Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Rosa Luxemburg
Bijna alle vroegere schriften en uitlatingen van het internationale socialisme over het vraagstuk van de massastaking dateren uit de tijd vóór de Russische revolutie, het eerste historische experiment waarin dit strijdmiddel op grote schaal toegepast werd. Van daar is het ook te verklaren waarom zij voor het grootste deel verouderd zijn. In hun opvatting staan zij wezenlijk op hetzelfde standpunt als Friedrich Engels, die in 1873 in zijn kritiek op het bakoeninistisch revolutiegedoe in Spanje schreef:
“De algemene staking is in het bakoeninistisch programma de hefboom die tot inleiding van de sociale revolutie toegepast wordt. Op een schone morgen leggen alle arbeiders van alle bedrijven van een land of zelfs van heel de wereld het werk neer en dwingen daardoor in hoogstens vier weken de bezittende klassen ofwel op de knieën ofwel tot het losslaan op de arbeiders, zodat deze dan het recht hebben zich te verdedigen en te dien gelegenheid de hele oude maatschappij neerslaan.
Het voorstel is verre van nieuw, Franse en nadien Belgische socialisten hebben sinds 1848 dit paradepaard, dat echter oorspronkelijk van Engels ras is, duchtig bereden.
Tijdens de op de crisis van 1837 volgende snelle en heftige ontwikkeling van het chartisme onder de Engelse arbeiders, was al in 1839 de ‘heilige maand’ gepredikt, het neerleggen van de arbeid op nationale maatstaf (zie Engels: Toestand van de arbeidende klasse, tweede druk, blz. 234) en had zulk een weerklank gevonden dat de fabrieksarbeiders van Noord-Engeland in juli 1842 het voornemen beproefden dit uit te voeren. Ook op het Alliantie-congres te Genua 1883 speelde de algemene staking een grote rol. Alleen werd volledig toegegeven dat daarvoor een volledige organisatie van de arbeidersklasse en een gevulde kas nodig waren. En daarin ligt juist de knoop.
Langs de ene kant zullen de regeringen, vooral wanneer men hen door politieke onthouding aanmoedigt, noch de organisatie noch de kas van de arbeiders ooit zover laten komen, en langs de andere kant zullen de politieke gebeurtenissen en het ingrijpen van de heersende klassen de bevrijding van de arbeiders in gang zetten lang voor het proletariaat ertoe komt zich deze ideale organisatie en dit kolossale reservefonds aan te schaffen.
Indien het deze echter bezat dan zou het de omweg van de algemene staking niet nodig hebben om tot zijn doel te geraken.”[1]
Hier hebben we de argumentatie die voor de stellingname van de internationale sociaaldemocratie tot de massastaking voor tientallen jaren toonaangevend was. Ze is volledig op de leest van de anarchistische theorie van de algemene werkstaking geschoeid, t.t.z. op de theorie van de algemene staking als middel om de sociale revolutie in te leiden, in tegenstelling tot de dagelijkse politieke strijd van de arbeidersklasse, en lost zich op in het volgend eenvoudig dilemma: ofwel is het hele proletariaat nog niet in het bezit van machtige organisaties en kassen, en dan kan het de algemene staking niet doorvoeren, ofwel is het reeds sterk genoeg georganiseerd, en dan heeft het de algemene staking niet nodig.
Deze argumentatie is in ieder geval zo eenvoudig en op het eerste gezicht zo onaanvechtbaar dat ze een kwarteeuw lang de moderne arbeidersbeweging uitstekende diensten heeft bewezen, als logisch wapen tegen de anarchistische hersenschimmen en als hulpmiddel om de idee van de politieke strijd tot in de breedste kringen van de arbeidersklasse over te dragen.
De grootse vooruitgang van de arbeidersbeweging tijdens de laatste 25 jaar is het schitterendste bewijs ten voordele van de door Marx en Engels in tegenstelling tot het bakoeninisme verdedigde tactiek van de politieke strijd, en de Duitse sociaaldemocratie, in haar positie als voorhoede van heel de internationale arbeidersbeweging, is niet in de laatste plaats het directe product van de consequente en beklemtoonde toepassing van deze tactiek.
De Russische revolutie nu heeft bovenstaande argumentatie aan een grondige herziening onderworpen. Ze heeft voor het eerst in de geschiedenis van de klassenstrijd een grootse verwezenlijking van de idee van de massastaking, en — zoals we hieronder nader zullen toelichten — zelfs van de algemene staking meegebracht, en daardoor een nieuw tijdperk in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging geopend. Daar valt echter niet uit af te leiden dat de door Marx en Engels aanbevolen tactiek van de politieke strijd, of hun op het anarchisme uitgeoefende kritiek, fout waren.
Integendeel, het is dezelfde gedachtegang, dezelfde methode, deze van de tactiek van Marx-Engels, deze die ook aan de basis lag van de praktijk van de Duitse sociaaldemocratie, die vandaag in de Russische revolutie geheel nieuwe toestanden en nieuwe voorwaarden voor de klassenstrijd voortbracht.
De Russische revolutie, dezelfde revolutie die de eerste historische toepassing op het onderwerp massastaking vormt, betekent niet alleen geen eerherstel voor het anarchisme, maar betekent juist een historische liquidatie van het anarchisme. Het droevige bestaan waartoe deze geestesrichting door de machtige ontwikkeling van de sociaaldemocratie in Duitsland veroordeeld was, had in zekere mate door de uitsluitende heerschappij en lange duur van de parlementaire periode verklaard kunnen worden.
Een volledig op de leest van het ‘losslaan’ en ‘directe actie’ geschoeide, in de meest vulgaire betekenis van het woord ‘revolutionaire’ richting had alleszins in de windstilte van het parlementaire sleurleven tijdelijk kunnen kwijnen, om pas bij een terugkeren van de rechtstreekse openlijke strijdperiode bij een straatrevolutie op te leven en haar innerlijke kracht te ontplooien.
Rusland scheen er zelfs bijzonder voor aangelegd het experimenteerterrein voor de heldendaden van het anarchisme te worden. Een land waar het proletariaat in het geheel geen politieke rechten en uiterst zwakke organisaties had, een bonte wemeling van verschillende volkslagen met zeer verschillende, wild dooreenlopende belangen, geringe ontwikkeling van de volksmassa, daarbij een volmaakte bestialiteit in het aanwenden van geweld door het heersende regiem. Dit alles scheen als geschapen om het anarchisme tot een plotselinge, zij het ook waarschijnlijk kortstondige macht te verheffen.
En tenslotte was Rusland de historische bakermat van het anarchisme. Maar het vaderland van Bakoenin moest het graf van zijn leer worden. Niet alleen stonden en staan de anarchisten in Rusland niet op de voorpost van de massastakingsbeweging. Niet alleen ligt heel de politieke leiding van de revolutionaire actie en ook van de massastaking in handen van de sociaaldemocratische organisaties, die door de Russische anarchisten als burgerlijke partij bitter bekampt worden, of gedeeltelijk in handen van zulke min of meer door de sociaaldemocratie beïnvloede en met haar verwante socialistische organisaties zoals de terroristische partij van de Revolutionaire Socialisten.
De anarchisten bestaan als ernstige politieke richting in de Russische revolutie in het geheel niet.
Slechts in een Litouwse kleine stad met bijzonder moeilijke verhoudingen — bonte nationale opeenhoping van de arbeiders, overwegende versplintering van het kleinbedrijf, zeer laagstaand proletariaat — in Bialystok zijn er onder de zeven of acht verschillende revolutionaire groepen ook een hoopje onvolwassen anarchisten die de verwarring en misleiding van de arbeiders zoveel mogelijk in de hand werken. Ten slotte kan men in Moskou en wellicht in nog twee of drie andere steden een groepje van hetzelfde slag aantreffen.
Maar, wat is nu, afgezien van die paar ‘revolutionaire’ groepen, de eigenlijke rol van het anarchisme in de Russische revolutie? Het is een uithangbord voor gemene dieven en plunderaars geworden. Onder de firmanaam ‘anarchocommunisme’ wordt een groot deel van deze talloze diefstallen en plunderingen bij privaatlui bedreven, die in iedere periode van de depressie, van het tijdelijke defensief van de revolutie, als een troebele golf omhoogslaan. Het anarchisme is in de Russische revolutie niet de theorie van het strijdende proletariaat maar het ideologische uithangbord van het contrarevolutionaire lompenproletariaat, dat als een school haaien achter het slagschip van de revolutie wemelt, geworden. En daarmee heeft de historische loopbaan van het anarchisme een einde genomen.
Langs de andere kant is de massastaking in Rusland niet doorgevoerd als een middel om de politieke strijd van de arbeidersklasse en in het bijzonder van het parlementarisme te kunnen overslaan en door een ‘coup de théâtre’ plots in de sociale revolutie te kunnen springen, maar als een middel om juist de voorwaarden van de dagelijkse politieke strijd en vooral van het parlementarisme voor het proletariaat te scheppen.
De revolutionaire strijd in Rusland, waarin de massastakingen als het machtigste wapen toegepast worden, wordt door het arbeidende volk en in de eerste plaats door het proletariaat juist om diezelfde politieke rechten en voorwaarden gevoerd, waarvan de noodzakelijkheid en de betekenis in de ontvoogdingsstrijd van de arbeidersklasse door Marx en Engels het eerst in het licht werden gesteld en die zij, in tegenstelling tot het anarchisme, in de Internationale met alle kracht verdedigd hebben. Zo heeft de historische dialectiek, de rots waarop de hele leer van het marxistische socialisme rust, met zich meegebracht dat vandaag het anarchisme, waaraan de idee van de massastaking onafscheidbaar verbonden was, met de praktijk van de massastaking zelf in tegenstelling geraakt is. Terwijl omgekeerd de massastaking, die als de tegenstelling tot de politieke actie van het proletariaat bestreden werd, vandaag het machtigste wapen van de politieke strijd voor politieke rechten blijkt te zijn. Wanneer dus de Russische revolutie een grondige herziening van het oude standpunt van het marxisme ten overstaan van de massastaking noodzakelijk maakt, dan is het weer alleen het marxisme, waarvan de algemene methoden en gezichtspunten hierbij in een nieuwe gedaante de zege behalen.
De Moor zijn geliefde kan slechts door een Moor sterven.
De eerste herziening die zich naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rusland voor het probleem van de massastaking opdringt, staat in verband met de algemene opvatting van het vraagstuk. Tot op heden steunen zowel de ijverige voorstanders van een ‘proeve met de massastaking’, in Duitsland van het slag Bernstein, Eisner, enz., als de volledige tegenstanders van een dergelijke proefneming, zoals ze in de vakbonden door bv. Bömelburg vertegenwoordigd zijn, zich in de grond op dezelfde anarchistische opvatting.
De schijnbare tegenpolen sluiten elkaar niet alleen wederzijds uit, maar zoals gewoonlijk, bepalen en vullen elkaar tegelijkertijd nog aan. Voor de anarchistische denkwijze is namelijk het directe speculeren op het ‘overhoop rommelen’, op de sociale revolutie slechts een uiterlijk en onwezenlijk kenteken. Het wezenlijke daarin is de geheel abstracte, onhistorische beschouwing van de massastaking. Zoals trouwens van alle voorwaarden van de proletarische strijd. Voor de anarchist bestaan als stoffelijke gegevens voor zijn ‘revolutionaire’ speculaties slechts twee dingen: ten eerste de wolken en dan de goede wil en de moed om de mensheid uit het huidige kapitalistische tranendal te redden.
Uit het redeneren in de wolken bleek het al voor 60 jaar dat de massastaking het kortste, zekerste en gemakkelijkste middel is om de sprong in de betere sociale toekomst te doen. In dezelfde wolken bleek het onlangs uit hetzelfde redeneren dat de syndicale strijd de enige werkelijke ‘directe actie van de massa’ en aldus de enige werkelijke revolutionaire strijd is — zoals bekend is dit het nieuwste stokpaardje van de Franse en Italiaanse ‘syndicalisten’. Het fatale voor het anarchisme was daarbij steeds dat de in de wolken geïmproviseerde strijdmethoden niet slechts een rekening zonder de waard, t.t.z. zuivere utopieën waren, maar dat zij, aangezien ze juist met de verachte vulgaire werkelijkheid in het geheel geen rekening hielden, in deze vulgaire werkelijkheid voor het grootste deel van revolutionaire speculaties op het onverwachts praktische hulpdiensten voor de reactie werden.
Op hetzelfde terrein van de abstracte, onhistorische beschouwingswijze staan echter tegenwoordig zij die de massastaking thans in Duitsland door een comitébesluit op een vastgestelde datum willen aan gang zetten. En eveneens degenen die, zoals de deelnemers aan het vakbondencongres te Keulen, door een verbod op de ‘propaganda’ het probleem van de massastaking uit de wereld willen zien verdwijnen.
Beide richtingen gaan van dezelfde gemeenschappelijke zuiver-anarchistische voorstelling uit dat de massastaking een gewoon technisch strijdmiddel is dat naar believen, naar inzicht en naar geweten ‘uitgeroepen’ en ook ‘verboden’ kan worden. Een soort zakmes dat men in de zak, ‘op alles voorbereid’ toegeklapt kan houden, of ook na een passend besluit openklappen en gebruiken kan.
Weliswaar maken juist de tegenstanders van de massastaking op de verdienste aanspraak de historische ondergrond en de materiële gegevens van de huidige toestand in Duitsland niet uit het oog te verliezen, in tegenstelling tot de ‘revolutie-romantiekers’ die in de lucht zweven en vooral niet met de harde werkelijkheid en hare mogelijk- en onmogelijkheden rekenen willen.
Feiten en getallen, getallen en feiten! Roepen zij met Mr. Gradgrind uit Dickens’ Harde Tijden.
Wat de syndicale tegenstanders van de massastaking onder ‘historische ondergrond’ en ‘materiële gegevens’ verstaan zijn twee factoren. Enerzijds de zwakte van het proletariaat, anderzijds de macht van het Pruisisch-Duits militarisme. De onvoldoende arbeidersorganisaties en kasreserves en de indrukwekkende Pruisische bajonetten, dat zijn de ‘Feiten en Getallen’ waarop de vakbondsleiders hun praktische politiek in dit geval baseren.
Nu zijn inderdaad vakbondkassen en Pruisische bajonetten zonder twijfel zeer materiële en ook zeer historische verschijnselen, maar de daarop gebaseerde opvatting is geen historisch materialisme in de zin van Marx, maar een politiematerialisme in de zin van Puttkamer. Ook de vertegenwoordigers van de kapitalistische politiestaat rekenen zeer, en zelfs uitsluitend met de tijdelijke effectieve macht van het georganiseerde proletariaat en de materiële macht van de bajonetten, en uit de vergelijking van de twee getallenreeksen trekt men nog steeds dezelfde geruststellende conclusie, de revolutionaire arbeidersbeweging wordt door enkele woelgeesten en ophitsers voortgebracht. Dus hebben we in de gevangenissen en bajonetten een toereikend middel om het onaangenaam ‘voorbijgaand verschijnsel’ meester te worden.
De klassenbewuste Duitse arbeiders hebben sinds lang het humoristische van de politietheorie, die van de hele moderne arbeidersbeweging een kunstmatig willekeurig product van een handvol gewetenloze ‘woelgeesten en ophitsers’ maakt, gesnapt.
Dezelfde opvatting komt echter tot uiting wanneer zich een paar brave kameraden tot een vrijwillige nachtwakersploeg verenigen om de Duitse arbeiders voor de gevaarlijke drijverijen van enige ‘revolutie-romantiekers’ en hun ‘massastakingpropaganda’ te waarschuwen. Of wanneer langs de andere kant een lawaaierige perscampagne door diegenen geënsceneerd wordt die menen dat door een of andere ‘vertrouwelijke’ afspraak van het partijbestuur met het hoofdbestuur van de vakbonden, het losbreken van de massastaking tegengehouden werd.
Indien het op de vlammende ‘propaganda’ van de revolutie-romantiekers aankwam of op de vertrouwelijke of officiële besluiten van de partijbesturen, dan hadden we tot nu toe nog geen enkele ernstige massastaking in Rusland gehad. In geen enkel land dacht men — zoals ik al in mei 1905 in de SachsArbeiterzeitung deed uitkomen — er zo weinig aan de massastaking te ‘propageren’ of zelfs te bediscussiëren, als in Rusland. En de enkele voorbeelden van besluiten of schikkingen van het Russische partijbestuur, die werkelijk de massastaking als uitgewerkt geheel moesten proclameren, zoals bv. de laatste poging in augustus van dit jaar na de ontbinding van de Doema, zijn bijna totaal mislukt.
Indien uit de Russische revolutie iets te leren valt, is het vóór alles dat de massastaking niet kunstmatig ‘gemaakt’, niet in het ijle ‘besloten’, niet ‘gepropageerd’ wordt. Zij is een historisch verschijnsel dat op een zeker ogenblik als een historische noodzakelijkheid uit de sociale verhoudingen voortspruit.
Niet dus met abstracte speculaties over mogelijkheid of onmogelijkheid, nut of schadelijkheid van de massastaking, maar door het navorsen van de factoren en de sociale verhoudingen waaruit de massastaking in de tegenwoordige fase van de klassenstrijd voortspruit. Met andere woorden, niet door subjectieve beoordeling van de massastaking vanuit het standpunt van de wenselijkheid, maar door het objectieve onderzoek van de oorzaken van de massastakingen vanuit het standpunt van de historische noodzakelijkheid, kan het probleem alleen gevat en besproken worden.
In de vrije ruimte van de abstracte logische analyse kan de absolute onmogelijkheid en de zekere nederlaag, zowel als de volledige mogelijkheid en de zekere zege van de massastaking met juist dezelfde kracht bewezen worden. En daarom is de waarde van de bewijsvoering in beide gevallen dezelfde, nl. zero. Daarom is ook in het bijzonder de schrik voor het ‘propageren’ van de massastaking, die zelfs tot vormelijke banvloeken tegen de vermeende schuldigen van deze misdaad geleid heeft, eenvoudig het product van een komisch misverstand. Het is juist even onmogelijk de massastaking als abstract strijdmiddel te ‘propageren’ als de ‘revolutie’ te propageren. ‘Revolutie’ en ‘massastaking’ zijn begrippen die op zichzelf slechts een uiterlijke vorm van de klassenstrijd betekenen, die slechts in verband met heel bepaalde politieke toestanden zin en inhoud hebben.
Mocht iemand het ondernemen de massastaking als vorm van de proletarische actie tot voorwerp van een regelrechte agitatie te maken, met deze ‘idee’ te gaan colporteren om er de arbeiders langzamerhand voor te winnen, dan ware dit een even nutteloze als triestige en absurde bezigheid. Precies zoals wanneer iemand de idee van de revolutie of van de barricadestrijd tot voorwerp van een bijzondere agitatie zou willen maken. De massastaking is vandaag het middelpunt van de levendige belangstelling van de Duitse en internationale arbeidersklasse geworden, omdat zij een nieuwe strijdvorm en als dusdanig het zekerste symptoom van diepgaande innerlijke ommekeer in de klassenverhoudingen en de voorwaarden van de klassenstrijd betekent.
Het getuigt van gezond revolutionair instinct en het levendige verstand van de Duitse proletariërsmassa, dat zij trots het hardnekkige verzet van de vakbondsleiders, zo’n warme belangstelling voor het probleem aan de dag legt.
Maar deze belangstelling, deze intellectuele honger en revolutionaire actiedrang van de arbeiders kan mem niet verzadigen met abstracte hersengymnastiek over de mogelijkheid of de onmogelijkheid van de massastaking. Maar wel door hun de ontwikkeling van de Russische revolutie, de verscherping van de klassentegenstellingen in West-Europa, de verdere innerlijke perspectieven van de klassenstrijd in Duitsland, de rol en de taak van de massa in de komende strijd bij te brengen.
Slechts in deze vorm zal de discussie over de massastaking ertoe leiden de geestelijke horizon van het proletariaat te verbreden, zijn klassenbewustzijn te scherpen, zijn denkwijze te verdiepen en zijn daadkracht te stalen.
Staat men echter op dit standpunt, dan verschijnt ook geheel de belachelijkheid van zijn wezen, het strafproces dat door de tegenstanders van de ‘revolutie-romantiekers’ aangelegd werd, omdat men zich bij de behandeling van het probleem niet nauwkeurig aan de tekst van de Jena-resolutie hield.
Met deze resolutie kunnen de ‘praktische politiekers’ zich nog ten volle akkoord verklaren, omdat zij de massastaking hoofdzakelijk met het lot van het algemeen stemrecht verbindt. Iets waaruit zij twee gevolgtrekkingen menen te kunnen maken. Ten eerste dat de massastaking een zuiver defensief karakter heeft, ten tweede dat de massastaking, zelf ondergeschikt aan het parlementarisme, tot een eenvoudig aanhangsel van het parlementarisme herleid wordt.
De ware kern van de Jena-resolutie ligt echter in dit verband daarin dat in de huidige toestand in Duitsland een aanslag van de heersende reactie op het Rijksdag-stemrecht hoogst waarschijnlijk de inleiding en het signaal tot een periode van stormachtige politieke strijd zou kunnen zijn, waarin de massastaking als strijdmiddel wel het eerst toegepast zou worden. Maar de sociale draagkracht en de historische actiesfeer van de massastaking als verschijnsel en als probleem door de letter van een congresresolutie willen inkrimpen en kunstmatig afbakenen, is een onderneming die aan kortzichtigheid bij het discussieverbod van het vakbondscongres niet ten achter staat.
In de resolutie van het Jena-congres heeft de Duitse sociaaldemocratie officieel akte genomen van de diepe ommekeer die door de Russische revolutie in de internationale factoren van de proletarische klassenstrijd veroorzaakt werd, en haar revolutionair ontwikkelingsvermogen, haar aanpassingsvermogen aan de nieuwe eisen van de komende fase van de klassenstrijd vastgesteld. Daarin ligt de betekenis van de Jena-resolutie. Wat de praktische toepassing van de massastaking in Duitsland betreft, daarover zal de geschiedenis beslissen, zoals ze in Rusland er over beslist heeft, de geschiedenis, waarin de sociaaldemocratie met haar besluiten zeker een gewichtige factor, maar toch slechts één factor onder vele is.
De massastaking, zoals ze meestal in de huidige discussies voor ogen wordt gehouden, is een zeer duidelijk en eenvoudig voorgesteld, scherp afgetekend en op zichzelf staand verschijnsel. Er wordt daarbij gedacht aan een grootse staking van het industrieproletariaat, die in de grootste onderlinge verstandhouding uitgeroepen wordt. Staking aangegaan naar aanleiding van een politieke gebeurtenis van buitengewone draagwijdte, en wel op grond van een ten gepaste tijde gesloten wederzijdse overeenkomst van partij- en vakbondsinstanties, dan in een geest van discipline met de grootste orde doorgevoerd en in nog betere orde afgebroken wanneer de leidende instanties het gepast vinden haar op te heffen, terwijl de regeling van ondersteuningen, kosten en offers, met één woord het hele materiële bilan van de massastaking op voorhand nauwkeurig vastgesteld wordt.
Wanneer we nu dit theoretische schema met de werkelijke massastaking vergelijken, zoals ze zich in Rusland sinds vijf jaar voordoet, dan moeten we zeggen dat de voorstelling die in het middelpunt van de Duitse discussie staat, bijna met geen enkele van de vele gehouden massastakingen overeenstemt, en dat anderzijds de massastakingen in Rusland een zo grote verscheidenheid van soorten vertonen dat het helemaal onmogelijk is van ‘massastaking’, van een abstracte, schematische massastaking te spreken. Alle factoren, alsmede het karakter van de massastaking, verschillen niet alleen volgens stad en streek van het rijk, maar het is vooral haar algemeen karakter dat zich in de loop van de revolutie meermaals gewijzigd heeft.
De massastakingen hebben in Rusland een bepaalde geschiedenis achter zich, geschiedenis die ze nog steeds verder doormaken. Wie dus over massastakingen in Rusland spreken wil, moet in de eerste plaats hun geschiedenis voor ogen houden.
De huidige, om zo te zeggen officiële periode van de Russische revolutie, dateert men met vol recht van de opstand van het Petersburgse proletariaat op 22 januari 1905. Van de stoet van de 200.000 arbeiders voor het tsarenslot, die in een vreselijk bloedbad eindigde. Deze bloedige slachting was, zoals bekend, het teken voor het uitbreken van de eerste reeks grote massastakingen, die zich in enkele dagen over heel Rusland uitbreidden en de stormroep van de revolutie uit Petersburg in alle hoeken van het rijk en in de breedste lagen van het proletariaat hebben doen doordringen.
De Petersburgse opstand van 22 januari was echter ook slechts het hoogste moment van een massastaking die voorheen het proletariaat van de tsarenhoofdstad in januari 1905 aangegaan had. Deze januari-massastaking ontwikkelde zich nu zonder twijfel onder de rechtstreekse indruk van de reusachtige massastaking die kort daarvoor, in december 1904, in de Kaukasus te Bakoe uitgebroken was en een tijdlang heel Rusland de adem benam.
De decembergebeurtenissen in Bakoe waren echter op hun beurt niets anders dan een laatste en krachtige uitloper van de geweldige massastakingen die als periodieke aardbevingen in de jaren 1903 en 1904 heel Zuid-Rusland deden wankelen. En de proloog hiervan was de massastaking in Batum (Kaukasus) van maart 1902.
Deze eerste massastakingsbeweging in de doodlopende keten van de huidige revolutionaire uitbarstingen is eindelijk slechts vijf tot zes jaar van de grote algemene werkstaking van de Petersburgse textielarbeiders in 1896 en 1897 verwijderd, en zo deze beweging uiterlijk ook van de huidige revolutie door enkele jaren schijnbare stilstand en starre reactie gescheiden zijn, toch zal iedereen die de innerlijke politieke ontwikkeling van het Russisch proletariaat tot op de tegenwoordige trap van zijn klassenbewustzijn en zijn revolutionaire energie kent, de geschiedenis van de huidige periode van de massastakingen met de Petersburgse algemene stakingen beginnen. Zij zijn voor het probleem van de massastaking al daarom gewichtig, omdat zij al alle hoofdfactoren van de laatste massastaking in de kiem bevatten.
Op het eerste gezicht lijkt de Petersburgse algemene staking van het jaar 1896 een zuiver economische, partiële loonstrijd. Haar oorzaken waren de ondraaglijke arbeidsvoorwaarden van de spinners en wevers van Petersburg. Een 13-, 14- en 15-urenwerkdag, erbarmelijke stuklonen en een hele aaneenschakeling van waardeloze ondernemersvitterijen. Maar deze toestand verdroegen de textielarbeiders lange tijd geduldig tot een schijnbaar nietige omstandigheid de maat deed overlopen. In het jaar 1896, in mei, ging namelijk de twee jaar lang, uit angst voor de revolutionairen, uitgestelde kroning van de tegenwoordige tsaar Nicolas II door. Bij deze gelegenheid betuigden de Petersburgse ondernemers hun vaderlandslievende ijver door hun arbeiders drie dagen lang gedwongen feestdagen op te leggen, terwijl ze nochtans merkwaardigerwijze voor deze dagen geen loon wilden betalen.
De daardoor geprikkelde textielarbeiders kwamen in beweging na een bespreking waaraan ongeveer 300 van de meest bewuste arbeiders deelnamen, in de Jekaterinenhoftuin werd tot staking besloten, en volgende eisen werden geformuleerd: 1. Uitbetalen van de lonen voor de kroningsdagen; 2. 101/2 urenwerkdag; 3. verhoging van de stuklonen.
Dit gebeurde op 24 mei. Na een week lagen alle weverijen en spinnerijen stil, en 40.000 arbeiders waren in algemene staking. Tegenwoordig kan deze gebeurtenis, vergeleken met de geweldige massastakingen van de revolutie, een kleinigheid lijken. In de politieke ijsstarre onbeweeglijkheid van het toenmalige Rusland was een algemene staking iets ongehoord, ze was zelfs een revolutie in het klein.
Vanzelfsprekend begonnen de brutaalste vervolgingen. Ongeveer 1.000 arbeiders werden aangehouden en naar hun streek teruggezonden, en de algemene werkstaking werd onderdrukt.
Hier zien we reeds alle hoofdtrekken van de latere massastakingen. De onmiddellijke aanleiding tot de beweging was van toevallige, ja ondergeschikte, haar uitbreken van elementaire aard. Maar in het tot stand komen van de beweging vertoonden zich de vruchten van een jarenlange agitatie van de sociaaldemocraten. In de loop van de algemene werkstaking stonden de sociaaldemocratische agitators aan de spits van de beweging, leidden en gebruikten ze tot levendige revolutionaire agitatie. Verder was de staking uiterlijk een gewone economische loonstrijd, alleen de stelling van de regering en de agitatie van de sociaaldemocratie hebben haar tot een politiek verschijnsel van eerste rang gemaakt. Ten slotte, de staking werd onderdrukt, de arbeiders leden een ‘nederlaag’. Maar al in januari van het volgende jaar, 1897, herhaalden de Petersburgse textielarbeiders nogmaals de algemene staking, en behaalden deze keer een bijzonder succes: de wettelijke invoering van de 11-urendag in heel Rusland.
Maar wat nochtans een veel gewichtiger gevolg was: sinds de eerste algemene staking van 1896, die zonder een spoor van organisatie en strijdkassen werd ondernomen, begint in het eigenlijke Rusland een intensieve syndicale strijd die zich weldra uit Petersburg op het overige landsgebied uitbreidt en voor de sociaaldemocratische agitatie en organisatie heel nieuwe vooruitzichten schept, daarbij echter in de schijnbare kerkhofvrede van de volgende periode door onzichtbaar mollenwerk de proletarische revolutie voorbereidt.
Het uitbreken van de Kaukasische staking in mei van het jaar 1902 was schijnbaar een toevallig en door zuiver economische, partiële, zij het dan ook heel andere factoren bepaald, als die van het jaar 1896. Het hangt met de zware industriële- en handelscrisis samen, die in Rusland de voorgangster van de Japanse oorlog was en met hem samen de machtigste factor van de beginnende revolutionaire gisting vormde. De crisis veroorzaakte een enorme werkloosheid die in de proletarische massa de agitatie voedde, en daarom ging de regering ertoe over de ‘overbodige handen’ in drommen naar hun respectievelijke geboortestreken te transporteren, dit om de arbeidersklasse tot bedaren te brengen. Het was juist een dergelijke maatregel, die ongeveer 400 petroleumarbeiders zou treffen, die in Batum een massaprotest uitlokte dat tot demonstraties, aanhoudingen, een slachting en ten slotte tot een politiek proces leidde, waarin plotseling de zuiver economische, partiële aangelegenheid tot een politieke en revolutionaire gebeurtenis werd.
De naklank van de hele ‘zonder resultaat’ verlopen en neergeslagen staking in Batum was een reeks revolutionaire massademonstraties van de arbeiders in Nischni-Novgorod, in Saratov, en andere steden. Dus een krachtige stoot voor de algemene golf van de revolutionaire beweging.
Al in november 1902 volgt de eerste echte revolutionaire naklank in de vorm van een algemene staking in Rostov aan de Don. Aanleiding tot deze beweging gaven loongeschillen in de werkhuizen van de Vladikausische spoorwegen. De beheerraad wilde de lonen verlagen. Daarop deed het Don-comité van de sociaaldemocratie een oproep voor staking met volgende eisen: 9-urendag; loonsverbetering; afschaffen van de straffen; afdanking van onpopulaire ingenieurs.
Alle spoorwegwerkhuizen legden het werk neer. Bij hen sloten zich weldra alle andere beroepen aan. En plotseling heerste in Rostov en nooit geziene toestand. Alle industrie-arbeid ligt stil, en langs een andere kant worden dag op dag monstermeetings van 15.000 tot 20.000 arbeiders in open lucht gehouden, dikwijls omsingeld door een kordon Kozakken, waarbij voor het eerst sociaaldemocratische volksredenaars openlijk het woord voeren, gloeiende redevoeringen over socialisme en politieke vrijheid houden, die met ongehoorde begeestering worden opgenomen. Revolutionaire oproepen worden op tienduizenden exemplaren verspreid. Middenin het starre absolutisme verovert het proletariaat van Rostov voor de eerste maal verenigingsrecht en vrijheid van het woord.
Weliswaar loopt het hier ook niet zonder een slachtpartij af. De loongeschillen van de Vladikaukasische spoorwegwerkplaatsen hebben zich in enkele dagen tot een politieke algemene staking en tot een revolutionaire straatoorlog ontwikkeld. Als naklank doet zich onmiddellijk daarop een algemene werkstaking voor op het station Tichoretzkaja van dezelfde spoorweglijn. Ook hier komt het tot een bloedig neerslaan, verder tot een proces, en zo heeft Tichoretzkaja zich als episode eveneens in de onbreekbare keten van de revolutie-knooppunten vastgevlochten.
De lente 1903 geeft het antwoord op de neergeslagen stakingen in Rostov en Tichoretzkaja. Heel Zuid-Rusland was in mei, juni en juli in opstand. Bakoe, Tiflis, Batum, Jelissavetgrad, Odessa, Kiev, Nikolajev, Jekaterinoslav zijn in letterlijke betekenis in algemene staking.
Maar ook hier ontstaat de beweging niet naar een of ander uit een centrum of vooropgezet plan, ze vloeit samen uit afzonderlijke punten, telkens naar aanleiding van verschillende oorzaken, en in andere vormen. Het eerst begint Bakoe, waar talrijke partiële loonstrijden in afzonderlijke fabrieken en bedrijfstakken tenslotte in een algemene staking uitmonden. In Tiflis vatten 2.000 handelsbedienden, die van ‘s morgens 6 tot ‘s avonds 23 uur moeten werken, het eerst de strijd aan. Zij verlaten allen op 4 juli om 8 uur ‘s avonds de winkels en houden een optocht door de stad om de magazijnpatroons tot sluiting van hun zaak aan te zetten.
De overwinning is volledig: de handelsbedienden veroveren een arbeidsdag van 8 tot 20 uur, onmiddellijk gevolgd door al de fabrieken, werkhuizen, kantoren, enz. De dagbladen verschijnen niet, het tramverkeer kan slechts onder bescherming van de militairen gebeuren. In Jelissawetgrad begint op 10 juli in alle fabrieken de staking met zuiver economische eisen. Deze worden grotendeels ingewilligd en op 14 juli houdt de staking op. Maar twee weken later breekt zij weer uit. Deze keer geven de bakkers het parool, gevolgd door de steenarbeiders, meubelmakers, ververs, molenaarsknechten en ten slotte weer alle fabrieksarbeiders.
In Odessa begint de beweging met een loonstrijd waarin de door de regeringsagenten naar het programma van de beroemde gendarm Soebatov opgerichte ‘legale’ arbeidersvereniging verwikkeld werd. De historische dialectiek heeft het zich hier weer veroorloofd een van haar lieftallige slechte streken uit te halen. De economische kampen van de vroegere periode — waaronder de grote Petersburgse algemene staking van 1896 — hadden de Russische sociaaldemocratie tot overdrijving van het zogenaamde ‘economisme’ verleid, iets waardoor ze voor de demagogische drijverijen van Soebatov de bodem had voorbereid. Na enige tijd keerde echter de grote revolutionaire stroom het scheepje met de valse vlag om en dwong het nu juist aan de spits van de revolutionaire proletarische vloot te varen.
De Soebatov-vereniging gaf in de lente van 1904 het parool tot een grote algemene staking van Odessa. Zij die in de waan van de oprechte arbeidersgenegenheid van de regering en van haar sympathie voor de zuiver economische strijd gewiegd werden, wilden plotseling de proef op de som zetten en dwongen de Soebatovse ‘arbeidersvereniging’ in een fabriek de staking voor de meest bescheiden eisen uit te roepen. Ze werden daarop door de ondernemer eenvoudig op straat gezet, en toen zij van de leider de beloofde bescherming van de overheid eisten, verzwond het heertje en liet de arbeiders in wilde gisting achter.
Weldra zetten zich de sociaaldemocraten aan het hoofd en de stakingsbeweging sprong op andere fabrieken over. Op 1 juli staken 2.500 spoorwegarbeiders, op 4 juli gaan de havenarbeiders in staking voor een loonsverhoging van 80 kopeken op twee roebel en een verkorting van werktijd van een half uur. Op 6 juli sluiten de zeelui zich bij de beweging aan. Op 13 juli begint de staking van het trampersoneel.
Nu grijpt een vergadering van alIe stakers (7 à 8.000 man) plaats. Een stoet wordt gevormd die van fabriek tot fabriek gaat en die, als een lawine aangegroeid, zich weldra met een massa van 40 à 45.000 koppen naar de haven begeeft om al het werk te doen stilleggen. In de hele stad heerst de algemene staking. In Kiev begint op 21 juli de staking in de spoorwegwerkplaatsen.
Ook hier is de directe aanleiding de miserabele arbeidersvoorwaarden, en looneisen worden gesteld. De volgenden dag volgen de gieterijen dit voorbeeld. Op 23 juli grijpt een voorval plaats dat het teken voor de algemene staking wordt.
’s Nachts worden twee afgevaardigden van de spoorwegarbeiders aangehouden, de stakers eisen onmiddellijk hun vrijlating. Als deze niet verleend wordt, besluiten ze de treinen niet uit de stad te laten vertrekken. Aan het station zetten zich al de stakers met vrouw en kind op het spoor, een mensenzee. Men dreigt met geweersalvo’s. De arbeiders ontbloten daarop hun borst en roepen: “Schiet!” Een salvo wordt op de weerloze, zittende menigte afgevuurd en 30 à 40 lijken, waaronder vrouwen en kinderen, blijven ter plaatse liggen. Bij dit verhaal staat heel Kiev op voor de staking. De lijken van de vermoorden worden door de menigte opgenomen en in een massaoptocht rondgedragen. Vergaderingen, redevoeringen, aanhoudingen, enkele straatgevechten, Kiev staat midden in de revolutie.
De beweging loopt gauw ten einde. De boekdrukkers hebben er een verkorting van 1 uur werktijd en een loonsverhoging van 1 roebel bij gewonnen. In een gistfabriek is de 8-urendag ingevoerd. De spoorwegwerkplaatsen worden bij een besluit van het ministerie gesloten.
Andere bedrijfstakken gingen met partiële stakingen verder. In Nikolajev breekt de algemene staking onder de rechtstreekse indruk van de berichten uit Odessa, Bakoe, Batum en Tiflis uit, trots de weerstand van het sociaaldemocratische comité dat het uitbreken van de beweging wilde verschuiven tot op het ogenblik dat het leger de stad zou verlaten voor de manoeuvres. De massa liet zich niet weerhouden. Een fabriek begon, en de stakers gingen van werkplaats tot werkplaats, de weerstand van de troepen goot slechts olie op het vuur. Weldra vormden zich massaoptochten met revolutionair gezang, die alle arbeiders, bedienden, trampersoneel, mannen en vrouwen meetrokken. Het neerleggen van het werk was volledig. In Jekaterinoslav gaan op 5 augustus de bakkers, op 7 augustus de arbeiders van de spoorwegwerkplaatsen, daarop alle andere fabrieken in staking. Op 8 augustus houdt het tramverkeer op, de kranten verschijnen niet meer. Zo kwam de grootse algemene staking van Zuid-Rusland in 1903 tot stand. Uit vele kleine kanalen van partiële economische strijd en kleine ‘toevallige’ gebeurtenissen vloeide ze snel tot een geweldige zee samen en veranderde heel het zuiden van het tsarenrijk voor enige weken in een zonderlinge, revolutionaire arbeidersrepubliek.
“Broederlijke omarmingen, uitroepen van bewondering en begeestering, vrijheidsliederen, vrolijk gelach, humor en vreugde hoorde men in de duizendkoppige menigte, die van ‘s morgens tot ‘s avonds door de stad golfde. De stemming was verheven, men kon bijna geloven dat een nieuw, beter, leven op aarde begon. Een diep ernstig en tegelijk idyllisch, roerend beeld.”
Zo schreef toen de correspondent in het liberale Oswoboshdenje van de Heer Peter von Struve.
Het jaar 1904 bracht vanaf het begin de oorlog met zich, en voor een tijd een rustpauze in de massastakingsbeweging. Aanvankelijk verspreidde zich een troebele golf door de politie ineengestoken ‘patriottische’ demonstraties over het land. De ‘liberale’ burgerlijke maatschappij werd door het tsaristisch officieel chauvinisme tegen de grond geslagen. Weldra neemt echter de sociaaldemocratie het strijdterrein weer in. Tegenover de door de politie aangelegde demonstraties van het vaderlandslievende lompenproletariaat worden revolutionaire arbeidersdemonstraties gesteld. Eindelijk wekken de schandelijke nederlagen van het tsaristische leger ook de liberale maatschappij uit haar verdoving. Het tijdperk van de liberale en democratische congressen, banketten, redevoeringen, adressen en manifesten begint.
Het door de smaad van de oorlog tijdelijk terneergedrukt absolutisme laat de heren in zijn wankelmoedigheid vrije teugel, en reeds zien ze de hemel vol liberale violen.
Voor een half jaar neemt het burgerlijke liberalisme de politieke voorgrond in bezit, het proletariaat treedt in de schaduw. Maar na deze lange depressie richt het absolutisme zich op zijn beurt weer op, de camarilla hervat kracht en voor een enkele stevige stamp van een kozakkenlaars vlucht in december de hele liberale actie in het muizenhol. De banketten, redevoeringen, congressen worden gewoonweg als een ‘onbeschaamde aanmatiging’ verboden, en het liberalisme ziet zich plotseling aan het einde van zijn Latijn.
Maar juist daar waar het liberalisme de kluts kwijt raakt, begint de actie van het proletariaat. In december 1904 breekt op grond van de werkloosheid de grootste algemene staking in Bakoe uit: de arbeidersklasse is weer op het strijdterrein. Toen het spreken verboden werd en verstomde, begon het handelen weer. In Bakoe heerste gedurende enkele weken midden in de algemene staking de sociaaldemocratie als onbegrensde meesteres van de toestand, en de eigenaardige gebeurtenissen van december in de Kaukasus hadden een ongehoorde opschudding teweeggebracht. Waren zij niet zo snel door de stijgende golf van de revolutie overtroffen geworden, een golf die zij zelf opgezweept hadden. De fantastische, onduidelijke berichten van de algemene staking in Bakoe hadden nog niet alle hoeken van het land bereikt, toen in januari 1905 de massastaking in Petersburg losbrak.
Ook hier was de aanleiding van gering belang. Twee arbeiders van de Poetilov-fabrieken werden wegens hun lidmaatschap van de legale Soebatov-vereniging ontslagen. Deze maatregel lokte op 16 januari een solidariteitsstaking van de 12.000 arbeiders van deze fabriek uit. De sociaaldemocraten begonnen naar aanleiding van de staking een heftige agitatie voor de uitbreiding van de eisen en zetten de eisen voor een 8-urendag, verenigingsrecht, woord- en persvrijheid door. De gisting van de Poetilov-fabrieken zette zich gauw op het overige proletariaat over, en in enkele dagen waren 140.000 arbeiders in staking. Gemeenschappelijke beraadslagingen en stormachtige discussies leidden tot de uitwerking van het proletarische charter van de burgerlijke vrijheden, met de 8-urendag vooraan, waarmee op 22 januari 200.000 arbeiders, aangevoerd door de priester Gapon, voor het tsarenslot verschenen. Het conflict van de twee gestrafte Poetilov-arbeiders had zich in een week tot de proloog van de geweldigste revolutie van de nieuwe tijd omgevormd.
De direct daarop volgende gebeurtenissen zijn bekend. Het Petersburgse bloedbad heeft in januari en februari in alle nijverheidscentra en steden van Rusland, Polen, Litouwen, van de Baltische provinciën, de Kaukasus, Siberië, van het Noorden tot het Zuiden, van het Westen tot het Oosten reusachtige massastakingen en algemene stakingen verwekt.
Maar bij nader inzien verschijnen de massastakingen nu in andere vormen als in de vorige periode. Ditmaal gingen overal de sociaaldemocratische organisaties met oproepen vooraan. Overal werd de revolutionaire solidariteit met het Petersburgse proletariaat uitdrukkelijk als oorzaak en doel van de algemene staking aangegeven. Overal kreeg men tegelijkertijd demonstraties, redevoeringen, gevechten met het leger. Maar ook hier was van een vooraf vastgesteld plan voor een georganiseerde actie geen spraak. Want de partijoproepen waren nauwelijks in staat met de spontane opstandsbewegingen van de massa gelijke tred te houden. De leiders hadden nauwelijks de tijd de eisen van de vooruitstormende proletariërsmassas te formuleren.
Verder, de vroegere massa- en algemene stakingen ontstonden uit afzonderlijke, samenvloeiende loonconflicten, die in de algemene stemming van de revolutionaire situatie en onder de indruk van de sociaaldemocratische agitatie snel tot politieke manifestaties uitgroeiden. De economische factor en de versplintering van de vakbonden waren het uitgangspunt, de samentrekkende klassenactie en de politieke leiding het slotresultaat.
Thans is de beweging omgekeerd. De januari- en februari-stakingen braken van voren af aan uit als een samenhangende revolutionaire actie onder leiding van de sociaaldemocratie. Alleen viel deze actie weldra uiteen in een oneindige reeks lokale, partiële, economische stakingen in afzonderlijke streken, steden, bedrijfstakken en fabrieken. De hele lente van het jaar 1905 tot in de late zomer toe heerste in heel het reuzenrijk een onvermoeibare economische strijd van bijna heel het proletariaat tegen het kapitaal, een strijd die naar boven toe alle kleinburgerlijke en liberale beroepen: handelsbedienden, bankbedienden, technici, toneelspelers, kunstambachten, aantast. Naar beneden toe tot in het dienstpersoneel, tot bij de politieambtenaars van lagere graad, ja tot in de laag van het lompenproletariaat doordringt en tegelijkertijd uit de stad op het platteland stroomt en zelfs aan de ijzeren poort van de kazernen aanklopt.
Het is een reusachtig bont beeld van een algemene uiteenzetting van arbeid met kapitaal, dat heel de veelzijdigheid van de sociale bouw en het politieke bewustzijn van iedere laag en iedere hoek afspiegelt, en heel de lange ontwikkelingsladder van directe vakbondstrijd, van een beproefde grootindustriële elite van het proletariaat tot de vormeloze protestuiting van een hoop landproletariërs en tot de eerste donkere verzetsopwelling van een opgewonden soldatengarnizoen doorloopt. Van de deftige elegante revolte in manchetten en stijve boord in het bankkantoor tot het schuwdriest morren van een onbehouwen vergadering van ontevreden politieagenten, in een doorrookte, donkere en vuile politiewachtkamer.
Naar de theorie van de liefhebbers van ‘ordelijke en goed gedisciplineerde’ kampen naar plan en schema, van deze in het bijzonder die van verre altijd beter willen weten hoe het ‘had moeten gedaan worden’, was het uit elkaar vallen van de grote politieke algemene stakingsactie van januari 1905 in een menigte economische kampen waarschijnlijk ‘een grove fout’, die deze actie ‘lamgelegd’ en in ‘een strovuur’ veranderd had.
Ook de sociaaldemocratie in Rusland, die de revolutie wel meemaakt maar niet ‘maakt’, en haar wetten eerst uit haar verloop zelf leren moet, was op het eerste ogenblik door het schijnbaar onsuccesvol terugvloeien van de eerste stormvloed van de algemene staking voor een tijd iet of wat uit haar lood geslagen. Maar de geschiedenis, die deze ‘grove fout’ gemaakt heeft, verricht daardoor, zonder zich te bekommeren om het geredeneer van ongeroepen schoolmeesters, een even onvermijdelijk als in zijn gevolgen onberekenbaar reuzenwerk van de revolutie.
De plotselinge algemene opstand van het proletariaat in januari onder de geweldige druk van de Petersburgse gebeurtenissen was naar buiten toe de politieke daad van de revolutionaire oorlogsverklaring aan het absolutisme. Maar deze eerste algemene directe klassenactie werkte juist als dusdanig naar binnen des te krachtiger terug terwijl zij voor de eerste maal het klassengevoel en klassenbewustzijn bij miljoenen en miljoenen als door een elektrische schok wakker maakte. En dit ontwaken van het klassengevoel uitte zich onmiddellijk in het feit dat de miljoenen sterke proletarische massa zich heel plotseling scherp en snijdend van de onverdraaglijkheid van het sociaal en economisch bestaan, dat zij tientallen jaren in de ketens van het kapitalisme geduldig verdroeg, bewust ging worden.
Vandaar een spontaan, algemeen wringen en trekken aan deze ketens. Al het duizendvoudige lijden van het moderne proletariaat herinneren het aan oude bloedende wonden. Hier wordt voor de 8-urendag gestreden, daar tegen het stukwerk, hier worden brutale meesters op een stootwagen in de zak ‘buitengereden’, ergens anders gaat het tegen schandelijke strafsystemen. Overal voor betere lonen, hier en daar voor afschaffing van huisarbeid. Verouderde, vervallen beroepen in grote steden, kleine provinciesteden, die tot dan toe in een idyllische slaap voortsluimerden, het dorp met zijn overblijfselen van het lijfeigendom — dit alles bezint zich plots, door de januaribliksem gewekt, op zijn rechten en beproeft nu koortsachtig het verzuimde te achterhalen.
De economische strijd was hier in werkelijkheid dus niet een uiteenvallen, een versplintering van de actie, maar slechts een frontwisseling, een plots en natuurlijk omslaan van de eerste algemene slag met het absolutisme in een algemene afrekening met het kapitaal die, in overeenstemming met haar karakter, de vorm van gescheiden loonkampen aannam. Niet de politieke klassenactie werd in januari door het uiteenvallen van de algemene staking in economische stakingen gebroken, maar omgekeerd, nadat de in de gegeven toestand en op de gegeven trap van de revolutie mogelijke inhoud van de politieke actie uitgeput was, viel zij uiteen. Beter, sloeg zij in een economische actie om.
Inderdaad, wat kon de algemene staking in januari verder bereiken? Slechts volledige gedachteloosheid kon een vernietiging van het absolutisme met één slag door een enkele ‘volgehouden’ algemene staking naar het anarchistische schema verwachten. Het absolutisme moet in Rusland door het proletariaat omvergeworpen worden. Maar daarvoor heeft het proletariaat een hoge graad van politieke scholing, klassenbewustzijn en organisatie nodig. Al deze voorwaarden kan het zich niet uit brochures en vlugschriften, maar slechts uit de levende politieke school, uit de strijd en in de strijd, in het voortschrijdende verloop van de revolutie scheppen. Verder kan het absolutisme niet op ieder gewenst ogenblik, waarvoor slechts een voldoende ‘inspanning’ en ‘uithoudingsvermogen’ geëist wordt, omvergeworpen worden.
De ondergang van het absolutisme is slechts een uiterlijke uitdrukking van de innerlijke sociale en klassenontwikkeling van de Russische maatschappij. Voor en opdat het absolutisme omvergeworpen kan worden, moet het toekomstige burgerlijke Rusland in zijn binnenbouw, in zijn moderne klassenscheiding opgericht, gevormd worden.
Daartoe is nodig de afbakening van de verschillende sociale lagen en belangen, de vorming van de proletarische, revolutionaire, ook even noodzakelijk van de liberale, kleinburgerlijke, conservatieve en reactionaire partijen, daartoe hoort de zelfbezinning, het zelfbewustzijn en het klassenbewustzijn niet alleen van de volks- maar ook van de burgerlijke lagen. Maar ook deze kunnen zich slechts in de strijd, in het proces van de revolutie zelf, door de levende school van de gebeurtenissen, in de botsing met het proletariaat en ook onderling, in onophoudelijke wederzijdse wrijving vormen en tot rijpheid komen.
Deze klassensplitsing en klassenrijpwording van de burgerlijke maatschappij zoals haar actie tegen het absolutisme, wordt door de eigenaardige leidende rol van het proletariaat en zijn klassenactie enerzijds bemoeilijkt en belemmerd, anderzijds opgezweept en bespoedigd. De verschillende grondstromingen van het sociale proces van de revolutie doorkruisen elkaar, remmen elkaar, verhogen de verschillende tegenstellingen van de revolutie, per slot van rekening bespoedigen en verhogen ze er echter slechts hun eigen geweldige uitbarstingen mee.
Zo eist het schijnbaar zo eenvoudig en naakt, zuiver mechanisch probleem: het omverwerpen van het absolutisme, een heel lang sociaal proces, een totale omwoeling van de maatschappelijke bodem, het onderste moet naar boven, het bovenste naar onderen gekeerd, de schijnbare ‘orde’ tot een chaos, en schijnbare ‘anarchistische’ chaos tot een nieuwe orde herschapen worden.
En nu speelde in dit proces van de sociale gedaanteverwisseling van het oude Rusland niet slechts de januari bliksem van de eerste algemene staking, maar nog meer het daarop volgende lente- en zomeronweer van de economische stakingen, een grote rol. De bittere algemene uiteenzetting van de loonarbeid met het kapitaal heeft in dezelfde mate tot de afbakening van de verschillende volkslagen als van de burgerlijke lagen, tot het klassenbewustzijn van het revolutionaire proletariaat als van de liberale en conservatieve bourgeoisie bijgedragen. En zoals de stedelijke loonconflicten tot de vorming van de sterke monarchistische Industrieëlen-partij bijgedragen hebben, zo heeft de rode vaan van de geweldige landopstand in Lijfland [Vidzeme of Liivimaa, provincie verdeeld in 1918 tussen Estland en Letland, nvdr.] tot de snelle liquidatie van het beroemde adellijk-agrarisch Zemstvo-liberalisme geleid.
Tegelijkertijd heeft echter de periode van economische strijd in de lente en de zomer van het jaar 1905 het stadsproletariaat onder de vorm van sterke sociaaldemocratische agitatie en leiding, de mogelijkheid gegeven zich de hele som van de lessen van de januariproloog blijvend eigen te maken, zich de verdere taak van de revolutie bewust te worden. In samenhang daarmee is nog een ander resultaat van blijvende sociale aard: een algemene verhoging van het levensniveau van het proletariaat, zowel economisch als sociaal en intellectueel. De lentestakingen van het jaar 1905 zijn bijna alle zegerijk verlopen. Als bewijs van het enorme en meestal nog onoverzienlijk zakenmateriaal zijn hier slechts enkele data over een paar van de alleen in Warschau door de sociaaldemocratie van Polen en Litouwen geleide voornaamste stakingen aangehaald.
In de grootste fabrieken van de metaalbranche van Warschau: de vennootschap Lilpop, Rau en Löwenstein, Rudzki en Co, Bormaan, Geisler, Eberhard, Wolski en Co, Vennootschap Konrad en Jarmuskiewicz, Schwede en Co, Handtke, Gerlach en Pulst, Gebroeders Weber en Dachn, Gwizdzinski en Co, Draadfabriek Wolanowski, Vennootschap Gostynski en Co, R. Bruhn en Zoon, Fraget, Norblin, Werner, Buch, Gebroeders Kanneberg, Labor, Lampenfabriek Dittmar, Serkowski, Weszyski, samen 22 fabrieken, veroverden de arbeiders na een vier à vijf weken lange staking (vanaf 25 en 26 januari) de negenurendag, een loonsverhoging van 15 tot 25%, en zagen verschillende kleinere eisen ingewilligd.
In de grootste werkhuizen van de houtbewerking van Warschau, nl. bij Karmanski, Damiecki, Gromel, Szerbinski, Tremerovski, Horn, Bevensee. Yworkowski, Daab en Martens, samen 10 werkplaatsen, veroverden de stakers al op 22 februari de 9-urendag; ze verklaarden zich nochtans niet voldaan en bleven staan op de 8-urendag, die ze na een week ook verwierven, samen met een loonsverhoging.
Het hele metsersbedrijf begon de staking op 27 februari, eisten volgens het programma van de sociaaldemocratie de 8-urendag en bekwam op 11 maart de negenurendag, een loonsverhoging voor alle categorieën, regelmatige wekelijkse uitbetalingen enz. enz. De schilders, wagenmakers, zadelmakers en smeden veroverden tegelijkertijd de 8-urendag zonder loonsvermindering. De telefoonwerkplaatsen staakten tien dagen en veroverden de 8-urendag en een loonsverhoging van 10 tot 15 %. De grote linnenweverij Hielle en Dietrich (10.000 arbeiders) veroverde na negen weken staking een verkorting van de arbeidsdag en een loonsverhoging van 5 tot 10 %. En hetzelfde resultaat in oneindige varianten zien we in alle overige bedrijven van Warschau, in Lodz, in Sosnowitz.
In het eigenlijke Rusland werd de 8-urendag veroverd in december 1904 door enige categorieën van nachtarbeiders in Bakoe, in mei 1905 door de suikerarbeiders van rond Kiev, in januari 1905 door al de boekdrukkerijen van de stad Samara (waar tegelijkertijd een verhoging van de stukwerklonen en afschaffing van de straffen verkregen werd), in februari in de fabriek van oorlogsheelkundige instrumenten, in een meubelmakerij en in de patronenfabriek te Petersburg, verder werd een achturenploeg in de groeven van Vladivostok ingevoerd, in maart in de mechanische staatswerkplaats van de staatspapieren, in april bij de smeden van de stad Bobrusjk, in mei de bedienden van de elektrische tram in Tiflis, eveneens in mei de 81/2-urendag in de reusachtige katoenfabriek van Morosov (bij gelijktijdige afschaffing van nachtarbeid en loonsverhoging van 8 %), in juni de 8-urendag in enkele oliemolens te Moskou en Petersburg, in juli de 81/2-urendag bij de smeden van de haven van Petersburg, in november in al de private drukkerijen van de stad Orel (bij gelijktijdige verhoging van het uurloon van 20% en van de stukwerklonen van 100 %, samen met de invoering een paritaire commissie).
De 9-urendag in al de spoorwegwerkplaatsen (in februari), in vele staatsmilitaire- en marinewerkplaatsen, in de meeste fabrieken van de stad Berdjansk. In al de drukkerijen van de stad Poltawa en van de stad Minsk. 91/2 uren op de scheepswerf, mechanische werkplaats en gieterij van de stad Nicholajew, in juni na een algemene kelnerstaking in Warschau in vele restaurants en koffiehuizen (bij gelijktijdige loonsverhoging van 20 tot 40 % en een jaarlijks verlof van 2 weken).
De 10-urendag in bijna al de fabrieken van de steden Lodz, Sosnowitz, Riga, Kovno, Reval, Dorpat, Minsk, Charkov, bij de bakkers in Odessa, in de werkplaatsen in Kischinev, in enkele hoedenfabrieken te Petersburg, in de luciferfabrieken te Kovno (met een gelijktijdige loonsverhoging van 10%), in al de staatsmarinewerkplaatsen en bij al de havenarbeiders.
De loonsverhogingen zijn algemeen gesproken geringer dan de verkorting van arbeidsduur, echter toch beduidend. Zo werd in Warschau half maart 1905 door het stedelijke fabrieksambt een algemene loonsverhoging van 15 % aangenomen. In het centrum van de textielindustrie Ivanovo-Voznesensk bereikten de loonsverhogingen van 7 tot 15 %. In Kowno verkregen 73 % van al de arbeiders samen een loonsverhoging. Een vast minimumloon werd ingevoerd in een gedeelte van de bakkerijen van Odessa, in de Neva-scheepswerf te Petersburg, enz.
Weliswaar werden de toegevingen nu hier dan daar teruggenomen. Dit geeft echter slechts aanleiding tot hernieuwde, nog meer verbitterde tegenaanvallen, en zo is de stakingsperiode van de lente 1905 vanzelf tot de proloog van een oneindige reeks zich altijd verder uitbreidende en dooreen slingerende economische kampen geworden, die tot op de huidige dag voortduren. In de periodes van uiterlijke stilstand van de revolutie, waarin de telegrammen geen sensatie berichten van het Russisch strijdperk de wereld inzenden, en waarin de West-Europese lezer met ontgoocheling zijn morgenblad weglegt met de bemerking dat in Rusland ‘niets gebeurd’ was, werd in werkelijkheid in de diepte van heel het rijk het grote mollenwerk van de revolutie zonder verpozen dag in dag uit en uur voor uur voortgezet.
De onophoudelijke intensieve economische strijd zet in vlugge afgekorte methodes de overgang van het kapitalisme uit het stadium van de primitieve accumulatie, van patriarchale roofbouw, naar een hoogmodern beschaafd stadium door. Heden laat de werkelijke arbeidsduur, in de Russische industrie niet slechts de Russische fabriekswetgeving, t.t.z. de wettelijke 111/2-urendag, maar zelfs de Duitse bestaande verhoudingen achter zich. In de meeste bedrijfstakken van de Russische grootindustrie heerst vandaag de 10-urendag, die in Duitsland door de sociaaldemocratie als een onbereikbaar doel beschouwd wordt. Ja, nog meer, het hevig verlangde ‘industrieel constitutionalisme’ waarmee men in Duitsland dweept en waarvoor de aanhangers van de opportunistische tactiek ieder krachtig windje van de stilstaande wateren van het alleen-zaligmakend parlementarisme graag zouden weghouden, wordt in Rusland juist midden in de revolutie storm, uit de revolutie tezamen met het politiek ‘constitutionalisme’ geboren!
In werkelijkheid is niet slechts een algemene verhoging van de levensstandaard of beter van het culturele niveau van de arbeidersmassa ingetreden. Het materiële levensniveau als een blijvende trap van welzijn vindt in de revolutie geen plaats. Vol tegenspraak en contrasten brengen ze tegelijkertijd de verrassendste economische overwinningen en de brutaalste weerwraakmaatregelen van het kapitaal. Vandaag de 8-urendag, morgen massauitsluitingen en grauwe honger voor honderdduizenden.
Het kostbaarste, van blijvende aard, bij deze scherpe revolutionaire op- en neergang van de golf is haar geestelijke neerslag. Het sprongsgewijze intellectueel en cultureel wassen van het proletariaat, dat een ondoorbrekelijke wering voor zijn verder onstuitbaar voortschrijden in de economische en politieke strijd vormt.
Maar niet alleen dat. De verhouding zelf van de arbeiders tot de ondernemer wordt ondersteboven gekeerd. Sinds de januaristakingen en de daarop volgende stakingen van het jaar 1905 is het principe van het kapitalistische ‘huisherendom’ de facto afgeschaft. In de grootste fabrieken van alle belangrijke industriecentra zijn als vanzelf arbeiderscommissies gevormd geworden (waarmee de ondernemer uitsluitend onderhandelt) die over alle conflicten beslissen.
En ten slotte nog meer: de schijnbaar chaotische stakingen en ‘gedesorganiseerde’ revolutionaire actie na de algemene staking van januari werden het uitgangspunt van een koortsachtige organisatiearbeid. Vrouwe Geschiedenis zet de bureaucratische Plan-mensen, die aan de poorten van het Duitse vakbondswelzijn grimmig de wacht houden, van verre lachend een neus. De vaste organisaties, die als onvoorwaardelijke noodzaak voor een gebeurlijke proeve tot een gebeurlijke Duitse massastaking op voorhand als een onneembare vesting omschanst moeten worden, deze organisaties worden in Rusland, juist omgekeerd uit de massastaking geboren!
En terwijl de hoeders van de Duitse vakbonden er de grootste vrees voor hebben dat de organisaties in revolutionaire wervelwind, als kostbaar porselein, stuk zouden gaan toont ons de Russische revolutie juist het omgekeerde beeld. Uit de storm en de wind, uit het vuur en de gloed van de massastakingen, van de straatgevechten, stijgen als de Venus uit het zeeschuim, frisse, jonge, krachtige en levensblije… vakbonden.
Hier nu weer een klein voorbeeld, dat echter voor heel het rijk typisch is. Op de tweede conferentie van de vakbonden van Rusland, die einde februari 1906 plaatsvond, zei de vertegenwoordiger van de Petersburgse vakbonden in zijn verslag over de ontwikkeling van de vakbondsorganisaties van de tsarenhoofdstad:
“22 januari 1905, dag waarop de Gapon-vereniging weggespoeld is, vormt een keerpunt. De arbeiders uit de massa hebben aan de hand van de gebeurtenissen geleerd de betekenis van de organisatie naar waarde te schatten en begrepen dat slechts zij zelf deze organisaties konden scheppen. In onmiddellijke aansluiting met de januari-beweging ontstaat in Petersburg de eerste vakbond: deze van de boekdrukkers. De tot uitwerking van het tarief gekozen commissie werkte de statuten uit en op 19 juni begon de vakbond zijn bestaan. Ongeveer rond dezelfde tijd werd de vakbond van de bedienden en boekdrukkers in het leven geroepen. Naast deze organisaties, die bijna openlijk (wettelijk) bestaan, ontstonden van januari tot oktober 1906 halfwettelijke en onwettelijke vakbonden. Tot de eerste behoort bv. deze van de apothekershelpers en handelsbedienden. Onder de onwettelijke vakbonden moet de vereniging van de uurwerkmakers aangehaald worden, waarvan de eerste geheime zitting op 24 april plaatsvond. Alle pogingen een algemene openlijke bijeenkomst uit te schrijven mislukten door de hardnekkige weerstand van de politie en ondernemers, in de persoon van de ambachtskamer.
Dit mislukken heeft het bestaan van de vakbond niet verhinderd. Hij hield geheime ledenvergaderingen op 9 juni en 14 augustus, afgezien van de zittingen van het bestuur van de vakbond. De kleermakers- en kleermaakstersbond werd gesticht in de lente van het jaar 1905 op een vergadering in het woud, waarop 70 kleermakers aanwezig waren. Nadat de vraag van de stichting besproken was, verkoos men een commissie die met de uitwerking van het statuut belast werd. Alle pogingen van deze commissie om voor de vakbond een wettelijk bestaan te verkrijgen bleven zonder succes. Haar actie bepaalt zich tot de agitatie en de ledenaanwerving op de verschillende werkplaatsen.
Een gelijkaardig lot werd ook de schoenmakersvakbond beschoren. In juli werd ‘s nachts in een woud buiten de stad een geheime vergadering gehouden. Daarop werd besloten een vakbond te stichten. Twaalf man werd tot een commissie verkozen, die het statuut zou uitwerken en een algemene schoenmakersvergadering moest bijeenroepen. Het statuut werd uitgewerkt maar het gelukte voorlopig nog niet, noch het te drukken, noch een algemene vergadering bijeen te roepen.”
Dat was het eerste moeilijke begin. Dan kwamen de oktoberdagen, de tweede algemene werkstaking, het tsarenmanifest van 30 oktober en de korte ‘grondwetperiode’.
Met vurige ijver storten de arbeiders zich in de golven van de politieke vrijheid om ze direct tot organisatiewerk te benutten. Naast dagelijkse politieke vergaderingen debatten, stichtingsvergaderingen, werd direct tot de uitbouw van vakbonden overgegaan. In oktober en november ontstaan in Petersburg veertig nieuwe bonden. Met vurige ijver stortten de arbeiders zich in de vakbonden. Weldra wordt een centraal bureau, t.t.z. een vakbondskartel gesticht. Verschillende vakbonden duiken op en vanaf november verschijnt ook een centraal orgaan: De Vakbond.
Wat boven over Petersburg gemeld werd, geldt in grote trekken ook voor Moskou en Odessa, Kiev en Nikolajev, Saratov en Voronesch” Samara en Nischni-Novgorod, voor alle grote steden van Rusland en in nog grotere mate voor Polen. De vakbonden van de afzonderlijke steden zoeken voeling met elkaar, conferenties worden gehouden.
Het einde van de ‘grondwetperiode’ en het terugkeren van de reactie in december 1905 stelt tijdelijk ook een einde aan de openlijke brede bedrijvigheid van de vakbonden, maar blaast hun het levenslicht niet uit. Zij werken verder in het geheim als organisaties en voeren gelijktijdig openlijke loonstrijd. Er vormt zich een zonderling mengsel van een wettelijke en onwettelijke toestand van het vakbondsleven, in overeenkomst met de verwarde revolutionaire situatie. Maar midden in de strijd wordt het organisatiewerk met nauwkeurigheid, ja met pedanterie verder uitgevoerd. De vakbonden van de sociaaldemocratie van Polen en Litouwen bv., die op de laatste partijdag (juli 1906) door vijf afgevaardigden van 10.000 betalende leden vertegenwoordigd waren, zijn van behoorlijke statuten, gedrukte lidmaatschapboekjes, zegels enz. voorzien.
En dezelfde Warschause en Lodzer bakkers en schoenmakers, metaalbewerkers en boekdrukkers, die in juni 1905 op de barricade stonden en in december slechts op een parool uit Petersburg voor het straatgevecht wachtten, vinden tussen gevangenis en uitsluiting, onder de staat van beleg, gelegenheid en heilige ernst om hun vakbondsstatuten grondig en opmerkzaam te bediscussiëren. Ja, deze barricadestrijders van gisteren en morgen hebben meer dan eens in vergaderingen hun leiders onbarmhartig de bol gewassen en met uittreden uit de partij gedreigd omdat de ongelukkige vakbondsboekjes niet snel genoeg — in geheime drukkerijen onder onophoudelijke politie-opjagerij — gedrukt konden worden.
Deze ijver en ernst duren tot op het huidige ogenblik voort. In de twee eerste weken van juli 1906 zijn bv. in Jekaterinoslav vijftien nieuwe vakbonden gesticht, in Kostroma zes, meerdere in Kiev, Poltava, Tscherkassy, Proskurov — tot in de kleinste provincienesten. In de zitting van het Moskouse vakbondenkartel van 4 juli van dit jaar werd na het horen van de berichten van verschillende vakbondsafgevaardigden besloten:
“Dat de vakbonden hun leden moeten disciplineren en van straatopstootjes terughouden, omdat het ogenblik voor de massastaking als ongeschikt beschouwd wordt. Ten overstaan van mogelijke provocaties van de regering moeten zij er op waken dat de massa de straat niet opstroomt. Ten slotte besloot het kartel dat gedurende de tijd waarin een vakbond een staking voert, de anderen zich van loonbewegingen moeten terughouden.”
De meeste economische conflicten worden vandaag door vakbonden geleid.[2]
Zo had de van de januaristaking uitgaande grote economische strijd die van toen af tot op heden nog niet opgehouden heeft, de brede achtergrond van de revolutie gevormd, waaruit zich in onophoudelijke wisselwerking agitatie met de politieke en de uiterlijke gebeurtenissen van de revolutie steeds weer, nu hier en daar afzonderlijke uitbarstingen, dan algemene, grote bewegingen van het proletariaat verheffen.
Zo vlammen op deze achtergrond achtereenvolgens op: 1 mei 1905 voor het meifeest een volstrekt algemene staking, zonder voorgaande in Warschau met een totaal vreedzame massademonstratie, die in een bloedige botsing van de weerloze massa met de soldaten eindigt. In juni leidt te Lodz een massa-uittocht, die door soldaten uiteengedreven wordt, tot een betoging van 100.000 arbeiders op de begrafenis van enkele slachtoffers van de soldateska, tot een nieuwe botsing met ‘das Militär’ en ten slotte tot een algemene staking, die op 23, 24 en 25 juni overgaat in de eerste barricadestrijd in het tsarenrijk. Eveneens in juni ontbrandt in de haven van Odessa uit een klein voorval aan boord van het pantserschip Potemkin de eerste grote matrozenopstand van de Zwarte-Zeevloot, die onmiddellijk als terugslag in Odessa en Nikolajev een geweldige massastaking teweegbrengt. Als verdere echo volgen de massastaking en matrozenopstand te Kroonstad, Libau, Vladivostok.
In de maand oktober gebeurt het grootse experiment van Petersburg met de invoering van de 8-urendag. De raad van de arbeidersafgevaardigden besluit te Petersburg de 8-urendag op revolutionaire wijze te veroveren. Dat betekent: op een vastgestelde dag verklaren al de arbeiders van Petersburg hun ondernemers dat zij niet langer dan drie uur per dag wensen te werken en verlaten op het overeenkomstige uur de werkplaats. De idee geeft aanleiding tot een levendige agitatie, wordt door het proletariaat met begeestering opgenomen en uitgevoerd, waarbij de grootste offers niet geschuwd worden. Zo betekent bv. de 8-urendag voor de textielarbeiders, die tot dan toe elf uren aan stukloon werkten, een geweldige loonsvermindering, die zij nochtans bereidwillig aanvaarden. Op een enkele week heerst in alle fabrieken en werkplaatsen van Petersburg de 8-urendag, en het gejubel van de arbeiders kent geen grenzen. Weldra echter bereiden de aanvankelijk verblufte ondernemers zich voor op het verzet. Overal wordt met uitsluiting uit de fabrieken gedreigd. Een deel van de arbeiders gaat in op onderhandelingen en verkrijgt hier de 10- en daar de 9-urendag. De elite van het Petersburgse proletariaat nochtans, de arbeiders van de grote staatsmetaalbedrijven, blijft rotsvast en er volgt een uitsluiting die 45.000 tot 50.000 man voor een maand op straat zet. Door dit slot vlecht de 8-urendag-beweging zich in de algemene werkstaking van december, die door deze uitsluiting in hoge mate belemmerd werd.
Intussen volgt echter in oktober, in antwoord op het Bulyginsch Doema-project, de tweede geweldige algemene massastaking in heel het tsarenrijk, waartoe de spoorwegarbeiders het parool geven. Deze tweede revolutionaire actie van grote omvang van het proletariaat heeft reeds in wezen een ander karakter dan de eerste in januari. Het element van het politiek bewustzijn speelt al een veel grotere rol.
Weliswaar was ook hier de eerste aanleiding tot het uitbreken van de massastaking van bijkomende aard en daarbij ook schijnbaar toevallig het conflict van de spoorwegarbeiders met het beheer, wegens de pensioenkas.
Maar de daaropvolgende algemene opstand van het industrieproletariaat wordt gedragen door klare politieke opvattingen. De proloog van de januaristaking was een petitieoptocht naar de tsaar voor politieke vrijheid, de eis van de oktoberstaking luidde: Weg met de constitutionele komedie van het tsarisme!
En dankzij het onmiddellijke succes van de algemene staking, het tsaarmanifest van 30 oktober, vloeit de beweging niet terug naar binnen zoals in januari, om eerst het begin van de economische klassenstrijd in te halen, maar stort zich naar buiten in ijverig uitbaten van de juist veroverde politieke vrijheid. Betogingen, vergaderingen, een jonge pers, openlijke discussies, en bloedige afslachtingen tot slot van het lied. Daarop nieuwe massastakingen en demonstraties — dat is het stormachtige beeld van de november- en decemberdagen. In november wordt de oproep van de sociaaldemocratie in Petersburg beantwoordt door de eerste demonstratieve massastaking, uitgevoerd als protestuiting tegen het uitroepen van de staat van beleg in Lijfland en Polen. Het gisten na de korte grondwetdroom en het gruwelijke ontwaken leidt eindelijk in december tot het uitbreken van de derde algemene massastaking in heel het tsarenrijk.
Ditmaal is het verloop en het uitgangspunt weer helemaal anders dan in de beide vorige gevallen. De politieke actie slaat niet meer om in een economische zoals in januari, zij behaalt ook niet meer een snelle overwinning zoals in oktober. De proeven van de tsaristische camarilla met de werkelijke politieke vrijheid worden niet meer gedaan, en de revolutionaire actie stuit daardoor voor de eerste maal in haar volle breedte op de vaste muur van het fysieke geweld van het absolutisme. Door de logische innerlijke ontwikkeling van de voortschrijdende gebeurtenissen slaat de massastaking deze keer om in een openlijke opstand. Een gewapende barricadestrijd en straatoorlog in Moskou.
De Moskou-decemberdagen sluiten als het hoogtepunt van de stijgende lijn van de politieke actie en de massastakingsbeweging, het eerste arbeidsrijke jaar van de revolutie af.
De Moskouse gebeurtenissen tonen op kleinere schaal tegelijkertijd de logische ontwikkeling en de toekomst van de revolutionaire beweging in haar geheel. Haar onvermijdelijk uitlopen in een algemene openlijke opstand, die echter op zijn beurt weer slechts tot stand kan komen door de leerschool van een reeks voorbereidende partiële opstanden, die echter juist daarom voorlopig met partiële uiterlijke ‘nederlagen’ afsluiten en, ieder op zichzelf beschouwd, ‘voorbarig’ kunnen lijken.
Het jaar 1906 brengt de Doema-verkiezingen en de Doema-episode. Het proletariaat boycot uit krachtig revolutionair instinct en klaar inzicht in de toestand de hele tsaristisch-constitutionnele grap, en het liberalisme neemt voor enige maanden weer de voorgrond van het politiek tonele in. De situatie van het jaar 1904 treedt blijkbaar weer in, een periode van de redevoering treedt in de plaats van het handelen, en het proletariaat komt voor een tijd in de schaduw, om zich des te vlijtiger aan de vakbondsstrijd en het organisatiewerk te wijden.
De massastakingen verstommen, terwijl knetterende vuurpijlen dag in dag uit door de liberale retoriek afgevuurd worden. Ten slotte ratelt het ijzeren gordijn plots omlaag, de toneelspelers worden uiteengejaagd, van de liberale vuurpijlen blijft slechts rook en stank over. Een poging van het Centraal Comité van de Russische sociaaldemocratie, als demonstratie voor de Doema en voor het heropenen van de periode van de liberale redevoering een vierde massastaking in heel Rusland aan gang te zetten, mislukt totaal. De rol van de politieke massastakingen alleen is uitgeput, de overgang van de massastaking in een algemene volksopstand en straatoorlog nog niet gerijpt. De liberale episode is voorbij, de proletarische is nog niet opnieuw begonnen. Het toneel blijft voorlopig leeg.
We hebben tot hiertoe in enkele korte trekken de geschiedenis van de massastakingen in Rusland trachten te schetsen. Reeds een vluchtige blik op deze geschiedenis toont ons een beeld dat in geen enkel opzicht lijkt op wat men zich gewoonlijk bij de discussie in Duitsland van de massastaking voorstelt. In plaats van starre en holle schema’s van een op besluit van de hoogste instanties met plan en berekening uitgevoerde droge politieke ‘actie’, zien we een stuk levend leven van vlees en bloed, dat zich in het geheel niet uit het grote raam van de revolutie laat snijden, dat door duizend aders met heel het wezen van de revolutie verbonden is.
De massastaking, zoals de Russische revolutie ons haar toont, is een zo veranderlijk verschijnsel, dat ze alle fasen van de politieke en economische strijd, alle stadiums en momenten van de revolutie in zich spiegelt. Haar toepasselijkheid, haar werkingskracht, haar scheppingsfactoren wijzigen voortdurend. Zij opent plots nieuwe, wijde perspectieven van de revolutie, daar waar ze al in het nauw gedreven scheen, en ze schiet tekort daar waar men er met volle zekerheid op scheen te kunnen rekenen. Nu eens vloeit zij als een brede zeegolf over heel het rijk, dan weer verdeelt ze zich als een reuzennet van smalle stroomen. Nu eens borrelt ze uit de ondergrond op als een frisse bron, dan weer sijpelt ze geheel in de grond weg.
Politieke en economische stakingen, massastakingen en partiële stakingen, demonstratiestakingen en strijdstakingen, algemene stakingen van afzonderlijke bedrijven en algemene stakingen van afzonderlijke steden, rustige loonbewegingen en straatgevechten, barricadegevechten — dit alles loopt dooreen, naast elkaar, doorkruist zich, vloeit ineen, het is een eeuwig bewegelijke zee van verschijnselen.
En de bewegingswet van deze verschijnselen wordt duidelijk. Ze ligt niet in de massastaking zelf, niet in haar technische bijzonderheden, maar in de politieke en sociale krachtenverhouding van de revolutie. De massastaking is slechts de vorm van de revolutionaire strijd, en de verschuiving in de verhouding van de strijdende krachten, in de partijontwikkeling op gebied van klassenscheiding en in de positie van de contrarevolutie. Dit alles beïnvloedt onmiddellijk op duizend onzichtbare, bijna niet te controleren wegen de stakingsactie. Daarbij houdt echter de stakingsactie zelf bijna geen ogenblik op. Zij verandert slechts haar vormen, haar uitbreiding, haar werking. Ze is de levende polsslag van de revolutie en tegelijk haar machtigste drijfrad. In één woord: de massastaking, zoals ze zich in de Russische revolutie uitte, is niet een loos middeltje uitgevonden om een krachtiger werking van de proletarische strijd te bereiken, maar is de bewegingswijze van de proletarische massa, de gedaante van de proletarische strijd in de revolutie.
Daaruit kan men voor de beoordeling van het massastakingsprobleem enige algemene gezichtspunten afleiden.
1. Het is helemaal verkeerd zich de massastaking als een afzonderlijke handeling in te denken. De massastaking is veeleer de aanduiding, het totaalbegrip van een jarenlange, wellicht tientallen jaren lange periode van de klassenstrijd. Van de ontelbare massastakingen die zich in Rusland sinds vier jaren afgespeeld hebben, past het schema van de massastaking als een zuiver politieke, volgens plan en inzicht gestelde en afgesloten handeling slechts op een enkele en dan nog ondergeschikte soort: op de zuiver demonstratieve staking.
In heel het verloop van de vijfjarige periode zien we in Rusland slechts enkele demonstratiestakingen, die zich notabene gewoonlijk slechts tot afzonderlijke steden beperken. Zo is de jaarlijkse meifeeststaking in Warschau en in Lodz — in het eigenlijke Rusland is de 1ste mei tot op heden nog niet in noemenswaardige omvang door arbeidsrust gevierd geworden. De massastaking in Warschau op 11 september 1905 als rouw ter ere van de terechtgestelden Martin Kasprzak, in november 1905 in Petersburg als protest tegen het uitroepen van de staat van beleg in Polen en Lijfland. Op 22 januari 1906 in Warschau, Lodz, Ezenstockau en het Dombrowa-kolenbekken, evenals gedeeltelijk in enkele Russische steden op de jaarlijkse gedenkdag van het Petersburgse bloedbad. Verder in juli 1906 een algemene staking in Tiflis als sympathie-uiting voor de door het krijgsgerecht na de militairen opstand gevonniste soldaten. Ten slotte ook naar dezelfde aanleiding tijdens de zitting van het krijgsgerecht in september in Reval. Alle overige grote en partiële massastakingen en algemene stakingen waren geen demonstratie- maar strijdstakingen, en als dusdanig ontstonden ze meestal spontaan, telkens naar specifiek lokale, toevallige aanleidingen, zonder plan of opzet, en groeiden met elementaire kracht tot grote bewegingen uit, waarbij ze niet een ‘ordelijke terugtocht’ begonnen, maar zich nu eens tot een economische strijd omvormden, dan weer tot een straatoorlog, ofwel vanzelf ineenvielen.
In dit algemeen beeld spelen de zuivere politieke demonstratiestakingen een geheel ondergeschikte rol — enkele kleine punten midden in geweldige vlakken. Daarbij kan men, chronologisch beschouwd, volgende trek waarnemen: de demonstratiestakingen, die in tegenstelling tot de strijdstakingen de hoogste graad van partijdiscipline, bewuste leiding en politiek inzicht verraden, dus volgens het schema als de hoogste en rijpste vorm van de massastakingen tot uiting moesten komen, spelen in werkelijkheid de grootste rol in het begin van de rustbeweging. Zo was bv. de absolute arbeidsrust op 1 mei 1905 in Warschau, als eerste voorbeeld van een zo verbazingwekkend uitgevoerd besluit van de sociaaldemocratie, voor de proletarische beweging in Polen een gebeurtenis van grote draagwijdte. Evenzeer heeft de sympathiestaking in november van hetzelfde jaar in Petersburg als een eerste proef van een bewuste, planmatige massa-actie in Rusland, grote indruk gemaakt. Op dezelfde manier zal ook de ‘proefmassastaking’ van de Hamburgse kameraden van 17 januari 1906 een grote rol in de geschiedenis van de toekomstige Duitse massastakingsbeweging spelen, als een eerste frisse beproeving van het zozeer omstreden wapen, en wel een zo geslaagde, van de strijdstemming en strijdvreugde van de Hamburgse arbeiders zo overtuigend sprekende poging.
En even beslist zal de periode van de massastakingen in Duitsland, wanneer ze eenmaal in ernst begonnen is, vanzelf tot een werkelijke algemene arbeidsrust op 1 mei leiden. Het meifeest zou uit de aard van de zaak de eer van de eerste grote demonstratie in het teken van de massastrijd kunnen toekomen. In deze zin heeft de ‘lahme Gaul’ (lamme knol), zoals het meifeest op het Keulse vakbondencongres genoemd werd, nog een grote toekomst en een gewichtige rol in de proletarische klassenstrijd in Duitsland voor zich.
Maar met de ontwikkeling van de ernstige revolutionaire strijd neemt de betekenis van zulke demonstraties snel af. Juist dezelfde factoren die het tot stand komen van de demonstratiestakingen naar een vooropgezet plan en op het parool van de partijen objectief mogelijk maken, nl. het groeien van het politiek bewustzijn en van de scholing van het proletariaat, maken deze soort massastakingen onmogelijk. Heden wil het proletariaat in Rusland, en wel de beste voorhoede van de massa, van demonstratiestakingen niets weten. De arbeiders willen van geen gekscheren meer horen. Zij willen alleen nog aan ernstige strijd met al zijn consequenties denken.
En waar bij de eerste grote massastaking in januari 1905 het demonstratieve element, wel niet in vooropgezette maar veeleer in instinctieve, spontane vorm, nog een grote rol speelt, zo mislukte omgekeerd de poging van het centraal comité van de Russische sociaaldemocratie, in augustus, om een massastaking uit te lokken als protest tegen de ontbinding van de Doema, o.a. aan de besliste afkeer van het geschoolde proletariaat voor zwakke, halfslachtige acties en zuivere demonstraties.
2. Als we echter in plaats van het ondergeschikte slag demonstratieve staking, de strijdstaking voor ogen houden, zoals ze in het huidige Rusland de eigenlijke draagster van de proletarische actie is, zo valt het op dat daarin de economische en de politieke factor onmogelijk van elkaar gescheiden zijn. Ook hier wijkt de werkelijkheid van het theoretische schema ver af, en de pedante voorstelling als zou de zuiver politieke massastaking logisch van de syndicale algemene staking als rijpste en hoogste ontwikkelingsstadium afgeleid, tegelijk echter scherp ervan onderscheiden zijn, is door de ervaring van de Russische revolutie grondig weerlegd.
Dit komt historisch niet enkel hierin tot uiting dat de massastakingen van die eerste grote loonstrijd van de Petersburgse textielarbeiders in het jaar 1896-97 tot de laatste grote massastaking in december 1905, zich heel ongemerkt van economische tot politieke ontwikkelen, zodat het bijna onmogelijk is de grens tussen beide te trekken. Ook elke grote massastaking op zichzelf herhaalt om zo te zeggen in het klein de algemene geschiedenis van de Russische massastakingen en begint met een zuiver economisch of in elk geval gedeeltelijk syndicaal conflict, om de ontwikkelingsstadiums tot politieke manifestatie te doorlopen. Het grote massastakingsonweer in Zuid-Rusland van 1902 en 1903 ontstond, zoals we zagen, in Bakoe uit een conflict als gevolg van de maatregelen tegen werklozen. In Rostov uit loongeschillen in de spoorwegwerkplaatsen, in Tiflis uit de strijd van de handelsbedienden om verkorting van arbeidsduur, in Odessa uit een loonstrijd in een enkele kleine fabriek. De januaristaking van 1905 ontwikkelt zich uit een innerlijk conflict in de Poetilov-fabrieken, de oktoberstaking uit de strijd van de spoorwegarbeiders om de pensioenkas, de decemberstaking eindelijk uit de strijd van de post- en telegraafbedienden om het verenigingsrecht.
De vooruitgang van de beweging in haar geheel uit zich niet hierin dat het economische beginstadium wegvalt, veeleer echter in de snelheid waarmee de ontwikkelingsstadiums tot politieke manifestatie doorlopen worden en in de extremiteit van het punt tot waar zich de massastaking voortbeweegt.
De beweging in haar geheel echter ontwikkelt zich niet enkel van economische tot politieke strijd, maar ook omgekeerd. Elke grote politieke massa-actie slaat om in een hele wirwar van economische stakingen, nadat ze haar hoogtepunt heeft bereikt. En dit is niet enkel waar voor elke afzonderlijke massastaking, maar ook voor de revolutie in haar geheel. Met de uitbreiding, loutering en potentialiteit van de politieke strijd treedt niet alleen de economische strijd niet op het achterplan, maar breidt zich uit, loutert en is er potentiëring in gelijke mate. Er bestaat tussen beide voortdurende wisselwerking. Elke nieuwe stormloop en overwinning van de politieke strijd vormt zich om tot een krachtige stoot tot de economische strijd, aangezien hij tegelijk de kring van zijn uiterlijke mogelijkheden verwijdt en de innerlijke aandrift van de arbeiders om hun toestand te verbeteren, hun strijdlust, aanwakkert.
Na iedere schuimende golf van politieke actie blijft een bevruchtende neerslag achter waaruit onmiddellijk duizenden halmen van economische strijd opschieten.
En omgekeerd. De ononderbroken economische oorlogstoestand van de arbeiders met het kapitaal houdt de strijdenergie in alle politieke tussenpozen wakker, hij is om zo te zeggen het onuitputbare reservoir van de proletarische klasse, kracht waaruit de politieke strijd steeds opnieuw zijn macht haalt, en tegelijk voert het onvermoeid economisch boren van het proletariaat nu hier dan daar tot scherpe, afzonderlijke conflicten, waaruit niet te voorziene politieke conflicten van brede opzet losbarsten.
In een woord: de economische strijd leidt van het ene politieke knooppunt tot het andere, de politieke strijd is de periodieke bevruchting van de bodem voor de economische strijd. Oorzaak en werking verwisselen hier ieder ogenblik van plaats, en zo vormen de economische en de politieke factoren in de massastakingsperiode, ver van zich scherp te scheiden of wederkerig uit te sluiten, zoals het schema het wil, veel meer slechts twee vervlochten zijden van de proletarische klassenstrijd in Rusland.
En hun eenheid is juist de massastaking. Als de vitterstheorie, om tot de ‘zuiver-politieke massastaking’ te geraken een kunstmatige, logische splitsing op de massastaking wil toepassen, dan wordt bij die splitsing zoals bij elke andere, de verschijning niet in haar levend zijn beschouwd, maar gedood.
3. Ten slotte bewijzen ons de gebeurtenissen in Rusland dat de massastaking onafscheidbaar is van de revolutie. De geschiedenis van de Russische massastakingen is de geschiedenis van de Russische revolutie. Maar aangezien nu eenmaal de vertegenwoordigers van ons Duits opportunisme niet van ‘revolutie’ kunnen horen spreken zonder onmiddellijk aan bloedvergieten, straatgevechten, poeder en lood te denken, is het logische besluit daaruit: de massastaking voert tot revolutie, dus mogen we daartoe niet overgaan.
Inderdaad zien we in Rusland dat bijna elke massastaking uitloopt op een botsing met de gewapende verdedigers van de tsaristische orde. Hierin onderscheiden zich de zogenaamde politieke stakingen niet van de grootere economische strijdacties. Revolutie echter is iets anders en iets meer dan bloedvergieten. In tegenstelling tot de politie-opvatting, die de revolutie enkel bekijkt vanuit het standpunt van de strijd en onlusten en opstootjes, t.t.z. van het standpunt van de ‘wanorde’, ziet het wetenschappelijke socialisme in de revolutie vooral een diepgaande innerlijke omwenteling van maatschappelijke klassenverhoudingen. En van dit standpunt beschouwd bestaat er in Rusland ook een heel ander verband dan dat wat de triviale waarnemer op het oog heeft als hij in de massastaking enkel een aanleiding ziet tot bloedvergieten.
We hebben al het [twee onleesbare woorden, nvdr.] mechanisme van de Russische massastakingen beschouwd, dat berust op de ononderbroken wisselwerking van de politieke en de economische strijd. Maar juist deze wisselwerking wordt bepaald door de revolutieperiode. Slechts in de onweerslucht van de revolutionaire periode kan namelijk elk klein conflict tussen arbeid en kapitaal tot een algemene losbarsting uitgroeien.
In Duitsland komen jaarlijks en dagelijks de hevigste, brutaalste botsingen tussen arbeiders en werkgevers voor, zonder dat de strijd de grenzen van de betreffende nijverheidstak, stad, of zelfs fabriek, te buiten gaat. Optreden van georganiseerde arbeiders, zoals in Petersburg, werkloosheid zoals in Bakoe, loongeschillen zoals in Odessa, strijd om verenigingsrecht als in Moskou, zijn in Duitsland bestendig aan de dagorde. Geen enkel van deze gevallen echter slaat in een gemeenschappelijke klassenactie om. En waar ze ook tot enkele massastakingen met een onweerlegbaar politieke tint uitgroeien, daar doen ze nog geen algemene storm losbreken. De algemene staking van de Nederlandse spoorwegarbeiders, die trots de warmste sympathie te midden een starre beweegloosheid van het proletariaat in het land uitbloedde, levert hiervan het treffendste bewijs.
En omgekeerd, slechts in een revolutionaire periode, waarin de maatschappelijke grondvesten en de muren van de klassenmaatschappij verbrokkeld en in een toestand van voortdurende verschuiving verkeren, is elke politieke klassenactie van het proletariaat bij machte in enkele uren hele, tot nog toe onaangeroerde lagen van de arbeidersklasse uit de sluimer te schudden, wat zich natuurlijkerwijze dadelijk uit in een stormachtige, economische strijd. De plots door de elektrische schok van een politieke actie wakker geschudde arbeider grijpt onmiddellijk en voor alles naar het meest nabij liggende, naar het ontknechtingswapen tegen zijn economische slaventoestand. Het woeste gebaar van de politieke strijd maakt hem plots met ongemene intensiteit bewust van de prangende druk van zijn economische banden.
En terwijl bv. de hevigste politieke strijd in Duitsland, de verkiezingsstrijd of de parlementaire strijd om de toltarieven, nauwelijks een waarneembare, onmiddellijke invloed op het verloop en de intensiteit van de gelijktijdig in Duitsland gevoerde loonstrijd uitoefent, uit zich elke politieke actie van het proletariaat in Rusland terstond in de verwijding en de verdieping van de basis van de economische strijd.
Zo schept dus de revolutie eerst de maatschappelijke voorwaarden waarin het plotselinge omslaan van de economische strijd in de politieke strijd en van de politieke strijd in de economische strijd mogelijk gemaakt wordt, wat in de massastaking zijn uitdrukking vindt. En waar het vulgaire schema de samenhang tussen massastaking en revolutie slechts in de bloedige straatgevechten ziet, die de massastakingen afsluiten, zo toont ons een ietwat diepere kijk in de Russische gebeurtenissen juist een omgekeerde samenhang. In werkelijkheid groeit de revolutie niet uit de massastaking, maar de massastaking uit de revolutie.
4. Het volstaat bovenstaande uiteenzetting samen te vatten om ook in het vraagstuk van de bewuste leiding en van de initiatieven bij de massastaking klaarheid te brengen. Als de massastaking niet een alleenstaande daad, maar een hele periode van de klassenstrijd betekent, en als deze periode met een revolutie periode identiek is, zo is het duidelijk dat de massastaking niet losweg uitgeroepen kan worden, ook al gaat dan het besluit daartoe uit van de hoogste instantie van de sterkste sociaaldemocratische partij.
Zolang de sociaaldemocratie niet bij machte is naar eigen goeddunken omwentelingen te ensceneren en te beletten, volstaat ook de grootste begeestering en het heetste geduld van de sociaaldemocratische troepen niet om een werkelijke periode van massastakingen als een levendige machtige volksbeweging in het leven te roepen. Dankzij de vastberadenheid van een partijleiding en de partijtucht van de sociaaldemocratische arbeiders kan men wel een enkele korte demonstratie op touw zetten, zoals de Zweedse massastaking of de jongste Oostenrijkse, of ook de Hamburgse massastaking van 17 januari.
Deze betogingen echter onderscheiden zich van een echte periode van revolutionaire massastakingen in gelijke mate als de beruchte vlootdemonstraties in vreemde havens bij gespannen diplomatische betrekkingen zich van een zeeslag onderscheiden. Een uit loutere tucht en geestdrift geboren massastaking zal in het gunstigste geval als een episode, als een symptoom van strijdlust van de arbeiders een rol spelen, waarop echter de verhoudingen tot het rustige alledaagse terugkeren. Weliswaar vallen ook in een revolutietijdperk de massastakingen niet uit de lucht, zij moeten op een of andere manier door de arbeiders gemaakt worden.
Het oordeelkundige besluit van de arbeidersklasse speelt ook hierbij zijn rol, het initiatief en de verdere leiding komt zelfs de meest georganiseerden en meest verlichte sociaaldemocratische kern van het proletariaat toe. Dit initiatief en deze leiding blijven meestal echter begrensd binnen de perken van een bepaalde actie, van geïsoleerde stakingen waarbij de revolutionaire periode al voorhanden is, en meestal zelfs binnen de grenzen van een bepaalde stad. Aldus heeft bv., zoals we zagen, de sociaaldemocratie meermaals het ordewoord tot de massastaking in Bakoe, Warschau, Lodz, Petersburg met succes gegeven.
Hetzelfde lukt reeds in geringere mate wanneer we te maken hebben met massabewegingen van het gehele proletariaat. Daarenboven zijn aan dat initiatief en die bewuste leiding vaste grenzen gesteld. Juist in volle revolutie is het voor om het even welk leidend orgaan van de proletarische beweging uiterst moeilijk te voorspellen en te berekenen welke aanleidingen, welke factoren tot uitbarstingen kunnen leiden en welke niet. Ook hier bestaat initiatief en leiding niet in het bevelen op eigen hand, maar in de meest geschikte aanpassing aan een gegeven toestand en in de meest nauwe voeling met de gezindheid van de massa. Het element van de spontaneïteit van de massa speelt, zoals we zagen, in alle Russische massastakingen zonder uitzondering een grote rol, zij het als stuwend of als stremmend element. Dat komt niet daardoor dat in Rusland de sociaaldemocratie nog jong of zwak is, maar wel doordat bij elk gegeven fase van de strijd zoveel onvoorzienbare economische, politiek en maatschappelijk, algemene en lokale, materiële en fysische factoren hun rol spelen, dat geen enkele fase als een rekenexempel te bepalen of te ontleden valt.
De revolutie is, ook wanneer het proletariaat met de sociaaldemocratie aan het hoofd de leidende rol erin speelt, niet een manoeuvre van het proletariaat in open veld, maar het is een strijd temidden van een onophoudend kraken, verbrokkelen, verschuiven van alle maatschappelijke grondvesten. In één woord, bij de massastakingen in Rusland speelt het element van de spontaneïteit een zo overwegende rol, niet omdat het Russische proletariaat ongeschoold is, maar wel omdat de revolutie zich niet de les laat spellen.
Aan de andere kant echter zien we in Rusland dat dezelfde revolutie die de sociaaldemocratie het commando over de massastaking zo bemoeilijkt en haar ieder ogenblik grillig het dirigentenhoutje uit de hand slaat of het er in stopt, al die moeilijkheden oplost die in het theoretische schema van de Duitse discussie als de hoofdbekommernissen van de ‘leiding’ beschouwd worden.
De kwestie van de ‘proviandering’ van de ‘kostendekking’ en van de ‘offers’. Weliswaar lost zij die helemaal niet op in de geest zoals men ze pleegt op te lossen bij een rustige gezellige conferentie onder de leidende hoofdinstanties van de arbeidersbeweging, met het potlood in de hand. De ‘regeling’ van al deze vraagstukken bestaat hierin dat de revolutie juist zo enorme volksmassa’s ten tonele voert dat elke berekening en regeling van de kosten van hun beweging, zoals men de kosten van een burgerlijk rechtsgeding op voorhand aantekent, een volledig hopeloze onderneming blijkt. Zeker trachten ook de leidende organisaties in Rusland die onmiddellijke offers van de strijd zo krachtig mogelijk te ondersteunen. Zo werden bv. de dappere slachtoffers van de reusachtige lock-out in Petersburg tengevolge van de 8-urendagcampagne wekenlang ondersteund. Al deze maatregelen echter zijn in de enorme weegschaal van de revolutie een druppel in de zee. Bij het aanbreken van een werkelijke massastakingsperiode veranderen zich alle ‘kostenberekeningen’ in het voornemen de oceaan met een glas water leeg te scheppen. Het is namelijk een oceaan van vreselijke ontberingen en lijden waarmee elke revolutie door het proletariaat betaald wordt. En de oplossing die de revolutie aan de schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden geeft bestaat hierin dat ze bij de massa een zo reusachtige grote som massa-idealisme wekt, dat de massa ongevoelig maakt voor het bitterste lijden. Met de psychologie van een vakbonder die niet staakt voor het meifeest vooraleer hem een vastgelegde schadeloosstelling toegezegd is in geval van tuchtmaatregelen, zijn èn revolutie èn massastaking uitgesloten.
In de storm van een revolutie echter ontwikkelt zich de proletariër van steunverlangende, bezorgde familievader tot ‘revolutie-romantieker’ voor wie zelfs het hoogste goed, het leven, laat staan het stoffelijke welzijn, tegenover de strijdidealen van weinig tel meer is.
Zo echter de leiding van de massastakingen in de betekenis van het commando over hun ontstaan en van de berekening en dekking van hun kosten, de zaak van de revolutionaire periode zelf is, dan komt daarentegen de leiding bij massastakingen in heel andere zin de sociaaldemocratie en haar leidende organen toe. Ver van zich met de technische kant, met het mechanisme van de massastaking het hoofd te breken, is het de zending van de sociaaldemocratie de politieke leiding, ook in volle revolutie periode, in handen te nemen.
Het parool, de richting te geven aan de strijd, de tactiek van de politieke strijd zo te leiden dat in elke fase en in elk ogenblik van de strijd de volledige totaliteit van de voorhanden en al in het strijdperk staande macht van het proletariaat gerealiseerd wordt en in de strijdstelling van de partij tot uiting komt, dat de tactiek van de sociaaldemocratie nooit in vastberadenheiden scherpte onder het peil van de wezenlijke machtsverhoudingen staat, veeleer echter op deze machtsverhoudingen voorloopt, dat is de meest gewichtige taak van de ‘leiding’ in de periode van massastakingen.
En deze leiding slaat noodzakelijk in technische leiding om. Een consequente, vastberaden, vooruitstrevende tactiek van de sociaaldemocratie roept in de massa een gevoel wakker van zekerheid, zelfvertrouwen en strijdlust. Een zwakke, onzekere, op onderschatting van het proletariaat berustende tactiek werkt verlammend en ontzenuwend op de massa. In het eerste geval breken de massastakingen vanzelf en altijd ‘tijdig’ uit. In het tweede geval blijven meermaals directe oproepen van de leiding tot massastaking zonder gevolg. En voor beide levert de Russische revolutie treffende voorbeelden.
Nu is het de vraag in hoeverre alle lessen die we uit de Russische massastakingen kunnen trekken op Duitsland van toepassing zijn.
De maatschappelijke en politieke verhoudingen, de ontwikkelingsgeschiedenis en de ontwikkelingsgraad van de arbeidersbeweging in Duitsland en in Rusland zijn heel en al verschillend. Zelfs schijnen op het eerste gezicht de hierboven aangehaalde inwendige wetten van de Russische massastakingen enkel het product van specifiek Russische toestanden, die voor het Duitse proletariaat helemaal niet in aanmerking komen. Tussen de politieke en de economische strijd in de Russische revolutie bestaat het nauwste innerlijk verband, hun eenheid komt tot uiting in de periode van de massastakingen. Is dat misschien eenvoudig het gevolg van het Russische absolutisme? In een staat waar elke vorm en elke uiting van de arbeidersbeweging verboden, waar de eenvoudigste staking een politieke misdaad is, moet ook noodzakelijkerwijze elke economische strijd tot politieke strijd uitgroeien.
Verder, wanneer omgekeerd de allereerste uitbarsting van de politieke revolutie een algemene afrekening van de Russische arbeiders met hun werkgevers na zich sleepte, zo is dat wederom het gevolg van het feit dat de Russische arbeider tot dan toe op het laagste peil van levensonderhoud stond en nog nooit een regelmatige economische strijd voor de verbetering van zijn bestaansvoorwaarden gevoerd had. Het proletariaat in Rusland moest zich uit de allergrofste verknechting losworstelen, geen wonder dus dat het, zodra de revolutie de eerste frisse adem in de stiklucht van het absolutisme had ingeblazen, met jeugdige overmoed zich daartoe inspande. En ten slotte is het stormachtige revolutionaire verloop van de Russische massastakingen, evenals hun overwegend spontaan elementair karakter, enerzijds uit de politieke achterlijkheid van Rusland af te leiden, uit de noodzakelijkheid eerst het oosters despotisme omver te werpen, anderzijds uit het gebrek aan organisatie en scholing van het Russisch proletariaat.
In een land waar de arbeidersklasse 30 jaar ondervinding in het politieke leven, een 3 miljoen sterke partij en een kwart miljoen syndicaal georganiseerde kerntroepen heeft, kan de politieke strijd, kunnen de massastakingen onmogelijk hetzelfde stormachtig, elementair karakter aannemen als in een halfbarbaarse staat, die pas de sprong uit de middeleeuwen in de moderne burgerlijke orde maakt. Dit is de gangbare voorstelling van diegenen die de graad van rijpheid van de maatschappelijke verhoudingen van een land willen afleiden uit de zin van zijn geschreven wetten.
Onderzoeken we de gestelde vragen één voor één.
Om te beginnen is het verkeerd de aanvang van de economische strijd in Rusland pas vanaf het uitbreken van de revolutie te dateren. In werkelijkheid zijn de stakingen en de loonkampen in het eigenlijke Rusland sedert het begin van de negentiger jaren, in Russisch-Polen zelfs sedert het einde van de tachtiger jaren, hoe langer hoe minder van de dagorde geweest en hadden tenslotte het faktisch burgerrecht veroverd. Hadden ze meermaals brutale tuchtmaatregelen tot gevolg, ze behoorden niettemin tot de alledaagse gebeurtenissen. Er bestond immers al in 1891 in Warschau en Lodz bv. een voorname algemene stakingskas, en het dwepen met de vakbonden heeft in deze jaren in Polen voor korte tijd zelfs die ‘economische’ illusies geschapen, die in Petersburg en in het overige gedeelte van Rusland enkele jaren later in ruime mate verspreid waren.[3]
Eveneens ligt er veel overdrijving in de voorstelling als zou de proletariër in het tsarenrijk voor de revolutie eenvoudigweg op het levensniveau van een pauper gestaan hebben. De nu in de economische als in de politieke strijd ijverigste en werkzaamste lagen van de grootindustrie- en grootstadarbeiders, stonden wat betreft hun stoffelijk levensniveau nauwelijks veel lager dan de overeenkomstige lagen van het Duitse proletariaat, en in menige bedrijven treft men in Rusland gelijke, ja zelfs hier en daar hogere lonen aan dan in Duitsland. Ook vanuit het oogpunt van arbeidsduur zal het verschil tussen de grootnijverheidsbedrijven van hier en ginds bijna onbeduidend zijn. Bijgevolg zijn de voorstellingen die rekening houden met een vermeend materieel en cultureel helotendom van de Russische arbeiders min of meer uit de lucht gegrepen. Alleen het feit van de revolutie en de overwegende rol die het proletariaat erin speelde moest bij nader toezicht al deze voorstelling tegenspreken. Met paupers worden geen omwentelingen van zulke politieke rijpheid en klaarheid van directieven gemaakt, en de in de voorhoede van de strijd staande Petersburgse- en Warschause-, Moskouse- en Odessaer industriearbeider staat cultureel en geestelijk veel dichter bij het West-Europese type dan gemeend wordt door hen die in het burgerlijk parlementarisme en de regelrechte vakbondspraktijk de enige en onontbeerlijke cultuurschool van het proletariaat zien.
De moderne grootkapitalistische ontwikkeling van Rusland en de vijftien jaar lange geestelijke inwerking van de sociaaldemocratie, die de economische strijd aanmoedigde en leidde, hebben ook buiten de uiterlijke waarborgen van de burgerlijke rechtsorde een degelijk stuk cultuurarbeid volbracht.
Het contrast wordt echter nog geringer wanneer we langs de andere kant iet of wat dieper op het werkelijke levensniveau van de Duitse arbeiders ingaan. De grote politieke massastakingen hebben in Rusland vanaf het eerste ogenblik de breedste lagen van het proletariaat opgezweept en in koortsachtige economische strijd gestort. Nu bestaan er in Duitsland niet heel duistere uithoeken in het bestaan van de arbeiders, waar tot nog toe het koesterende licht van de vakbonden slechts schaars binnendringt, hele lagen die tot nog toe niet of tevergeefs langs de weg van de dagelijkse loonstrijd zich uit het sociale helotendom trachten te verheffen?
Nemen we de mijnwerkersellende. In de eindeloze aaneenschakeling van werkdagen, in de kille atmosfeer van de parlementaire eentonigheid in Duitsland — zoals overigens ook in de andere landen, zelfs in het land van belofte van de vakbonden, in Engeland — uit zich de loonstrijd van de mijnwerkers bijna niet anders dan van tijd tot tijd in geweldige losbarstingen, in massastakingen met typisch elementair karakter. Dit toont juist aan dat de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid hier sterker en geweldiger gesteld wordt dan wanneer ze zich onder de vorm van rustige, planmatige, partiële vakbondsmanoeuvers verbrokkelen laat.
Deze mijnwerkersellende echter, met zijn eruptieve bodem, reeds in ‘normale’ tijden een onweershoek van de grootste heftigheid, moest zich in Duitsland bij elke gewichtige politieke massa-actie van de arbeidersklasse, bij iedere sterke ruk die het tegenwoordige maatschappelijk evenwicht van het alledaags maatschappelijk gebeuren verstoort, onvermijdelijk en onmiddellijk in een geweldigen economische strijd ontladen.
Nemen we verder de textielarbeidersellende. Ook hier geven de verbitterde en meestal doodlopende uitbarstingen van de loonstrijd, die het Vogtland om het paar jaar doorwoedt, slechts een zwakke voorstelling van de heftigheid waarmee de grote samengebalde massa van de heloten van het gekartelleerde textielkapitaal bij een politiek treffen, bij een krachtige, stoutmoedige massa-actie van het Duitse proletariaat, losbreken zou.
Nemen we nog de huisarbeid-ellende, de confectie-arbeidersellende, de elektriciteitsarbeidersellende, louter onweershoeken, waarin des te zekerder bij iedere politieke luchtschok in Duitsland, geweldige economische gevechten zullen ontstaan, hoe zeldzamer het proletariaat hier anders, in rustige tijden, de strijd aanbindt en hoe vruchtelozer het telkens strijdt, hoe brutaler het door het kapitaal gedwongen wordt tandenknarsend onder het slavenjuk terug te keren.
Nu komen echter grote categorieën van het proletariaat ter sprake, die bij normaal verloop van het politiek gebeuren in Duitsland, van alle mogelijkheid tot geordende economische strijd tot verbetering van hun bestaan en van elk gebruik van het verenigingsrecht volstrekt uitgesloten zijn. Voor alles noemen we de schitterende ellende van spoorweg- en postbeambten als voorbeeld. Immers, voor deze staatsarbeiders zijn midden in de parlementaire rechtsstaat Duitsland echt Russische toestanden in zwang. Wel degelijk Russische zoals die enkel voor de revolutie onder de ongestoorde heerlijkheid van het absolutisme bestonden. Al bij de grote oktoberstaking 1905 stond de Russische arbeider in het nog formeel absolutistische Rusland, met betrekking tot zijn economische en maatschappelijke bewegingsvrijheid, torenhoog boven de Duitser. De Russische spoorwegarbeider en postbediende hebben zich werkelijk het verenigingsrecht stormenderhand veroverd, en hoewel voor het ogenblik het ene rechtsgeding op het andere volgt, en het gerechtelijk ingrijpen aan de dagorde is, vermag niets en niemand meer de innerlijke samenhang van hun veroveringen te breken.
Het ware echter een volstrekt valse psychologische berekening zo men met de Duitse reactie aannam dat de kadavergehoorzaamheid van de Duitse spoorwegarbeiders en postbedienden eeuwig duren zal, dat zij een rots is die door niets aangetast kan worden. Hoewel de Duitse vakbondsleiders zich aan de bestaande toestanden zodanig gewend hebben dat ze ongeroerd door deze in heel Europa bijna ongeëvenaarde smaad, met enige voldoening de resultaten van de vakbondsstrijd in Duitsland overschouwen kunnen, toch zal zich die diep verborgen, lang verkropte opstandigheid van de staatsslaven in uniform onvermijdelijk een uitweg zoeken bij een algemene opstand van het industrieproletariaat.
En als de industriële voorhoede van het proletariaat door massastakingen voor verdere politieke rechten strijdt of de oude wil verdedigen, moet de grote troep spoorwegarbeiders en postbedienden zich noodzakelijkerwijze bewust worden van zijn bijzonder smadelijke toestand en eindelijk eens ter bevrijding van die extra portie Russisch absolutisme, dat voor hen speciaal in Duitsland is voorbehouden, de strijd aanbinden.
De pedante opvatting, die de grote volksbewegingen naar schema en recept regelen wil, denkt in de verovering van het verenigingsrecht voor de Duitse spoorwegarbeiders de noodzakelijke voorwaarde te zien om aan een massastaking in Duitsland ‘te mogen denken’. Het werkelijke en natuurlijke verloop van de gebeurtenissen kan slechts omgekeerd zijn: alleen uit een krachtige, spontane massastakingsactie kan praktisch het verenigingsrecht voor spoorwegarbeiders en postbedienden geboren worden. En die bij de huidige toestanden in Duitsland onoplosbare taak zal onder de indruk en de druk van een algemene politieke massa-actie van het proletariaat plots haar mogelijkheden en haar oplossing vinden.
En eindelijk het aanzienlijkste en het gewichtigste: de landarbeidersellende. Waar de Engelse vakbonden enkel uit industriearbeiders bestaan, zo is dat bij het specifieke karakter van de Engelse staathuishoudkunde, bij de geringere rol van het landbouwbedrijf in heel het economische leven, eer een begrijpelijk verschijnsel.
In Duitsland kan een vakbondsorganisatie, zij ze nog zo prachtig uitgebouwd, als ze enkele industriearbeiders omvat, slechts een zwak en onvolledig beeld geven van de toestand van het proletariaat in zijn geheel. Het ware echter weerom een gevaarlijke illusie te denken dat de toestanden op het platteland onveranderlijk en onbeweeglijk zijn, dat èn de onvermoeibare voorlichtingsarbeid van de sociaaldemocratie en nog meer de hele inwendige klassenpolitiek van Duitsland niet bestendig de uiterlijke leidzaamheid van de landarbeiders bewerken, en dat bij een voorkomende grotere algemene klassenactie van het Duits industrieproletariaat, tot welk doel ook ondernomen, ook het plattelandsproletariaat niet in opstand komt. Dit kan zich echter natuurlijkerwijze enkel uiten bij een algemene economische stormloop, in geweldige massastakingen van de landarbeiders.
Zo komt ons het beeld van de voorgewende economische superioriteit van het Duitse over het Russische proletariaat heel anders voor, als we het oog van de tabel van de syndicaal georganiseerde industrie- en handwerkersbranche op de grote groepen van het proletariaat richten die buiten de economische strijd staan, of wiens bijzondere economische toestand zich niet binnen het enge kader van de alledaagse syndicale klein-oorlog prangen laat. We zien dan het ene uitgestrekte gebied na het andere waar de toespitsing van de tegenstellingen de uiterste grens heeft bereikt, waar de springstof in overvloed opgehoopt is, waar zeer veel ‘Russisch absolutisme’ in zijn naakte vorm aanwezig is en waar economisch de allerelementairste afrekeningen met het kapitaal nog te maken zijn. Al die oude rekeningen zouden dan bij een algemene politieke massa-actie onvermijdelijk aan de heersende klasse worden voorgelegd. Een kunstmatig geschikte geïsoleerde demonstratie van het stedelijke proletariaat, een louter uit tucht en naar de dirigeerstok van een partijleiding uitgevoerde massastakingsactie kan de bredere volkslagen vrijwel koel en onverschillig laten.
Een werkelijke, uit een revolutionaire situatie geboren, krachtige en onverbiddelijke strijdactie van het industrieproletariaat echter, zou onvermijdelijk op dieperliggende lagen inwerken, en juist al diegene, die in normale rustige tijden buiten de dagelijkse syndicale strijd staan, meeslepen in een stormachtige economische veldslag.
Komen we echter op de georganiseerde voorhoede van het Duitse nijverheidsproletariaat terug, en houden we anderzijds ook de door de Russische arbeiders naar voren gebrachte doelstellingen voor ogen, zo komen deze ons niet voor als eisen waarop de Duitse oudste vakbonden met reden zouden kunnen neerzien als op afgedragen kinderschoenen.
Zo is de gewichtigste algemene eis van de Russische massastaking sinds 22 januari 1905, de 8-urendag, zeker geen overwonnen standpunt voor het Duits proletariaat, veeleer in de meeste gevallen een schoon en ver ideaal. Hetzelfde geldt voor de strijd tegen het ‘huisherenstandpunt’, voor de strijd om arbeidersvertegenwoordiging in alle fabrieken, om de afschaffing van de huisarbeid in het handwerk, om de afschaffing van het stukwerk, om volledige doorvoering van de zondagsrust, om erkenning van het verenigingsrecht. Ja, bij nader toezien zijn meerdere economische strijdobjecten van het Russisch proletariaat in de huidige revolutie, ook voor het Duits proletariaat hoogst actueel en raken louter zieke plekken van het arbeidersbestaan aan.
Voor alles volgt hieruit dat de zuiver politieke massastaking, waarmee men bij voorkeur omspringt, ook voor Duitsland een dood theoretisch schema is. Indien de massastakingen zich uit een revolutionaire gisting langs de natuurlijke weg als een vastberaden politieke strijd van de stedelijke arbeiders voordoen, zo zullen ze even natuurlijk, juist zoals in Rusland, in een aaneenschakeling van elementaire economische kampen omslaan.
De vrees van de vakbondsleiders als zou de strijd om economische belangen in een periode van stormachtige politieke strijd, in een periode van massastakingen, eenvoudig opzijgeschoven en de kop worden ingedrukt, berust op een fantastische, schoolmeesterachtige voorstelling van het verloop van de gebeurtenissen. Een revolutionaire periode zou veeleer ook in Duitsland het karakter van de syndicale strijd wijzigen en hem zo versterken dat de huidige guerrilla van de vakbonden hierbij kinderspel zou lijken. En anderzijds zou ook uit dit elementaire economische massastakings tempeest de politieke strijd weer nieuwe aandrift en frisse kracht scheppen. De wisselwerking tussen economische en politieke strijd, die de innerlijke drijfveer van de huidige massastakingen in Rusland en tegelijk om zo te zeggen het regelende mechanisme van de revolutionaire actie van het proletariaat vormt, zou even natuurlijk ook in Duitsland uit de verhoudingen zelf ontstaan.
In verband hiermee krijgt ook het vraagstuk van de organisatie in haar verhouding tot het probleem van de massastaking in Duitsland een essentieel verschillend uitzicht.
Het standpunt van menig vakbondsleider tot deze vraag beperkt zich gewoonlijk tot de bewering: “Wij zijn nog niet sterk genoeg om een zo gewaagde krachtproef als de massastaking aan te durven.” Nu is deze stelling in zover onhoudbaar als het onbegonnen werk is, langs de weg van een pedante cijferrekening vast te stellen wanneer het proletariaat tot een gegeven strijd ‘sterk genoeg’ is.
Voor 30 jaar telden de Duitse vakbonden 50.000 leden. Dit was zeker een aantal waarbij, naar bovenstaande maatstaf, aan een massastaking niet te denken viel. Vijftien jaar later waren de vakbonden viermaal sterker en telden 237.000 leden. Mocht men echter toen de huidige vakbondsleiders gevraagd hebben of nu de organisatie van het proletariaat rijp was voor een massastaking, dan hadden ze zeker geantwoord dat dit op verre na niet het geval was en dat de syndicaal georganiseerden eerst miljoenen moesten bedragen.
Nu hebben we al over het 2 miljoen georganiseerde vakbondsleden, maar het oordeel van hun leiders is nog juist hetzelfde, en zo kan het waarschijnlijk tot in het oneindige gaan. Stilzwijgend wordt hierbij vooropgesteld dat zowat de gehele arbeidersklasse van Duitsland tot de laatste man en de laatste vrouw in de organisatie opgenomen moet zijn vooraleer men machtig genoeg zou zijn om een massa-actie te wagen, die dan waarschijnlijk de traditionele formule getrouw, nog ‘overbodig’ geacht zou worden.
Deze theorie is nochtans helemaal utopisch om de eenvoudige reden dat ze aan een innerlijke tegenstelling lijdt, binnen een vaste cirkel onontkoombaar ronddraait. De arbeiders zouden, vooraleer ze tot directe klassenstrijd overgaan, voltallig georganiseerd moeten zijn. De verhoudingen, de eisen van de kapitalistische ontwikkeling en de bestaansvoorwaarden van de burgerlijke staat, brengen met zich dat bij ‘normaal’ verloop van zaken, zonder stormachtige klassenstrijd, bepaalde lagen, en wel de grootste meerderheid, de voornaamste, de laagststaande, de door het kapitaal en staat meest verdrukte lagen van het proletariaat — voor organisatie onvatbaar zijn. We zien toch dat zelfs in Engeland, dat een hele eeuw onvermoeide vakbondsarbeid zonder de minste ‘storing’ — behalve in het begin, de periode van de chartisten — zonder de minste romantisch-revolutionaire vergissingen en verlokkingen, het niet verder gebracht heeft dan tot het organiseren van een minderheid van beter gesitueerde lagen van het proletariaat.
Aan de andere kant kunnen de vakbonden, zoals alle strijdorganisaties van het proletariaat, zich niet duurzaam staande houden dan juist in de strijd, niet de strijd in de zin van de kikvorsenoorlog in het dode water van de burgerlijk-parlementaire periode, maar in de zin van heftige, revolutionaire perioden van massastrijd.
De houterige, mechanisch-bureaucratische opvatting ziet de strijd enkel als product van de organisatie op een bepaald ontwikkelingspeil van haar macht. De levende, dialectische ontwikkeling toont ons echter omgekeerd de organisatie als een product van de strijd.
We hebben al een groot voorbeeld van dit verschijnsel in Rusland gezien, waar een zo goed als ongeorganiseerd proletariaat in anderhalf jaar stormachtige revolutionaire strijd de basis gelegd heeft voor een uitgebreid organisatienet. Een ander voorbeeld van die aard levert ons de geschiedenis van de Duitse vakbonden zelf. In 1878 bedroeg het aantal vakbondsleden 50.000. Volgens de theorie van de huidige vakbondsleiders was deze organisatie, naar hun zeggen, in verre na niet ‘sterk genoeg’ om een heftige politieke strijd aan te vatten. De Duitse vakbonden hebben echter, hoe zwak ze toen ook waren, de strijd aangevat — namelijk de strijd tegen de socialistenwet — en ze toonden zich niet alleen ‘sterk genoeg’ om als overwinnaar uit de strijd te komen, ze hebben zelfs in deze strijd hun macht vervijfvoudigd: ze telden in 1891, na de schorsing van de socialistenwet 277.659 leden. Weliswaar beantwoordt de methode waardoor de vakbonden in hun strijd met de socialistenwet gezegevierd hebben, niet aan het ideaal van een vredige, bijenkorf-achtige, ononderbroken uitbouw. Ze werden eerst in de strijd helemaal te gronde gericht, om zich daarop uit de volgende strijdgolf op te torsen en opnieuw geboren te worden.
Dit is echter juist de aan de proletarische klassenorganisaties eigen, specifieke methode van groei. Hun weerstandsvermogen te beproeven in de strijd en, uit de strijd weer verveelvoudigt op te stijgen.
Bij nader onderzoek van de Duitse toestanden en de bestaansvoorwaarden van de verschillende arbeidslagen ligt het voor de hand dat ook de volgende periode van stormachtige, politieke massastrijd voor de Duitse vakbonden niet de gevreesde dreigende ondergang, maar wel nieuwe, onvoorziene perspectieven van snelle, sprongsgewijze verruiming van hun machtsgebied met zich brengen zou. De kwestie heeft echter nog een andere zijde. Het plan om massastakingen als ernstige politieke klassenactie enkel met georganiseerden door te voeren, is over zijn geheel hopeloos.
Wil de massastaking, of liever willen de massastakingen, wil de massastrijd enig succes hebben, zo moet hij een werkelijke volksbeweging worden die de breedste lagen van het proletariaat mee in dan strijd betrekken.
Reeds bij de parlementaire vorm berust de macht van de proletarische klassenstrijd niet op de kleine, georganiseerde kern, maar op de brede omliggende periferie van het revolutionair gezinde proletariaat. Indien de sociaaldemocratie slechts met haar paar honderdduizend georganiseerden de kiescampagnes willen aanpakken, zou ze zich zelf tot nulliteit veroordelen. En al is het ook een tendens van de sociaaldemocratie bijna heel de massa van haar kiezers in de partijorganisatie op te nemen, toch wordt, na dertig jaar ondervinding, niet de kiezersmassa door de groei van de partijorganisatie uitgebreid, omgekeerd echter, de telkenmale door de kiesstrijd veroverde nieuwe arbeidslagen zijn het akkerveld voor het daaropvolgende organisatiezaad. Ook hier levert niet enkel de organisatie de strijdmacht, maar de strijd levert in nog grotere mate de wervingstroepen voor de organisatie. Dit geldt nog veel meer voor de rechtstreekse politieke massa-actie dan voor de parlementaire strijd.
Zo de sociaaldemocratie, als de georganiseerde kern van de arbeidersklasse, de leidende voorhoede van heel het arbeidende volk is, en al vloeit de politieke klaarheid, de kracht, de eenheid van de arbeidersbeweging uit deze organisatie voort, toch mag men de klassenbeweging van het proletariaat niet opvatten als de beweging van de georganiseerde minderheid. Elke echte grote klassenactie moet berusten op de steun en de medewerking van de breedste lagen van de arbeidersmassa, en een strategie van de klassenstrijd die geen rekening zou houden met deze steun, die enkel toegewezen ware op de netjes uitgevoerde marsen van gekazerneerde kleine gedeelten van het proletariaat, is bij voorbaat tot de jammerlijke mislukking gedoemd.
De massastakingen, de politieke massastrijd in Duitsland kunnen dus onmogelijk het werk zijn van de georganiseerde, minutieus gedirigeerd door een partijcentrale. Hier komt het weer juist zoals in Rusland in de eerste plaats op een echt revolutionaire, vastberaden klassenactie aan, in staat de brede, ongeorganiseerde, maar naar gezindheid en bestaansvoorwaarden revolutionaire arbeidersmassa’s te winnen en mee te slepen, en veel minder op ‘tucht’, ‘scholing’, en op een zo zorgvuldig mogelijke vooruitbepaling van steun- en onkostenkwesties.
De overschatting en de verkeerde rolverdeling van de organisatie in de proletarische klassenstrijd wordt gewoonlijk aangevuld door de onderschatting van de ongeorganiseerde proletariërsmassa en zijn politieke rijpheid. Alleen in een revolutionaire periode, in de wenteling van een grote, opzwepende klassenstrijd komt klaar en volledig de opvoedende werking van de snelle kapitalistische ontwikkeling en van de sociaaldemocratische invloeden op de breedste volkslagen, waarvan in rustige tijden de organisatietabellen en zelfs de verkiezingsstatistieken slechts een zwak begrip geven, volledig tot uiting.
We hebben gezien dat in Rusland sinds een paar jaar uit het onbeduidendste conflict tussen arbeiders en werkgevers, uit de kleinste lokale brutaliteit van de regeringsorganen, terstond een grote algemene actie van het proletariaat ontstaan kan. Iedereen ziet het en vindt het natuurlijk, aangezien er in Rusland nu eenmaal ‘revolutie’ is.
Wat betekent dit echter? Het betekent dat het klassengevoel, het klasseninstinct bij het Russische proletariaat uiterst levendig is, zodat het elk gedeeltelijk gebeuren als klassenaangelegenheid aanvoelt en bliksemsnel op het geheel reageert.
Waar in Duitsland, Frankrijk, Italië, Holland, de scherpste syndicale conflicten helemaal geen algemene actie van de arbeidersklasse teweegbrengen, ook niet van het georganiseerde gedeelte, ontketent in Rusland de geringste aanleiding een hele storm. Dat bewijst echter alleen dat tegenwoordig het klasseninstinct — hoe paradoxaal het ook mag klinken — bij het jonge, ongeschoolde, zwak ontwikkelde en nog zwakker georganiseerde Russisch proletariaat oneindig veel sterker is, dan bij de georganiseerde, geschoolde en ontwikkelde arbeiders van Duitsland of van enig ander West-Europees land. En dit is helemaal niet een bijzondere deugd van het ‘jong, maagdelijk Oosten’ tegenover het ‘luie Westen’ maar wel het eenvoudige resultaat van de directe revolutionaire massa-actie. Bij de Duitse arbeiders is het door de sociaaldemocratie ingeënt klassenbewustzijn van theoretische, latente aard. In de periode van de heerschappij van het burgerlijk parlementarisme kan het zich in de regel als directe massa-actie niet uiten. Hier is het de ideële som van de vierhonderd parallelle acties van de kiesdistricten gedurende de verkiezingsstrijd, van de vele economische fragmentaire kampanjes en dergelijke meer.
In de revolutie, waar de massa zelf op het toneel verschijnt, wordt het klassenbewustzijn praktisch en actief. Een jaar revolutie heeft het Russische proletariaat de scholing gegeven, die het Duitse proletariaat niet kunstmatig kon opdoen door 30 jaar parlementaire en syndicale strijd. Weliswaar zal dit levende, actieve klassengevoel ook in Rusland na het afsluiten van de revolutieperiode en het herstellen van de burgerlijk-parlementaire rechtsstaat merkelijk slinken of veeleer in een verborgen latent bewustzijn omslaan. Even zeker echter zal in Duitsland in een periode van krachtige politieke actie het levende, daadwerkelijke, revolutionaire klassengevoel de breedste en diepste lagen van het proletariaat aangrijpen en wel des te sneller en des te krachtiger naarmate het opvoedingswerk van de sociaaldemocratie omvangrijk is geweest. De resultaten van dit opvoedingswerk en de opzwepende, revolutionaire werking van de gehele hedendaagse Duitse politiek zou zich hierin uiten dat de van de sociaaldemocratie in een ernstige, revolutionaire periode al die scharen zou meeslepen, die nu in schijnbare politieke stompzinnigheid voor alle organisatie pogingen van de sociaaldemocratie en van de syndicaten ontoegankelijk zijn.
Zes maanden revolutionaire periode zullen bij de ongeorganiseerde massa’s volbrengen wat tien jaar volksvergaderingen en vlugschrift colportage niet vermochten. En wanneer in Duitsland de toestanden de rijpheidsgraad voor een dergelijke periode bereikt hebben, zullen in de strijd de tot op heden ongeorganiseerde, de meest verachterde lagen natuurlijkerwijze de radicaalsten, de onstuimigsten zijn, en niet het meegesleepte element vormen.
Komt het tot massastakingen in Duitsland, dan zullen zeker niet de meest georganiseerden (vast niet de boekdrukkers), maar wel de niet of helemaal niet georganiseerden, zoals mijnwerkers, textielarbeiders, misschien wel de landarbeiders, de grootste daadwerkelijke ijver aan de dag leggen.
Op deze wijze echter komen we in Duitsland tot hetzelfde besluit wat betreft de wezenlijke taak van de leiding, van de rol van de sociaaldemocratie tegenover de massastakingen, als bij de ontleding van de Russische gebeurtenissen. Verlaten we namelijk het pedante schema van een kunstmatig door partij en syndicaat gecommandeerde demonstratieve massastaking van de georganiseerde minderheid, en beschouwen we het levende beeld van een uit de scherpste toespitsing van de klassentegenstellingen en de politieke toestand met oerkracht ontstane volksbeweging, die zich zowel in politieke als in economische stormachtige massakampen en massastakingen ontlaadt, zo moet klaarblijkelijk de taak van de sociaaldemocratie niet in de technische voorbereiding en leiding van de massastaking, veeleer echter in de politieke leiding van de hele beweging bestaan.
De sociaaldemocratie is de meest ontwikkelde, meest klassenbewuste voorhoede van het proletariaat. Ze kan en mag niet met gekruiste armen fatalistisch op de intrede van de ‘revolutionaire situatie’ wachten, wachten tot de spontane volksbeweging uit de lucht valt. Integendeel, ze moet zoals altijd de ontwikkeling van de gebeurtenissen vooruitijlen, trachten te verhaasten. Dit kan zij echter niet door op geschikte of ongeschikte tijd plotseling het ‘parool’ voor een massastaking te geven, maar in de eerste plaats door de breedste proletarische lagen voor te lichten over het onvermijdelijke intreden van deze revolutionaire periode, de maatschappelijke factoren die er toe leiden en de politieke gevolgtrekkingen die men er uit maken moet.
Indien brede proletarische lagen voor een politieke massa-actie gewonnen worden, en omgekeerd, indien de sociaaldemocratie bij een massabeweging de werkelijke leiding in handen krijgen en behouden, de hele beweging in de politieke betekenis in haar macht kan krijgen, dan moet ze met klaarheid, logica en vastberadenheid de tactiek en de doelstellingen in de komende strijdperiode bij het Duitse proletariaat doen doordringen.
We hebben gezien dat de massastaking in Rusland niet een kunstmatig product van een vooropgezette tactiek van de sociaaldemocratie is, maar een natuurlijk, historisch verschijnsel in het verloop van de huidige revolutie. Wat zijn nu de factoren die in Rusland deze nieuwe gedaante van de revolutie deden ontstaan?
De Russische revolutie heeft tot onmiddellijke taak het omverwerpen van het absolutisme en de schepping van een moderne, burgerlijk parlementaire rechtsstaat. Formeel is het dezelfde taak waarvoor de maartrevolutie in Duitsland en de grote revolutie op het einde van de 18e eeuw in Frankrijk stonden. De toestanden, het historisch milieu waarin deze formeel-analoge omwentelingen plaatsvonden, zijn echter essentieel verschillend van die van het huidige Rusland. Essentieel is de omstandigheid dat tussen die burgerlijke revoluties in het Westen en de huidige burgerlijke revolutie in het Oosten, de hele cyclus van de kapitalistische ontwikkeling doorlopen is. Die ontwikkeling nu had niet enkel de West-Europese landen maar ook het absolutistische Rusland aangegrepen. De grootnijverheid met al haar gevolgen, de moderne klassensplitsing, de schrille maatschappelijke tegenstellingen, het moderne grootsteedse leven en het moderne proletariaat, is in Rusland de heersende, d.i. in de maatschappelijke ontwikkeling beslissende productievorm geworden.
Hieruit is juist de merkwaardige, paradoxale, historische situatie ontstaan dat de in haar formele tendens burgerlijke revolutie, in de eerste plaats door een modern klassenbewust proletariaat wordt gevoerd, en in een internationaal milieu dat in het teken staat van het verval van de burgerlijke democratie. Niet de bourgeoisie is hier het leidende, revolutionaire element, zoals bij de vroegere revoluties in het Westen, waar de proletarische massa opgelost in de kleinburgerij aan de bourgeoisie dienst[4] bewijst, maar omgekeerd is het klassenbewuste proletariaat het stuwend element, terwijl de grootburgerlijke lagen deels zuiver contrarevolutionair, deels zwak liberaal zijn, en alleen de plattelandse kleinburgerij, naast de stedelijke kleinburgerlijke intelligentsia, beslist oppositioneel, ja revolutionair gezind zijn.
Het Russisch proletariaat echter, dat zozeer op de leidende rol in de burgerlijke revolutie is aangewezen, gaat zelf de strijd aan. Vrij van alle burgerlijk-democratische illusies, maar met een sterk ontwikkeld bewustzijn van het eigen specifieke klassenbelang, bij een scherp toegespitste tegenstelling tussen kapitaal en arbeid. Deze paradoxale verhouding vindt haar uitdrukking in het feit dat in deze formeel-burgerlijke revolutie de tegenstelling tussen burgerlijke maatschappij en absolutisme beheerst wordt door de tegenstelling tussen het proletariaat en de burgerlijke maatschappij, dat de strijd van het proletariaat even vinnig wordt gevoerd tegen het absolutisme en tegen de kapitalistische uitbuiting, dat het programma van de revolutionaire strijd evenzeer de nadruk legt op de verovering van de politieke vrijheid als op de strijd om de 8-urendag en een menswaardig stoffelijk bestaan. Dit tweeledige karakter van de Russische revolutie uit zich in de innige verbinding en wisselwerking van de economische met de politieke strijd, die we aan de hand van de Russische gebeurtenissen hebben leren kennen, en die hun overeenkomstige uitdrukking vinden juist in de massastaking.
In de vroegere burgerlijke revoluties, waar aan de ene kant de politieke scholing en de aanvoering van de revolutionaire massa door de burgerlijke partijen bezorgd werd en waar het er anderzijds enkel op het omverwerpen van de oude regering aankwam, was de korte barricadeslag de passende vorm voor de revolutionaire strijd. Vandaag, nu de arbeidersklasse zichzelf in de loop van de revolutionaire strijd voorlicht, zichzelf verzamelt en zichzelf aanvoert, en de revolutie evenzeer tegen de oude staatsmacht als tegen de kapitalistische uitbuiting gericht is, doet zich de massastaking als het natuurlijke middel voor om de breedste lagen van het proletariaat in volle actie aan te werven, te revolutioneren en te organiseren, en tegelijk om het oude regime te ondermijnen en omver te werpen en de kapitalistische uitbuiting in te dijken.
Het stedelijke industrieproletariaat is vandaag de ziel van de revolutie in Rusland. Om echter, als massa, een directe politieke actie aan te binden, moet zich het proletariaat eerst weer tot een massa scharen, en te dien einde moet het voor alles uit fabrieken en werkplaatsen, uit schachten en mijnen naar buiten, moet het de verpulvering, de verbrokkeling in de afzonderlijke werkplaatsen overwinnen, waartoe het onder het dagelijkse juk van het kapitalisme veroordeeld is. De massastaking is dan ook de eerste, natuurlijke, impulsieve vorm van elke grote revolutionaire actie van het proletariaat in de revolutie, en hoe vollediger de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal is, des te krachtiger en beslissender moeten de massastakingen worden.
De vroegere hoofdvorm van de burgerlijke revoluties, de barricadestrijd, het openlijk treffen met de gewapende macht van de staat, is in de huidige revolutie slechts een uiterste, slechts een onderdeel in het hele proces van de proletarische massastrijd. En daarmee is in de nieuwe vorm van de revolutie ook die beschaving en mildering van de klassenbotsingen bereikt, die door de opportunisten van de Duitse sociaaldemocratie, de Bernsteins, Davids en anderen, profetisch voorspeld werd.
Bovengenoemden zagen weliswaar in de betrachte mildering en beschaving van de klassenstrijd in de geest van kleinburgerlijk-democratische illusies, hierin dat de klassenstrijd uitsluitend beperkt tot parlementaire strijd en de straatrevolutie eenvoudig geschrapt zouden worden. De geschiedenis heeft de oplossing op een ietwat diepere en fijnere wijze gevonden: in de opkomst van de revolutionaire massastaking, die weliswaar het naakte, brutale straatgevecht helemaal niet vervangt en overbodig maakt, het echter enkel herleidt tot een onderdeel van de lange politieke strijdperiode en tegelijk met de revolutieperiode een enorm cultuurwerk in de echte zin van het woord verbindt. De stoffelijke en geestelijke verheffing van de hele arbeidersklasse door de ‘beschaving’ van de barbaarse vormen van de kapitalistische uitbuiting.
Zo ontpopt zich de massastaking dus niet als een specifiek Russisch, uit het absolutisme gesproten product, maar als een algemene vorm van de proletarische klassenstrijd die uit het huidige stadium van de kapitalistische ontwikkeling en de klassenverhoudingen voortvloeit. De drie burgerlijke revoluties: de grote Franse, de Duitse maartrevolutie en de huidige Russische vormen vanuit dit standpunt beschouwd de keten van de doorlopende ontwikkeling waarin zich de voorspoed en de neergang van de kapitalistische eeuw weerspiegelen. In de grote Franse Revolutie boden de nog onontwikkelde innerlijke tegenstellingen van de burgerlijke maatschappij genoeg speelruimte voor een lange periode van geweldige kampen, waar al de enkel in het vuur van de revolutie snel ontkiemende en aanrijpende tegenstellingen, ongehinderd en ongedwongen met kras radicalisme uitwoeden. Een halve eeuw later wordt de, halverwege de kapitalistische ontwikkeling uitgebroken, revolutie van de Duitse burgerij al door de belangentegenstellingen en het machtsevenwicht tussen kapitaal en arbeid halfweg onderbroken, en door een burgerlijk feodaal compromis verstikt, afgeknot tot een korte, jammerlijke, midden in de rede verstomde episode.
Nog een halve eeuw, en de huidige Russische revolutie staat op dit punt van de historische weg dat al over de berg, over het hoogtepunt van de kapitalistische maatschappij heengegaan is. Waar de burgerlijke revolutie niet meer door de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat gesmoord kan worden, maar zich omgekeerd tot een nieuwe lange periode van geweldige sociale strijd ontvouwt, waarbij de oude afrekening met het absolutisme als een kleinigheid voorkomt tegenover de vele nieuwe rekeningen, die de revolutie zelf voorlegt. De huidige revolutie realiseert zodoende, in het bijzonder geval van het Russisch absolutisme, tegelijk de resultaten van de internationale kapitalistische ontwikkeling, en toont zich minder een laatste naloper van de oude burgerlijke, dan voorloper van de nieuwe reeks proletarische revoluties van het Westen. Het achterlijkste land wijst, juist doordat het zo onvergeeflijk lang gedraald heeft met zijn burgerlijke revolutie, de weg en de methodes voor de verdere klassenstrijd aan het proletariaat van Duitsland en van de meest ontwikkelde kapitalistische landen.
Volgens het voorgaande is het, van deze kant beschouwd, totaal verkeerd de Russische revolutie als een prachtig schouwspel, als iets specifiek Russisch van verre te bekijken en hoogstens de heldenmoed van de strijders, d.i.de uiterlijke bijkomstigheden van de strijd, te bewonderen. Veel belangrijker is het dat de Duitse arbeiders de Russische revolutie als hun aangelegenheid leren beschouwen, niet enkel in de zin van de internationale klassensolidariteit met het Russisch proletariaat, vooral echter als een kapittel van de eigen sociale een politieke geschiedenis. Die vakbondsleiders en parlementairen die het Duits proletariaat als ‘te zwak’ en de Duitse toestanden als te onrijp voor revolutionaire massaprestaties achten, vermoeden zeker niet dat de graadmeter voor de rijpheid van de klassenverhoudingen in Duitsland en voor de macht van het proletariaat, niet in de Duitse vakbond- of verkiezingsstatistieken ligt, maar wel in de ontwikkeling van de Russische revolutie.
Juist zoals zich de rijpheid van de Franse klassentegenstellingen onder de junimonarchie en de junislag, weerspiegelde in de Duitse maartrevolutie, in haar verloop en haar mislukking, juist zo spiegelt zich nu de rijpheid van de Duitse klassentegenstellingen in de ontwikkeling en de machtontplooiing van de Russische revolutie. En terwijl de bureaucraten van de Duitse arbeidersbeweging de bewijselementen van hun kracht en hun rijpheid in de schuifjes van hun kantoren rangschikken, zien ze niet dat het gezochte juist voor hun ogen in een grote historische openbaring voorbijtrekt, want historisch gezien is de Russische revolutie een weerspiegeling van de macht en de rijpheid van de internationale, dus in de eerste plaats van de Duitse arbeidersbeweging.
Het ware daarom een jammerlijk, te grotesk nietig, resultaat van de Russische revolutie indien het Duits proletariaat er enkel die les wilde uit trekken, dat het — zoals de kameraden Frohme, Elm, e.a. het willen — aan de Russische revolutie de uiterlijke vorm van de strijd, de massastaking, ontleent en ziet als het uiterste wapen voorbehouden voor het geval dat het Rijksdagkiesrecht wordt opgeheven. En het dus castreert tot een passief middel van de parlementaire verdedigingstactiek.
Ontneemt men ons het Rijksdagkiesrecht, dan stellen we ons te weer. Dat is een besluit buiten discussie. Maar hiertoe heeft men niet de heldhaftige pose van een Danton aan te nemen, zoals bv. kameraad Elm in Jena gedaan heeft. Immers de verdediging van het bescheiden deeltje verworven parlementair recht is minder een hemelbestormende innovatie, waartoe eerst de afgrijselijke catacomben van de Russische revolutie nodig waren, dan wel de eenvoudigste en eerste plicht van elke oppositiepartij.
Maar de politiek van het proletariaat mag zich niet, in een revolutieperiode, bij de zuivere verdedigingstactiek beperken. En, waar het aan de ene kant bezwaarlijk te voorspellen is of de afschaffing van het algemeen stemrecht in Duitsland zou samenvallen met een historische situatie die een directe massastakingsactie zou kunnen teweegbrengen, zo staat het aan de andere kant vast dat zodra in Duitsland de periode van bewogen massa-acties is ingeluid, de sociaaldemocratie onmogelijk haar tactiek zuiver op een defensieve basis zal kunnen vastleggen. Het ligt niet in de macht van de sociaaldemocratie de aanleiding en het moment waarop de massastakingen in Duitsland zullen uitbreken op voorhand te bepalen, terwijl het haar niet gegeven is historische situaties te scheppen door partijbeslissingen.
Wat ze echter wel kan en wel moet is de richtlijnen voor de strijd, zodra hij aangebroken is, aangeven, uiteenzetten, en in een consequente tactiek formuleren. Men houdt de historische loop van de dingen niet in toom door theoretische voorschriften, maar wel door zich op voorhand de waarschijnlijke, berekenbare consequenties voor het bewustzijn te brengen en zijn gedragingen ernaar te richten.
Het meest onmiddellijke dreigende gevaar waarvoor de Duitse arbeidersbeweging de laatste jaren op haar hoede was, is een staatsgreep van de reactie, die de breedste lagen van de arbeidende volksmassa haar gewichtigste politiek recht, het rijksdagkiesrecht, zou willen ontrukken. Ondanks de ongehoorde draagkracht van deze eventuele gebeurtenis is het, zoals gezegd, onmogelijk met klem te verzekeren dat op de staatsgreep onmiddellijk een volksbeweging onder de vorm van massastakingen zou uitbreken, aangezien ontelbare omstandigheden en factoren in dit opzicht een determinerende aard hebben. Nochtans, wanneer men de huidige scherpe toespitsing van de toestanden in Duitsland, en anderzijds de talloze internationale reacties van de Russische revolutie, en verder die van het toekomstige gerenoveerde Rusland in aanmerking neemt, dan ligt het voor de hand dat de omwenteling in de Duitse politiek, die uit een opheffen van het rijksdagkiesrecht ontstaan kan, zich niet mag bepalen tot een strijd om dit kiesrecht.
Deze staatsgreep kon veeleer vroeg of laat met elementaire kracht een grote algemene politieke afrekening van de gerevolteerde en opgezweepte volksmassa met de reactie na zich sleepen — een afrekening voor de vlees- en broodwoeker voor de uitplundering door de grenzeloze wapenwedloop te land en ter zee, voor de opvatting van de koloniale politiek, voor de nationale smaad van het Koenigsberger-proces, voor de stilstand in de maatschappelijke hervormingen, voor de rechtsverkrachting tegenover de spoorwegarbeiders, postbeambten en landarbeiders, voor het bedriegen en bespotten van de mijnwerkers, voor het Libtauer-geding en heel het klassengerecht, voor het brutale uitsluitingssysteem. In één woord, voor twintig jaar lange verdrukking door de coalitie van de Oost-Eltische jonkers en het gekartelleerde grootkapitaal.
Is echter eenmaal de steen aan het rollen gegaan, zo kan hij met of zonder de toestemming van de sociaaldemocratie, niet meer tot stilstand gebracht worden. De tegenstanders van de massastaking zien de lessen en voorbeelden van de Russische revolutie als niet toepasselijk op Duitsland, helemaal niet. Vooral omdat in Rusland eerst de geweldige sprong uit een oosterse despotie in een moderne, burgerlijke rechtsorde gedaan moest worden. De formele afstand tussen de oude en de nieuwe politiek orde moet voor de felheid en het geweld van de revolutie in Rusland als voldoende verklaringsgrond dienen.
In Duitsland hebben we sinds lang de noodwendigste vormen en waarborgen van de rechtsstaat, iets waardoor hier een zo ongebreideld woeden van de sociale tegenstellingen onmogelijk zou zijn. Zij die zo speculeren vergeten dat daartegenover in Duitsland, wanneer het eenmaal tot de uitbarsting van een open politieke strijd komt, juist het historisch gegeven doel een heel ander zal zijn dan in Rusland. Juist omdat de burgerlijke rechtsorde in Duitsland sinds lange tijd bestaat, aangezien ze dus tijd had zich helemaal uit te leven en aan het kwijnen te gaan, aangezien de burgerlijke democratie en het liberalisme tijd hadden om uit te sterven, kan van een burgerlijke revolutie in Duitsland geen sprake meer zijn. En daarom kan het bij een periode van open politieke volksstrijd als uiteindelijk historisch noodzakelijk doel alleen maar gaan om de dictatuur van het proletariaat. De afstand echter van de huidige toestanden in Duitsland tot dit doel is nog veel aanzienlijker dan de afstand van de Oosterse despotie tot de burgerlijke rechtsorde, en daarom kan dit doel niet met één slag, maar insgelijks na een lange periode van reusachtige sociale worstelingen bereikt worden.
Ligt er echter geen krasse tegenspraak in de door ons aangegeven perspectieven? Enerzijds heet het, bij een eventueel aanbrekende periode van politieke massa-actie zullen vooral de meest verachterde lagen van het Duits proletariaat, de landarbeiders, de spoorwegarbeiders, de postslaven eerst hun verenigingsrecht veroveren, de ergste uitwassen van uitbuiting eerst verwijderd moeten worden. Anderzijds zou de politieke taak van deze periode reeds de politieke machtsverovering door het proletariaat zijn!
Enerzijds economische, vakbondsstrijd om de naaste belangen, om de materiële verheffing van de arbeidersklasse, anderzijds reeds het uiterste einddoel van de sociaaldemocratie!
Zeker, dit zijn krasse tegenstellingen. Maar geen tegenstellingen van onze redenering, maar tegenstellingen van de kapitalistische ontwikkeling. Ze verloopt niet in een sierlijke, rechte lijn, maar in grillige bliksemzigzag. Evenals de verschillende kapitalistische landen de verschillende ontwikkelingsstadiums vertegenwoordigen, zo ook voor de verschillende lagen van de arbeidersklasse binnen de grenzen van ieder land. De geschiedenis wacht echter niet geduldig tot eerst de verachterde landen en lagen de meer gevorderde ingehaald hebben, opdat zich het geheel als een geordende colonne symmetrisch zou voortbewegen. Zij brengt het al tot uitbarstingen in de voorste, meest blootgestelde punten, zodra hier de toestanden daartoe rijp zijn, en in de storm van de revolutionaire periode wordt dan in weinige dagen en maanden het verzuimde ingehaald, het ongelijke genivelleerd, de gehele maatschappelijke evolutie met één ruk in stormpas gezet.
Zoals zich in de Russische revolutie de verschillende stadiums van de ontwikkeling, de hele gamma van de belangen van de respectievelijke arbeiderslagen in het sociaaldemocratische programma van de revolutie en deontelbare partiële uitingen van de klassenstrijd zich in de gemeenzame grote klassenactie van het proletariaat verenigen, zo zal het, wanneer de toestanden hiertoe rijp zijn, ook in Duitsland het geval zijn. En dan zal het de taak van de sociaaldemocratie zijn haar tactiek, niet naar de verachterde, maar wel naar de meest gevorderde ontwikkelingsfasen te richten.
De grootste vereiste in de vroeg of laat komende periode van grote strijd die de Duitse arbeidersklasse te wachten staat, is buiten de sterkste vastberadenheid en consequentie van de tactiek, de hoogst mogelijke geschiktheid tot actie. Dus de grootst mogelijke eenheid van het leidend sociaaldemocratische gedeelte van de proletarische massa. Ondertussen hebben al de eerste zwakke pogingen tot voorbereiding van de grote massa actie onmiddellijk een gewichtige wantoestand in dit opzicht naar voren gebracht. De volledige scheiding en wederzijdse isolering van de beide organisaties van de arbeidersbeweging, sociaaldemocratie en syndicaten.
Bij nadere beschouwing van de massastaking in Rusland en ook van de toestanden in Duitsland zelf, is het duidelijk dat een ietwat uitgebreide massa-actie, waar deze zich niet beperken wil bij een losse betoging maar tot een werkelijke strijdactie wil uitgroeien, onmogelijk als een politieke massastaking beschouwd mag worden. De vakbonden zouden aan zo een actie in Duitsland evenzeer deelachtig zijn als de sociaaldemocratie. Niet omdat, zoals de vakbondsleiders het zich inbeelden, de sociaaldemocratie met haar in verhouding veel zwakkere organisatie op de medewerking van het 1¼ miljoen vakbonders aangewezen zou zijn, en zonder hen niets tot stand zou kunnen brengen. Maar wel om de veel grondiger reden dat elke directe massa-actie of periode van open klassenstrijd tegelijk van politieke en economische aard zou zijn.
Komt het ooit in Duitsland met om het even welke aanleiding, om het even wanneer, tot grote politieke botsingen, tot massastakingen, zo zal dit tegelijk in Duitsland een tijdperk inluiden van heftige syndicale strijd, waarbij het verloop der gebeurtenissen niet in het minst er naar vragen zal of de vakbondsleiders al dan niet tot de beweging hun toestemming hebben gegeven. Blijven ze afzijdig of trachten ze zich tegen de beweging te verzetten, zo zal dit enkel tot gevolg hebben dat de vakbondsleiders, juist zoals de partijleiders in een dergelijk geval, eenvoudigweg door de gang van de gebeurtenissen zullen opzijgeschoven en de economische en politieke strijd van de massa zonder hen zal worden uitgevochten.
Inderdaad. De scheiding tussen de politieke en de economische strijd en de verzelfstandiging van beide is niets dan een kunstmatig, zij het dan ook historisch noodzakelijk product van de parlementaire periode. Aan de ene kant wordt hier bij de rustige normale gang van de burgerlijke maatschappij de economische strijd versnipperd, in een veelvuldigheid van afzonderlijke geschillen in elke onderneming, in elke productietak, opgelost. Aan de andere kant wordt de politieke strijd niet door de massa zelf door middel van een direct optreden gevoerd, maar wel in overeenstemming met de vormen van de burgerlijke staat, langs representatieve weg. Door drukking op de wetgevende vertegenwoordiging.
Zodra een periode van revolutionaire strijd aanbreekt, dit is zodra de massa in het strijdperk treedt, vallen zowel de verbrokkeling van de economische strijd als de indirecte parlementaire vorm van de politieke strijd weg. Bij revolutionaire massa-acties zijn politieke en economische strijd één, en de kunstmatige grens tussen vakbond en sociaaldemocratie als twee gescheiden, geheel onafhankelijke vormen van de arbeidersbeweging, wordt eenvoudig weggevaagd. Wat echter in de revolutionaire massabeweging opvallend tot uiting komt is, op de keper beschouwd, ook waar voor de parlementaire periode. De klassenstrijd van de arbeidersklasse is één, al komt hij ons ook gescheiden voor onder de vormen van economische en politieke klassenstrijd. Hij is tegelijkertijd gericht èn op de beperking van de kapitalistische uitbuiting, èn op de afschaffing van die uitbuiting tegelijk met de opruiming van de burgerlijke maatschappij zelf.
Hoewel deze twee uitingen van de klassenstrijd om technische redenen in de parlementaire periode van elkaar gescheiden zijn, toch vertegenwoordigen ze niet twee parallel verlopende acties, maar enkel twee fasen, twee trappen van de emancipatiestrijd van de arbeidersklasse. De vakbondsstrijd omvat de interessen van het ogenblik, de sociaaldemocratische strijd de toekomstbelangen van de arbeidersbeweging. De communisten, zegt het Communistisch Manifest, komen tegenover verschillende belangengroepen (nationale, lokale interessen) van het proletariaat op voor de gemeenschappelijke belangen van het gehele proletariaat en in de verschillende ontwikkelingsfasen van klassenstrijd voor de belangen van de beweging in haar geheel. Voor het einddoel, de bevrijding van het proletariaat. De vakbonden vertegenwoordigen enkel bepaalde groepsbelangen en een zekere ontwikkelingsfase van de arbeidersbeweging. De sociaaldemocratie vertegenwoordigt de arbeidersklasse en haar bevrijdingsbelangen in hun geheel. De verhouding tussen vakbonden en sociaaldemocratie is dus die van het deel tot het geheel en, wanneer onder de vakbondsleiders de theorie van de ‘gelijkberechtiging’ van de vakbonden met de sociaaldemocratie zoveel weerklank vindt, wijst dit alleen op een grondige ontkenning van het wezen van de vakbonden en hun rol in de algemene ontvoogdingsstrijd van de arbeidersklasse.
Deze theorie van de parallel lopende actie van de sociaaldemocratie en van hun ‘gelijkberechtiging’ is echter niet helemaal uit de lucht gegrepen maar heeft een historische grond. Ze berust namelijk op een illusie van de kalme, ‘normale’ periode van de burgerlijke maatschappij, waarin de politieke strijd van de sociaaldemocratie helemaal schijnt op te gaan in de parlementaire strijd. De parlementaire strijd echter, de aanvullende tegenhanger van de vakbondstrijd, moet evenals deze uitsluitend op het terrein van de burgerlijke maatschappelijke orde uitgestreden worden. Van nature uit is hij politieke hervormingsarbeid, zoals de vakbonden economische hervormingsarbeid zijn. Hij vertegenwoordigt de politieke arbeid van het ogenblik, zoals de vakbonden de economische arbeid van het ogenblik vertegenwoordigen. Hij is, evenals zij, ook enkel een fase, een ontwikkelingstrap in het geheel van de proletarische klassenstrijd, waarvan het einddoel evenzeer uitgaat boven de parlementaire strijd als boven de vakbondsstrijd.
De parlementaire strijd verhoudt zich dan ook tot de sociaaldemocratische politiek als het deel tot zijn geheel, juist zoals de vakbondsarbeid. De sociaaldemocratie is juist nu de samenvatting èn van de parlementaire èn van de vakbondsstrijd in een op de afschaffing van de burgerlijke maatschappij ordening gerichte klassenstrijd.
De theorie van de ‘gelijkberechtiging’ van de vakbonden met de sociaaldemocratie is dus geen louter theoretisch misverstand, geen eenvoudige verwisseling. Ze is de uitdrukking van de bekende tendens van die opportunistische vleugel van de sociaaldemocratie, die de politieke strijd van de arbeidersklasse ook werkelijk tot de parlementaire strijd van de arbeidersklasse wil reduceren, en de sociaaldemocratie van een revolutionaire proletarische in een kleinburgerlijke hervormingspartij wil omvormen.[5]
Zou de sociaaldemocratie de theorie van de ‘gelijkberechtiging’ van de vakbonden willen aannemen, zo zou ze daardoor onrechtstreeks en stilzwijgend die ommekeer billijken, die door vertegenwoordigers van de opportunistische richting sinds lang nagestreefd wordt.
Ondertussen is in Duitsland een dergelijke verschuiving van de verhoudingen in de arbeidersbeweging minder mogelijk dan in om het even welk ander land. De theoretische verhouding volgens welke de vakbonden enkel een onderdeel van de sociaaldemocratie zijn, vindt juist in Duitsland haar klassieke illustratie in de feiten, in de levende praktijk. En bovendien uit zich dit naar drie verschillende richtingen. Ten eerste zijn de Duitse vakbonden een rechtstreeks product van de sociaaldemocratie. Zij is het die de grondvesten heeft gelegd van de huidige vakbondsbeweging in Duitsland, zij is het die ze opgeleid heeft, zij levert tot op heden haar leiders en de meest werkdadige dragers van haar organisatie. Ten tweede zijn de Duitse vakbonden een product van de sociaaldemocratie ook in die zin dat de sociaaldemocratische leer de vakbondspraktijk bezielt. Het is aan de idee van de klassenstrijd dat de vakbonden hun overwicht over alle burgerlijke en confessionele vakbonden te danken hebben. Hun praktische resultaten, hun macht, zijn een gevolg van het feit dat de theorie van het wetenschappelijk socialisme hun praktisch optreden doorlicht en het boven de praktijken van een enghartig socialisme verheft.
De kracht van de praktische politiek van de Duitse vakbonden ligt in hun inzicht in de diepere sociale en economische samenhang van de kapitalistische ordening. Dit inzicht danken ze echter enkel aan de theorie van het wetenschappelijk socialisme waarop hun praktijk is gegrond. In die zin is het streven naar de ontvoogding van de vakbonden van de sociaaldemocratische theorie, hun tasten naar een andere ‘vakbondstheorie’, in tegenstelling tot de sociaaldemocratie. Van het standpunt van de vakbonden zelf en van hun toekomst niets anders dan een zelfmoordpoging.
Het opgeven door de vakbonden van de theorie van het wetenschappelijk socialisme zou voor de Duitse vakbonden een onmiddellijk verlies van heel hun overwicht over de burgerlijke vakbonden betekenen, de val van hun huidige hoogte op een niveau van hopeloos tasten en doodeenvoudig plat empirisme.
Ten derde eindelijk — een feit waarvan de vakbondsleiders stilaan het bestaan hebben uit het oog verloren zijn, ook voor wat betreft hun getalsterkte — zijn de vakbonden een product van de sociaaldemocratische beweging en van de sociaaldemocratische agitatie. Zeker ging en gaat de vakbondsagitatie in vele gewesten de sociaaldemocratische vooraf, en overal effent de vakbondsarbeid ook voor de partijarbeid de baan. Vanuit het standpunt van hun werking gaan partij en vakbonden ten volle hand in hand. Wanneer men het beeld van de klassenstrijd in Duitsland echter volledig in zijn diepere innerlijke samenhang overschouwt, zo krijgt de verhouding een merkelijk verschillend uitzicht.
Menige vakbondsleider pleegt met triomferend welgevallen vanuit de hoogte van zijn 1¼ miljoen leden op het armzalige, nauwelijks half miljoen sociaaldemocratisch georganiseerden neer te kijken en ze te herinneren aan de tijd voor tien à twaalf jaar, toen men in de rangen van de sociaaldemocratie over de vooruitzichten van de vakbondsontwikkeling nog pessimistisch gestemd was. Ze verliezen helemaal uit het oog dat tussen de twee elementen, het hoge aantal vakbondsleden en het lage sociaaldemocratisch georganiseerden, in zekere mate een direct causaal verband bestaat. Duizenden en nogmaals duizenden arbeiders treden niet toe tot de partijorganisaties, juist omdat ze toetreden tot de vakbonden. Theoretisch gezien moesten alle arbeiders dubbel georganiseerd zijn, tweeërlei arbeiderstijdschriften lezen, enz. Hiertoe echter behoort al een hoge graad van verstandelijk inzicht en een idealisme dat uit zuiver plichtsbesef tegenover de arbeidersbeweging dagelijkse offers aan tijd en geld veil heeft, en daarenboven een hartstochtelijke belangstelling voor het eigenlijke partijleven. Belangstelling die enkel door het partijlidmaatschap bevredigd kan worden. Dit alles kan men aantreffen bij de meest verlichte onontwikkelde minderheid van de sociaaldemocratische arbeiders in de grootsteden, waar het partijleven rijk is aan inhoud en aantrekkelijk. Waar de levensstandaard van de arbeiders hoger is. Bij de bredere lagen van de grootsteedse arbeidersmassa echter, evenals in de provincie, in de kleinere en kleinste nesten, waar het lokale politiek leven onzelfstandig is, een eenvoudige reflex van de hoofdsteedse gebeurtenissen, waar dus het partijleven slechts arm en eentonig zijn kan, waar het stoffelijk levenspeil van de arbeider meestal zeer laag is, daar is de dubbele organisatievorm moeilijk door te voeren. Voor een sociaaldemocratisch gezinde arbeider, uit de massa wordt dan vanzelfsprekend de kwestie in die zin opgelost, dat hij eenvoudig toetreedt tot zijn vakbond.
De onmiddellijke belangen van zijn economische strijd kan hij enkel behartigen door toetreding tot zijn beroepsorganisatie. Hierop is hij aangewezen door de natuur van die strijd zelf. De bijdrage die hij — misschien ten koste van zware offers aan zijn levensonderhoud — betaalt, levert hem onmiddellijk tastbaar voordeel op. Hij kan uiting geven aan zijn sociaaldemocratische overtuiging, ook zonder speciale partijorganisatorische werkzaamheid. Door het uitbrengen van zijn stem bij de parlementsverkiezingen, door het bezoeken van sociaaldemocratische vergaderingen, door het volgen van de verslagen over sociaaldemocratische redevoeringen in de vertegenwoordigende lichamen, door het lezen van de partijpers. Men vergelijken bv. het aantal sociaaldemocratische kiezers evenals het aantal abonnementen op Vorwärts met het aantal georganiseerde partijleden in Berlijn!
En wat beslissend is: de sociaaldemocratisch gezinde doorsnee arbeider uit de massa, die als eenvoudig mens geen begrip heeft voor de gecompliceerde, subtiele zogenaamde ‘twee-zielentheorie’ voelt zich dan ook in de vakbond sociaaldemocratisch georganiseerd. Al voeren de centrale verenigingen ook geen officieel wapenschild, toch ziet de arbeider uit de massa in elke stad en in elk dorpje aan de spits van zijn vakbond als werkzaamste leiders die collega’s die hij ook als kameraden, als sociaaldemocraten in het openbaar leven kent. Nu eens als sociaaldemocratisch rijksdag-, landdag- of gemeentelijk afgevaardigde, dan weer als sociaaldemocratisch vertrouwensman, kiesverenigingsleider, partijredacteur, partijsecretaris, of eenvoudig als spreker of als agitator. Verder hoort hij in de agitatie van zijn vakbond meestal dezelfde ideeën verkondigen, die hem lief en vertrouwd geworden zijn, over kapitalistische uitbuiting, over klassenverhoudingen, die hij ook uit de sociaaldemocratische agitatie kent. Ja, de meeste en meest gevierde redenaars in de vakbondsvergaderingen zijn juist bekende sociaaldemocraten.
Zo draagt er alles toe bij de klassenbewuste doorsnee arbeider het gevoel te geven dat hij, door zijn vakbondslidmaatschap, ook deel uitmaakt van de arbeiderspartij en sociaaldemocratisch georganiseerd is. En juist daarin ligt de eigenlijke wervingskracht van de Duitse vakbonden. Niet dankzij de schijn van neutraliteit, maar dankzij de sociaaldemocratische werkelijkheid van hun wezen, zijn de vakbonden erin geslaagd hun huidige macht te bereiken. Dit wordt duidelijk genoeg bewezen door het medebestaan van vakbonden, afhankelijk van burgerlijke partijen, de katholieke, Hirsch-Dunkersche enz., waarop men juist de noodzakelijkheid van politieke neutraliteit probeert te baseren. Wanneer de Duitse arbeider, die voor de vrije keuze staat toe te treden tot een christelijke, katholieke, evangelische of vrijzinnige vakbond, niet de eerste, maar de laatste kiest, of zelfs van de eerste naar de laatste overgaat, doet hij dit alleen omdat hij in de vrije vakbonden de uitgesproken organisatie van de moderne klassenstrijd ziet. Of, wat in Duitsland op hetzelfde neerkomt, ze opvat als sociaaldemocratische vakorganisaties.
In het kort: de schijn van neutraliteit die bestaat voor vele vakbondsleiders, bestaat niet voor de massa van de vakbondsleden. En dat is maar ook heel gelukkig voor de vakbondsbeweging. Mocht die schijn van neutraliteit, die vervreemding en afscheiding van de sociaaldemocratie ooit tot waarheid en in de ogen van de proletarische massa tot werkelijkheid worden, dan zouden de vakbonden algauw hun voordeel inboeten tegenover de burgerlijke concurrerende vakbonden en daarbij ook hun wervingskracht en hun bezielend vuur verliezen.
Dit wordt door algemeen bekende feiten doorslaand bewezen. De schijn van partijpolitieke ‘neutraliteit’ van de vakbonden kon wel als aantrekkingsmiddel voortreffelijke voordelen opleveren in een land waar de sociaaldemocratie geen krediet bij de massa bezit, waar haar naam meer schade aan een arbeidersorganisatie berokkent dan nut oplevert, waar in één woord, de vakbonden hun troepen nog uit een geheel onverlichte, burgerlijk gezinde massa zelf werven moet.
Het voorbeeld van zo’n land was heel de vorige eeuw door, en is het nog in zekere mate: Engeland. In Duitsland echter is het met de partijtoestanden heel anders gesteld. In een land waar de sociaaldemocratie de machtigste politieke partij is, waar haar wervingskracht een leger van meer dan 3 miljoen proletariërs ter beschikking heeft, daar is het belachelijk van het afschrikwekkende odium van de sociaaldemocratie te spreken, en van de noodzakelijkheid voor een strijdorganisatie van de arbeiders de politieke neutraliteit te bewaren. De eenvoudige vergelijking van de cijfers van de sociaaldemocratische kiezers met die van de vakbondsorganisaties in Duitsland volstaat om voor elk kind duidelijk te maken dat de Duitse vakbonden hun troepen niet zoals in Engeland uit de onverlichte burgerlijk gezinde massa werven, maar uit de massa van de reeds door de sociaaldemocratie opgewekte en voor de idee van klassenstrijd gewonnen proletariërs uit de sociaaldemocratische kiezersmassa werven.
Vele vakbondsleiders wijzen met verontwaardiging — trouw aan hun neutraliteitstheorie — de gedachte af de vakbonden te beschouwen als een rekrutenschool voor de sociaaldemocratie. In feite is deze hun zo beledigend toeschijnende, in werkelijkheid echter zeer vleiende veronderstelling in Duitsland door het eenvoudige feit dat hier de toestanden juist omgekeerd zijn, tot fantasie gemaakt. Het is de sociaaldemocratie die in Duitsland de rekrutenschool is voor de vakbonden. Wanneer het organisatiewerk van de vakbonden meestal ook zeer moeilijk en lastig is, zo is, afgezien van sommige streken en gevallen, over zijn geheel niet enkel de bodem reeds door de sociaaldemocratische ploeg vruchtbaar gemaakt, maar het zaad van de vakbond en ook de zaaier zelf moeten bovendien ook nog rood, sociaaldemocratisch zijn, opdat de oogst gedije.
Wanneer we echter op deze wijze de machtsgetallen van de vakbonden niet met de sociaaldemocratische organisaties, maar, wat alleen juist is, met de sociaaldemocratische kiezersmassa vergelijken, dan komen we tot een besluit dat in dit opzicht sterk afwijkt van de gewoon gangbare voorstelling. Het is namelijk een feit dat de vrije vakbonden tot op heden in werkelijkheid nog de minderheid van de klassenbewuste arbeiders van Duitsland groeperen. Zij hebben immers met hun 1¼ miljoen georganiseerden nog niet de helft van de door de sociaaldemocratie bewerkte massa kunnen werven.
Het gewichtigste besluit dat we uit de aangehaalde feiten kunnen trekken is dat de voor de in Duitsland nakende massastrijd onbedongen noodzakelijke volledige eenheid van de vakbonds- en sociaaldemocratische arbeidersbeweging feitelijk voorhanden is. En ze is wel degelijk belichaamd in de brede massa, die tegelijk de basis vormt èn voor de sociaaldemocratie èn voor de vakbonden, en in wier bewustzijn beide zijden van de beweging tot een geestelijke eenheid versmolten zijn. De voorgewende tegenstelling tussen sociaaldemocratie en vakbonden herleidt zich bij deze staat van zaken tot een tegenstelling tussen sociaaldemocratie en een zeker gedeelte van de vakbondsbestuurders, een tegenstelling die echter ook bestaat tussen een gedeelte van de vakbondsleiders en de in de vakbonden georganiseerde proletarische massa.
De sterke aangroei van de vakbondsbeweging in de loop van de laatste 15 jaar in Duitsland, in het bijzonder in de periode van de economische hoogconjunctuur (1895-1900), heeft vanzelfsprekend een grote verzelfstandiging van de vakbonden, een specialisering van hun strijdmethodes en van hun leiding, en uiteindelijk het opkomen van een zuiver vakbondsbestuur met zich gebracht. Al deze verschijnselen zijn een volkomen verklaarbaar en natuurlijk historisch product van de vijftien jaar lange aangroei van de vakbonden, een product van de economische voorspoed en van de politieke kalmte in Duitsland.
Ze zijn, hoewel ook verbonden met wantoestanden, toch een historisch noodzakelijk kwaad. Maar de dialectiek van de ontwikkeling brengt met zich dat deze stuwkrachten in de ontwikkeling van de vakbonden op een zekere hoogte van organisatie en bij een bepaalde graad van rijpheid van de omstandigheden, omslaan in belemmeringen voor de verdere groei.
De specialisering van hun beroepswerkzaamheden als vakbondsleider, evenals de verklaarbare enge gezichtskring, die aan geïsoleerde economische geschillen in een rustige periode verbonden zijn, leiden bij vakbondsbesturen al te vaak tot bureaucratie en tot een zekere bekrompenheid van opvatting. Dit uit zich echter in de schoot van de vakbondsbeweging onder de vorm van een reeks tendensen die voor de toekomst van de vakbondsbeweging zelf van beslissend karakter kunnen zijn. Daartoe behoort vooral de overschatting van de organisatie, die van een middel tot het doel, langzamerhand het doel zelf wordt en tot hoogste goed uitgroeit, waaraan de belangen van de strijd zouden moeten worden ondergeschikt. Van daaruit is ook te verklaren die openlijk toegegeven behoefte aan rust. Terugschrikken voor een groter risico en voor ingebeelde bedreigingen ten overstaan van het bestaan van de vakbonden, voor de onzekerheid van grotere massa-acties verder de overschatting van het belang van de strijdwijze van de vakbonden zelf, van hun perspectieven en hun resultaten.
De voortdurend door de economische kleine oorlog in beslag genomen vakbondsleiders, wier taak het is aan de arbeiders de hoge waarde voor te spiegelen van elk nog zo gering economisch succes, elke loonsverhoging of verkorting van arbeidsduur, komen zelf langzamerhand ertoe de grotere samenhang van en de klare kijk op de toestanden in hun geheel te verliezen. Het is alleen op deze wijze te verklaren dat menige vakbondsleider bv. met zo grote voldoening weet te wijzen op de verovering van de laatste vijftien jaar, op de miljoenen mark loonsverhoging, in plaats van omgekeerd te wijzen op de keerzijde van de medaille: op de tegelijkertijd plaatsgegrepen ongehoorde neerdrukking van de proletarische levensstandaard door de grondwoeker, door de belastings- en tolpolitiek, door de grondwoeker die de huishuren op zo buitensporige wijze de hoogte in heeft gedreven, in één woord, op al de objectieve tendensen van de burgerlijke politiek, die de aangehaalde overwinningen van de vijftien jaar lange vakbondsstrijd voor een groot gedeelte weer tot niets herleiden.
De hele sociaaldemocratische waarheid die naast de beklemtoning van de dagelijkse arbeid en zijn absolute noodzakelijkheid, de nadruk legt op de kritiek en de grenzen van die arbeid, zet de halve waarheid terecht van de vakbonden die enkel het positieve van de dagelijkse strijd naar voren brengt.
En tenslotte groeit uit het verzwijgen van de objectieve grenzen gesteld aan de vakbondsstrijd door de burgerlijke maatschappelijke orde een uitgesproken vijandigheid tegenover elke theoretische kritiek, die op deze grenzen in verband tot het einddoel van de arbeidersbeweging wijst. De onvoorwaardelijke bewieroking, het grenzeloze optimisme worden tot plicht gemaakt van elke ‘vriend van de vakbondsbeweging’. Aangezien echter het sociaaldemocratische standpunt juist in de bestrijding van het kritiekloze vakbondsoptimisme, evenals in bestrijding van het kritiekloze parlementarisme bestaat, zo wordt tenslotte tegen de sociaaldemocratische theorie zelf front gemaakt.
Men zoekt tastend naar een ‘nieuwe vakbondstheorie’, d.i. naar een theorie die in tegenstelling tot de sociaaldemocratische leer, in het kader van de kapitalistische ordening geheel onbegrensde vooruitzichten van economische opgang van de vakbonden zou wettigen. Een dergelijke theorie bestaat echter sinds geruime tijd: het is de theorie van Prof. Sombart, die uitdrukkelijk met het inzicht werd opgebouwd een scheiding door te voeren tussen sociaaldemocratie en vakbonden in Duitsland, en de vakbonden te lokken op burgerlijke bodem.
In eng verband met deze theoretische tendensen staat een ommekeer in de verhouding van leider tot massa. In de plaats van de collegiale leiding door lokale commissies met hun onbetwijfelbare tekortkomingen treedt de technische leiding van de vakbonden. Initiatief en oordeelsvermogen worden hierdoor tot een beroepsspecialiteit, terwijl aan de massa hoofdzakelijk de meer passieve deugd van de discipline toekomt. Deze schaduwzijden van de bureaucratie houden zeer zeker ook voor de partij grote gevaren in, die heel duidelijk aan het licht kunnen treden bij de jongste innovatie, de aanstelling van de lokale partijsecretarissen. Indien de sociaaldemocratische massa er niet op bedacht is dat de benoemde partijsecretarissen eenvoudige uitvoeringsorganen blijven en niet zowat als de aangewezen dragers van de initiatieven en leiding van het lokale partijleven beschouwd worden. Het bureaucratisme in de sociaaldemocratie echter is uit de aard van de zaak zelf, door het eigen karakter van de politieke strijd, binnen engere grenzen getrokken dan in het vakbondsleven. Hier brengt juist de technische specialisering van de loonstrijd, bv. het afsluiten van ingewikkelde tariefverdragen en andere, met zich dat dikwijls de bekwaamheid tot een ‘overzicht over het bondsleven in zijn geheel’ aan de massa ontzegd wordt en daardoor haar onbevoegdheid tot een geldig oordeel blijvend vastgelegd wordt.
Een vrucht van deze opvatting is namelijk ook de argumentatie als zou elke theoretische kritiek op de richtlijnen en mogelijkheden van de vakbondspraktijk uit den boze zijn, daar zij zogezegd een gevaar voor de vakbondsvrome gezindheid van de massa oplevert. Hierbij gaat men uit van de zienswijze als zou de arbeidersmassa enkel door blind kinderlijk geloof in het heil van de vakbondsstrijd voor de organisatie gewonnen en behouden kunnen blijven. In tegenstelling tot de sociaaldemocratie, die juist haar invloed op de eenheid van de massa in de tegenstellingen van de bestaande orde en heel de ingewikkelde natuur van haar ontwikkeling op de kritische houding van de massa tegenover alle gebeuren en alle ontwikkelingsstadiums van de eigen klassenstrijd baseert, wordt de invloed en de macht van de vakbonden volgens deze verkeerde theorie op de kritiek en onoordeelkundigheid van de massa gevestigd.
‘Het volk moet zijn geloof behouden’. Dat is de grondstelling van menige vakbondsbestuurder. Waaruit alle kritiek op de objectieve tekortkomingen van de vakbondsbeweging bestempeld wordt als een aanslag op de beweging zelf. En tenslotte is ook de sterke verzelfstandiging en de ‘neutraliteit’ van de vakbonden tegenover de sociaaldemocratie een gevolg van deze specialisering en dit bureaucratisme onder de vakbondsbestuurders. De uiterlijke onafhankelijkheid van de vakbondsorganisatie doet zich met haar machtsgroei voor als een natuurlijke voorwaarde, als een verhouding gegroeid uit de technische arbeidsverdeling tussen politieke- en vakbondsstrijd.
De ‘neutraliteit’ van de Duitse vakbonden is vanuit de eigen zienswijze een product van de reactionaire verenigingswetgeving, van de Pruisisch-Duitse politiestaat.
Langzaamaan hebben beide verhoudingen hun natuur gewijzigd. Uit de door politiemacht opgedrongen toestand van politieke ‘neutraliteit’ van de vakbonden heeft men nadien een theorie van voorgewende vrijwillige neutraliteit samengeweven, berustende op een voorgewende, in de natuur van de vakbondsstrijd zelf gegronde noodzakelijkheid. En de technische zelfstandigheid van de vakbonden, die moest berusten op praktische arbeidsverdeling binnen het kader van de eenheid in de sociaaldemocratische klassenstrijd, is ontaard èn door hun inzicht èn door hun leiding in de losscheuring van de vakbonden van de sociaaldemocratie, in de zgn. ‘gelijkberechtiging’ met de sociaaldemocratie.
Deze schijn van de losscheuring van en van de gelijkstelling van de vakbonden met de sociaaldemocratie wordt echter hoofdzakelijk gevoed door het beheersapparaat van de vakbonden en belichaamd in hun bestuurders. Uiterlijk is door het bestaan van een hele staf van vakbondsbestuurders, van een geheel zelfstandige centrale, van een ontwikkelde beroepspers en uiteindelijk van de vakbondscongressen, de schijn van een volledige parallelliteit geschapen met het beheersapparaat van de sociaaldemocratie, de partijraad, de partijpers en partijdagen. Deze illusie van de gelijkstelling tussen sociaaldemocratie en vakbonden heeft ook o.a. tot het monsterachtige verschijnsel geleid dat op sociaaldemocratische partijdagen en de vakbondscongressen gedeeltelijk analoge dagorders werden behandeld en op dezelfde vraag verschillende, ja direct tegenovergestelde besluiten werden genomen. Uit de natuurlijke arbeidsverdeling tussen partijdag, die de algemene doelstellingen en belangen van de arbeidersbeweging op zijn programma heeft, en de vakbondsconferenties, die het veel nauwer begrensde gebied van de sociale vraagstukken en belangen van de dagelijkse beroepsstrijd behandelen, is de kunstmatige tweespalt tussen de ingebeelde sociaaldemocratische en vakbondswereldbeschouwing met betrekking tot dezelfde algemene vraagstukken en interessen van de arbeidersbeweging geconstrueerd.
Zo is de eigenaardige toestand geschapen dat dezelfde vakbondsbeweging die het met de sociaaldemocratie onder de brede proletarische massa volkomen eens is, in de administratieve sfeer zich van de sociaaldemocratie streng afscheidt en zich er tegenover stelt als een onafhankelijke tweede grootmacht. De Duitse arbeidersbeweging krijgt daardoor het eigenaardig uitzicht van een dubbelpiramide waarvan voet en romp uit één stuk bestaan, maar waar beide spitsen ver uiteenlopen.
Uit het aangehaalde wordt het duidelijk op welke weg alleen, op een natuurlijke en vruchtbare wijze de gesloten eenheid van de Duitse arbeidersbeweging uitgebouwd kan worden, die in het vooruitzicht van de komende politieke klassenstrijd evenals in het eigen belang van de verdere ontwikkeling van de vakbonden onvoorwaardelijk noodzakelijk is. Niets ware meer verkeerd en hopelozer dan de nagestreefde eenheid langs de weg van sporadische en periodieke onderhandelingen over detailvraagstukken van de arbeidersbeweging tussen sociaaldemocratische partijleiding en vakbondscentrale te willen bewerkstelligen.
Juist de hogere organisatiespitsen van de beide vormen van de arbeidersbeweging belichamen, zoals we zagen, hun scheiding en verzelfstandiging. Zij zijn aldus dragers van de illusie van de gelijkberechtiging en het parallelle bestaan van de sociaaldemocratie en de vakbonden. De eenheid van beide door de verbinding van partijraad en syndicaal comité te willen bewerken, betekent een brug te willen slaan daar waar de afstand het grootst en de overgang het moeilijkst is.
Niet boven in de spitsen van de organisatieleidingen en hun federatief verbond, maar onder in de georganiseerde proletarische massa ligt de waarborg voor werkelijke eenheid van de arbeidersbeweging. In het bewustzijn van het miljoen vakbondsleden zijn partij en vakbond daadwerkelijk één. Zij zijn namelijk de sociaaldemocratische ontvoogdingsstrijd van het proletariaat onder verschillende vormen. En daaruit dringt zich ook vanzelf de noodzakelijkheid op tot het wegruimen van de wrijvingen die zich tussen sociaaldemocratie en een gedeelte van de vakbonden hebben voorgedaan, hun wederkerige verhoudingen aan te passen aan het bewustzijn van de proletarische massa, d.i. de vakbonden weer aan te sluiten bij de sociaaldemocratie.
Hierdoor wordt eenvoudig de synthese tot uiting gebracht van de werkelijke ontwikkeling, die leidde van de oorspronkelijke inlijving van de vakbonden tot hun afscheiding van de sociaaldemocratie, om nadien de komende periode voor te bereiden van de grote proletarische massastrijd door de periode van de sterkste aangroei zowel van de vakbonden als van de sociaaldemocratie, hierdoor echter de hervereniging van sociaaldemocratie en vakbonden in het belang van beide opnieuw tot een noodzakelijkheid te maken.
Hierbij gaat het echter niet om de ontbinding van de huidige uitbouw van de vakbonden in de partij, maar wel om de herstelling van het natuurlijke verband tussen de leiding van de sociaaldemocratie en van de vakbonden, tussen partijdagen en vakbondscongressen, die beantwoordt aan de werkelijke verhouding tussen de arbeidersbeweging in haar geheel en haar gedeeltelijke verschijning onder de vorm van de vakbonden. Zo’n ommekeer zal onvermijdelijk een sterke oppositie uitlokken van een gedeelte van de vakbondsleiders. Het is echter meer dan tijd dat de sociaaldemocratische arbeidersmassa leert uitdrukking te geven aan haar oordeels- en actiebekwaamheid en daarmee een getuigschrift af te leggen van haar rijpheid voor de tijden van grote strijd en de zware taak, waarin zij, de massa, het handelende koor zal zijn, en de leiding maar de ‘sprekende personen’, d.i. de vertolkers van de wil van de massa.
De vakbondsbeweging is niet dat wat zich in de volkomen verklaarbare maar verkeerde illusie van een minderheid van de vakbondsleiders spiegelt, maar dat wat in het bewustzijn van de grote massa van de voor de klassenstrijd gewonnen proletariërs leeft. In dit bewustzijn is de vakbondsbeweging een stuk van de sociaaldemocratie. “Und was sie ist, das wage sie zu scheinen.”
De vergadering ziet in de politieke machtsverovering niets anders dan de verovering van de meerderheid van het volk voor de ideeën en de eisen van de sociaaldemocratie. Een verovering die niet kan geschieden met gewelddadige middelen, maar enkel door de revolutionering van de hoofden langs — de weg van de geestelijke propaganda en van de praktische hervormingsarbeid op alle gebieden van het politiek, economisch en maatschappelijke leven. In de overtuiging dat het bestaan en de ontwikkeling van de sociaaldemocratie beter verzekerd is door het aanwenden van wettelijke middelen dan door het gebruik van destructieve en illegale, verwerpt de vergadering de directe massa-actie als tactisch principe en houdt zich aan het grondbeginsel van de parlementaire hervormingsactie. Dit is, zij verlangt dat de partij juist als voorheen ernstig tracht, langs de weg van de wetgeving en van de organische ontwikkeling onze doelstellingen te bereiken. De fundamentele voorwaarde van deze reformatorische strijdmethode is evenwel dat de mogelijkheid van de deelname van de bezitloze volksmassa aan de wetgeving in het Rijk en in de afzonderlijke staten, niet verminderd maar uitgebreid wordt tot de volledige gelijkberechtiging. Op grond van deze vereiste acht het de vergadering een onontvreemdbaar recht van de arbeidersklasse, tot afweer van aanslagen op haar wettelijke rechten en tot verovering van meerdere rechten, wanneer alle middelen falen, ook de arbeid voor korte of langere duur te weigeren. Aangezien nu echter de politieke massastaking enkel dan kan slagen, wanneer zij zich beperkt binnen streng wettelijke grenzen en aan de kant van de stakers geen gemotiveerde aanleiding wordt gegeven tot ingrijpen van de gewapende macht, zo ziet de vergadering de enig noodzakelijke en werkdadige voorbereiding tot het aanwenden van dit strijdmiddel in de verdere uitbouw van de politieke, vakbonds- en partijorganisatie. Want enkel hierdoor kunnen de vereisten in de brede volkslagen geschapen worden, die het succesvolle verloop van een massastaking waarborgen: doelbewuste tucht en een aangepaste economische gematigdheid”.