak met zijn geweten geleefd. Dat is alleen mogelijk door huichelarij. En hoe dieper de kloof wordt tussen de werkelijkheid en het geweten van de mens, des te meer breidt de huichelarij zich uit. Maar huichelarij heeft zijn grenzen. En het lijkt erop alsof die in onze tijd zijn bereikt. Elke hedendaagse mens, die zich de christelijke beginselen misschien ongewild eigen gemaakt heeft, bevindt zich in precies dezelfde positie als iemand die slaapt en droomt dat hij iets moet doen waarvan hij zelfs in z’n droom weet dat het niet goed is. In z’n diepste wezen weet hij het, en toch heeft hij het gevoel dat hij zijn positie niet kan veranderen of kan ophouden dat te doen wat hij moet laten. En net als in de droom wordt zijn positie steeds knellender tot deze een peil van intensiteit bereikt, waarop hij gaat twijfelen aan de werkelijkheid van hetgeen zich afspeelt en het bewustzijn een poging doet die obsessie van zich af te schudden. In een dergelijke toestand verkeert de gemiddelde christen momenteel. Hij voelt dat alles wat hij en de mensen om hem heen doen absurd en monsterlijk is, en in tegenspraak met zijn geweten. Hij heeft het gevoel dat zijn positie steeds ondraaglijker wordt en dat er ieder moment een uitbarsting kan komen.

Het lijkt bepaald onmogelijk dat de hedendaagse mens, met de christelijke opvattingen over waardigheid en gelijkwaardigheid, waarvan hij tot in z’n diepste vezels doordrongen is en met zijn behoefte aan vreedzaam verkeer tussen de volkeren, werkelijk zo moet leven dat iedere vreugde en ieder gemak wordt gekocht door het lijden en de dood van medemensen. Het scheelt geen haar of we vliegen elkaar aan als wilde beesten, het ene volk vecht met het andere en zonder medeleven vernietigen we leven en werk van anderen, alleen maar omdat de een of andere misleide diplomaat of regeerder iets absurds zegt of schrijft tegen een ander die net zo misleid is als hij.

Het lijkt onmogelijk. Toch ziet iedereen dat het gebeurt en dat hij ertoe gedwongen wordt. En de toestand wordt steeds kwellender. En zoals iemand die droomt niet gelooft dat wat zich als werkelijkheid aan hem voordoet, werkelijk is, en probeert te ontwaken tot een andere actuele werkelijkheid, zo kan de gemiddelde hedendaagse mens in het diepst van zijn hart niet geloven dat de afschuwelijke toestand waarin hij zich bevindt en die steeds slechter wordt, de werkelijke realiteit is en hij probeert wakker te worden in de levende werkelijkheid die in zijn bewustzijn al bestaat.

En zoals de dromer zich slechts af hoeft te vragen: ‘Maar is dit geen droom’? om direct die omstandigheden te vernietigen die hem zo hopeloos toeschenen, zodat hij wakker wordt in een vreedzame en vreugdevolle werkelijkheid, zo hoeft de hedendaagse mens ook alleen maar een morele poging te doen om de werkelijkheid die hem door hemzelf en zijn omgeving wordt gesuggereerd in twijfel te trekken en zich af te vragen: ‘Is dit geen bedrog’? of hij voelt plotseling dat hij, net als de dromer, wordt weggevoerd van een denkbeeldige en afschuwelijke wereld naar een ware, vredige en blijde werkelijkheid. Een mens behoeft hiervoor geen schitterende daden te verrichten, er is alleen een innerlijke poging van het bewustzijn voor nodig. Maar is de mens daartoe in staat? Volgens de bestaande, onvermijdelijk met de hypocrisie verbonden, opvattingen, is de mens niet vrij en kan hij zijn leven niet veranderen.

‘Een mens kan zijn leven niet veranderen omdat hij niet vrij is, en hij is niet vrij omdat al zijn handelingen worden bepaald door wat voorafging. En wat iemand ook doet, er is altijd een reden waarom hij zus of zo moet handelen. Daarom is de mens niet vrij en kan hij zijn leven niet veranderen’, zeggen zij die de hypocrisie verdedigen. En ze zouden gelijk hebben, als de mens een onbewust wezen was, niet in staat te groeien met betrekking tot de waarheid, d.w.z. dat hij als hij een keer de waarheid aanvaard heeft, altijd in hetzelfde stadium van waarneming zou blijven.

Maar de mens is een wezen met bewustzijn en in staat de waarheid steeds beter te herkennen. En hoewel hij dus niet vrij is in zijn handelingen omdat er altijd iets aan voorafgaat, heeft hij die oorzaken zelf (die voor een bewust mens bestaan uit de erkenning van bepaalde waarheden als goede gronden voor zijn handelingen) in de hand. De mens is dus niet vrij omdat hij in het verleden bepaalde handelingen heeft verricht, maar hij is wel vrij voor zover het handelingen betreft die zijn doen en laten in de toekomst bepalen — zo goed als een machinist de bewegingen van zijn locomotief in het verleden niet onder controle heeft en de bewegingen van dit moment niet volledig beheerst, maar in staat is de bewegingen in de toekomst in de hand te houden.

Wat een bewust mens ook doet, hij doet het óf omdat hij het als in overeenstemming met zijn waarheid van dit moment beschouwt en vindt dat hij zo moet handelen, óf omdat hij vroeger iets als waar heeft aanvaard en nu uit luiheid of gewoonte doet wat hij vroeger uit overtuiging deed. In beide gevallen berusten zijn handelingen niet op een invloed van buiten, maar op het bewustzijn dat een bepaalde opvatting juist is, met de daaruit voortvloeiende gevolgtrekking dat het een of andere feit voldoende reden is voor een bepaalde handeling. Als iemand eet of niet eet, werkt of uitrust, wegloopt van het gevaar of zich er juist midden in begeeft, hij doet het (als hij bewust handelt) alleen omdat hij het als juist beschouwt en in overeenstemming met de waarheid of omdat hij vroeger eens gedacht heeft dat het waar was.

Maar het zien of niet-zien van een bepaalde waarheid is niet afhankelijk van een oorzaak van buitenaf, maar van iets in de mens zelf. Soms zal iemand wiens uiterlijke omstandigheden schijnbaar gunstig zijn om de waarheid te herkennen, deze niet zien, terwijl een ander voor wie de omstandigheden in dit opzicht uitermate ongunstig lijken deze zonder aanwijsbare oorzaak wel ziet. In de evangeliën staat: ‘Niemand kan tot mij komen, als de vader die mij zond, hem niet trekt’ (Joh. 6:44). Dat wil zeggen dat de herkenning van de waarheid, die de oorzaak is van alle menselijk handelen niet afhangt van uiterlijke verschijnselen, maar berust op bepaalde innerlijke eigenschappen van de mens, die hij niet waarneemt.

Hoewel de mens dus niet vrij is in zijn handelen, voelt hij zich altijd vrij in hetgeen hem dient als motief voor zijn daden — het zien of niet-zien van de waarheid. En hij voelt zich niet alleen vrij t.a.v. uiterlijke gebeurtenissen maar ook met betrekking tot zijn eigen daden.

Iemand die onder invloed van de een of andere hartstocht een daad verricht die in strijd is met zijn geweten, heeft niettemin de vrijheid dit al of niet in te zien. Hij kan weigeren de waarheid te zien en zijn daad als noodzakelijk beschouwen en zichzelf zo rechtvaardigen, óf hij kan de waarheid erkennen, inzien dat hij fout was en zichzelf ervoor veroordelen. Het staat een gokker of dronkaard die zich aan zijn hartstocht overgeeft, in plaats van zich er tegen te verzetten, vrij toe te geven dat gokken en dronkenschap verkeerd zijn, hij kan deze ook als ongevaarlijk amusement beschouwen. Al kan hij in het eerste geval zijn hartstocht niet direct helemaal bedwingen, toch wordt hij er geleidelijk aan — in verhouding met de ernst waarmee hij de waarheid toegeeft — van bevrijd. In het tweede geval versterkt hij zijn hartstocht en ontneemt hij zich elke kans zich ervan te bevrijden.

Zo staat het iemand, die uit een brandend huis gevlucht is zonder zijn vriend te redden, vrij dit als verkeerd te zien en zichzelf erom te veroordelen (omdat hij de waarheid erkent van de opvatting datje zelfs met gevaar voor eigen leven, het leven van een ander moet proberen te redden), maar ook kan hij zijn manier van doen als natuurlijk en nodig beschouwen en zich rechtvaardigen. In het eerste geval, waarin hij de waarheid ziet en weet dat hij fout heeft gehandeld, zal hij zich voorbereiden op een serie zelfopofferingen. In het tweede geval bereidt hij zich slechts voor op zelfzuchtige daden.

Natuurlijk kunnen we niet altijd iedere waarheid herkennen. Er zijn waarheden die wijzelf reeds lang geleden hebben herkend of die ons door opvoeding en traditie zijn overgedragen en die door ons op grond van vertrouwen worden aanvaard. Het naleven ervan is tot gewoonte en een tweede natuur geworden. Ook zijn er waarheden die ons slechts vaag dagen, als het ware van verre. We ontberen de vrijheid de eerste te verwerpen of de laatste te erkennen. Maar er zijn een derde soort waarheden, die nog niet tot een onbewust motief van ons handelen zijn geworden, maar die zich toch zo duidelijk aan ons kenbaar hebben gemaakt, dat we ze niet links kunnen laten liggen, maar onze houding er tegenover dienen te bepalen — we moeten ze erkennen of weigeren ze te erkennen. En juist ten opzichte van deze waarheden is de mens vrij. In deze gevallen bevindt iedereen zich in de situatie van de reiziger die in het donker loopt met een lamp die hij voor zich uit houdt. Wat nog niet door de lantaarn verlicht is ziet hij niet, evenmin als wat achter hem ligt, en hij kan zijn relatie tot die beide niet veranderen. Maar hij ziet, waar hij zich ook bevindt, datgene wat door de lantaarn wordt verlicht en hij beschikt over de mogelijkheid aan de ene of de andere kant van de weg waarlangs hij reist te lopen.

Er zijn waarheden die de mens nog niet waargenomen heeft, er zijn andere die hij overleefd, vergeten of geassimileerd heeft en dan zijn er altijd weer die andere, die worden verhelderd door het licht van zijn rede en die om erkenning vragen. En het bewustzijn van onze vrijheid toont zich in het erkennen of verwerpen van deze waarheden. Het hele probleem en de schijnbare onoplosbaarheid van de vraag of de mens vrij is, komt voort uit het feit dat de mensen zichzelf als gefixeerd zien met betrekking tot de waarheid. De mens is zeker niet vrij als we denken dat hij onbeweeglijk is en we vergeten dat het leven van de mens en de mensheid in het algemeen niets anders is dan een voortdurende beweging van het donker naar het licht, van een lager niveau van waarheid naar een hoger, van waarheid sterk vermengd met vergissingen, naar een zuiverder waarheid. De mens zou onvrij zijn als hij de waarheid helemaal niet kende, ook zou hij niet vrij zijn of ook maar enig idee hebben van wat vrijheid is, als de hele waarheid die hem tijdens zijn leven leidt, hem eens en vooral onthuld werd in haar volmaakte zuiverheid zonder één enkele vergissing.

Maar de mens zit in relatie met de waarheid niet vast. Ieder individu en de mensheid in het algemeen verwerft in de loop van z’n leven steeds een groter deel van de waarheid en hij bevrijdt zich steeds meer van vergissingen. Hij verkeert altijd in een drievoudige verhouding met de waarheid. Hij heeft zich met sommige waar? heden zo vereenzelvigd dat deze een onbewuste basis voor zijn handelingen vormen; van andere waarheden vangt hij een glimp op; met weer andere heeft hij zich nog wel niet vereenzelvigd, maar deze hebben zich toch al zo helder aan hem getoond dat ze hem op de een of andere manier tot herkenning dwingen — ze moeten worden erkend of verworpen.

En dat staat de mens vrij.

Zijn vrijheid bestaat niet uit de mogelijkheid spontaan te handelen, onafhankelijk van z’n levensloop of de invloed van voorafgaande gebeurtenissen, maar door het erkennen en belijden van de waarheid die hem onthuld is, kan hij vrij en blij deelnemen aan het eeuwige en oneindige werk, dat door God of het leven in de wereld wordt uitgevoerd; door het niet erkennen van de waarheid wordt hij een slaaf en op pijnlijke wijze gedwongen te gaan waar hij niet gaan wil.

De waarheid wijst ons niet alleen de weg in het leven, maar zij verlicht ook de weg waarlangs we kunnen gaan. En daarom moet elk mens of hij wil of niet onvermijdelijk die weg volgen — sommigen vervullen de taak die het leven hen oplegt vrijwillig, anderen onvrijwillig door zich te onderwerpen aan de levenswet. De vrijheid van de mens ligt in die keuze.

Vrijheid binnen zulke nauwe grenzen lijkt de mens van zo weinig belang dat hij haar niet opmerkt. Sommige mensen (de deterministen) beschouwen die vrijheid als zo gering dat ze haar helemaal niet erkennen. Anderen (die voorvechters van de totale vrije wil), die een denkbeeldige vrijheid op het oog hebben, verachten de graad van vrijheid — die hun onbetekenend toeschijnt - die ze werkelijk bezitten. De vrijheid die besloten ligt tussen de twee uitersten van het volledig onkundig zijn van de waarheid en de erkenning van een deel ervan, lijkt sommige mensen helemaal geen vrijheid. En dit vooral omdat de mens onontkoombaar gedwongen is de waarheid die hem onthuld is uit te dragen of hij die nu wil erkennen of niet.

Een paard dat samen met andere paarden voor een kar gespannen is, moet zich wel voortbewegen voor die kar. Als het niet trekt, stoot de wagen achter tegen zijn benen en dwingt het zo voort te gaan, het moet trekken of het wil of niet. Maar het staat het paard vrij de kar te trekken of er door voortgeduwd te worden. En zo vergaat het de mensen ook.

Of we die vrijheid nu groot of klein vinden, in vergelijking met de denkbeeldige vrijheid die we graag zouden hebben, het is de enige vrijheid waarover we zonder enige twijfel beschikken, en daarvan is het welzijn van de mensheid afhankelijk. Die vrijheid schenkt de mens welvaart en is ook het enige middel waardoor we samen kunnen werken aan het werk dat door ons leven in de wereld voltooid moet worden.

Christus heeft gezegd dat zij voor wie de betekenis van het leven ligt op een terrein waarop we niet vrij zijn - op het gebied van oorzaak en gevolg, dus daden — het ware leven mislopen. Het ware leven kan — volgens Christus — slechts hij bezitten die het heeft overgebracht naar het gebied waarop de mens vrij is — het domein van de kennis en de erkenning van de waarheid die zich openbaart — die die waarheid aanhangt en er dus voor zorgt dat deze wordt vervuld. Als het belang van ons leven afhangt van stoffelijke zaken, maken we ons druk om dingen die altijd afhankelijk zijn van tijdelijke en ruimtelijke oorzaken buiten onszelf. In werkelijkheid doen we dan niets zelf. Al onze handelingen berusten op zelfbedrog. Alles wat we zelf denken te doen, wordt in werkelijkheid via ons gedaan door een hogere macht. We zijn geen scheppers van het leven, maar slaven. Maar als we erkennen dat de waarde van ons leven ligt in de erkenning en belijdenis van de waarheden die zich aan ons hebben geopenbaard, dan identificeren we ons met de bron van alle leven en zijn onze handelingen niet persoonlijk en afhankelijk van gebeurtenissen in ruimte en tijd, maar staan los van uiterlijke oorzaken. Zijzelf vormen de oorzaak van al het andere en dat is van oneindige en onbegrensde betekenis.

Gods rijk kunnen we slechts bereiken door inspanning, en alleen zij die zich inspannen bereiken het. Door sterke pogingen uit te stijgen boven de uiterlijke omstandigheden en de waarheid te bereiken, verwerf je het koninkrijk van God. En die pogingen en inspanning kunnen wij nu, in onze tijd, verrichten. De mens hoeft dat alleen maar te begrijpen, hij hoeft alleen maar op te houden met zich zorgen te maken over allerlei uiterlijke zaken, waarin hij niet vrij is. Als hij slechts één procent van de energie die hij nu aan stoffelijke zaken spendeert, geeft aan dat waarin hij vrij is — d.w.z. aan de erkenning en bewustwording van de waarheid die vlak voor hem ligt en zichzelf en anderen verlost van de leugens en huichelarij die de waarheid verbergen — zonder geweld en conflict, dan zou er ineens een eind komen aan die verkeerde organisatie van ons leven, die ons ellendig maakt en de dreiging inhoudt van steeds groter rampen. Dan komt Gods rijk — of in ieder geval het eerste stadium ervan, waarvoor het bewustzijn van de mens nu rijp is.

Eén keer schudden maakt dat het zout waarmee een vloeistof verzadigd is, kristalliseert; er is nu misschien maar een geringe inspanning nodig om de waarheid die zich al aan de mensen heeft geopenbaard bij duizenden, ja miljoenen mensen ingang te doen vinden.

Dan ontstaat er een openbare mening die in harmonie is met ons bewustzijn en ons hele leven wordt getransformeerd. En wij moeten die poging doen.

Als we allen, ieder voor ons zelf nu eens probeerden de waarheid van Christus’ woorden te begrijpen en te erkennen. Deze waarheid omringt ons in de meest verschillende vormen aan alle kanten en probeert binnen te dringen in onze ziel. Als we alleen maar ophielden met liegen en te doen alsof we de waarheid niet zien. Als we eens ophielden te doen alsof we die waarheid wilden uitdragen, maar dan wel zonder gehoor te geven aan de belangrijkste eis die zij ons stelt. Als we de waarheid die ons roept, erkenden en er moedig van getuigden — dan kwamen we tot de ontdekking dat direct honderden, duizenden, ja miljoenen mensen in dezelfde positie verkeren als wij. Ze zien de waarheid, maar wachten slechts op anderen om die te erkennen.

Als de mensen niet langer huichelden, zagen ze plotseling dat die hele wrede, sociale organisatie die hen gevangen houdt en die zij beschouwen als door God gewild en dus sterk, onvermijdelijk en heilig — reeds wankelt en alleen in stand wordt gehouden door onze eigen huichelachtige leugens. Maar als dat zo is, als wij die bestaande orde kunnen vernietigen, mogen we dat dan doen, zonder dat ons helder voor de geest staat wat we er voor in de plaats willen stellen? Wat gebeurt er met de wereld als de bestaande orde eindigt?

‘Wat ligt er achter de muren van de wereld, die we achter ons laten’?

‘Het kunnen verschrikkingen zijn, woeste, uitgestrekte leegten, vrijheid . . . Hoe kunnen we voortgaan als we niet weten wat ons wacht? Hoe kunnen we loslaten wat we hebben, zonder dat we weten wat we krijgen’? Als Columbus zo geredeneerd had, zou hij het anker nooit hebben gelicht. Het is waanzin een zee te bevaren waarop je de weg niet kent, die nooit iemand vóór je overgestoken is, en op weg te gaan naar een land dat misschien niet eens bestaat. Maar door die dwaasheid ontdekte hij een nieuwe wereld. Natuurlijk zou het gemakkelijker zijn als de volkeren van één stel gemeubileerde kamers konden verhuizen naar een ander, beter stel. Maar het probleem is dat niemand de nieuwe behuizing in orde kan maken. Op weg gaan naar de toekomst, is nog moeilijker dan het bevaren van een onbekende oceaan. We weten niets. De toekomst zal zijn, wat mensen en omstandigheden ervan maken.

‘Probeer de oude wereld te handhaven, als je er tevreden mee bent. Maar hij is erg vervallen en zal niet lang meer stand houden. Maar als je er niet tegen kunt, dat er voortdurend disharmonie bestaat tussen je overtuigingen en je leven, dat je het ene denkt en het andere doet, verlaat dan je middeleeuwse, wit gekalkte kloosters op eigen risico. Ik weet heus wel dat dat niet gemakkelijk is. Het is geen kleinigheid alles waar je vanaf je geboorte aan gewend bent geweest en waarmee je bent opgegroeid te verlaten. Mensen zijn tot grote offers in staat, maar niet tot die, welke het nieuwe leven van hen vraagt. Zijn ze bereid de bestaande culturen te offeren, hun manier van leven, hun religies en de aanvaarde conventionele moraal? Zijn ze bereid afstand te doen van alle gemakken en vreugden van het huidige leven. Geven ze de voorkeur aan de primitiviteit van de jeugd boven het gecultiveerde verval, willen ze hun voorvaderlijk kasteel afbreken om te helpen bij het leggen van de fundering van een nieuw huis, dat in geen geval tijdens hun leven afkomt’? (Dat zijn de woorden van een Russische schrijver Herzen van omstreeks 1850.)

Het is, zelfs vanuit het eenvoudigste, laagste, meest wereldlijke standpunt, dwaasheid in een huis te blijven zitten dat het gewicht van zijn dak niet eens kan dragen. Het is duidelijk dat we er uit moeten. Heus je kunt je geen moeilijker positie voorstellen, dan die waarin de christelijke wereld zich nu bevindt. Een wereld waarin de volkeren tot de tanden gewapend zijn, met steeds stijgende belastingen om die steeds groeiende legers in stand te houden, met de groeiende haat van de arbeiders voor de rijken en met een oorlog die als het zwaard van Damocles boven ons hoofd hangt, die ieder moment uit dreigt te breken en dat vroeger of later ook zeker doet.

Een revolutie kan voor de grote massa nauwelijks meer onheil stichten, dan de bestaande orde of liever wanorde met z’n onnatuurlijk zware werk, z’n armoede, dronkenschap en uitspattingen en alle verschrikkingen van een dreigende oorlog, die in de tijd van een jaar meer slachtoffers vraagt dan alle revoluties van een eeuw bij elkaar.

Wat gebeurt er met ons en de hele mensheid als we doen wat God, via ons geweten, van ons vraagt? Wordt het ons misschien noodlottig dat we ons geheel in de macht van een meester begeven en zijn wil uitvoeren in een wereld die totaal door hem wordt geregeerd, terwijl we vreemd genoeg zijn uiteindelijke doel niet kennen?

Maar de vraag wat er gebeurt als ze de wil van de meester volgen, houdt de mensen niet bezig. Veel meer beangstigt hun de vraag hoe ze kunnen leven zonder al die dingen waaraan ze gewend zijn, hun wetenschap, kunst, beschaving en cultuur. Ze voelen allemaal de druk van het huidige leven, en begrijpen dat als het zo doorgaat dat leven vernietigd wordt, maar tegelijkertijd willen ze dat al die dingen die zich in de loop van de tijd ontwikkeld hebben (wetenschap, kunst, beschaving en cultuur) blijven bestaan.

Ze lijken op de man die in een oud huis woont en lijdt onder de kou en alle andere ongemakken ervan; die weet dat het binnenkort zal instorten en er wel mee instemt dat het wordt afgebroken en opnieuw opgebouwd, maar onder de voorwaarde dat hij er niet uit hoeft — een voorwaarde die gelijk staat met een weigering. ‘Wat gebeurt er als ik uit m’n huis ga en alle gemakken ervan mis, en het nieuwe huis niet gebouwd wordt of heel anders dan ik me voorstel, zodat ik niet langer beschik over de dingen waaraan ik gewend ben’?

Maar aangezien de bouwers en het materiaal aanwezig zijn, is de kans groot dat het nieuwe huis beter wordt dan het oude. Bovendien is het niet alleen waarschijnlijk, maar zeker dat het oude binnenkort in elkaar stort en allen verplettert die er in gebleven zijn.

In ieder geval is het noodzakelijk de oude gang van zaken, die ons fataal wordt te laten varen en voorwaarts te gaan, de toekomst tegemoet.

‘Beschaving, cultuur, wetenschap en kunsten verdwijnen’. Maar dat zijn slechts manifestaties van de waarheid en de komende verandering vindt alleen plaats om de realisatie van de waarheid naderbij te brengen. Hoe kan de manifestatie van de waarheid verdwijnen door de realisatie ervan. De manifestaties zullen anders zijn, beter, van hoger orde, ze houden zeker niet op te bestaan. Wat vals was wordt vernietigd, maar wat waar was gaat bloeien en wordt sterker.

Bedenk jezelf wel mensen, of geloof het evangelie, de leer van het welzijn. Als je je niet bedenkt, ga je allemaal ten onder, zoals de miljoenen die al ten onder zijn gegaan, zowel de moordenaars als de vermoorden, de beulen en hun slachtoffers, zij die martelden en zij die gemarteld werden, en als de man die zijn schuren heeft gevuld om van een lang leven te genieten en dezelfde nacht waarin hij dacht met z’n leven te beginnen stierf. ‘Bedenk je en geloof in de blijde tijding’, zei Christus negentienhonderd jaar geleden en hij zegt het nu met nog meer overtuiging, omdat de rampzaligheid en irrationaliteit van het leven nu zijn hoogtepunt heeft bereikt. Nu, nu we zoveel eeuwen lang vergeefs hebben geprobeerd ons leven veiliger te maken door middel van geweld, moet het toch iedereen duidelijk zijn dat we op die manier slechts nieuwe gevaren oproepen, zowel in ons persoonlijk als ons maatschappelijk leven.

Wat we ook doen, hoe we ons ook aankleden, door welke priesters we ons laten zegenen, hoe rijk we ook zijn, met hoeveel bewakers we ons omringen, hoeveel politie-agenten onze rijkdom beschermen, of hoeveel zogenaamd laaghartige revolutionairen of anarchisten we ook ter dood brengen, wat voor staten we stichten, of wat voor torens we oprichten, of het nu de toren van Babel of de Eiffeltoren is, we worden allemaal geconfronteerd met twee onontkoombare feiten die de zin ervan vernietigen. In de allereerste plaats is er de dood, die ieder van ons elk moment kan overvallen en er is de vergankelijkheid van alles wat we doen en dat, zonder een spoor na te laten vernietigd kan worden. We kunnen koninkrijken stichten, paleizen en monumenten bouwen, dichten of romans schrijven — alles is vergankelijk en gaat voorbij. En hoewel we dat voor onszelf proberen te verbergen, moeten we toch inzien dat het doel van ons leven niet kan liggen in ons persoonlijke fysieke bestaan met zijn lijden en de onontkoombare dood, noch in een of ander wereldlijk instituut of organisatie.

Denk aan de plichten, niet aan je denkbeeldige plichten, als landeigenaar of wat dan ook, maar aan je echte plichten die voortvloeien uit je positie als levend mens, begiftigd met verstand en liefde.

Doe je wat Hij die je in de wereld zond en tot wie je spoedig zult terugkeren, van je vraagt? Doe je Zijn wil? Doe je zijn wil als je als rechter of regeringsfunctionaris geweld pleegt, als je je als militairen voorbereidt op de oorlog, op plundering en moordpartijen?

Je zegt dat dat onvermijdelijk is in de wereld zoals hij nu eenmaal is. Je zegt dat je dat allemaal niet uit vrije wil doet, maar omdat je ertoe gedwongen bent. Maar stel, dat je een sterke tegenzin voelt tegen menselijk lijden, tegen het vermoorden van je medemensen, dat je een sterk verlangen hebt hen lief te hebben en door hen geliefd te worden, dat je inziet dat alle mensen gelijkwaardig zijn en dat onderling hulpbetoon het beste is wat een mens kan doen, dat je verstand en je hart je hetzelfde zeggen, als je overtuiging en de wetenschap, kun je dan toch op grond van de een of andere vage, gecompliceerde redenering, moorden, brandstichten, je medemensen uitzuigen etc.

Ben je, wat je positie in de maatschappij ook mag zijn, werkelijk verplicht je medemensen te onderdrukken, te vermoorden of ter dood te veroordelen, omdat ze de waarheid niet kennen. En vóór alles ben je werkelijk verplicht soldaat te worden, je eigen wil en alle menselijk gevoel terzijde te stellen om mensen te doden die je niet eens kent?

Dat kan niet waar zijn!

Als men je vertelt dat dat alles noodzakelijk is om de huidige sociale orde in stand te houden, met zijn honger, gevangenissen en wat dies meer zij, dan doen dat degenen die van die orde profiteren. Maar zij die er onder lijden — en die zijn tientallen malen zo talrijk — denken en zeggen het tegendeel. En diep in jezelf weet je dat het niet waar is, je weet dat de bestaande orde zichzelf overleefd heeft en op nieuwe principes moet worden herbouwd en dat het nergens voor nodig is alle menselijk gevoel op te offeren om hem in stand te houden. En zelfs als je vindt dat de bestaande orde noodzakelijk is, waarom zou jij hem dan ten koste van elk menselijk gevoel moeten handhaven? Wie heeft je aangesteld tot verpleger van een ziek systeem? Diep in jezelf weet je dat je al dat kwaad niet doet om die maatschappij in stand te houden, maar uit eigenbelang. Voor je ijdelheid, ambitie etc. Als je niet op je positie was gesteld, deed je alles wat die maatschappij van je vraagt niet. Een mens kan tegen zijn wil niet in een positie geplaatst worden, die in tegenspraak is met zijn geweten. Als je je in een dergelijke positie bevindt, is dat niet omdat het voor iemand nodig is, maar omdat je het zelf wilt. En als je dus weet dat je handelingen verricht die in tegenspraak zijn met je hartje verstand, je religie en zelfs de wetenschap waaraan je zoveel waarde hecht, dan kun je de vraag niet ontlopen of je wel juist handelt.

Je zou het risico van een vergissing kunnen nemen, als je de tijd had deze weer goed te maken en als je het risico liep voor iets wat belangrijk is. Maar als je zeker weet dat je ieder moment van dit wereldtoneel kunt verdwijnen zonder enige mogelijkheid je vergissing voor jezelf of voor anderen die erin betrokken zijn, goed te maken en je ook weet dat alles wat je doet, net als jezelf spoedig zal verdwijnen zonder een spoor na te laten, dan is het duidelijk dat je geen enkele reden hebt een dergelijk risico te nemen.

Dat zou ons allemaal zonder meer duidelijk zijn, als we door ons gehuichel de waarheid die ons geopenbaard is, niet zouden verduisteren.

De woorden: deel wat je bezit met anderen, verzamel geen rijkdommen, verheerlijk jezelf niet, steel niet, veroorzaak geen lijden, dood je naaste niet, doe een ander niet wat je niet wilt dat jou gedaan wordt, zijn niet slechts negentienhonderd jaar geleden uitgesproken, maar ook al vijfduizend jaar geleden. Je hoeft aan de waarheid van deze woorden niet te twijfelen en de mensen kunnen alleen door gehuichel althans de noodzaak ervan ontkennen.

Maar je zegt dat je van die regels mag afwijken ten behoeve van het algemeen welzijn: je zegt dat je ten behoeve van het algemeen welzijn mag martelen, doden en roven. Je zegt, net als Kajafas, dat het beter is dat één mens vernietigd wordt, dan een hele natie, en je tekent het doodvonnis van een, twee, drie of meer mensen, je gooit hen in de gevangenis en ontneemt hun hun bezittingen. Je zegt dat je al die dingen doet als lid van een maatschappij en een staat. Je hebt het gevoel dat je deze moet dienen. Maar je bent niet alleen lid van een maatschappij met de daaruit voortvloeiende plichten, je behoort tot de eeuwigheid en God en hebt plichten die daaruit voortkomen.

En zoals iemands plichten t.o.v. zijn gezin en klasse altijd ondergeschikt zijn aan die t.o.v. de staat, zo zijn ook die laatste ondergeschikt aan die van het universele leven en God. Evenals het onredelijk is telegraafpalen om te hakken om brandstof te krijgen voor je gezin, of voor een groep om de wetten aan te tasten die het welzijn van een heel land beschermen, zo is het ook onredelijk een mens te martelen of te doden ten behoeve van de welvaart van de staat, omdat je dan onbetwistbare wetten die het welzijn van de wereld bewaken geweld aan doet.

De verplichtingen die het gevolg zijn van je burgerschap moet je ondergeschikt maken aan je eeuwige verplichtingen aan het oneindige leven van de wereld en God, en* ze kunnen daarmee niet in tegenspraak zijn, zoals de discipelen van Christus negentienhonderd jaar geleden al zeiden: ‘Oordeel zelf, of het voor God te rechtvaardigen zou zijn als wij meer naar u luisterden dan naar God’, en ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’.

Ons wordt gezegd dat we, om een of ander steeds veranderend systeem dat toevallig in een bepaald deel van de wereld is ingesteld, niet te schenden, geweld moeten plegen, moeten moorden en mensen moeten onderdrukken, waarmee we de eeuwige en onveranderlijke orde van de wereld die ingesteld is door God en de rede, geweld aan doen. Kan dat?

Ik zeg niet dat je als landeigenaar je land direct aan de armen moet geven, of als kapitalist je geld aan de arbeiders in je fabriek, dat je direct dienst moet weigeren met alle daaraan verbonden gevolgen etc. Als je dat deed, deed je het allerbeste, maar misschien heb je daar de kracht niet toe. Je hebt banden: een gezin, mensen die afhankelijk van je zijn en superieuren; je staat onder een dergelijke sterke invloed dat je niet sterk genoeg bent om die af te schudden, maar je kunt altijd de waarheid als waarheid erkennen en er niet om liegen. Je kunt in ieder geval ophouden met te zeggen dat je landeigenaar, fabriekseigenaar enz. bent ten dienste van de mensheid. Het ligt in je macht niet langer te liegen tegen jezelf en anderen, en dat kun je niet alleen, dat móet je — want in het vrijmaken van jezelf van leugens en bedrog en het belijden van de waarheid, ligt je enige welzijn besloten.

Als je jezelf bevrijdt van leugens en bedrog, verandert je situatie vanzelf. Er is maar één enkel ding in het leven waarin de mens vrij kan zijn en dat hij volledig in zijn macht heeft — de rest gaat zijn krachten te boven. Dat ene ding is: de waarheid waarnemen en uitdragen.

En toch, omdat andere ellendige, zich vergissende schepsels als jij, zeggen dat je soldaat, keizer, landeigenaar, een rijkaard, priester of generaal bent, bega je kwaad waartegen je hart en je verstand zich verzet: je martelt, plundert en vermoordt mensen, je baseert je leven op het lijden van anderen. En wat nog belangrijker is, in plaats dat je de ene plicht die je in het leven hebt, vervult — het erkennen en belijden van de waarheid die je kent — doe je alsof je deze niet kent, verbergt hem voor jezelf en anderen, en handelt in regelrechte tegenspraak met het ene doel waartoe je geroepen bent.

En onder welke omstandigheden doe je dat? Jij — die ieder ogenblik kunt sterven — tekent doodvonnissen, verklaart de oorlog, trekt ten oorlog, slaat arbeiders, spreekt recht en straft mensen; je leeft, omringd door de armen, in luxe, en leert zwakke mensen die je vertrouwen, dat deze dingen zo moeten zijn, en dat het de plicht van de mensheid is dat alles te doen. En terwijl je daar mee bezig bent, nestelt zich misschien een bacterie in je lichaam, of word je getroffen door een kogel, je rochelt wat en sterft. Je bent voor altijd de mogelijkheid kwijt het kwaad dat je anderen en vooral jezelf, hebt aangedaan te herstellen. Je hebt dat ene leven dat je in alle eeuwigheid gegeven wordt, vernietigd, zonder dat ene dat je zonder twijfel had moeten doen, te hebben volbracht.

Niets kan de eenvoudige en oude waarheid vernietigen — hoe we ons ook voor de gek trachten te houden — dat geen enkele poging van buitenaf kan voorkomen dat ons leven dat gepaard gaat met onvermijdelijk lijden, ten slotte aan een eind komt en dat die dood ieder ogenblik kan komen. Dit houdt in dat ons leven geen ander doel kan hebben dan aanhoudend uitvoeren wat dié macht van ons vraagt die ons niet alleen het leven, maar ook een niet te misleiden gids — ons rationele bewustzijn — heeft geschonken.

Die macht vraagt niets van ons wat irrationeel of onmogelijk is. Hij vraagt slechts wat redelijk en mogelijk is — dienst aan het koninkrijk Gods, d.w.z. onze medewerking aan het vestigen van de grootst mogelijke eenheid tussen alle levende wezens — een eenheid die alleen in de waarheid kan bestaan. Hij vraagt daarom dat we de waarheid die aan ons is geopenbaard erkennen en belijden, — het enige wat altijd in onze macht ligt. ‘Zoek het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden’. (Math. 6:33) De enige betekenis van het leven ligt in het dienen van de mensheid en het meewerken aan het tot stand komen van het koninkrijk Gods. Die dienst kun je alleen verrichten als je de waarheid herkent en belijdt. ‘De komst van het rijk Gods kun je niet waarnemen; je kunt niet zeggen: kijk hier is het, of daar is het. Want 'het Godsrijk is in je’.

namespace/het_koninkrijk_gods_zit_in_u.txt · Laatst gewijzigd: 17/03/20 11:24 door defiance