Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Emma Goldman
De proletarisering reikt vandaag de dag veel verder dan het gebied van de handenarbeid; ja, in ruimere zin is iedereen die met werken - of dat nu handen- of hoofdarbeid is - in zijn levensonderhoud voorziet, iedereen die zijn bekwaamheden, kennis, ervaring en vaardigheden moet verkopen, een proletariër. Aldus beschouwd is onze gehele maatschappij, met uitzondering van een zeer beperkte klasse, geproletariseerd.
Ons hele maatschappelijk bestel wordt in stand gehouden door de inspanningen van hoofd- en handarbeiders. In ruil voor hun arbeid lijden de intellectuele proletariërs, net als fabrieksarbeiders en mijnwerkers, een onzeker en karig bestaan, terwijl ze nog afhankelijker zijn van hun meesters dan de handarbeiders.
Het jaarinkomen van iemand als Brisbane[1] is ontegenzeggelijk hoger dan dat van een mijnwerker in Pennsylvania. Maar ook al bevindt eerstgenoemde zich, tezamen met zijn collega’s in de redactieburelen, theaters, scholen en universiteiten, materieel gezien in een comfortabele positie en geniet hij maatschappelijk aanzien, toch zijn ook zij, ondanks dat alles, proletariërs vanwege hun slaafse afhankelijkheid van de Hearsts, de Pulitzers, de schouwburgdirecteuren, de uitgevers en, bovenal, van de stompzinnige en vulgaire publieke opinie. Deze afschuwelijke afhankelijkheid van degenen die de prijs en de voorwaarden voor de intellectuele werkzaamheden kunnen vaststellen, is vernederender dan de positie van de arbeiders in alle andere sectoren. Het trieste van de zaak is dat degenen die in intellectuele beroepen werkzaam zijn, hoe gevoelig ze in het begin misschien ook waren, verharden; ze worden cynisch en onverschillig over hun vernederende situatie. Zo is het in ieder geval Brisbane vergaan; zijn ouders waren idealisten die met Fourier[2] in de eerste coöperatieve ondernemingen hebben samengewerkt. Brisbane, zelf ook begonnen als een man met idealen, heeft zich zo laten meeslepen door materieel succes, dat hij alle principes uit zijn jonge jaren heeft afgezworen en verraden. En hoe kan het ook anders. Succes dat met de meest verachtelijke middelen bereikt wordt, moet wel een vernietigende werking hebben op de ziel. En toch is succes het grote streven van deze tijd. De innerlijke corruptie wordt erdoor versluierd en geleidelijk aan legt het het zwijgen op aan de stem van het geweten; degenen die met een of ander hooggestemd ideaal beginnen, kunnen dan ook met geen mogelijkheid - hoe graag ze ook zouden willen - iets oorspronkelijks tot stand brengen.
Met andere woorden, zij die in posities geplaatst worden waarin het opgeven van je persoonlijkheid een vereiste is, waarin men zich nauwlettend dient te voegen naar politieke programma’s en standpunten, moeten wel ontaarden; onherroepelijk worden zij kille automaten waar geen enkele creatieve prestatie van te verwachten valt. De wereld is vergeven van dergelijke armzalige schepsels. Ze dromen van succes, tegen elke prijs. Wie eens nagaat wat dat ‘succes’ eigenlijk inhoudt, ziet dat hier slechts medelijden past met de ongelukkige slachtoffers. Maar nee, in plaats daarvan beschouwen we de ‘succesvolle’ kunstenaar, dichter, auteur, toneelschrijver en denker als de hoogste autoriteit op elk gebied; in feite is hun ‘succes’ echter niets anders dan middelmatigheid, de verloochening en het verraad van alles wat aanvankelijk misschien oprecht en idealistisch was.
‘Succesvolle’ kunstenaars zijn dode zielen aan de intellectuele horizon. Compromisloze en moedige figuren hebben nooit ‘succes’. Hun leven is een eindeloos gevecht tegen de domheid en lamlendigheid van hun tijd. Ze moeten wat Nietzsche noemt ‘ontijdig’ blijven, want al wat zoekt naar nieuwe vormen, nieuwe uitdrukkingsmiddelen en nieuwe waarden is immer gedoemd ontijdig te zijn. De echte voortrekkers op het gebied van ideeën, kunst en literatuur bleven steeds vreemden voor hun tijd, ze werden veracht en niet begrepen. En als hun tijdgenoten hen wel moesten erkennen, zoals in het geval van Zola, Ibsen en Tolstoj, dan was dat te danken aan hun uitzonderlijk grote talent en in nog belang- rijker mate aan het ontwaken van een kleine minderheid die zocht naar nieuwe waarheden, waarbij deze mensen dienden als inspiratie en intellectuele steun. Desalniettemin is Ibsen tot op de dag van vandaag niet populair, en Poe, Whitman en Strindberg hadden nooit ‘succes’.
De logische conclusie is deze: zij die het gouden kalf niet wensen te aanbidden hoeven niet op erkenning te hopen. Daar staat tegenover dat zij ook niet andermans gedachten hoeven te denken of andermans politieke kleding hoeven te dragen. Zij behoeven geen leugens als waarheid te verkopen, noch beestachtigheid als menselijk aan te prijzen. Ik ben me ervan bewust dat het aantal mensen dat de moed heeft de economische en maatschappelijke gesel te trotseren, sterk in de minderheid is - en we hebben te doen met de meerderheid. Welnu, het staat vast dat de meerderheid der intellectuele proletariërs in de economische tredmolen zit en minder vrijheid heeft dan fabrieksarbeiders of mijnwerkers. In tegenstelling tot laatstgenoemden kunnen ze geen overall aantrekken en naar de volgende stad trekken om werk te zoeken. Ten eerste hebben ze zich hun leven lang gespecialiseerd in één beroep, ten koste van al hun andere mogelijkheden. Daardoor zijn ze voor ieder ander werk ongeschikt, behalve voor wat ze - als papegaaien - geleerd hebben eindeloos af te draaien. We weten allemaal dat het in alle sectoren afgrijselijk moeilijk is een baan te vinden. Maar voor iemand die als vreemdeling zonder relaties in een vreemde stad komt, is het vrijwel onbegonnen werk om als leraar, schrijver, musicus, boekhouder, actrice of verpleegster een betrekking te vinden.
Heeft de intellectuele proletariër echter wel relaties, dan moet hij toonbaar bij hen voor de dag komen; hij moet de schijn ophouden. Daar is geld voor nodig, en daaraan ontbreekt het de meeste intellectuelen al evenzeer als de arbeiders, want zelfs in hun ‘goede tijd’ verdienen ze zelden genoeg om rond te komen.
Daarbij komen nog de tradities, de conventies der intellectuele proletariërs: het feit dat ze in een bepaalde wijk moeten wonen, dat ze van bepaalde gemakken voorzien moeten zijn, dat ze kleren van een bepaalde kwaliteit moeten kopen. Dat alles heeft hen krachteloos gemaakt, waardoor ze niet opgewassen zijn tegen de spanning en druk van het bohémien-bestaan. Als ze ’s nachts koffie drinken, kunnen ze niet slapen. Als ze wat langer dan normaal opblijven, kunnen ze de volgende dag niet goed werken. Kortom, het ontbreekt hun aan levenskracht en ze zijn niet bestand tegen de ontberingen van het zwerversbestaan. Daardoor zijn ze op talloze manieren gebonden aan de meest schadelijke, vernederende toestanden. Maar ze zijn zo blind voor hun eigen lot dat ze zichzelf beschouwen als superieur aan en beter en gelukkiger dan hun kameraden uit de arbeidersklasse.
Dan zijn er ook nog de vrouwen die prat gaan op hun schitterende economische prestaties en hoog opgeven van het feit dat ze nu zelf in hun onderhoud kunnen voorzien. Elk jaar worden op scholen en beroepsopleidingen duizenden mededingsters klaargestoomd voor de intellectuele markt, en overal is het aanbod groter dan de vraag. Om in leven te kunnen blijven, moeten ze flemen en kruipen en smeken om een baan. De arbeidsbureaus worden overspoeld door gestudeerde vrouwen, die daar urenlang moeten rondhangen, vermoeid en duizelig worden door het gezoek naar een baan en zichzelf voor de gek houden met het waanidee dat ze superieur aan het arbeidersmeisje of economisch onafhankelijk zouden zijn.
Ze verspillen hun jeugdjaren aan het zoeken naar een baan, en tenslotte zijn ze dan afhankelijk van het ministerie van onderwijs, de plaatselijke krant, een uitgever of schouwburgdirecteur. De geëmancipeerde vrouw ontvlucht de verstikkende huiselijke sfeer, maar kan vervolgens alleen maar heen en weer rennen tussen arbeidsbureau en literair agentschap. Met morele verachting wijst ze het meisje in de rosse buurt na, maar ze is zich er niet van bewust dat ook zij zingen, dansen, schrijven en spelen of zichzelf anderszins duizendmaal verkopen moet om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Ja, het hele verschil tussen een arbeidersmeisje en een vrouwelijke of mannelijke intellectuele proletariër is slechts een kwestie van vier uur. Om vijf uur ’s morgens staat het arbeidersmeisje in de rij voor het arbeidsbureau, waar voor het loket maar al te vaak het bordje ‘Geen handen gevraagd’ hangt. Om negen uur ’s morgens ziet de gestudeerde vrouw het bordje ‘Geen hersens gevraagd’ hangen.
Wat kan er onder dergelijke omstandigheden nog terechtkomen van de hoge roeping der intellectuelen, dichters, schrijvers, componisten en al die anderen? Hoe denken ze hun eigen kluisters te kunnen verbreken, en hoe durven ze te beweren dat ze de massa helpen? En toch weten we dat ze bezig zijn met scholingswerk. Wat een lachertje! Die lieden wier eigen slaafse positie zo deerniswekkend en vernederend is, die zelf zo afhankelijk en hulpeloos zijn! De waarheid is dat het volk niets te leren heeft van deze intellectuelen, terwijl het hun wel van alles te bieden heeft. Als die intellectuelen maar eens van hun verheven voetstuk af zouden komen en zouden beseffen hoe nauw ze verbonden zijn met het volk! Maar dat doen ze niet, zelfs niet de radicale en liberale intellectuelen.
Gedurende de afgelopen tien jaar hebben vooruitstrevende intellectuele proletariërs zich bij alle mogelijke radicale bewegingen aangesloten. Als ze wilden, zouden ze van enorm groot belang kunnen zijn voor de arbeiders. Maar tot dusverre heeft het hun ontbroken aan helder inzicht, diepe overtuiging en de moed de wereld onder ogen te zien. Niet dat ze de vernietigende werking op lichaam en geest van al hun compromissen niet zouden voelen, of dat ze de corruptie, de vernedering in ons maatschappelijk, politiek, zaken- en gezinsleven niet zouden kennen. Praat maar eens met hen in klein gezelschap of onder vier ogen: altijd zullen ze toegeven dat geen enkele maatschappelijke instelling het waard is om in stand gehouden te worden. Maar dat zul je ze alleen privé horen zeggen. In het openbaar blijven ze dezelfde platgetreden paden bewandelen als hun conservatieve collega’s. Ze schrijven stukken die goed in de markt liggen en wijken geen centimeter af van de smaak van het publiek. Behoedzaam spreken ze hun gedachten uit, bang iemand voor het hoofd te stoten, en ze richten hun leven naar de meest stompzinnige gewoonten. Zo zijn er juristen die, intellectueel bevrijd van het geloof in het staatsgezag, toch lonken naar de vleespotten van een rechtersfunctie; mensen die de corruptie der politiek kennen en toch lid zijn van een politieke partij en Mr. Roosevelt promoten. Lieden die de geestelijke prostitutie der journalistiek ten volle beseffen en daarin toch een verantwoordelijke positie bekleden. Vrouwen die zich terdege bewust zijn van de ketens van het huwelijk en de nietswaardigheid der zedelijke voorschriften en zich er toch aan onderwerpen; die ofwel hun ware aard verstikken ofwel heimelijk buitenechtelijke relaties hebben - maar God verhoede dat het ontdekt zou worden en ze zouden moeten zeggen: ‘Bemoei je met je eigen zaken!’
Zelfs als ze met de arbeidersklasse sympathiseren - en sommige doen dat oprecht - blijven de intellectuele proletariërs burgerlijk, respectabel en afstandelijk. Dit mag overdreven en onterecht klinken, wie deze groeperingen kent, weet dat ik geen woord te veel zeg. In groten getale kwamen vrouwen uit alle beroepssectoren naar Lawrence, naar Little Falls, naar Paterson en de stakingen in deze stad toegestroomd. Deels uit sensatiezucht, deels uit belangstelling. Maar ze hebben niet gebroken met hun burgerlijke afkomst. Steeds hebben ze zichzelf en de arbeidsters voor de gek gehouden met de gedachte dat ze, om de zaak te helpen, met hun aanwezigheid de staking een respectabel aanzien moesten geven.
Tijdens de staking van de hemdennaaisters moesten gestudeerde vrouwen zich met hun mooiste bontmantels en duurste juwelen uitdossen als ze de meisjes wilden helpen. Moet ik nog zeggen dat massa’s meisjes afgerost werden en ruw in patrouillewagens gesmeten terwijl de goedgeklede poststers vol respect behandeld werden en naar huis konden teruggaan? Zo hadden ze hun sensatiezucht weer bevredigd, en alleen maar de zaak van de arbeidersklasse geschaad.
De politie is dan weliswaar niet al te pienter, maar ze ziet wel degelijk het verschil in gevaar voor henzelf en hun bazen tussen degenen die uit noodzaak tot staken gedreven worden en degenen die naar een staking toegaan als tijdverdrijf of voor ‘kopij’. Het verschil is niet gelegen in de mate van betrokkenheid, zelfs niet in de snit van de kleren, maar in de mate van felheid en moed; en wie zich in hun uiterlijke verschijning nog steeds compromitteren hebben geen moed.
De politie, de rechtbanken, de gevangenisbestuurders en de krantenmagnaten weten heel goed dat de liberale intellectuelen, net als de conservatieve, verslaafd zijn aan uiterlijkheden. Om die reden wordt hun ijverig gewroet in allerlei schandalen, hun speurwerk, hun sympathie voor de arbeiders nooit serieus genomen. Ja, het wordt zelfs toegejuicht door de pers, want het lezerspubliek is dol op sensatie en de schandaaljournalist is dan ook een goede investering voor het concern en voor zichzelf. Maar voor de heersende klasse zijn ze even bedreigend als het gemurmel van een kleuter.
Mr. Sinclair zou naamloos gestorven zijn als hij The Jungle niet had geschreven, een boek dat geen haar op de hoofden der Armours gekrenkt heeft, maar de auteur een grote som gelds en een gevestigde reputatie opleverde. Nu kan hij de grootste kolder neerschrijven, hij hoeft niet bang te zijn dat hij het niet kan verkopen. En toch is er geen arbeider die zich in zoveel bochten weet te wringen voor de establishment als Mr. Sinclair.
Mr. Kibbe Turner[3] zou zonder onze politieke roddelaars, die hem gebruikten om geld te slaan uit Tammany Hall[4], een broodschrijver gebleven zijn. En toch is de laagst betaalde arbeider onafhankelijker dan Mr. Turner, en in ieder geval een stuk eerlijker.
Mr. Hillquit[5] zou zonder de arbeiders die hem aan z’n reputatie als jurist geholpen hebben, nog steeds dezelfde worstelende revolutionair zijn die ik vierentwintig jaar geleden gekend heb. En toch is geen enkele Russische arbeider aan de East Side zo sterk gebonden aan de establishment en de publieke opinie als Mr. Hillquit.
Zo zou ik nog eindeloos veel bewijzen kunnen aanvoeren voor het feit dat de intellectuelen, hoewel ze echte proletariërs zijn, dermate doortrokken zijn van burgerlijke tradities en conventies, er zozeer door gebonden en gekneveld zijn, dat ze geen stap durven verzetten.
De oorzaak hiervan moet naar mijn mening gezocht worden in het feit dat de Amerikaanse intellectuelen nog niet beseffen hoezeer ze verbonden zijn met de arbeiders, met de revolutionaire elementen die altijd en overal een bron van inspiratie zijn geweest voor de mannen en vrouwen die met hun hersens werkten. Ze denken blijkbaar dat zij en niet de arbeiders de dragers der cultuur zijn. Maar dat is een rampzalige misvatting, zoals in alle landen gebleken is. Pas toen de intellectuele krachten in Europa gemene zaak maakten met de strijdende massa’s, toen ze in aanraking kwamen met de zelfkant van de maatschappij, konden ze de wereld cultuur in de ware zin des woords geven.
Hier in Amerika beschouwen de intellectuelen deze zelfkant alleen maar als een plaats om rond te neuzen, voor kopij, of, bij hoge uitzondering, voor enige theoretische sympathie. Deze sympathie was echter nooit sterk of diep genoeg om hen afstand van zichzelf te doen nemen of met hun traditie en omgeving te laten breken. Stakingen, arbeidsconflicten, het gebruik van dynamiet of de activiteiten van de IWW[6] zijn voor de intellectuele proletariërs een bron van avontuur maar, bezien vanuit het standpunt van de logisch denkende, nuchtere waarnemer, al met al erg dom. Natuurlijk voelen ze mee met de IWW-man die geslagen en wreed mishandeld wordt, en met de McNamara’s, die het waanidee dat niemand in Amerika geweld behoeft te gebruiken uit de wereld hielpen.[7] De intellectuele proletariërs zijn zich maar al te pijnlijk bewust van hun eigen afhankelijkheid om in dergelijke gevallen niet hun sympathie te betuigen. Maar deze sympathie is nooit sterk genoeg om een band te smeden, om werkelijke solidariteit tussen hen en de onteigenden tot stand te brengen. Hun sympathie is afstandelijk, onbetrouwbaar.
Met andere woorden, al diegenen die nog steeds een zekere mate van comfort genieten en daardoor niet begrijpen waarom iemand zou inbreken bij een chic restaurant, worden slechts door theoretische sympathie gedreven. Het is het soort sympathie van Mrs. Belmont, die naar nachtelijke rechtszittingen gaat. Of de sympathie van de Osbornes, Dotty’s en Watsons, die zich voor een paar dagen in de gevangenis lieten opsluiten. De sympathie van de socialistische miljonair die de mond vol heeft van ‘economisch determinisme’.
Radicale en liberale intellectuele proletariërs zijn nog steeds zozeer onderdeel van het burgerlijk regime dat hun sympathie voor de arbeiders hobbyistisch is en niet verder reikt dan het par- loir, de zogenaamde salon, of Greenwich Village. Men kan dit tot op zekere hoogte vergelijken met de eerste bewustwordingsfase van de Russische intellectuelen, zoals die door Toergenjev in Vaders en Zonen [1862] beschreven is.
De toenmalige intellectuelen - al waren ze bij lange na niet zo oppervlakkig als die waar ik het nu over heb - zwijmelden in revolutionaire denkbeelden, deden tot vroeg in de ochtend aan intellectuele haarkloverijen, filosofeerden over allerlei vraagstukken en begaven zich met hun superieure wijsheid onder het volk, terwijl ze nog aan alle kanten vastzaten aan de traditie. Natuurlijk faalden ze. Ze voelden zich door Toergenev beledigd en vonden dat hij Rusland had verraden. Maar hij had gelijk. Pas toen de Russische intellectuelen volledig met hun tradities braken, pas toen ze zich ten volle ervan bewust waren dat de maatschappij gegrondvest is op een leugen en dat ze zich on voorwaardelijk aan de toekomst moesten geven - toen werden ze pas een belangrijke factor in het leven van het volk. De Kropotkins, de Perovskaja’s, de Bresjkovskaja’s en talloze anderen wezen rijkdom en stand af en weigerden Koning Mammon te dienen. Ze begaven zich onder het volk, niet om het te scholen maar om zelf geschoold te worden en zich als dank geheel aan het volk te wijden. Dat verklaart de heldhaftigheid, de kunst, de literatuur van Rusland, de verbroedering tussen het volk, de moezjiks en de intellectuelen. Dat verklaart tot op zekere hoogte de literatuur der Europese landen - het feit dat de Strindbergs, de Hauptmanns, de Wedekinds, de Brieux, de Mirbeaus, de Steinlens en Rodins zich nooit hebben afgezonderd van het volk.
Zal zoiets in Amerika ooit gebeuren? Zullen de Amerikaanse intellectuelen hun idealen ooit boven hun eigen comfortabele positie stellen, zullen ze ooit bereid zijn om uiterlijk succes op te geven ten bate van de wezenlijke zaken des levens? Ik denk van wel, en om twee redenen. Ten eerste zal hun proletarisering de intellectuelen onherroepelijk dichter bij de arbeidersklasse brengen. Ten tweede zal het strenge regime van het puritanisme een geweldige reactie tegen de conventies en bekrompen moraal ontketenen. Strijdbare kunstenaars, auteurs en toneelschrijvers die waardevolle dingen willen scheppen, dragen hun steentje bij aan de ondermijning der heersende conventies; talloze vrouwen die hun eigen leven willen leiden, brengen de gevestigde moraal aan het wankelen door hun onverschrokken trotsering van de benepen fatsoensnormen. In hun eentje bereiken ze niet veel. Ze hebben de stoutmoedige onverschilligheid nodig van de revolutionaire arbeiders die met alle oude onzin gebroken hebben. Alleen samenwerking van de intellectuele proletariërs, die op zoek zijn naar nieuwe uitdrukkingsvormen, met de revolutionaire proletariërs, die het leven trachten om te vormen, kan de eenheid tot stand brengen waarmee wij in Amerika de gevestigde orde met succes zullen bestrijden.