Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Onderstaand artikel schreef ik voor de Buiten de Orde (BdO). In BdO 2018/1 is het verschenen. Nu – wegens omstandigheden pas na geruime tijd – dus ook hier. P. Storm
Onderweg naar veganisme en verder: waarom dieren middenin een anarchistisch verhaal thuishoren
Begin september 2016 stopte ik in en uit principe met het eten van dierlijke producten en werd ik veganist. Daar gingen maanden van voorbereiding aan vooraf: eerst de kaas eruit, dan de vla en dergelijke, en als laatste de koffiecreamer. Vegetariër was ik al sinds 2014, dus dat scheelde al. De opeenvolgende praktische stappen vloeiden voort uit een denkproces dat vele jaren heeft geduurd, een denkproces dat samenhing met de ontwikkeling van mijn maatschappelijke opvattingen meer in het algemeen.
Me druk maken over milieu en natuur – en dus ook over dieren - doe ik al heel lang. Als kind en puber ging het dan vooral om stukken natuurgebied dat plaats moest maken voor een snelweg, een woonwijk, een industrieterrein. De oplossing waar ik wat in zag was die van de traditionele natuurbescherming: mensen met geld doneren aan een club, die koopt het natuurterrein aan, zodat het voor wegenaanleg, industrie en woningbouw gespaard bleef. Ik ging zelf graag op uit in zulke natuurgebieden, en was pas gerust als er een keurig bordje bij stond dat het eigendom was van Natuurmonumenten of iets dergelijks. Dan kon ik van zeldzame planten en dieren genieten, in de wetenschap dat die veilig waren, want beschermd. Ik dacht toen, en nog heel lang erna, vooral in termen van planten- en diersóórten die behouden dienden te blijven. Voor de subjectiviteit van het afzonderlijke dier had ik geen oog. Ik kon bijvoorbeeld ook genieten van een bezoek aan de dierengevangenissen die als ‘dierentuin’ of ‘safaripark’ bekend stonden. Als de hokken maar niet te klein waren en er een beetje goed voor de beesten werd gezorgd. En bovendien: zeldzame dieren kunnen via fokprogramma’s in gevangenschap als soort behouden blijven, nietwaar? Ook aan een aquarium vond ik niets verkeerds, ik kon er uren naar kijken. Andere huisdieren was een ander verhaal, vooral honden: daar was ik vooral bang voor…
Die liefde voor de natuur had wel gevolgen. Steeds kwam ik tegen hoe natuurschoon moest wijken voor iets dat ‘de economie’, heette, iets dat duidelijk met geld te maken had. Ook was er een instantie, ‘de regering’ genaamd, die ‘de economie’ kennelijk belangrijker vond dan zeldzame orchideeën en broedplaatsen van bijzondere vogels. Over het kapitalisme als systeem had ik nog weinig idee, links of radicaal was ik nog niet. Maar er werden zaadjes gezaaid van wantrouwen tegenover economische belangen en tegenover politieke macht die deze belangen maar al te goed wist te behartigen. Militaire oefenterreinen in natuurgebied vond ik ook niet leuk, zonder dat ik daarom ook al kritisch werd tegenover oorlog en bewapening. Dat kwam later, net als radicale opvattingen op allerlei andere punten. Wel was er ook een ander thema opgedoken: historische interesse in de onderwerping van de oorspronkelijke bewoners van Amerika, vooral in wat nu de VS is. Veel van de gemeenschappen van deze bewoners hielden en houden er vaak een respectvolle bejegening van hun levende omgeving op na, plus een vorm van gemeenschapsleven waarin mensen in onderlingen verbondenheid leefden, met elkaar en met de natuur. Dat ontging me niet.
Ik herinner me nog een biologieleraar in de zesde klas van de middelbare school die uitlegde dat het eten van dierlijke producten een veel groter beslag op landbouwgrond legt dan het eten van plantaardige producten: voor één kilo vlees moet er vier kilo veevoer worden verbouwd terwijl je ook rechtstreeks vier kilo plantaardig mensenvoer kon verbouwen. Dat idee. Maar – zo liet de docent er direct op volgen: kappen met vlees eten was niet nodig. Als het bestaande voedsel eerlijk werd verdeeld, was het armoedeprobleem opgelost. Van erkenning van het dier als belanghebbende, als wezen dat recht heeft om niet te worden gevangen, opgesloten, vetgemest en opgegeten door mensen, geen sprake. Niet bij die docent, voor zover ik me kan herinneren, en zeker niet bij mij.
In mijn studententijd ontwikkelde ik sympathie voor het anarchisme, zonder mij voluit anarchist te noemen. Ook marxistische en andere maatschappijkritische opvattingen hadden invloed op hoe ik dacht. Het was in hoge mate boekenwijsheid, al ging ik nu en dan wel eens naar demonstraties. De natuur als aandachtspunt verdween naar de achtergrond. Bewapening en oorlog – die verdomde kruisraketten! – stonden in het middelpunt, en ik maakte me een een antikapitalistische systeemkritiek eigen. Dieren als subjecten kwamen in het verhaal niet echt voor.
Tegen het eind van mij studententijd werd ik politiek actiever, eerst in het Antimilitaristies Onderzoeks Kollektief AMOK, vanaf 1988 in de Groep Internationale Socialisten die een handvol later jaren het ‘Groep’ liet vallen en al een IS vormde voordat die afkorting een heel andere, griezelige lading had gekregen. Daar hield ik het vol tot 15 februari 2008, vaak in een zeer actieve rol. Die groep bepleitte een recht-toe-recht-aan marxisme, waarin de strijd tussen arbeiders en kapitalisten centraal stond en alle andere issues – milieu, racisme, seksisme, oorlog – daaraan verbonden waren. Niet dat die issues opzij werden geschoven: antiracisme werd wel degelijk serieus genomen, we namen deel aan antifascistische blokkades en dergelijke, en weinig oorlogen waar Nederland aan deelnam gingen voorbij zonder dat Internationale Socialisten een rol probeerden te spelen in het protest daartegen. Alle zaken werden echter vooral teruggeleid op hun kapitalistische wortels, en arbeidersstrijd uitmondend in een revolutie was de ultieme oplossing.
Bij dat alles stonden mensen, menselijke conflicten, sociale tegenstellingen tussen groepen mensen, centraal. De niet-menselijke natuur was nooit een waarde op zich, maar context van menselijk handelen. Zuinig zijn op het milieu was nodig, want mensen hebben dat milieu nodig om te kunnen ademen, eten, drinken, wonen en werken. Sloop de natuur, de aarde en al wat daarop leeft, en de menselijke overleving is in gevaar. Dat klopt natuurlijk. Maar ik ben dat later gaan zien als een beetje beperkt. Dat de natuur – planten, dieren, wezens die plezier kunnen hebben, pijn kunnen lijden, bang en gestrest kunnen zijn, om elkaar kunnen geven en wat al niet meer – dat die natuur een eigen, intrinsieke waarde heeft, dat zagen we niet. De strijd voor dierenwelzijn had enkel en alleen belang voor zover het zich tegen het kapitalisme richtte en mogelijkheden bood tot bondgenootschappen tegen de gemeenschappelijke vijand, of tot het winnen van individuele dierenactivisten voor marxistische politiek en als het even kon, lidmaatschap van de organisatie, de opbouw waarvan als hoogste prioriteit werd gepropageerd.
Soms nam de afstandelijke houding tegen milieu- en met name dierenactivisme bijna groteske vormen aan, Ik heb ooit eens een inleiding gedaan voor een bijeenkomst van de Internationale Socialisten over de vraag ‘hebben dieren rechten?’. Ons standpunt, ook door mij vol overtuiging verwoord, was dat dieren geen rechten hebben. Rechten moeten, filosofisch gezien, worden opgevraagd en toegekend. Toegekend door wie? Door mensen. Als er immers een andere instantie is die rechten toekent, als wezens een inherent moreel recht hebben, dan is er kennelijk een morele instantie die de baas is over de morele orde. Dan heb je God toegelaten in je wereld, en stap je filosofisch gezien af van het materialisme dat marxisten bepleiten. Dat was een deel van de redenering, en die acht ik niet geheel onzinnig, al is er wel meer over te zeggen.
Het andere deel van de redenering was: rechten zijn pas rechten als je ze op kunt eisen. Arbeiders kunnen hun rechten claimen, allerlei groeperingen en op basis van identiteit onderscheiden categorieën kunnen dat. Je kunt je iets voorstellen bij het recht op nationale zelfbeschikking: naties – groepen mensen – kunnen dat opeisen, en andere groepen mensen – staten, instanties – kunnen die eisen al dan niet in willigen. Rechten zijn een intermenselijk concept, tenzij we God toelaten in het verhaal, en dat wilden we dus niet.
Dieren hadden hierin geen plek. Dieren zijn zich – zo redeneerden we, en ik dus ook – niet bewust van recht en onrecht. Ze ervaren misschien ellende, maar geen onrecht. Ze eisten hun rechten dus ook niet op. We schamperden: ‘Als koeien met spandoeken op het malieveld staan te demonstreren, dán erkennen we dat koeien rechten hebben.’ En ik schamperde dus mee, en was van de redenering overtuigd. Dat ook kleine kinderen, of mensen met ernstige geestelijke beperkingen, niet met spandoeken naar modderige grasvelden konden optrekken, daar stapten we overheen. Het idee dat mensen die voor kwetsbare kinderen kunnen opkomen en daarmee het recht van kinderen op een fatsoenlijke behandeling erkennen, datzelfde ook voor dieren zouden kunnen doen, ging nogal langs deze benauwde redenering heen.
De redenering was overigens niet bedoeld om wreedheid tegen dieren te propageren: zulke wreedheid wezen we af, zonder dat dit overigens consequenties had. Maar van erkenning dat dieren het recht hebben om als vrije wezens te leven, en gevrijwaard te worden van overbodig leed, was geen sprake. Ik liet wel eens het idee toe dat later, als het kapitalisme omvergeworpen was en we in socialistische verhoudingen leefden, de aandacht voor dierenwelzijn zou groeien en we wellicht het eten van vlees achter ons zouden laten. Maar hier en nu de strijd voor dierenwelzijn het volle pond geven was er niet bij, om over het kappen met vlees eten maar te zwijgen.
Van erkenning dat mensen individueel een verantwoordelijkheid hebben en kunnen nemen was ook weinig sprake in dit perspectief. Mensen waren sterk in gezamenlijke actie, bij voorkeur op die fameuze ‘werkvloer’. Als consument waren we versnipperd en zwak. Bovendien was het idee dat je verandering brengt door bepaald koopgedrag, een concessie aan het idee dat de markt ‘werkt’. Van daaruit werd de keus voor vegetarisme en veganisme als actiemiddel voor een toch al niet zeer belangrijk gevonden dierenwelzijn ook niet gemaakt en al helemaal niet gepropageerd. Als we ons druk maakten over dierenleed in bio-industrie, over dierziekten als gekke-koeienziekte, varkenspest en dergelijke, dan vooral om daarmee de irrationaliteit van het kapitalisme te illustreren.
Natuurlijk kwamen we in de sociale strijd mensen tegen die hier anders mee omgingen en veganisme wel belangrijk vonden. Dat soort houding deden we af als sektarische trekjes van wat we neerbuigend ‘de autonome scene’ of iets dergelijks noemden. Dat op actiekampen rond protesten tegen allerlei toppen – G8 en dergelijke – grootschalig veganistisch werd gekookt, ontging ons niet. Eenmaal lieten we doodleuk die veganistische keuken voor wat het was en gingen verderop hoogst commercieel en vooral ook hoogst onsolidair friet eten in een cafetaria buiten het kampterrein. Dat herinner ik me uit Straatsburg 2009, toen ik weliswaar de Internationale Socialisten inmiddels had verlaten maar bij de anti-NAVO-actie daar nog met de groep optrok.
Dierenwelzijn was niet de reden om de organisatie in 2008 te verlaten. Ook was ik niet meteen anarchist. Ik had het gewoon steeds benauwder in de groep, ik ervoer onvoldoende ruimte voor mijn kritiek, zoals ik eerder die ruimte bij andere kritische mensen ook lang niet altijd respecteerde trouwens. Ik zocht, aanvankelijk binnen en later buiten de organisatie, naar een beter, diepgaander soort marxisme. Dat bleek geen goede optie en eind 2009 trok ik steeds nadrukkelijker anarchistische conclusies. Vanaf 2010 was ik als anarchist actief.
Daarmee verscheen de zaak van dierenwelzijn, dierenrechten, vegetarisme en veganisme in een ander daglicht. Geen ‘partijlijn’, geen ideologisch marxistisch keurslijf, dat mijn denken op deze terreinen nog inperkte. Ik wist dat veel anarchisten dierenwelzijn een belangrijk thema vonden en zelf veganist waren. Maar ik nam me voor om me niet door groepsdruk het veganisme in te laten duwen. Aanvankelijk was ik bang dat die druk er zou zijn, en ook actief zou worden aangewakkerd in de vorm van verwijtende vragen: ‘waarom eet jij vlees?!’ Die verwijtende vragen bleven echter uit, terwijl ik wel merkte hoe serieus mensen met het thema omgingen. Wat ook hielp was het feit dat veganistisch eten, dat ik uit eerdere ervaring kende als tamelijk monotoon en niet zo heel lekker (en ik hou niet van rauwkost…), steeds vaker steeds smakelijker voor mijn neus belandde bij infoavonden en dergelijke in de anti-autoritaire strijd. Het klinkt misschien wat simpeltjes, maar dat veganistisch eten ook lekker eten kan zijn, helpt wel. Het is ook een van mijn tactische bijdragen aan de veganistische strijd: mensen een heerlijke veganistische maaltijd voorzetten.
Waar ik, al ruim voordat ik vegetariër en daarna veganist werd, vooral meer oog voor kreeg, is voor de persoonlijke verantwoordelijkheid van individuele mensen. Die uit zich niet enkel in deelname aan collectieve acties, demonstraties en dergelijke. Die uit zich ook in wat je wel en niet koopt. Je kunt zeggen: een individuele vleesboycot zet amper zonden aan de dijk. Maar of dat nu zo is of niet: door vlees te kopen neem je hoe dan ook een stuk verantwoordelijkheid: vanwege jouw aankoop is dat vlees met terugwerkende kracht economisch ‘gerechtvaardigd’, inclusief de mishandeling van dieren die aan dat stukje vlees voorafgaat. Geen vlees eten is niet louter consumentengedrag. Het is vooral een manier waarmee je kunt zeggen: hier doe ik gewoon niet aan mee. Dit weiger ik.
Maar ja, met dit inzicht was ik nog geen vegetariër geworden. Die stap kwam in 2014. In de lente van dat jaar was ik geruime tijd buiten gevecht gesteld door een longontsteking. Toen kreeg ik een mail van een vriendelijke kameraad die ik nog niet lang kende en die mijn blog las. Die vroeg mij op de mens af: ‘hoe zit dat bij jou, hoe verhoudt anarchisme zich volgens jou tot veganisme? Hoort het er eigenlijk niet gewoon bij?’ Ik had tijd om na te denken en er volgde een korte, aandachtige mailwisseling. De kern was nog niet eens dierenwelzijn of de verantwoordelijkheid van de mens als consument. De kern was hiërarchie en de strijd daartegen. Anarchisten wijzen maatschappelijke hiërarchieën principieel af, de hiërarchie van de staat, van het kapitaal, van witte suprematie en van patriarchale overheersing. Maar de hiërarchie die mensen plaatst boven andere dieren, boven de natuur, dienden we die dan niet ook af te wijzen? Ik stribbelde tegen: maar mensen zijn in de praktijk nu eenmaal een diersoort die de rest van de natuur beheerst, ten kwade of ten goede. De hiërarchie die mensen boven de rest van de natuur plaatst, impliceert verantwoordelijkheid, zodat we de boel niet slopen. Maar aan de menselijke oppermacht valt feitelijk weinig te doen.
Mijn gesprekspartner nam er geen genoegen mee, en al gauw vond ik dat terecht ook. Ik kwam eerder met uitvluchten dan met ijzersterke argumenten, zo voelde het een beetje. Het argument gaat namelijk niet over feitelijke macht. Het gaat, jawel, over rechten, over rechtmatigheid. Zijn mensen moreel belangrijker dan andere dieren? Is menselijk leed wel iets om ons druk over te maken, en dierenleed niet of minder? Het gaat niet om het ontkennen van de feitelijke menselijke invloed. Het gaat om de erkenning dat mensen niets meer waard zijn dan andere dieren, dat ieder overbodig leed van alle dieren bestrijding verdient. Het ging om afwijzing van speciesisme, van het idee dat mensen boven andere dieren staan in moreel oogpunt. Niet omdat ik me heel erg druk maakte om elk afzonderlijk dier, niet omdat ik activist was voor dierenwelzijn of iets dergelijks, maar omdat ik als anarchist elke hiërarchie vijandig gezind ben, accepteerde ik het anti-speciesistische standpunt en erkende ik de gelijkwaardigheid van dieren ten opzichte van het menselijk dier. Ja, anarchisme is voor mij verbonden aan anti-speciesisme.
Daar volgde niet meteen een veganistische keus uit. Ik was weliswaar overtuigd van het veganistische argument: de consumptie van elk dierlijk product behelst onderdrukking van dieren, melk even goed als vlees. Maar ik koos ervoor om vegetariër te worden, en te kijken hoe dat zou werken. Ik kon altijd nog verdere stappen nemen, in een later stadium. Vegetariër werd ik die zomer van 2014.
Intussen werd ik me ook steeds bewuster van het feit hoezeer veehouderij bijdroeg aan de uitstoot van broeikasgassen en dus aan catastrofale klimaatsverandering. Dat werd een steeds sterker motief om dierlijke producten te weigeren. Bovendien ben ik ook nog eens schrijver/blogger. In mijn teksten neem ik stelling. Ik wilde niet in de positie belanden dat ik een fel stuk schreef waarin ik de industriële veehouderij volledig afwijs en pleit voor radicale actie tegen dit destructieve broeinest van klimaat-verwoestende wreedheid, om dan de tegenwerping te krijgen: ‘Maar je eet wel vlees en drinkt melk!’ Ik hou van consistentie, van overeenstemming tussen woord en daad. Dat maakt mijn teksten en optreden in mijn beleving overtuigender, want eerlijker, minder hypocriet. De aandrang om ook met zuivel en eieren te kappen groeide, en in de zomer van 2016 was die sterk genoeg om de veganistische daad bij het anti-speciesistische woord te voegen.
Daarbij was het feit dat ik niet gepusht werd in veganistische richting erg behulpzaam. Veganisten snijden zich nogal eens in eigen vlees door dat pushen. Dat mensen sterke gevoelens hebben rond dierenleed, is terecht. Maar mensen het gevoel geven dat ze een Slecht Mens zijn omdat ze vlees eten, is veelal contraproductief. Het leidt ertoe dat vleeseters veganisten gaan mijden en afwijzen, in plaats van te leren van hun eetgewoonten en de redenen waarom.
Ook soms gemaakte vergelijkingen – tussen de gevangenschap van dieren enerzijds, en het menselijk leed in concentratiekampen of vanwege de slavernij anderzijds – staan me nog steeds tegen. Niet omdat de vergelijkingen van a tot z onzin zijn. Wel omdat daarmee het leed van groepen mensen niet in eigen waarde wordt erkend, maar wordt gebruikt om een punt te maken rond het leed van andere dieren. Een enkele keer krijg ik het gevoel dat mensen die naar de strijd tegen slavernij verwijzen om de strijd tegen dierenleed te versterken, zich voor die slavernij interesseren als discussiepunt om veganisme te propageren, zonder dat ze die slavernij als zodanig met dezelfde furie bestrijden waarmee ze – terecht! – het gevangen houden, fokken en slachten van dieren bestrijden.
Intussen merk ik dat het bij mij niet blijft bij een veganistisch eetpatroon, dat me overigens uitstekend bevalt (al mis ik héél af en toe een gebakken vis…). Strijd voor dierenwelzijn is weliswaar geen hoofdpunt in mijn activiteiten en schrijverij, maar is wel belangrijker geworden, net als aandacht voor de verdediging van natuur in bredere zin. Al enkele jaren geleden zei ik eens tegen vrienden dat mijn anarchisme groener aan het worden is, na de relatief rode fase die het eerder vooral nog had. Niet dat de rode, naar arbeidersstrijd verwijzende dimensie wat mij betreft verdwijnt. Daarvoor is de solidariteit van mensen aan de onderkant te wezenlijk. Maar misschien zie je me de komende tijd dus wel eens met een vlag die niet zwart-rood is zoals vaker, maar zwart-groen, de vlag van het eco-anarchisme. Dat in zo’n eco-anarchisme – ja, in elk anarchisme – de vrijheid van alle, menselijke en niet menselijke dieren wat mij betreft nadrukkelijk inbegrepen hoort te zijn, is uit het voorafgaande hopelijk duidelijk geworden.