Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:naar_aanleiding_van_het_40-jarig_bestaan_der_sociaal-democratische_arbeiderspartij_in_nederland

Naar aanleiding van het 40-jarig bestaan der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland

Door Christiaan Cornelissen


Naar aanleiding van het 40-jarig bestaan der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland

(Persoonlijke herinneringen) Niemand, die in de zoogenaamde „Oude beweging” van het Socialisme in Nederland actief heeft medegewerkt, zal kunnen ontkennen, dat de vervlakking, de ontzenuwing, de algeheele verlamming van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, die zich thans zóó naakt openbaart, onzen parlementairen socialisten van den aanvang af duidelijk is voorspeld. Voorspeld door personen uit het revolutionaire kamp van de meest verschillende richting: mannen als Sam. W. Coltof, Domela Nieuwenhuis, Methöfer, Luitjes, A. Rot en hoe ze allen mogen heeten.

Ik wil hier uit eigen persoonlijke herinneringen putten, en verwijs in het bizonder naar mijn, reeds in 1891 verschenen brochure: Het Socialisme van den Heer Van der Goes, door Clemens.

Met F. van der Goes kon er principieel worden gediscuteerd van revolutionaire zijde, evenals met mannen als F. M. Wibaut, A. H. Gerhard en anderen, die een brug vormden tusschen de Radicale partij en den ouden Sociaal- Democratischen Bond. Ze wisten het, dat we niet bij elkander behoorden. Ik herinner me de woorden van Wibaut aan mij gericht: „Ik geloof niet, dat onze plaats is, had hij aan Tak en Van der Goes gezegd, in de socialistische werkliedenbeweging.” En wanneer tenslotte juist hunne opinies de overhand mochten behouden in de in 1894 nieuw opgerichte Sociaal-Democratische Arbeiders Partij, indien de baantjesgasten van de parlementaire actie zelfs verder zijn afgezakt, dan het den eerlijken theoretikers lief was, indien mannen als Van der Goes het in de tegenwoordige sociaaldemocratische beweging niet meer hebben kunnen uithouden, dan is dit, omdat het afzakkingsproces in de nieuwe parlementaire partij een onvermijdelijke, natuurlijke evolutie was. Kort na het verschijnen van de bovengenoemde brochure had ik een principieel debat met Van der Goes in het toenmalige gebouw der Diamantbewerkers, een debat, waaraan tenslotte ook Anseele van Gent deel nam. Nimmer is voor mij het principiëele verschil tusschen de beide bewegingen zóó duidelijk aan het licht gekomen.

Waarin zat dit verschil? Er zijn gesalariëerden in elk modem volk, voor wie de tegenwoordige maatschappelijke orde niet in haar grondslagen behoeft te worden aangetast, elementen, voor wie een verhooging van salaris of traktement, weduwen- en weezenpensioen, invoering van een behoorlijke vacantie, enz., als parlementaire hervormingen, het eigenlijke doel van hun streven en werken uitmaken. Maar met zulke hervormingen, welke eigenlijk de burgerlijke Radicale partij had behooren dóór te voeren, konden de bouwvakarbeiders, metaalbewerkers, textielarbeiders enz. bij de toenemende werkeloosheid geen vrede nemen. Hun strijd moest noodzakelijkerwijs worden een strijd om het eigendom, en wat voor onderwijzers en ambtenaren, voor spoorwegarbeiders, enz. voldoende mocht heeten, kon het niet zijn voor de groote massa der hand- en hoofdarbeiders in de midden- en groot-industrieën.

Hetzelfde was het geval met ons program. Ik riep mijnerzijds Van der Goes toe: „Gij kunt geen twee heeren dienen; gij moet kiezen tusschen het eerste principiëele gedeelte van ons program, waarin de onmogelijkheid wordt erkend om de oude maatschappij op te kalefateren, en het tweede gedeelte, krachtens hetwelk de partij aan den parlementairen oplappingsarbeid behoort deel te nemen.“ Inderdaad was deelneming aan den parlementairen arbeid niet de taak van socialisten. Was de sprong tusschen de beide deelen van het oude sociaal-democratische program misschien t e groot, dan had het hoofdgewicht op de propaganda voor de omwerping der grondslagen van het maatschappelijke leven behooren te worden gelegd, maar moest aan de individuen vrijheid worden gelaten als kiezers eventueel aan de verkiezingen voor gemeenteraad of Tweede Kamer deel te nemen. Ik achtte dit in die dagen nog den eenigen uitweg, omdat het maatschappelijke leven zelf te samengesteld is, om door welk program ook in zijn geheel te worden omvat.

Reeds dragen de verkiezingen voor een gemeenteraad, waar méér practische maatregelen en geen wetgeving aan de orde zijn, een geheel ander karakter dan de parlementsverkiezingen. Bovendien kwamen in verschillende streken locale invloeden in het spel.

Tenslotte erkennen wij allen, dat oppositie tegen de invoering van slechte wetten, of propaganda voor de doorvoering van een goede wet, noodzakelijk kunnen zijn. Maar als revolutionaire socialisten hadden wij ons met het éne, zoomin als met het andere te bemoeien, en de sociale wetgeving betrof tenslotte in haar geheel de vakbeweging. Zij echter, die op de parlementaire hervormingen het hoofdgewicht van den strijd gingen leggen, moesten wel tenslotte, onder kapitalistische verhoudingen, vastraken in het moeras van de kleinburgerlijke verhoudingen, zóó als de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij in Nederland en elders erin is vastgeraakt, hopeloos vastgeraakt.

Met F. van der Goes was dit alles principieel te bespreken, want hij is een eerlijk man. Geheel anders was dit met Mr. P.J. Troelstra.

Troelstra was een man met twee zielen. Het ééne oogenblik was hij verbazend revolutionair, maar als de actie gevaarlijk werd, haalde hij bakzeil. Hij was de aangewezen hoofdman van een bent van beroepspolitiekers van het genre Vliegen, Schaper, Hermans, die, eenmaal aan het afzakken, geen maat meer kenden. En dikwijls gold het hier personen voor wier actie in den aanvang wij, aan het oude Recht voor Allen, ~ Ik denk in het bizonder aan gesprekken met Domela Nieuwenhuis, Sam Coltof, A. Rot enz. —, ons hart vasthielden, terwille juist van hun uitspattingen.

Een bittere glimlach kwam mij voor een paar weken nog om de lippen, toen ik bizonderheden las omtrent de deelneming van den vroegeren „Rooden Duivel”, L. M. Hermans, aan een plechtige audiëntie bij hare majesteit, de Koningin der Nederlanden. Wat moet er toen in de ziel van dien verkleurden Duivel zijn omgegaan, die vroeger de vuilste argumenten tegen het koningshuis inbracht? Wanneer elementen als deze beroepspolitiekers het tenslotte zelfs hun hoofdman Troelstra al te benauwd hebben gemaakt, dan is dit enkel omdat vulgaire menschen, eenmaal op een hellend vlak met versneld tempo steeds dieper zinken.

Wat ia de oorzaak geweest, waardoor de revolutionair socialistische krachten in ons volk sluimerend, óf reeds ontwaakt, aan het onvruchtbare parlementaire hervormingsstreven op den grondslag der huidige maatschappij geen voldoende tegengewicht hebben kunnen bieden?

De hoofdoorzaak van dit verschijnsel ligt voorzeker in de langzame evolutie, die elk volk doormaakt en die door haar tragen loop, door voortdurende reacties gestuit, zoo gemakkelijk ons alten, als individuen, teleurstelt. De evolutie die wij, in de voorhoede der socialistische beweging, hadden doorloopen in enkele weken of maanden, moest wel aan een geheel volk tientallen jaren kosten. Wij hebben allen met dat feit nooit voldoende rekening gehouden en hebben de „sociale revolutie” verwacht — ik herinner het me nog zóó levendig — voor het jaar 1889!!

Maar een bijkomende oorzaak van gewicht, waardoor wij tegenover den wassenden parlementairen stroom machteloos stonden, was onze eigen reddelooze verdeeldheid in het revolutionaire socialistische kamp.

Kort na het congres te Rotterdam, waar de oude Sodalisten-Bond uitéén viel (Kerstmis 1897) werd ik te Hilversum door de echtgenoote van Domela Nieuwenhuis opgevorderd, in Nederland te blijven en den Sodalistenbond voort te zetten. — Goed, heb ik geantwoord, maar alleen onder voorwaarde, dat Domela wegtrekt en niet links van mij afbreekt, wat ik help opbouwen. — O neen, Ferdinand blijft doorgaan; wanneer de kameraden hem noodig hebben, kunnen ze naar hem komen!”

Domela Nieuwenhuis wilde niet meer werken in eenigerlei organisatie.

Ik zette toen in zijn tegenwoordigheid het onmogelijke, het hopelooze van zoo’n strijd voor ons anderen uiteen: Rechts de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Tusschen haar en ons, de zoogenaamde „parlementaire anti-parlementairen” van ’t slag Hermans, sterk vertegenwoordigd aan de Zaan en in Friesland. Links van ons Domela Nieuwenhuis, zwevend naar het individualisme met een nieuw op te richten orgaan, en verder links nog de min of meer zuiver individualistische anarchisten, als Luitjes, Methöfer en zooveel anderen, onder wie ternauwernood twee kameraden te vinden zouden zijn, die positief — niet in afbrekingstaktiek — dezelfde opinies verdedigden.

Is het de moeite waard, zelfs indien wij in het Centrum met mannen als A. Rot, Bergmeyer, van Emmenes, I. I. Samson enz. de meerderheid mochten hebben, zoo vroeg ik, om den strijd te aanvaarden? Maar die strijd is van te voren hopeloos verloren”.

Het is noodig, dat ik juist hier, in een syndicalistisch orgaan, onze rampzalige verdeeldheid in die dagen ter sprake breng, omdat juist de beginselen van de organisatie, en in het bijzonder van de vakorganisatie aan die verdeeldheid het meest tot grondslag dienden.

Mij was in 1892 op het socialistische congres opgedragen, als internationaal secretaris van den Bond, de vakbonden bijeen te roepen, om te trachten een Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) te stichten. In het raam van mijn artikel hier, zou het mij te ver voeren, uitéén te zetten, hoe weinig de noodzakelijkheid, of zelfs maar de mogelijkheid van nationaal en internationaal samenwerken onder de voormannen der vakbeweging toen nog werd begrepen. Er werd mij, in het bizonder door de Tabaks- en Sigarenbewerkers, tot voorwanrde van de oprichting gesteld, dat ik persoonlijk als secretaris van het NAS zou optreden, hetgeen ik onder den term „voorloopig” maandenlang heb aanvaard.

Maar zelfs met Domela Nieuwenhuis, die destijds toch nog niet zóóver tot het individueele anarchisme overhelde als later, of als bijvoorbeeld Luitjes en Methöfer, had ik aanhoudend geschil omtrent de beginselen der vakorganisatie. Al die voorzitters en secretarissen met wie gij samenwerkt, ze mogen zich nu nog revolutionair noemen, zei hij mij bij zoo menige gelegenheid, worden onze toekomstige meesters en tyrannen. Zie maar naar het buitenland!

En dan placht ik te antwoorden: — Ik zou over die kwestie wel met U willen discussieeren, wanneer we samen over honderd jaren mochten terugkomen op deze aarde, maar op d i t oogenblik is de oprichting en de versterking der vakbeweging een dringende noodzakelijkheid. Zonder hechte organisatie blijven de zwakkeren onderdrukt.

* * *

Wanneer ik dit principiëele verschil omtrent de eischen der organisatie hier ter sprake breng, dan zou ik toch niet tot het misverstand aanleiding willen geven, alsof mannen als Domela, Luitjes, Kaspers of Methöfer enz. ongeneigd zouden zijn geweest, op bepaalde oogenblikken met de vakbeweging samen te werken. Ze waren revolutionairen, en vooral in geval van werkstakingen, traden ze evengoed als wij anderen, meer rechts staanden, als sprekers op. Ook bij gelegenheden als het Meifeest bleek samenwerking mogelijk.

Ik heb hier alleen de diepe verdeeldheid van de revolutionaire groepen en personen door een sterk sprekend feit willen karakteriseeren.

En ik heb dit te meer willen doen, thans onder de moeilijke omstandigheden die wij tegenwoordig kennen, omdat ook nu weer de rampzalige verdeeldheid over geheel den linkervleugel van de Nederlandsche arbeidersbeweging, de hoofdoorzaak van aller zwakheid is.

In het Calvinistische Nederland wil iedere leeraar zijn eigen kerkje hebben, en in de Nederlandsche arbeidersbeweging is men tot geen enkele groote daaden in staat, omdat onze kameraden altijd zoeken naar wat ons verdeelt en niet naar wat ons vereenigt, naar hetgeen wij samen gemeen hebben met elkaar.

Want de tijden zijn te ernstig om veel onderling ruzie te maken. Die tijden vragen niet meer, zooals voorheen, alléén negatieve kritiek op anderen. Ze eischen positieve maatregelen, waarbij de pioniers, de vooraanstaanden moeten leeren, de passen wat in te houden, opdat ook de groote massa's van de bevolking kunnen volgen.

Parijs, September 1934.

CHRISTIAAN CORNELISSEN.

namespace/naar_aanleiding_van_het_40-jarig_bestaan_der_sociaal-democratische_arbeiderspartij_in_nederland.txt · Laatst gewijzigd: 26/07/21 07:15 door defiance