Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Thom Holterman
Anarchisten zouden de staat en het recht willen vernietigen. Het vernietigen, het stuk slaan laat alles verloren gaan. Marxisten zouden de staat en het recht willen laten afsterven. Sommige marxistische Sovjetjuristen ontwikkelden direct na de Russische Revolutie van 1917, uit de verspreid gepubliceerde opvattingen van Marx en Engels[1] over staat en recht, afstervingstheorieën. In deze theorieën komt het erop neer dat staat en recht zodanig worden afgebouwd, dat de maatschappij de staat weer in zich terugneemt. Het lijkt nu alsof er zich, met betrekking tot staat en recht, een onderscheid tussen anarchisten en marxisten voordoet op basis van het verschil in begripsinhoud van de termen vernietigen/afsterven. Het bedoelde verschil acht ik tenminste voor het onderscheid tussen maatschappelijk-anarchisten en marxistische marxisten een schijnbaar verschil.[2]
Dat dit door bepaalde marxistische groeperingen niet erkend of herkend wordt, moet onder meer in het volgende worden gezocht. Enerzijds zou de erkenning zijn consequenties kunnen hebben voor de structuur van de partij en de rol van de partij in de klassenstrijd. Anderzijds heeft de beklemtoning van het begrip vernietigen in zijn tegenstelling met het begrip afsterven de functie de blikrichting van het burgerdom op zekere wijze te fixeren.
Het destructieve element dat bij sommige anarchisten aanwezig was, wordt door politieke tegenstanders, zowel van burgerlijke als van andere zijde, zó sterk geaccentueerd en (opzettelijk) misverstaan, dat ‘het anarchisme’ als een aangelegenheid voor het politieapparaat kan worden afgedaan. Dit destructieverwijt wordt vervolgens als hefboom gebruikt om allerhande anarchistische opvattingen als utopische, idealistische misvattingen te voorschijn te laten komen (Viesel). Zo gaan meningen postvatten dat anarchisten alle organisatie afzweren, dat zij hun idealen van vandaag op morgen denken te kunnen verwezenlijken,[3] dat zij de mensen slechts kennen als egoïstische wezens. Een aantal misvattingen daaromtrent heb ik elders trachten recht te zetten.[4]
In deze beschouwing zullen verschillende gedachten centraal staan, die met het afsterven van de staat en het recht van doen hebben.
Wanneer Kropotkin de staat in zijn historische rol bespreekt, beschrijft hij die als volgt:
De staat wordt door Kropotkin gezien als een mechanisme van wetgeving en politieke activiteit om een aantal klassen te onderwerpen aan de overheersing van andere klassen. De staatsorganisatie dient in de opvatting van Kropotkin ter verzekering en uitbreiding van de uitbuiting van de massa's ten gunste van enkele geprivilegieerde groepen. Spreken anarchisten over vernietigen van de staat, dan denken zij niet aan het vernietigen van een ding, maar aan het onmogelijk maken van bepaalde functies.
De vernietiging van de staat wordt door anarchisten in verschillende toonaarden aangeduid: gewelddadig, plotseling, langzaam, door opvoeding etc. De maatschappelijke anarchisten, vanuit wie ik dit vraagstuk benader, begrijpen - in welke toonzetting het ook staat - de vernietiging van de staat allen als een procesmatig gebeuren. Zo Voline, een van de anarchistische revolutionairen tijdens de Russische Revolutie en geschiedschrijver van die revolutie.
Hij zegt bijvoorbeeld dat de bestaande maatschappij onmogelijk moet worden. Dit ‘worden’ duidt op de idee dat de revolutie als een proces wordt gezien; niet een zich buiten de mensen voltrekkend proces, maar een proces dat zich dóór de mensen, en door de mensen héén voltrekt. Daarom ook dat anarchisten telkens met klem hebben betoogd, dat de bevrijding van de mens slechts kan plaatsvinden door die mens zélf. Deze opvatting is terug te vinden in het ook door marxistische marxisten geaccepteerde uitgangspunt: de bevrijding van het proletariaat kan slechts het werk van het proletariaat zelf zijn. Dit kernpunt laat een anarchistische opvatting over ‘vernietigen’ anders dan een menselijk - in tegenstelling met een mechanisch buiten de mens afspelend - procesmatig gebeuren in de tijd logisch niet toe.[5]
De tegenstelling tussen anarchisme en het marxistische marxisme op grond van het verschil tussen vernietigen/afsterven bleek een schijnbare tegenstelling. Het is niet denkbeeldig dat ook op andere plaatsen zich een dergelijke schijnbare tegenstelling voordoet. Als dit zo blijkt te zijn, is het mogelijk dat bepaalde opvattingen door marxistische marxisten ontwikkeld, evenzeer gehuldigd kunnen worden door maatschappelijk anarchisten. In dit verband is het nuttig een anarchisme-verwijt door Paschukanis aan het adres van Proudhon gemaakt, nader te beschouwen.[6]
Paschukanis, een van de vroege marxistische sovjetjuristen, stelt dat de grondvesten van de particuliere eigendom moeten worden aangetast. Dit mag volgens mij een consequent marxistisch anarchistisch standpunt heten. Paschukanis meent dat anarchisten dit standpunt niet innemen. Hij zegt dat zij wel de uiterlijke kenmerken van het burgerlijke recht, de staatsdwang en de wetten verwerpen, maar het innerlijk wezen van dit recht: de vrije overeenkomst tussen onafhankelijke producenten, laten bestaan. De verwijzing naar ‘de anarchisten’ blijkt neer te komen op een verwijzing naar Proudhon. Wat beweert Proudhon?
Proudhon wil de hele sociale structuur heringericht zien op grondslag van het wederkerig contract. De norm ‘contracten moeten worden nagekomen’ zal mede berusten op de gemeenschappelijke wil van de samenlevende mensen. Deze wil zal de nakoming van het contract, in noodgevallen ook met geweld kunnen afdwingen.
Dit is te lezen in Proudhons Idée générale de la révolution au 19e siècle (1851). Was Paschukanis hiervan op de hoogte? Ja, want ik citeer Proudhon bij Paschukanis (pag. 103; noot 8). Wat valt op? Proudhon spreekt niet over een geïsoleerd, egoïstisch wezen. Hij spreekt over sociale structuur, wederkerig contract, gemeenschappelijke wil van samenlevende mensen.
Wanneer de anarcho-socialist Rocker laat zien dat anarchisten geen moeite hebben met organisatie, beroept hij zich uitdrukkelijk op Proudhon. Wat is hiervan te leren?
Proudhon spreekt enerzijds zijn afschuw uit tegen wetten, of die nu van de meerderheid zijn of op eenstemmigheid berusten; anderzijds hecht hij zijn goedkeuring aan het sluiten van verdragen. Het onderscheid dat Proudhon aanlegt is dat wetten van bovenaf opgelegd, en dat verdragen van onderaf aangenomen en afgesloten worden. Zo huldigt Proudhon de opvatting dat iedere burger, iedere gemeente, iedere corporatie zijn eigen ‘wetten’ maakt. Een exemplarisch voorbeeld van deze gang van zaken is in de Parijse Commune aan te treffen. Dit eigen wetten maken kan niet los worden gezien van de begrippen sociale structuur en gemeenschappelijke wil. Wat Proudhon dus afwijst zijn politieke machten, waarvoor hij in de plaats wil zien economische krachten. In de plaats van de toenmalige klassen van burgers, wil Proudhon categorieën, specialiteiten en functies stellen. Dit vindt zijn concrete uitwerking bijvoorbeeld in het ontmantelen van ‘publiek geweld’ (politie, leger) ten gunste van het ‘collectieve geweld’ (soldatenraden). Het moet niet gaan om politieke centralisatie, maar om centralisatie van de economie (Proudhon geciteerd bij Rocker).
Centralisatie van de economie is de term waarin Proudhon zijn afwijzing van de ‘anarchistische productiewijze van het kapitalisme’ formuleert. Dit lijkt me een overeenkomst uitdrukken met het marxistische marxisme. Deze formulering is in het door Paschukanis aangehaalde werk van Proudhon te lezen.
De overeenkomst met het marxistische marxisme op dit punt is misschien niet helemaal toevallig. Reeds in 1840 ventileert Proudhon zijn gedachten over de eigendom.
Proudhon wil aantonen dat degene die niets bezit, met dezelfde rechtsaanspraken eigenaar kan zijn als degene die wel bezit. In plaats van hieruit te concluderen dat de eigendom dan maar onder iedereen moet worden verdeeld, verlangt hij dat de eigendom wordt afgeschaft. Iedere productie geschiedt noodzakelijkerwijs gemeenschappelijk, waaruit de gemeenschappelijke eigendom wordt afgeleid. Al producerende zal uiteindelijk niemand nog over de private eigendom van de productiemiddelen beschikken. De private eigendom betekent voor Proudhon de zelfmoord van de kapitalistische maatschappij. Alle menselijke arbeid leidt noodzakelijkerwijs tot een gemeenschappelijke macht, zodat gezegd kan worden dat de arbeid de eigendom vernietigt.
Als de eigendom is opgeheven, wat zal dan de vorm van de maatschappij zijn?, vraagt Proudhon zich af. Direct valt op dat het begrip eigendom als een structuur wordt gezien, waar hij in het verlengde van de eigendom de vraag naar de vorm van de maatschappij stelt. Zal dat de commune zijn? De commune ziet Proudhon als de eerste uitdrukking van gemeenschappelijkheid; deze term wijst op een sociale ontwikkeling. Van hieruit gaat Proudhon, naar mijn mening op onjuiste wijze, de hegeliaanse dialectiek toepassen. Maar zijn bedoeling is overduidelijk: door de commune en de private eigendom in een bepaalde verhouding te plaatsen geraakt hij bij wat hij de menselijke associatie (de synthese) noemt.
Marx heeft dit laatste in het Communistisch Manifest, acht jaar later, opnieuw geformuleerd. Het doel wordt identiek omschreven: de productie zal in handen van de geassocieerde individuen geconcentreerd zijn; er zal sprake zijn van een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van eenieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen. Marx noemt zich echter communist, waar Proudhon zich tot anarchist uitroept. Anarchie betekent bij Proudhon: afwezigheid van een heerser, van een soevereine macht buiten het volk. Dit uitgangspunt brengt Proudhon ertoe aan het volk, de menselijke associatie, de uitvoerende macht toe te wijzen: de scheiding wetgevende/uitvoerende macht is opgeheven. De menselijke associatie noemt hij vrijheid, wat ook hier weer als een structureel begrip wordt omschreven. Vrijheid is het evenwicht tussen recht en plicht, legt Proudhon nader uit. Laat een mens vrij betekent: geef hem de mogelijkheden als ieder ander, dat wil zeggen stel hem op het niveau van de ander. Het is niet ‘iedereen is koning,’ zegt Proudhon, maar ‘wij zijn compagnons (associés).’
Aan de Proudhonniaanse term ‘centralisatie van economie’ kan vanuit dit standpunt eenduidigheid worden verleend. Dit is de reden waarom Proudhon in dit opzicht geen tegenstelling zag in federatie en centralisatie; net zomin als Marx en Engels dit zagen tussen zelfbestuur en centralisatie (Markovics). Centrale organen hoeven géén tegenstelling te zijn ten opzichte van organen van zelfbestuur. Eis is dat onder zelfbestuur verstaan wordt (en blijft!), dat de samenleving door haar zelf wordt bestuurd (en niet middels plaatsvervanging door de partij!).
Naast centralisatie van de economie wordt wel gesproken van politieke centralisatie. Op deze laatste term ga ik nu nader in. Dit kan namelijk licht werpen op bepaalde ontwikkelingen.
De politieke centralisatie gaat gepaard met wat bij Basso het proces van usurpatie heet. Hier bedoelt Basso mee dat dragers van de politieke macht zich uitgeven voor vertegenwoordigers van het algemeen belang.[7] Dit beroep moet functioneren als legitimatie (aanvaardbaar maken) van hun macht. Het is handig als de legitimatie mede kan geschieden op basis van legaliteit (wettelijkheid), met andere woorden, dat de macht niet uitsluitend wordt aanvaard, maar dat aan die macht ook een wettelijke grondslag is gegeven.
In revolutionaire situaties zullen een of meerdere groepen om een grondwet (constitutie) gaan roepen. Die grondwet zal gemaakt worden door de grondwetgevende vergadering (Constituante). Het zijn mede de bolsjewisten die tijdens de Russische Revolutie op het verkiezen van zo'n vergadering aandrongen. Het streven naar déze vorm van politieke centralisatie werd door de Russische anarchisten afgewezen. Zij waarschuwden via hun officiële orgaan de Golos Truda tegen de gevaren van een dergelijke verkiezing. Het gevaar dat zij het meest duchtten, was dat de bolsjewisten een meerderheid zouden behalen bij de verkiezingen. Zo dit gebeurde voorspelde de Golos Truda, dan zouden de bolsjewisten zeker de grondwetgevende vergadering gebruiken om hun macht te legaliseren. Indien hun macht eenmaal door de legalisatie was gevestigd, zouden zij zeker het leven in het land gaan reorganiseren met behulp van dictatoriale methodes, geïnitieerd vanuit een centrum. Dit was (is) het gevaar dat anarchisten ducht(t)en, en waarvoor Golos Truda de arbeiders waarschuwde. ‘Jullie sovjets en jullie andere lokale organisaties zullen, stuk voor stuk, eenvoudige uitvoerende organen worden van de wil van de centrale regering.’ De Golos Truda wekte op tot het uitsluitend hebben van vertrouwen in ‘jezelf én je eigen revolutionaire organen: de lokale basis-organisaties, de organisaties van de arbeiders.’ Alleen zij, de arbeidende bevolking, kan de bouwer zijn van een nieuw leven, niet de grondwetgevende vergadering, niet de centrale regering, de partijen of de leiders. Het geluid van de anarchisten werd gesmoord, omdat de bolsjewisten, die als winnaars tevoorschijn kwamen, de organisatie van de macht ter hand namen, waartegenover de anarchisten de organisatie van de revolutie ter hand wilden nemen. De revolutie, die de burgerlijke staat had vernietigd, werd gesmoord.
Het burgerdom heeft eens in een revolutionair proces de standen in zijn geheel vernietigd. Zij heeft daarmee een positieve revolutionaire daad verricht.
Hiermee ging gepaard een vrijkomen van de eigendom. Dit leverde een klassendeling op, die maakte dat het burgerdom een (bezitters-) klasse werd. Dit bracht haar ertoe zich niet meer lokaal maar nationaal te organiseren. Tevens trachtte zij haar eigen belang de vorm van een algemeen belang te geven. Door de bevrijding van de private eigendom van de gemeenschap geraakte de Staat tot een bestaan naast en buiten de burgerlijke maatschappij (Marx).
Deze staat is niets anders dan de vorm van de organisatie, welke de bourgeoisie zich zowel naar binnen als naar buiten toe, ter bescherming van haar eigendom en haar belangen noodzakelijk moest scheppen. De staat is de vorm, waarin de individuen van een heersende klasse hun gemeenschappelijke belangen geldend maken. De staat treedt op als bemiddelaar zodat alle gemeenschappelijke instituties een politieke vorm krijgen.
Het is op basis van deze marxistische inzichten dat Basso het proces van usurpatie beschrijft, en waarmee ik een begin had gemaakt om dit te verklaren om er het verloop van een proces mee te beschrijven. Ik was zo ver gekomen dat de bolsjewisten zich van de politieke macht meester hadden gemaakt, en een legalisatie van die macht hadden verkregen via de Constituante. Het probleem is nu naast de legaliteit ook nog een legitimiteit te ontwikkelen. De uitkomsten van de analyse die Marx maakt van het proces van verzelfstandiging van belangen (van de bourgeoisie) zijn toe te passen in een analyse van het proces, waarin de bolsjewistische partij tot beheersing van de maatschappelijke situatie kwam. Dit doe ik in de woorden van Basso, die beweert dat wanneer de dragers van de politieke macht eenmaal in bezit zijn van de functie van het algemeen belang (Constituante, Legislatieve), zij hún belangen tot algemene belangen verheffen. Deze zullen zij vast leggen in materiële en politieke machtsstructuren, dat wil zeggen: zij constitueren zich als heersende klasse. De kristallisatie van de bijzondere klassebelangen wordt vereeuwigd in de institutie staat. Het zijn de vroege marxistische sovjetjuristen, die theorieën ontwikkelden om die vereeuwiging tegen te gaan. Zij hielden zich zodoende bezig met de verdere ontwikkeling van theorieën over het afsterven van de staat, zoals die in aanzetten bij Marx en Engels te vinden zijn. Nu reeds kan worden voorspeld dat de eminente sovjetjuristen Stucka (postuum) en de reeds genoemde Paschukanis tijdens stalinistische zuiveringen zullen ‘vallen’.
Stucka, Paschukanis - maar ook Proudhon, Bakoenin, Kropotkin en vele anderen - zagen in de staat een politieke- of wel klassestaat, die in de vermomming van rechtsstaat, door toekenning van het algemeen kiesrecht, de illusie wekt dat eenieder participeert aan de macht. De socialistische revolutie zou in eerste instantie af moeten rekenen met de private eigendom van de productiemiddelen, om van een afsterven van de staat (en in consequentie ook van het recht) te kunnen spreken. Deze afrekening leidt een proces in van toe-eigening van de macht door de maatschappij, die claimt zélf zorg te kunnen dragen voor de zaken van algemeen belang. De rechtsopvatting die in dit perspectief gehanteerd wordt, gaat uit van proletarisch of socialistisch recht. Het gaat hier om wat bij Rappoport een zichzelf ondergravend recht heet, en wat ik functioneel recht noem. De term functioneel verwijst naar het ondergravende element bij Rappoport. Onder functioneel versta ik: naar zijn eigen overbodigheid streven - het heeft dus niets te maken met systeembevestiging, maar alles met veranderingsoriëntatie. Het recht wordt in deze opvatting niet meer begrepen als ‘eeuwig recht’, maar als doelmatige regels (regels voor het bereiken van een bepaald doel). Het rechtsbegrip heeft hiermee iedere idealistische verhulling, ieder absolutistisch karakter, het karakter van het onveranderlijk-eeuwige, verloren (Gojchbarg).
De anti-juridische propaganda door sommige vroege marxistische sovjetjuristen vindt vanuit deze achtergrond plaats. Het gaat niet om te propageren dat regels niet in acht genomen hoeven te worden, - zulks is ook nooit in die zin door anarchisten beweerd -, maar het gaat om het elimineren van de idealistische verhullingen. Dat daarvoor tegen bepaalde regels kon worden gezondigd - voor het maken van een revolutie; het afrekenen met de standen; etc. -, kan als situationeel noodzakelijk worden geschetst. Dit is niet als een verwijt naar anarchisten toe te construeren, ténzij marxisten zichzelf willen beschuldigen van het feit dat zij eens revolutionairen waren.
Stucka stelt dat het doel van de socialistische revolutie als zodanig bestaat in de vernietiging van het recht, en in zijn vervanging door de nieuwe socialistische orde. Voor de burgerlijke juristen is het woord ‘recht’ onverbrekelijk verbonden met het begrip staat als orgaan van bescherming en als dwangapparaat in handen van de heersende klasse. Met het afsterven van de staat, sterft natuurlijk ook het recht in burgerlijke zin af. Spreekt Stucka over proletarisch recht, dan doet hij dit in termen van ‘recht van de overgangstijd’. De afschaffing van de staat als orgaan van onderdrukking van klassen brengt mee, dat de betrekkingen van mensen onder elkaar zowel als de sociale en maatschappelijke orde niet meer door dwang worden geregeld, maar door de bewuste vrije wil van de werkende mensen. Wat Stucka hier zegt zou door Proudhon of Bakoenin gezegd kunnen zijn.[8] Des te merkwaardiger is het dat toch een anarchisme-verwijt de kop op steekt. ‘Wij zijn geen anarchisten, integendeel, wij schenken veel, soms zelfs overdreven veel aandacht aan wetten, maar slechts aan de wetten van het nieuwe systeem (mijn curs.; th. h.)’ (Stucka). Het is mogelijk dat Stucka van zijn eigen rechtsopvatting vond dat die wel wat ‘anarchistisch’ was, en dat hij zich meteen tegen een te verwachten verwijt indekte. Maar van tweeën één, óf je staat achter je opvattingen en dan zal je op de koop toe moeten nemen dat anarchisten het niet met je oneens zijn, óf je opvattingen hebben een verhullend karakter zodat het dubbel zaak is het gezegde ‘let niet op hun woorden maar op hun daden’ toe te passen. Dat laatste was overigens het advies van de Golos Truda-redactie aan de lezers in de richting van Lenin, toen deze ‘alle macht aan de raden’ predikte. Eén ding is zeker: de Oktoberrevolutie heeft met haar derde decreet de grondeigendom afgeschaft verklaard; decreet 31 heeft de standen en burgerlijke rangen vernietigd. Tevens werd het erfrecht afgeschaft.[9]
Om de kern van de verwerping van het burgerlijke recht te begrijpen is het wellicht goed de opvatting in herinnering te brengen, die stelt dat de materiële verhoudingen in het recht worden gereflecteerd. De materiële verhoudingen in de burgerlijke maatschappij doen zich in de bestaande ruilverhoudingen voor. Dé ruilverhouding is die waar ‘arbeidskracht’ wordt geruild voor ‘loon’. Dit is wat Basso de matrix van de uitbuiting noemt. Deze ruilverhouding wordt voorgesteld als een ruil van ekwivalenten, van gelijke zaken (de zaken zijn arbeidskracht/loon). De gelijkheid die in de ruil wordt gesuggereerd, weerspiegelt zich in het recht. Dit is in de volgende regel vastgelegd: de wet is voor ieder gelijk (het ‘gelijke recht’). Maar het ongerijmde doet zich voor, dat niet ieder economisch gelijk is. Het gelijke recht maakt dus ongelijke grootheden gelijk. Deze innerlijke tegenspraak laat zich op grote schaal maatschappelijk herkennen. De rechtsnorm stelt vrijheid en gelijkheid, maar de klassenmaatschappij berust op privileges.
De rechtsnorm manifesteert zich als de ontkenning van het bestaan van die privileges. De functie van die rechtsnorm is het bestaan van deze ongelijkheid te mystificeren. Het burgerlijke recht wekt op tot geloof in gelijkheid, waardoor de ongelijkheid kan voortduren. Wanneer anarchisten en marxisten spreken over de vernietiging van het recht, spreken zij over de vernietiging van deze mystificatiefunctie van het recht. Noodzakelijkerwijs moeten zij daarom strijden voor een wijziging in de ruilfuncties in de maatschappij. De ruilfuncties zitten structureel vast aan eigendomsverhoudingen. Het willen vernietigen van het burgerlijke recht komt dus neer op de vernietiging van tenminste de private eigendom van de productiemiddelen. Ik zeg hier tenminste, omdat de afschaffing van private eigendom van de productiemiddelen slechts de afschaffing betekent van één mogelijke, specifieke vorm van overheersing van dode arbeid (kapitaal) over levende arbeid (de directe producenten). De algemene structuur blijft, aldus Markovics, bestaan indien er ook maar één andere sociale groep is, zoals bijvoorbeeld de bureaucratie, die het monopolie behoudt over de beslissingen met betrekking tot de beschikking over de productiemiddelen. Doen zich in dit laatste géén fundamentele wijzigingen voor dan blijft de Staat een ‘vorm van vervreemde politieke macht’ (Markovics). Zolang er nog van vervreemde politieke macht sprake is, meen ik, heeft het recht mede een ideologische functie. Zijn alle mystificaties opgeruimd, dan blijft voor het recht nog de functie over van regulator bij de verdeling van de producten uit arbeid. Het recht gaat een economische functie verzorgen. Die economische functie verliest het uiteindelijk als de verdeling geschiedt volgens de regel: ieder naar zijn vermogen, ieder naar zijn behoefte.
Deze regel is de grondslag van het ware communisme waarin, zoals Reich het uitdrukt, de rechtssociologische en rechtskritische opvattingen van de vroege marxistische sovjetjuristen zich als een cirkel sluiten. De afstervingstheorie verschijnt op deze wijze als een positieve omkering van de rechtskritiek. Het gaat daarbij om het klassiek-juridische gedachtengoed te verbinden met het denken van Marx en Engels én de ervaringen van de Russische Revolutie, om te streven naar het bewerkstelligen van wat als de grondslag van het ware communisme wordt aangehangen.
Dit moest in een theorie, de afstervingstheorie, worden vastgelegd. Stucka kreeg van het Centrale Comité van de Russische Communistische Partij de opdracht deze theorie te ontwikkelen. In 1921 voltooide hij zijn taak met het te boekstellen van deze theorie in De revolutionaire rol van recht en staat.
De rechtskritiek waarover ik sprak is vooral een privaatrechtskritiek, die gebaseerd is op het feit, dat het in de burgerlijke maatschappij wettelijk is toegestaan uit te buiten. Het burgerlijk wetboek maakt in principe geen onderscheid tussen de contracterende kapitalist (werkgever) en de contracterende arbeider (werknemer). Integendeel, in het arbeidscontract verschijnen werknemer en werkgever als elkaars juridisch gelijken (contractanten). De effectuering van de op het privaatrecht betrokken kritiek heeft geleid tot het wegvallen van hele stukken ‘burgerlijk’ privaatrecht. Het is onder meer Paschukanis geweest die zich ermee heeft belast dit te doordenken. Het is dan ook geen wonder bij hem het recht te zien verschijnen als een economisch bestuursrecht. Zijn opvatting is radicaler dan die van Stucka, in de zin dat de consequenties uit de afstervingstheorie scherper worden getrokken. Zo kan Paschukanis het niet tot de verzelfstandiging van het sovjetrecht laten aankomen, zoals dit bij Stucka wel het geval is. Reich signaleert in dit verband dat Stucka de theoreticus, en Paschukanis de criticus van het marxistische sovjetrecht is. Onder de sovjetjuristen kondigt zich bij Stucka de bureaucratisering van de Sovjetstaat aan, terwijl Paschukanis uit is op een ‘permanente revolutie’. Dat Paschukanis tijdens de eerste stalinistische zuiveringen aan zelfkritiek doet, waarna hij een diametraal standpunt gaat innemen, laat ik hier onbesproken.
e) Paschukanis stelt dat het afsterven van bepaalde categorieën van het burgerlijke recht in het geheel niet inhoudt, dat het door nieuwe categorieën van proletarisch recht moet worden vervangen. Wij gaan toch ook niet, nadat wij kapitalistische categorieën als waarde, kapitaal, winst hebben laten afsterven, deze vervangen door proletarische categorieën van waarde, kapitaal, winst etc.? Dat bij de invoering van de nieuwe economische politiek (nep, 1921) dit wél gebeurt, is sovjetjuristen niet ontgaan; reden waarom van een ‘terugtrekkende beweging’ wordt gesproken. Daar wil ik verder geen aandacht aan besteden, omdat het mij op dit moment te doen is om te memoreren wat tijdens de periode van de Russische Revolutie in háár consequentie over recht is gedacht.
Paschukanis helpt ons eraan herinneren dat Marx het afgestorven zijn van de staat en het recht in verband brengt met het feit, dat arbeid niet meer een middel tot leven is, maar zelf de eerste levensbehoefte is geworden. De overgang naar deze ver ontwikkelde vorm van communisme, wordt niet voorgesteld als een overgang naar nieuwe rechtsvormen, maar als een afsterven van de juridische vorm als zodanig.
Paschukanis werkt om die reden met het onderscheid tussen technische en juridische normen. Het bestaan van technische normen veronderstelt de aanwezigheid van eenzelfde, uniform doel. Het bestaan van juridische normen veronderstelt de aanwezigheid van private, gefragmentariseerde belangen. Het vrachtverkeer per trein volgens een zeker rijschema afhandelen, geschiedt aan de hand van technische normen. De betrekkingen tussen de afzender van een goed en de vervoerder geschiedt op basis van juridische normen. Dit zijn de voorbeelden die Paschukanis gebruikt om zijn standpunt te verduidelijken. Wat hij wil uitdrukken is het volgende.
De rol van de jurist begint daar, waar hij gedwongen is de grondslag van het uniforme doel te verlaten, op het moment dat het doel in gefragmentariseerde vorm meerduidig kan zijn, brengt dit tegenover elkaar staande subjecten in stelling, waarin ieder subject de drager van zijn eigen privébelangen is. Deze situatie doet zich principieel voor in een kapitalistische (‘burgerlijke’) maatschappij. De arts en de zieke bijvoorbeeld veranderen hier in dragers van rechten en plichten; de regels die hen binden zijn juridische normen. Mét dat dit zich zoals beginsel voordoet, zal dwang niet meer uitsluitend vanuit het standpunt van de doelmatigheid worden bezien. Mede zal worden gekeken vanuit een formeel standpunt, dat wil zeggen vanuit de juridische geoorloofdheid.
Bij de behandeling van het probleem van de dwang zoals dat door anarchisten is behandeld, valt de conclusie van Adler op: er is eigenlijk geen enkele erkende anarchistische theoreticus die dwang in de maatschappij - die hij voorstaat - ontkent. De door Adler bedoelde niet-ontkenning geef ik de betekenis van: voor de ordening van een leefgemeenschap is dwang en drang niet essentieel. Dit is nu precies wat heden ten dage de Nederlandsche rechtstheoretisch Ter Heide als uitgangspunt neemt voor het betoog in zijn preadvies Dwang en drang in de medische behandeling (1975). Kennelijk acht ook hij het nodig in herinnering te roepen dat dwang niet aan orde immanent is, wat als een anarchistisch standpunt mag gelden (waarmee ik niet wil beweren dat Ter Heide een anarchist is).
Waar anarchisten ‘wetteloosheid’ (wat kwaadwillige niet-verstaanders vaak vertalen met ‘ordeloosheid’) prediken, gaat het om de ontkenning van de wet als machtswil van de kapitalistenklasse tegen de arbeidersklasse. De anarchistische orde, die in een solidaristische belangen- en arbeidsgemeenschap tot uitdrukking komt, kent niet meer juridische-, maar sociaal-technische normen.
Deze lijn van denken komt volledig met de opvatting van Bakoenin overeen. Als anarchist zegt hij alle geprivilegieerde wetgeving - dit is de juridische normenstructuur van de kapitalistische maatschappij, waartegen Paschukanis zich richt - te willen vernietigen. Daarnaast is het noodzakelijk een orde in het leven te roepen - deze ontwikkelt zich procesmatig - waar verenigde individuen vrijwillig zich aan gemeenschappelijke arbeid of actie begeven. De ‘discipline’ die daarin heerst, is niets anders dan de vrijwillige en doordachte overeenstemming van alle individuele strevingen om een gezamenlijk doel te bereiken. De wetten die daar gelden zijn niet autoritair opgelegd of afgedwongen, maar wetten die in de betrekkingen, de situaties, de dingen zelf liggen, met andere woorden de sociaal-technische normen voor zover we over de (socialistische) maatschappij spreken.
Niemand, ook anarchisten niet, zal beweren dat van vandaag op morgen het maatschappelijk systeem zich uitsluitend op basis van sociaal-technische normen zal bewegen. De ruil op de markt zal geleidelijk aan ingewisseld worden door sociaal-technische coördinatie op basis van ‘plannen’ en economische calculatie. Het strijdpunt tussen anarchisten en marxisten zal niet over déze zaken gaan, en dus kunnen daar nauwelijks de tegenstellingen liggen, maar over de vraag of het ‘plan’ van onderaf opgebouwd, of van bovenaf opgelegd zal worden. Niet de snelheid van de verandering is twistpunt, maar de wijze van orde-gerichtheid.
Het is bepaald geen onthulling dat in de USSR de partij tot de hoogste vorm van klasseorganisatie van de arbeidersklasse is uitgeroepen, zonder welke er geen dictatuur van de werkende klasse kan bestaan.
Dit is de opvatting van een vooraanstaand hedendaagse marxistische Russische staatsrechtsgeleerde, Chkikvadze. De partij voorziet de loop van de historische ontwikkeling, omdat de partij zich baseert op de marxistisch-leninistische wetenschap, die de ontwikkeling van de natuur en maatschappij beheerst. Zulk een opvatting, die aanstuurt op de onfeilbaarheidsverklaring van de Partij, is volstrekt onaanvaardbaar voor anarchisten, omdat het de socialistische revolutie op wel haast mechanische wijze kristalliseert in de partij. Deze kristallisatie is gedacht vanuit een transformatie van het proletariaat in de leidende klasse, die haar dictatuur vestigt. Weliswaar wordt betoogd dat de term ‘dictatuur’ een wetenschappelijk begrip is. Maar het is de vraag of deze ‘wetenschap’ halt houdt bij de feitelijkheid. De dictatuur in marxistische zin is de aanduiding voor het feit, dat er een dictatuur bestaat van een economisch overheersende klasse. Het heeft niets te maken, zo wordt verzekerd door Chkikvadze e.a., met het conventionele begrip dictatuur als ‘onbeperkte macht door een dictator of een groep mensen met behulp van gewelddadige methodes uitgeoefend’. Hoe dit in elkaar zit, zal uit andere bijdragen in deze bundel kunnen blijken.