Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:libertairen_en_linkse_eenheidsfronten_-_anti-imperialisme_liga_en_antifo

Libertairen en linkse eenheidsfronten: Anti-Imperialisme Liga en ANTIFO

Door Dick de Winter

  • verschenen: 1999
  • Bron: Libertairen en linkse eenheidsfronten: Anti-Imperialisme Liga en ANTIFO, De AS 126/127, 1999

Libertairen en linkse eenheidsfronten: Anti-Imperialisme Liga en ANTIFO

'Extreem-rechts groeit nog steeds in Duitsland' kopt De Volkskrant van 5 mei 1999. Volgens de Duitse Binnenlandse Veiligheidsdienst is het ledental van extreem-rechtse partijen in Duitsland maar liefst met twaalf procent gestegen. Eind jaren twintig en in het begin van de jaren dertig was dat in Nederland niet anders. Ook toen stak het fascisme dat in de toenmalige economische crisissfeer een gunstige materiële en mentale voedingsbodem vond, de kop op.

Volgens Henk Sneevliet, die zowel voorzitter van de revolutionaire vakcentrale het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) als voorzitter van de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) was, had het fascisme op dat moment meer acute betekenis dan oorlogsdreiging. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden verschillende stromingen binnen het revolutionaire deel van de arbeidersklasse zich verenigd in eenheidsfronten en brede agitatie verwekt. Dat had resultaten opgeleverd. Door ook nu schouder aan schouder te staan, zo meende Henk Sneevliet, kon sterk verbreide onverschilligheid onder de bevolking overwonnen worden. Hij pleitte voor de oprichting van een breed, uit revolutionaire organisaties bestaand, eenheidsfront tegen Fascisme en Oorlog, kortweg het ANTIFO.[1]

In de onderstaande schets richt ik me op dit nationale Comité Anti Fascisme en Oorlog (ANTIFO) dat van juli 1932 tot september 1933 heeft bestaan en op het eenheidsfront dat in de periode daarvóór actief was: de Liga tegen Imperialisme en vóór Nationale Onafhankelijkheid (Anti-Imperialisme Liga). Deze laatste was een internationaal en nationaal-communistisch eenheidsfront tegen kolonialisme en imperialisme. Het werd in februari 1927 opgericht, maar leidde na 1930 een kwijnend bestaan.

Van beide eenheidsfronten hebben libertaire organisaties deel uitgemaakt. Welke houdingnamen de libertaire organisaties in Nederland in tegenover deze eenheidsfronten?

De Anti-Imperialisme Liga was van communistische makelij. De Duitser Willi Münzenberg was er de 'architect' van. In opdracht van Josef Stalin en de Komintern heeft hij welbewust linkse wetenschappers en intellectuelen gemanipuleerd en geëxploiteerd voor de Sovjet-Unie. Vaak met hun eigen medeweten, maar even vaak ook onder het mom van het dienen van 'een schone zaak'. Münzenberg was de meester-spin die behendig een propagandistisch web kon weven, waarin vele internationaal bekende intellectuelen als bijvoorbeeld Joris Ivens, André Malraux en Ernest Hemingway bleven hangen.[2]

Op het eerste congres dat in februari 1927 te Brussel werd gehouden, waren -samen met onder andere Rutgers en Struik van de 'officiële' communistische partij - Wijnkoop, Henriëtte Roland Holst, de dominees Kruijt (communist), Schermerhorn (anarchist), Hugenholtz (christen-pacifist), de anarchisten Albert de jong, Arthur Müller Lehning en de persoonlijke vriend van Münzenberg, Edo Fimmen van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), aanwezig.

Münzenberg had met opzet het eerste congres een 'neutraal', dat wil zeggen een niet al te opzichtig communistische gezicht gegeven. Albert Einstein, Romain Rolland, Upton Sinclair, Nelau en Maxim Gorki hadden toegezegd op het erepodium te zullen plaatsnemen.[3] Münzenberg had zijn zaakjes keurig voor elkaar.

Bart de Ligt proefde op dit eerste congres “een groot solidariteitsgevoel”. Men was, zei hij, “dronken van geestvervoering”. Hij zag mogelijkheden voor libertairen binnen dit eenheidsfront. Want zolang er verklaard werd dat de Liga “een open podium voor alle anti-imperialistische krachten” is, moest daar gebruik van gemaakt worden. “Zowel uit propagandistisch als uit praktisch oogpunt behoren onze geestverwanten daarom zo veel mogelijk in de Liga te treden en er te werken'.[4] Na het congres kwam een Nederlandse sectie tot stand waarin de Perhimpoenan Indonesia (de Indonesische studentenvereniging in Nederland), de Communistische Partij (CPH) en de Internationale Anti-Militaristische Vereniging (IAMV) samenwerkten.Op het tweede congres dat in 1929 in Frankfurt werd gehouden, vertegenwoordigden Dr. H. Koch en Gé Nabrink de Nederlandse sectie van de Liga. Daan Gouloze was er namens de communistische jeugdbeweging. Tevens waren aanwezig: WimJong, David Wijnkoop, Jan Hoogcarspel, Piet van Albeda, Louis de Visser, Bart de Ligt, L.J. Bot en Arthur Müller Lehning, de laatste drie namens het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau (IAMB). Gé Nabrink en Wim jong verdedigden deelname van de IAMV aan de Liga. Maar binnen de vereniging was weerstand te overwinnen. De Liga werd nu vooral gezien als een communistische mantel organisatie. Gé Nabrink en Wim Jong legden binnen de IAMV met name nadruk op solidariteit met de gekleurde volkeren. De IAMV had zich immers achter de leuze 'Indië los van Holland' geschaard. En had Domela Nieuwenhuis die leuze in de vorige eeuw ook al niet geuit? Wim Jong wilde actie: “Wij vonden dat wij deze gelegenheid moesten aangrijpen om met die leuze iets te doen”.[5]

Oog en stem van Moskou

Het werd al snel duidelijk hoe stevig de Komintern en de communistische partijen de teugels op dit tweede congres in handen hadden. Van het begin af domineerde 'de stem van Moskou', begeleid door 'het oog van Moskou'. Willy Münzenberg deed ook geen enkele moeite meer te verbloemen dat het de Derde Internationale was die het congres leidde en financierde.

Bart de Ligt nam duidelijk stelling tegen de bolsjewistische opvattingen, al kon hij met moeite aan het woord komen. Zijn rede werd beknot en zelfs afgebroken. Hij stelde kernachtig de vraag: Strijdt de Liga slechts voor een nationale onafhankelijkheid? Gaat het hier dan alleen om een onafhankelijkheid die niets anders zou betekenen dan “de ontwikkeling van nationaal begrensde kapitalistische staten bij de gekleurde volken”? Bart de Ligt signaleerde dat in Azië en zelfs in Afrika “burgerlijke klassen van gekleurden opkomen die vrijheid en onafhankelijkheid van de blanken zoeken om hun eigen bloedsbroeders uit te buiten”. De Ligt stak de beschuldigende vinger uit naar de Derde Internationale en Moskou die dat proces juist hadden bevorderd. Werkelijke onafhankelijkheid was onmogelijk gemaakt.[6]

Arthur Müller Lehning bracht naar voren dat als de Liga werkelijk een organisatie wilde zijn van alle anti-imperialistische krachten, zij zich niet mocht stellen onder de dictatuur van een bepaalde partij of een regeringsbeleid. Hij was van mening dat er een principiële basis gevonden moest worden, waarop ook niet-communistische, anti-imperialistische organisaties konden samenwerken “voor de volkomen sociale bevrijding van alle onderdrukte klassen en rassen der ganse aarde”.[7] Net als Bart de Ligt was zijn rede een aanklacht tegen de nationale bevrijding (die zelfs inde naam van de Liga was vastgelegd!) en een pleidooi voor een revolutionaire bevrijding. Maar die kwam in de eng-nationalistische Sovjet-politieke kraam niet te pas.

Er is een constante in de redevoeringen van Arthur Müller Lehning, Wim Jong, L.J. Bot en Bart de Ligt: tegenover de dictatoriale opvattingen van Moskou moest één krachtige lijn van revolutionair anti-imperialisme gesteld worden. Maar lieten de libertairen zich daardoor niet te gemakkelijk voor het publiciteitskarretje van de Sovjet-Unie spannen, al dachten ze van niet? Werden er tactische grenzen overschreden? Werd het tijd zich van de Liga te distantiëren?

Voorlopig niet, meenden de libertaire organisaties. Men slikte de politieke eindresolutie van het Frankfurter congres “ondanks innerlijke tegenstellingen en tegenstrijdigheden”. En ondanks het feit dat de resolutie zo geformuleerd was dat ze voor de opvattingen van de revolutionaire anti-militaristische en anarchistische organisaties weinig ruimte liet. Münzenberg wist de libertairen binnenboord te houden met de officiële verzekering “dat in de Liga ook voor anarchisten en revolutionaire syndicalisten een plaats is”. L. J. Bot vond dat een “loyale verklaring” en verklaarde daarop dat de vertegenwoordigers van de libertaire organisaties toch vóór de politieke resolutie zouden stemmen. Ze waren het eens met de hoofdstrekking: het voeren van “revolutionaire strijd om alle klassen en rassen van het imperialistische juk te bevrijden”. De Liga, zo bracht Bot namens de libertairen naar voren, werd beschouwd als één van de belangrijkste organisaties (…) “waarin men kan strijden voor de politieke en maatschappelijke bevrijding der ganse wereld”.[8] Münzenberg kon tevreden zijn.

In mei 1930 brak de IAMV tenslotte toch met de Liga. De grens was nu bereikt. De Wapens Neder daarover: “Samenwerking met andersdenkende revolutionairen heeft de Derde Internationale nooit gewild. Zij wilde een Liga onder haar invloed en stelde zich op het standpunt: een communistische Liga of anders helemaal geen Liga”.[9]

Gé Nabrink merkt in zijn Herinneringen op: “Het IAMB (het anarchistische Internationaal Anti-Militaristisch Bureau waar de libertaire organisaties bij waren aangesloten/ddew) had vooraf ernstige bedenkingen ten aanzien van de Liga en dit Congres, en had achteraf gezien gelijk”.[10]

Niet lang na de Liga kwam een samenwerking van links-socialistische groeperingen in Nederland tot stand: het Comité Anti Fascisme en Oorlog (ANTIFO). De impuls ging uit van de Revolutionair Socialistische Partij (RSP). Op de eerste voorbereidende vergadering eind mei 1932 werden voor de vorming van een revolutionair eenheidsfront uitgenodigd: de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een in 1932 gevormde radicale afsplitsing van de SDAP, het NAS, de IAMV, het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV), Bart de Ligt, A.R. de Jong en A. Storm van Bevrijding - het blad van de Bond van Anarcho-Socialisten (BAS) -, de NAS-vrouwenbond, de jeugdorganisatie van de OSP - het Socialistisch jeugd Verbond(SJV) -, de jeugdorganisatie van het NAS - de Revolutionaire Jeugd Bond (RJB) - ende Perhimpoenan Indonesia, de Indonesische studentenvereniging in Nederland.

Hoe kon dit ideologisch zo gemêleerde gezelschap tot een gezonde 'werkbasis' komen? Tijdens de voorbereidende besprekingen - de IAMV had daar op aangedrongen - werd afgesproken dat samenwerking niet dienstbaar zou worden gemaakt aan verkiezingspropaganda. Bovendien zou in vergaderingen van het ANTIFO elke woordvoerder naar eigen inzicht kunnen spreken. In het belang van de samenwerking diende er wèl naar gestreefd te worden 'scheidende elementen' te vermijden. Van een gemeenschappelijke principiële basis kon in de Nederlandse verhoudingen geen sprake zijn. Dat werd aanvaard. Men zou ieders standpunt respecteren. De aanwezige libertaire organisaties stemden ermee in deel uit te maken van het ANTIFO. Wèl met het voorbehoud dat eerst nog nader overleg met de besturen moest plaatsvinden. De OSP drong er op aan ook het NVV en de SDAP uitte nodigen. Op de uitnodiging werd echter niet gereageerd.[11]

Hoe was de houding van de initiatiefnemers ten opzichte van de CPH? Wilde de CPH in het ANTIFO meedoen, dan zou ze genoegen moeten nemen met een minderheidspositie. Ook zou de partij de normale regels voor samenwerking in acht moeten nemen. Het ANTIFO naar haar hand zetten - zoals in de Anti-Imperialisme Liga - was onmogelijk. Daarom deed ze niet mee. De CPH richtte in samenwerking met de Komintern alle aandacht op het eigen 'Wereldcongres tegen de Oorlog' dat in Genève zou worden gehouden. Henk Sneevliet waarschuwde ervoor “niet op de nieuwste lijmstok van de CPH te gaan zitten”.[12]

Parlementarisme

Gé Nabrink kwam op de laatste voorbereidende vergadering met de mededeling dat het IAMB afzag van deelname aan het revolutionaire samenwerkingsverband. Niet alle bij het IAMB aangesloten libertaire organisaties hadden dezelfde mening. Het NSV verklaarde opeens, na eerdere toezeggingen, met de overige organisaties niet te kunnen samenwerken. De werkelijke reden was dat het NSV met het oog op de komende verkiezingen de RSP en de OSP niet aan belangstelling wilde helpen “opdat zij beide (…) daarvan de vruchten zullen plukken”.[13]

Ook de IAMV maakte bezwaar, maar zou in het hoofdbestuur samenwerking nog eens onder ogen zien. Binnen de IAMV waren stemmen opgegaan van leden die niet voor 'de parlementaire wagen' gespannen wensten te worden. Anderen hielden vol dat er wel degelijk een verschil in mentaliteit tussen parlementariërs en anarchisten bestond. Weer anderen betoogden dat samenwerking tot verwarring in de libertaire beweging zou leiden. Gé Nabrink raadde aan “de verschillen niet te breed uit te meten (…); praktisch betekent de libertaire beweging niet zo veel, zij kan verhelderend werken op het denken van anderen, juist in een samenwerking als het ANTIFO”. Ook Wim Jong pleitte voor samenwerking. Die vond hij belangrijker dan allerlei theoretische kwesties over libertair en autoritair socialisme. “In het ANTIFO is geen dogma”, zei hij.[14] Sneevliet verlangde vurig dat “dit maal gezond verstand en drang naar strijd het zullen winnen van de ziekelijke neiging tot afzondering, die vooral de vertegenwoordigers van het NSV bezield heeft”. Hij beschuldigde het NSV ervan wel buitenparlementaire actie te willen, maar hardnekkig te weigeren als alle voorwaarden voor een krachtig buitenparlementair optreden aanwezig waren.[15]

Gé Nabrink nam als IAMV-er op persoonlijke titel in het ANTIFO zitting. In het verdere bestaan speelde hij een belangrijke rol. Ook Gé Nabrink nam het NSV in De Arbeider van 30 juli 1932 haar opstelling kwalijk. “Het is een houding die met elk gezond verstand spot; wat tijdens de oorlog (de Eerste Wereldoorlog/ddew) mogelijk was, is nu ook mogelijk: samenwerking van eerlijke goedwillende revolutionairen in Nederland”. Hij riep diegenen die binnen het NSV “de klassenstrijd willen” op om plaatselijke deelneming met het ANTIFO tot stand te brengen.[16] Dat gebeurde. Het Syndicalistisch Arbeids Secretariaat (SAS)-Groningen bijvoorbeeld trok zich niets aan van de landelijke opstelling van het NSV. Het werd lid van het Groningse ANTIFO, evenals de Vrije Socialisten. Het kwam voor dat leden werden geroyeerd.[17] de BAS keerde zich fel tegen de negatieve houding van het NSV. Het zou in het afweerfront “zijn plicht doen”, volgens afgevaardigde Van Praag.

Op 8 juli 1932 werd het ANTIFO definitief gevormd. Pas later, in augustus, sloten zich de landelijke organisatie van de IAMV, de Vrije Socialistische Vereniging (VSV) en de jeugdorganisatie van de OSP, het SJV, aan. Een maand later trok de IAMV zich weer terug gezien de uitslag van een gehouden referendum en met het oog op “de wenselijkheid om de eenheid in de organisatie te handhaven”. Wel kregen de afdelingen de vrijheid zich al dan niet bij het ANTIFO aan te sluiten. De aangesloten afdelingen hadden gezamenlijk het recht iemand - in dit geval Gé Nabrink - in het hoofdbestuur van het ANTIFO zitting te laten nemen.[18]Het ANTIFO vormde plaatselijke comités. Openbare vergaderingen, meetings, optochten en demonstraties werden in vele gemeenten in Nederland georganiseerd.

Men riep op vergaderingen te bezoeken waar onder anderen Henk Sneevliet, Jacques de Kadt en Gé Nabrink spraken en te helpen met kalken. Iedere fascistische brutaliteit moest onmiddellijk de kop ingedrukt worden. “Helpt ons in het verzet tegen oorlogsvoorbereiding en transport van oorlogsmaterieel”, stond er ineen manifest van het ANTIFO te lezen, “steunt ons in de strijd tegen de reactie”. Begin oktober was er een netwerk van vijfentwintig plaatselijke ANTIFO-comités door heel Nederland. Er werden pogingen gedaan een debat-vergadering tussen de leider van de Fascistenbond Jan Baars en Henk Sneevliet te organiseren.[19]

Problemen

Het ANTIFO heeft niet lang bestaan. Er bestond toch te veel spanning tussen de verschillende groeperingen die er deel van uitmaakten. Bij de oprichting van het ANTIFO hadden de meeste libertaire organisaties al geweifeld. Ook met de OSP ontstonden problemen. Een OSP-resolutie bijvoorbeeld verplichtte de leden die in loondienst werkten, lid te zijn van het NVV. Dat leidde tot ernstige conflicten met het NAS. Zeker toen de OSP haar leden het advies gaf maar liever ongeorganiseerd te blijven als men per se géén lid van het NVV wilde zijn.[20] Op haar beurt irriteerde het de OSP-leiding als er “vaderlijke vermaningen” , “opvoedkundige wenken” en “rechterlijke afstraffingen” aan haar adres in de RSP- en NAS-pers verschenen.[21]

Bij het ontstaan van het ANTIFO was duidelijk afgesproken voorzichtig om te gaan met principiële onderlinge verschillen. Maar die verdeeldheid op politiek, vakbewegings- en ideologisch terrein bleek in de dagelijkse politieke werkelijkheid niet zo maar weg te poetsen. Op persoonlijk gebied bestonden er ook spanningen. Iedereen wist dat Jacques de Kadt een uitgesproken hekel had aan Henk Sneevliet. Bovendien was De Kadt iemand die altijd conflicten met zich meebracht en daarom zeker niet geschikt was als voorzitter.[22]

De OSP stelde zich veel voor van de komende Tweede Kamerverkiezingen in 1933.De partij nam voor de eerste keer daaraan deel en was bang aanhang onder het SDAP-electoraat te verliezen. Het bondgenootschap met de uiterst linkse RSP en het NAS binnen het ANTIFO werd daardoor steeds meer als knellend ervaren. Mede onder invloed van OSP-secretaris Jacques de Kadt distantieerde de OSP zich daarom in 1932 op het kerstcongres van het ANTIFO. In november was al onenigheid geweest over het feit dat de OSP had meegedaan aan een landelijke demonstratie van de SDAP en het NVV. Plannen voor een demonstratief congres van het ANTIFO, te houden in februari 1933, stuitten toen bij de OSP ineens op tegenzin. De RSP en het NAS beschuldigden de OSP op hun beurt van sabotage van de activiteiten.[23]

Op 1 februari 1933 brak de OSP met met het ANTIFO. Geheel voorbarig schreef Jacques de Kadt aan het NAS dat hij het ANTIFO, dat toch een initiatief van de RSP was geweest, nu als ontbonden beschouwde. Wel erkenden de andere organisaties dat met het wegvallen van de OSP de basis van het ANTIFO te veel versmald was.[24] In september 1933 zou het ANTIFO opgeheven worden. Het afhaken van de OSP vond op een buitengewoon pijnlijk tijdstip plaats. Een dag ervoor, op 31 januari 1933, was Hitler tot rijkskanselier benoemd!

Nadat Henk Sneevliet begin februari 1933 wegens opruiing in verband met de muiterij op het oorlogsschip De Zeven Provinciën in de gevangenis was beland, ontwikkelde het ANTIFO nog een grote activiteit. Eind februari was de grote zaal van de Diamantbeurs in Amsterdam tot de nok toe gevuld met 4000 man. Het lukte om Henk Sneevliet uit de cel in de Tweede Kamer gekozen te krijgen. Voor de OSP waren de verkiezingen een bittere teleurstelling. De partij slaagde er niet in een zetel te bemachtigen. Gé Nabrink was tijdens de gevangenschap van Henk Sneevliet tijdelijk voorzitter van het ANTIFO geworden. Zijn werk voor het eenheidsfront was hem niet overal in IAMV-kring in dank afgenomen. Toch beoordeelt Ge Nabrink achteraf deze poging tot samenwerking van revolutionaire groepen “zeker als geslaagd”.[25]

Vergelijken we de houding van de libertaire organisaties bij de deelname aan deze beide eenheidsfronten, dan valt op dat, zeker in het begin, wèl werd meegewerkt binnen een door de Komintern georkestreerde Anti-Imperialisme Liga. Daarentegen waren binnen het nationale verband van het ANTIFO al direct grote aarzelingen zichtbaar. Kennelijk blokkeerden op dat niveau irritaties en gevoeligheden die er tussen libertairen en andere groeperingen bestonden, een diepgaande samenwerking. Daarbij zullen ook een mengeling van afkeer voor 'de politiek', antipathie tegen bepaalde personen en angst voor splitsing in eigen kring een rol gespeeld hebben. Misschien heeft Ge Nabrink wel gelijk wanneer hij opmerkt dat er soms een treffende overeenkomst tussen gereformeerden en anarchisten bestaat: in haarkloverij zijn beiden sterk.[26]

Voetnoten

  • [1] De Baanbreker, Orgaan der RSP, 28 mei en 11 juni 1932; zie ook: Jan Erik Burger, Linkse frontvorming. Samenwerking van revolutionaire socialisten 1914-1918, Van Gennep, Amsterdam 1983.
  • [2] Samuel de Lange, 'Linkse kwade trouw', boekbespreking van Stephan Koch, Double lives. Stalin, Willi Münzenberg and the Seduction of the Intellectuels, In: NRC Handelsblad, 23 september 1995.
  • [3] Cees Bronsveld, 'De Anti-Imperialisme Liga: tussen nationalisme en partijpolitiek', in: De AS, nr 65, 1984, p. 27-28.
  • [4) De Wapens Neder, maandelijks orgaan van de IAMV, 25e jrg., no. 9, sept. 1929.
  • [5] Cees Bronsveld, 'Wim Jong over De Anti-Imperialisme Liga', in: Thea Duijker (red.), Cher ami! Dear friend! Querido amigo! Voor Rudolf de Jong, anarchist in woord en daad, IISG, Amsterdam 1997, p. 73-75; De Wapens Neder, 25e jrg., no.8, aug. 1929.
  • [6] De Wapens Neder, 25e jrg., no. 9, sept. 1929.
  • [7] Arthur Müller Lehning,'Frankfurt en de Liga', De Nieuwe Weg, p. 297-302; De Wapens Neder, 25e jrg., no. 9, sept. 1929.
  • [8] De Wapens Neder, 25e jrg., no. 9, sept. 1929.
  • [9] De Wapens Neder, 26e jrg., no. 5, mei 1930.
  • [10] Gé Nabrink, Datgene, wat wij heden niet doen, doen wij nimmer. Korte herinneringen van Gé Nabrink (niet in de handel), Amsterdam 1986, p. 12.
  • [11] De Baanbreker, 28 mei en 11 juni 1932; De Arbeid, orgaan van het NAS, 16 juli 1932.
  • [12] De Baanbreker, 9 juli 1932.
  • [13] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940, Anarchistische Uitgaven, Amsterdam 1980, p. 138.
  • [14] De Wapens Neder, 28e jrg., no 5, mei1932.
  • [15] De Arbeid, 16 juli 1932.
  • [16] Geciteerd in De Arbeid, 6 augustus 1932.
  • [17] Volkert Bultsma en Evert van der Tuin, a.w., 9, 138; De Arbeid, 3 september 1932.
  • [18] De Wapens Neder, 29e jrg., no. 1, jan. 1933.
  • [19] De Arbeid, 16 juli, 13 augustus en 8 oktober 1932; Max Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair-socialist in Europa en Azië, SUN, Nijmegen 1976, p. 349.
  • [20] Max Perthus, a.w., 348-349.
  • [21] Menno Eelanan, 'Het socialisme Nu! De Onafhankelijke Socialistische partij 1932-1935', in: Menno Eekman en Herman Pieterson, Links socialisme tussen de wereldoorlogen, IISG, Amsterdam 1987, p. 63-65.
  • [22] Eekman, a.w., p. 68; Max Perthus,a.w., p. 349.
  • [23] Fritjof Tichelman, Henk Sneevliet. Een politieke biografie, Van Gennep, Amsterdam 1974, p. 74; De Baanbreker, 11 februari 1933.
  • [24] Max Perthus, a.w., p. 335; Verslag van het NAS over de periode 1 juli 1931 - 31 dec. 1933, p. 100-103.
  • [25] Gé Nabrink, a.w., p. 13. Zie ook De Vrije, nr. 6 en 7 (1984)
  • [26] Gé Nabrink, a.w. p. 13
namespace/libertairen_en_linkse_eenheidsfronten_-_anti-imperialisme_liga_en_antifo.txt · Laatst gewijzigd: 22/09/20 17:24 door defiance