Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Peter Storm
Dit is deel twee van een serie over Trotski en trotskisme. Het eerste deel, “Notities over Trotski en trotskisme (1) permanente revolutie”, verscheen op 12 augustus 2013.
In de jaren 1917-1922 was Trotski niet alleen prominent partijleider en lid van de ‘revolutionaire’ regering. Als weinig anderen was hij aanjager van juist de meest autoritaire en repressieve maatregelen en herleving van hiërarchische structuren. Als geen ander leverde hij hiervoor ook welluidende theoretische rationalisaties.
Hij voerde het in dienst nemen van voormalige Tsaristische officieren in het Rode Leger door, zoals hij ook de omzetting van arbeidersmilities in dat Rode Leger – compleet met redelijk traditionele discipline en dienstplicht – doorvoerde. Hij pleitte in zijn werk “Terrorisme en communisme” uit 1920 voor het organiseren van de arbeid langs dezelfde lijnen waarmee het leger was georganiseerd, de zogeheten militarisering van de arbeid.[1] Hij schrijft: “De grondslagen van de militarisering van de arbeid zijn die vormen van Staatsdwang zonder welke de vervanging van de kapitalistische economie door de Socialistische onmogelijk zijn.” Net puur een noodmaatregel, maar kennelijk een algemeen geldige principezaak voor de opbouw van wat Trotski ‘socialisme’ noemt. Arbeiders moesten door de staat gewoon gestuurd kunnen worden naar de plek waar ze volgens het staatsbestuur nodig waren. “De Staat van de Arbeid beschouwt zichzelf gemachtigd om elke arbeider naar de plek te sturen waar zijn werk noodzakelijk is. En geen serieuze Socialist zal beginnen om de Staat van de Arbeid het recht om de hand op de werker die weigert zijn arbeidsplicht uit te voeren.” Rechtstreekse arbeidersdemocratie werd door Trotski feitelijk tot bijzaak verklaard: Mooi als het ervan af kon, maar niet onmisbaar als het moest wijken voor de verdediging van de ‘dictatuur van het proletariaat’. Trotski was niet alleen hardhandig en overtuigd Bolsjewistisch functionaris. Hij was exponent van de harde autoritaire rechtervleugel van die partij en de door haar al snel verregaand beheerste staat. Zelfs Lenin, nauw bondgenoot van Trotski in deze jaren, en ook bepaald geen doetje op het gebied van repressie en afgedwongen discipline, vond dat het soms wel een tandje minder kon dan Trotski bepleitte.
Trotski’s stellingname en houding bleek niet alleen uit beleidsvoorkeuren. Het bleek ook uit zeer concrete onderdrukkingsmaatregelen. Trotski was als Volkscommissaris van Oorlog en aanvoerder van het Rode Leger verantwoordelijk, zowel voor de tactische samenwerking met Nestor Machno’s anarchistische partizanenbeweging in de Oekraïne – waaraan een zeer informatieve website is gewijd: The Nestor Machno Archive [2] – , als voor het herhaaldelijk onderdrukken van diezelfde beweging. Trotski zag het nut van samenwerking toen de dreiging van Witte, openlijk contrarevolutionaire, legers erg groot was. Zodra de dreiging enigszins week, eiste Trotski dat Machno zich onderwierp aan de discipline van het Rode Leger. Op diens weigering volgde snelle, meedogenloze en verraderlijke onderdrukking, gelegitimeerd met scheldpartijen. De opeenvolging van tactische samenwerking gevolgd door een mes in de rug geven Trotski’s latere pleidooi voor een “eenheidsfront” tegen welke gezamenlijke vijand dan ook een wrange bijklank. Maar wederom loop ik op zaken vooruit.
Er waren meer repressieve episodes waarin Trotski verantwoordelijkheid droeg. De bekendste is het neerslaan van de matrozen- en arbeidersopstand van de marinebasis Kronstadt, waarover de brochure van Ida Mett een prachtige inleiding is.[3] Die begon als solidariteitsbetuiging met stakers in Petrograd in februari 1921. Een botte toespraak van een inderhaast naar Kronstadt gestuurde Bolsjewistische onderhandelaar gooide olie op het vuur, Kronstedelijke opstandelingen stelden een reeks eisen op waarin herverkiezing van de sovjets, vrijlating van gevangenen van alle richtingen in de arbeidersbeweging en andere revolutionair democratische eisen waren opgenomen. Een enkele eis ging over het herstel van de mogelijkheid van ambachtslieden om handel te drijven en dergelijke. De opstand eiste vrijheid voor boeren en arbeiders, tegenover de macht van staatsorganen, commissarissen en officieren. De opstand bepleitte een terugkeer naar de revolutiedoelen van 1917, en een als ‘Derde Revolutie’ geformuleerde hervatting van die revolutie.
De staats- en partijleiding maakte de opstandelingen uit voor Witte complotteurs en reactionaire kleinburgers. Trotski eiste onvoorwaardelijke overgave. Toen die uitbleef, stuurde hij het Rode Leger over het al smeltende ijs, en sloeg hij de revolutionairen van Kronstadt neer. Tot aan zijn dood bleef hij de noodzaak van die onderdrukking verdedigen. Het was in zijn optiek namelijk nodig om de revolutie te redden, waarschijnlijk zoals een Amerikaanse generaal het redden van een Vietnamees stadje vormgaf door het stadje te vernietigen. In werkelijkheid vertegenwoordigde de opstand een poging om iets van de revolutie te redden, en was het neerslaan ervan onderdeel van de consolidatie van een bureaucratische partijstaat waarvan Trotski een leidend functionaris was. Met de onderwerping van de Machno-guerrillero’s en de Kronstadt-rebellen bereikte Trotski’s carrière als contrarevolutionair politicus een naargeestig dieptepunt.
Vanaf 1922 echter begon Trotski, bijna ondanks zichzelf, in conflict met de rest van de partijleiding te raken. Daarin had intussen Josef Stalin een steeds groter aandeel gekregen. Vanaf 1922 was Stalin secretaris-generaal van de partij, en ging daarmee feitelijk over het partijapparaat. In een land waar maar één partij legaal bestaat en de staatsleiding heeft, ga je dan natuurlijk ook over het staatsapparaat. Andere partijleiders – Zinoviev, Boecharin, Kameniev, ook Trotski zelf – hadden meer aanzien. Maar Stalin had ongemerkt steeds meer macht. In wisselende coalities – eerst samen met Zinoviev en Kameniev, later samen met Boecharin – en met bijbehorende wisselingen van beleid bestuurde hij het land. Trotski pleitte aanvankelijk vooral voor een andere economische koers, met meer nadruk op industrie en aanzetten tot planning. Hij combineerde dat met voorzichtige pleidooien voor iets meer democratie in de partij, en met het beklemtonen van de onverbrekelijke samenhang tussen succesvolle socialistische opbouw in Rusland, en succesvolle revolutie in andere landen. Geen ‘Socialisme in één land’.
Maar oppositiegroepen en mensen die daarin radicaler waren liet hij doodleuk vallen toen die onderdrukt werden. Dat overkwam bijvoorbeeld de linkse communist Miasnikov.[4] Die was al jaren eerder zeer kritisch. In tegenstelling tot andere oppositionelen binnen de partij weigerde hij bijvoorbeeld de opstandelingen van Kronstadt af te vallen. Hij pleitte voor vrijheid van meningsuiting, “van monarchisten tot anarchisten, inclusief”. Hij wilde de sovjets, de raden, centraal zien in het bestuur, niet de partij, en ook niet de vakbonden zoals de Arbeidersoppositie dat rond 1920 bepleitte. Zinoviev, chef in Petrograd, trachtte hem de mond te snoeren maar tevergeefs. Hij probeerde zijn ideeën binnen de partij, maar ook onder arbeiders, te verspreiden. In 1921 schreef Lenin hem een brief en probeerde hem tevergeefs op andere gedachten te brengen.
In 1922 werd Miasnikov uit de partij gezet. Maar hij bleef ageren. Op het Elfde partijcongres, in 1922, keerde ook Trotski zich tegen hem: zijn houding speelde de contrarevolutie in de kaart volgens hem. Maar hij zweeg niet, en in 1923 circuleerde er een manifest van zijn hand waarin hij zich nog steeds kritisch jegens partijen en beleid uitliet. Zijn Arbeidersgroep, een clandestiene oppositiegroep, telde 300 leden. Op het Twaalfde partijcongres, in dat jaar, was Trotski wederom eén van de leiders die Miasnikov op de korrel namen. Later in dat jaar arresteerde de veiligheidsdienst Miasnikov, verhoorde hem, maar liet hem vervolgens uit Rusland vertrekken. Medestanders bleven echter actief in Rusland en speelden een rol toen later in 1923 arbeiders stakingen hielden. Die medestanders werden onderdrukt, Miasnikov werd terug gelokt naar Rusland en daar enkele jaren lang gevangen gehouden. Jaren later – Trotski was inmiddels in ballingschap – kwam er een briefwisseling tussen Trotski en Miasnikov op gang. Nu was Trotski zelf het slachtoffer geworden van het soort onderdrukking dat Miasnikov, mede op instigatie van Trotski, eerder al had ondergaan. Het was een vriendelijke communicatie tussen lotgenoten. Maar Trotski vond nog steeds niet dat Miasnikov destijds in zijn recht stond met zijn kritiek. En Trotski ging ook niet half zo ver in zijn kritiek op de machtsstructuur in het zich consoliderende Stalinisme in Rusland. Voor Miasnikov vertegenwoordigde dat een bureaucratisch bestuurd staatskapitalisme. Voor Trotski was het nog steeds een arbeidersstaat, hoezeer ook bureaucratisch misvormd.
De episode rond Miasnikov is van belang omdat het twee dingen laat zien. Er was in de jaren twintig een radicaler, veel principiëlere oppositie tegen de bureaucratische corrupte machtsconcentratie aan de top denkbaar dan die van de halfslachtige Trotski. Het was mogelijk om als Bolsjewiek te beginnen, en uit te komen op een serieus revolutionair standpunt dat zich tegen de exclusieve Bolsjewistische partijmacht keerde. Miasnikov ontwikkelde zo’n standpunt, en zette dat nog om in actieve oppositie ook. Dat is punt één. Trotski viel hem niet bij in zijn kritiek, nam nadrukkelijk stelling tegen hem, liet hem in de kou staan toen verbanning en arrestatie zijn lot waren. Later was Trotski een soortgelijk lot beschoren, en werd hij welwillender jegens Miasnikov. Maar vergeleken bij het consistente radicalisme van Miasnikov – een authentieke revolutionair – stak de voorzichtige houding van Trotski toch erg bleek af. Dat is punt twee.
Voor de zwakke houding van Trotski is een politieke verklaring. Het was geen gebrek aan moed. Het was een verkeerde politieke houding met een lange aanloop. Trotski was tijdens de splitsingen en verdeeldheden binnen de Russische marxistische beweging tussen 1903 en 1917 niet meegegaan met Lenin en zijn Bolsjewieken. Hij pleitte voor eenheid tussen alle vleugels en fracties, Mensjewieken en Bolsjewieken en alles ertussenin en eromheen. Dat leidde tot weinig, en Trotski richtte zich daarnaast op relatief succesvolle journalistieke activiteiten. Zijn reportages en analyses over de Balkanoorlogen, 1912-1913 - aanloop van de Eerste Wereldoorlog maar ook een eerdere ronde van wat we aan etnische zuiveringen tussen 1990 en 1999 op de Balkan hebben gezien – zijn zeer lezenswaardig. Maar radicale journalistiek is nog geen revolutionaire activiteit.
Intussen slaagden de Bolsjewieken erin om samen met sommige Mensjewieken en anderen, een stevige partij van de grond te krijgen, met forse aanhang in Ruslands fabrieken. Toen in 1917 binnen de Bolsjewieken Lenin ging pleiten om na de val van de Tsaar meteen door te stomen richting socialistische revolutie, zag Trotski daar een impliciete erkenning van de permanente revolutie in. De Bolsjewieken waren ook niet meer de tamelijk gesloten fractie uit 1903 -1904 waar Trotski tegen fulmineerde, maar een relatief open en brede partij. In de zomer van 1917 sloot Trotski zich, samen met de organisatie waaraan hij op dat moment leiding gaf, bij de Bolsjewieken aan, en werd prompt één van de leiders ervan die bij de opstand tegen Kerenski – de ‘Oktoberrevolutie’ in beperkte zin – een grote rol speelde.
Trotski was dus pas sinds 1917 Bolsjewiek. Stalin, Zinoviev, Kameniev en Boecharin waren dat al veel langer. Trotski was dus makkelijk onder druk te zetten als iemand wiens bolsjewisme niet zo diep zat, en hij voelde een druk om keer op keer het tegendeel te bewijzen. Vandaar diens vaak extreem getoonzette betuigingen van onvoorwaardelijke loyaliteit aan De Partij. Gelijk hebben tegenover die partij was eigenlijk ondenkbaar, en toen Trotski kritischer werd ten aanzien van diezelfde partij, raakte hij in een soort spagaat die het geschipper, de mitsen en de maren voor een flink deel verklaart. Bij herhaling kwam hij met kritiek, bij herhaling mobiliseerde de rest van de partijtop afwijzing van die kritiek, en steeds weer onderwierp Trotski zich aan de bureaucratisch vastgestelde partijlijn.
Daar kwam bij dat voor Trotski de revolutie samenviel met de partijmacht en de staat die door die partij bestuurd werd. Alles wat die macht en die staat bedreigde of uitdaagde was contrarevolutionair, omdát het die partij en die staat uitdaagde. Dat was in feite Trotski’s houding tegen Miasnikov. Dat was ook reden waarom je bij Trotski in deze tijd geen oproepen vindt tot vrijlating van gearresteerde mensjewieken, Sociaal-Revolutionairen of anarchisten. Het opsluiten van niet-communisten wegens kritiek op partij en staat bleef Trotski volstrekt legitiem vinden, ook toen hij zelf door Stalin en anderen steeds meer op een zijspoor werd gezet.
Trotski’s strijd tegen zijn rivalen in de partijtop kan dan ook niet in alle ernst beschouwd worden als strijd tegen ‘de bureaucratie’. In de eerste plaats was Trotski van die bureaucratie zelf deel, en had hij haar met zijn werk aan het hoofd van het Rode Leger helpen opbouwen en van een autoritaire werkwijze helpen voorzien. In de tweede plaats was Trotski’s kritiek inhoudelijk geen aanval op de bureaucratie, maar een aanbeveling over de koers van de partijleiding die de bureaucratie aanstuurde. Trotski’s kritiek richtte zich tussen 1923 en 1927 vooral op wat hij zag als de rechtervleugel van de partij, mensen als Boecharin. Hij vond dat die teveel concessies aan de markt deden, welgestelde boeren en kleinere ondernemers teveel ruimte wilden geven en dergelijke. Markt en ondernemerdom voerde richting privé-kapitalisme, burgerlijke maatschappelijke verhoudingen, het was een contrarevolutionaire dynamiek. Trotski en zijn Linkse Oppositie pleitten voor inperking van die dynamiek door de teugels strak in staatshanden te houden en met planmatige industrialisatie te beginnen. Het voertuig hiervoor was het door de ene partij geleide staatsapparaat, een bureaucratisch bestuursapparaat. Het hele perspectief van Trotski was een bureaucratische beleidslijn. Wat buiten staat en partij trad, bedreigde die partij en daarmee de ‘dictatuur van het proletariaat’. Dat mocht niet. Ook niet van Trotski. Pas veel later, na 1933, begon hij een soort revolutie tegen het stalinisme nodig te vinden, en pas in 1937 pleit hij voor een meerpartijenstelsel binnen gekozen sovjets. In de beslissende strijd tussen Stalin en Trotski in de jaren twintig stelden echter beiden zich op het standpunt van de éénpartijstaat, het machtsmonopolie van de Communistische partij.
In zijn strijd tegen de rechtervleugel van Boecharin botste Trotski met Stalin, de opperbureaucraat. Maar vooral aanvankelijk verweet Trotski Stalin vooral zijn samenwerking met rechts, zijn concessies aan wat Boecharin voorstond. Dat Stalin zelf een politiek-maatschappelijk programma begon te ontwikkelen, en daarvoor een sociale basis vond in het bureaucratische apparaat zelf, miskende Trotski. Toen dat programma vanaf 1928 bleek te bestaan uit versnelde planmatige industrialisatie en drastische inperking van marktverhoudingen – onder meer via de gedwongen collectivisatie – stond Trotski en zijn aanhangers op het verkeerde been. Industrialisatie, planning en inperking van marktverhoudingen was wat Trotski’s stroming vanaf 1923 aldoor had bepleit, en nu sloeg Stalin precies die koers in, in een nog veel hoger tempo dan Trotski wilde. In het voorbijgaan brak Stalin intussen ook nog eens met de door Trotski zo gevaarlijk rechts geachte Boecharin.
Veel van Trotski’s aanhangers trokken in die tijd – late jaren twintig – een heel logische conclusie: waarom nog oppositie voeren en risico lopen als Stalin en wij hetzelfde economisch beleid voorstaan? Waarom ons niet weer in de hoofdstroom voegen? Dat is de achtergrond van de talloze ‘capitulaties’ van trotskisten die afstand namen van hun eerdere kritiek, en vervolgens aan de slag gingen in de industriële opbouw onder Stalins leiding. Feitelijk is het woord ‘capitulatie’ hier misplaatst. Deze mensen wilden bewust meewerken aan datgene waar Stalin voor stond: snelle industriële opbouw, planning en dergelijke. De ‘opbouw van het socialisme’, heette dat. Daaraan willen meewerken voelde niet als eerloze capitulatie, maar als een eervolle taak. Het inslikken van eerdere kritiek was een relatieve kleinigheid. En dat Stalin de planning, de industrialisatie, de collectivisering, met karakteristieke botte onhandigheid doorzette, tja. Was dat geen reden temeer voor de vaak hooggeschoolde kaders van de trotskistische en aanverwante partijoppositie om mee te helpen, zodat het proces deskundiger en iets minder ruw ging?
Natuurlijk was die hele ‘opbouw van het socialisme’ een repressief gedrocht. Het werd boeren en arbeiders van hogerhand opgelegd, in een proces waarin fabrieken werden gebouwd door hongerige arbeiders terwijl het directeuren en staatsbestuurders aan weinig ontbrak. De staat behandelde arbeiders ongeveer zoals ondernemers arbeiders gewend zijn te behandelen: als werkvolk, als instrument, als ding waarmee opbrengst behaald moest worden waar dat werkvolk verder weinig van terugzag en geen zeggenschap over had. Anders gezegd: de staat buitte arbeiders uit zoals kapitalisten dat plegen te doen. De ‘opbouw van het socialisme’ kwam neer op een opbouw van een kapitalistische staatsmacht.
Maar voor veel trotskisten was dat niet echt een punt. Ze waren allang gewend aan een situatie waarin niet arbeiders, maar staatsfunctionarissen en benoemde partijkaders, de fabrieken en de staat bestuurden, en hardhandig ook. Was het niet Trotski zelf die daar rond 1920 zo nadrukkelijk voor pleitte? En wie was het die in 1920 stelde: “De weg naar het Socialisme gaat door een periode van de hoogst mogelijke intensivering van het principe van de Staat (…) Net als een lamp die voordat hij uitgaat, omhoogschiet in een stralende vlam, zo neemt de Staat, alvorens te verdwijnen, de vorm aan van de dictatuur van het proletariaat, d.w.z. de meest meedogenloze vorm van Staat, die het leven van de burgers met bindende autoriteit omvat.”[5] Ja, dit was Trotski aan het woord. Niet Stalin, maar verwarring tussen die twee is op dit soort punten best begrijpelijk.
Het was voor trotskisten dus allemaal geen kwestie van de arbeidersmacht waaraan nog wat lippendienst werd gebracht, en waar ze die in hun hart misschien ook wel echt gehecht waren, zoals volwassen gehecht zijn aan de dromen van hun jeugd. Socialisme-in-opbouw was echter ook voor hen boven alles staatsbestuur door een zich Communistisch noemende partij. Dat Stalin de repressie enorm opvoerde en restjes van democratie in de partij en de fabrieken en de hele maatschappij opruimde, is waar. Maar hij zette daarmee voort wat al veel eerder – feitelijk al nadrukkelijk in 1918 – op gang was gekomen. Er was, vanuit het perspectief van Trotski’s Linkse Oppositie, niet zoveel reden om van het gebrek aan democratie onder Stalin nu opeens een breekpunt te maken, en dat deden de talloze trotskisten die in de moederschoot der partij terugkeerden dan ook zelden. De Trotskistische Linkse Oppositie was beleidsoppositie. Met een wijziging van beleid in de richting van wat die oppositie bepleitte, viel de grond onder die oppositie weg. Degenen die ‘capituleerden’, zagen dat, en waren eigenlijk alleen maar consequent toen ze daaruit concludeerden dat ze hun oppositie los moesten laten en gewoon mee moesten helpen met wat de partij onder Stalins leiding aan het doen was.
John Eric Marot, aan wiens bespreking van een boek van trotskist Tony Cliff over Trotski ik hier veel heb gehad, vat samen: “In de eerste plaats: de Linkse Oppositie kon geen strijd tegen de bureaucratie organiseren omdat het de bureaucratie niet als een heersende klasse op zichzelf zag. Ze had geen sociale tegenstander om tot doelwit te maken. In de tweede plaats: ze kon zich niet tegen Stalins programma organiseren omdat industrialisatie haar programma was (net als dat van Stalin, PS). In de derde plaats: ze kon zich niet organiseren op het punt van het machtsmonopolie van de Communistische partij, omdat Trotskisten haar nog steeds erkenden als voorhoede van de arbeidersklasse.”[6]
Het gaat nog verder. Trotski hielp meerdere opposities tegen Stalin aanvoeren – in 1923 de Linkse Oppositie, in 1926 de Verenigde Oppositie, in samenwerking met Kamenev en Zinioviev die inmiddels uitgerangeerd werden door Stalin. Beide opposities accepteerden echter gewoon de eenpartijstaat, het machtsmonopolie van de Communistische partij. Trotski in 1923, in De Nieuwe Koers, een belangrijk document voor zijn Linkse Oppositie: “Wij zijn de enige partij in het land, en in de periode van de dictatuur zou dat ook niet anders kunnen zijn.”[7] Het Platform van de Verenigde Oppositie, uit 1927: “Wij, de oppositie, veroordelen zonder uitzonderingen, elke poging om een tweede partij op te richten.”[8] Daar konden mensen als Miasnikov het mee doen. Even verderop: “Wij zullen met al onze kracht vechten tegen de vorming van twee partijen, omdat de dictatuur van het proletariaat juist in de kern een enkelvoudige proletarische partij vereist.” Kortom: de trotskistische oppositie zat gevangen in dezelfde denk- en beleidskaders waar het opkomende Stalin mee opereerde. Stalin was hardhandiger en consistenter, en had niet het soort democratische scrupules die veel trotskisten ten aanzien van partijgenoten nog hadden. In een strijd tussen het doortastende stalinisme van Stalin en het halfslachtige stalinisme van de Linkse Oppositie, wint een Stalin met relatief gemak.
Sommigen, zoals Radek en Preobrazhensky, gingen onder druk van de Stalinistische koerswending richting snelle collectivisering en industrialisatie, vrij snel door de bocht. Een radicalere trotskist, Christian Rakovski, bood tegenspel, maar niet op revolutionair democratische basis. “Rakovski riep trotskisten ertoe op ‘om de partij en het Centraal Comité volledige en onvoorwaardelijke steun in de uitvoering van het plan voor socialistische opbouw door rechtstreekse deelname aan die opbouw en door de partij te helpen bij het overwinnen van de moeilijkheden die in de weg staan.” En bij die ‘moeilijkheden’ noemt Rakovski bijvoorbeeld een ‘gebrek aan arbeidsdiscipline’ en andere proletarische dwarsliggerij. “Rakovski steunde Stalins strijd om ‘de arbeidsdiscipline te verhogen’.” Rakovski’s reden om desondanks toch niet de ultieme stap van anderen te zetten en zich helemaal bij Stalin te voegen was tactisch. Hij was er niet gerust op dat Stalin wel door zou zetten in deze koers, en was er daarom voorstander van dat de Linkse Oppositie enige zelfstandigheid en mogelijkheid tot initiatief. Trotski steunde, met wat reserves, de verklaring van Rakovski.
Ook in Trotski’s houding tegen Stalin en diens beleid horen we weinig over gebrek aan democratie. Er is vooral het gevoel dat Stalin te onbesuisd te werk ging met zijn collectivisatie en industrialisatie. Dat zou tot zodanige schokken kunnen leiden dat het regime gevaar begon te lopen, waarmee de deur voor contrarevolutie open kwam te staan. Tegenover die dreiging stelde Trotski zich solidair op met het regime, met Stalin dus in feite. En toen arbeiders en boeren zich rond 1930 verzetten tegen het snel oprukkende Stalinisme met haar extreme arbeidsdiscipline, onteigening van land richting een nieuw staatsgrootgrondbezit en alomtegenwoordige repressie, gaven leidende Trotskisten – Trotski incluis – in grote lijnen niet thuis.
Wie revolutionaire oppositie tegen het opkomende Stalinisme zoekt, kan die vinden bij de al zo lang opgejaagde anarchisten, en bij mensen als Miasnikov die met zijn kritiek aan dezelfde kant van de barricades kwam te staan als deze anarchisten. Bij Trotski en het toenmalige trotskisme is zulke revolutionaire oppositie in deze periode echter niet te vinden. Trotski was tussen 1918 en 1930 geëvalueerd van contrarevolutionair aanvoerder van het Bolsjewistische partijbewind naar hooguit een reformistisch beleidscriticus die revolutionaire opponenten van dat bewind om tactische redenen liet vallen. Het is merkwaardig dat er nog revolutionair gezinde mensen zijn die Trotski nog steeds zo hoog hebben zitten en in hem ten onrechte een consistent revolutionaire inspiratiebron en leidsman blijven zien.