Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:slavenverzet_-_de_angst_van_de_plantersklasse

Slavenverzet – de angst van de plantersklasse

Door Joska Ottjes voor Kritische Studenten Utrecht

  • Verschenen: 2014
  • Bron: Krantje Boord Lente 2014 - Verhalen uit de doofpot

Slavenverzet – de angst van de plantersklasse

De geschiedenis van de trans-Atlantische slavenhandel is vol van actief verzet van de tot slaaf gemaakten*. Hun voorouders ontsnapten van de plantages, stichtten onafhankelijke gemeenschappen in het binnenland en gingen de strijd aan met de plantage-eigenaren en het koloniaal bewind.

Tussen 1500 en 1850 werden elf tot dertien miljoen mensen tot slaaf gemaakt door Europeanen. Zij werden van Afrika naar Amerika verscheept. Vooral de Caraïben, toentertijd aangeduid als West-Indië, stond bekend om haar gruwelijke en onderdrukkende regime.

“At the sight of this land of bondage, a fresh horror ran through all my frame, and chilled me to the heart”

was de beginzin waarmee voormalig slaaf en abolitionist Olaudah Equiano in 1789 West-Indië beschreef. Van alle plantagekoloniën in deze regio waren de suikerplantages van Suriname het meest berucht.

De genegeerde stem

Er is veel aandacht besteed aan de abolitionistische beweging en haar anti-slavernijcampagnes, maar niet vanuit het perspectief van de tot slaaf gemaakten of vrouwen. De geschiedenis wordt gecreëerd en gedomineerd door de West-Europese witte man. Zo krijgt de eerste nationale boycot ooit in de Britse geschiedenis geen aandacht. Deze boycot werd vooral gedragen door vrouwengroepen die vrouwen met grootse (flyer)acties wisten te overtuigen om geen West-Indische suiker te kopen.

Om de vergeten en achtergehouden gebeurtenissen in de trans-Atlantische geschiedenis echt boven tafel te brengen, moeten we kijken naar het verhaal van de tot slaaf gemaakten zelf. Hun verzet tegen hun onderdrukking heeft een belangrijke rol gespeeld in het afschaffen van de slavernij. Historici lijken zich hier nu pas voor te interesseren.

Dagelijks verzet

Verzet van de tot slaaf gemaakten tegen de systematische onderdrukking en vernedering is altijd onderdeel geweest van het slavernijsysteem. Vanaf het moment van ontvoering in Afrika probeerden veel tot slaaf gemaakten te ontsnappen. Ook op de schepen, waar 16 procent van de tot slaaf gemaakten stierf door de erbarmelijke omstandigheden, kwamen zij in opstand, weigerden voedsel en pleegden regelmatig zelfmoord.

Degenen die het transport overleefden pleegden verzet op de plantages. In de piekjaren (1789 -1815) in de Caraïben vonden gemiddeld twee grote plantageopstanden per jaar plaats. Dit veroorzaakte veel angst bij de plantersklasse en de koloniale regering. Zij vreesden voor de verwoesting van plantages, de vele doden en de misgelopen winst die veroorzaakt werden door de opstanden.

Minstens net zo belangrijk was het alledaagse kleine verzet. De tot slaaf gemaakten vertraagden continue de productie door middel van ziekteverzuim en sabotage: ze vernielden materiaal, stichtten branden en vergiftigden planters.

Over het algemeen werden vrouwen gekocht om nieuwe werkkrachten te baren en zo transportkosten te besparen. Ook hier organiseerden zij zich tegen. Via sterke vrouwennetwerken onderwezen en ondersteunden zij elkaar in het voorkomen van zwangerschappen en het opwekken van abortussen.

Ontsnapping en stichting van autonome gemeenschappen

De plantersklasse was erg bang voor ‘marronage’: het ontsnappen van Afrikanen van de plantages. De naam ‘marron’ die deze Afrikanen kregen is afkomstig van het Cubaanse woord ‘cimarrón’, wat ‘loslopend vee’ betekent. Marronage werd in Suriname de meest belangrijke vorm van verzet en leidde tot langdurige marronoorlogen in de achttiende eeuw. Ongeveer 10 tot 15 procent van de Afrikanen vluchtten in deze periode van de plantages en stichtten verschillende gemeenschappen in het regenwoud, zoals de Saramacca, Djuka, Matawai, Kwinti en de Boni. Hoewel het leven in het Surinaamse binnenland erg zwaar was, werd er, zoals tot op de dag van vandaag, zelfvoorzienend geleefd.

“Het verzet van tot slaaf gemaakten tegen hun onderdrukking heeft een belangrijke rol gespeeld in het afschaffen van de slavernij.”

De marrons voerden regelmatig guerrilla-aanvallen uit op de plantages voor de plundering van goederen, om anderen te bevrijden en om zichzelf te wreken. Als reactie riep de koloniale overheid in 1730 een noodsituatie uit. Tot 1760 werden vijftig militaire expedities uitgevoerd tegen de toentertijd meest gevreesde groepen: de Saramacca en de Djuka. De expedities bleken weinig succesvol door de effectieve hinderlagen van de marrons in het moeilijk begaanbare regenwoud. De koloniale overheid sloot hierdoor uiteindelijk vredesovereenkomsten met deze groepen in 1760, 1762 en 1768. De marrongemeenschappen waarmee deze verdragen werden gesloten konden vanaf dat moment zonder vervolging in vrijheid leven.

Tussen 1765 en 1795 vonden de oorlogen met de Boni-gemeenschap plaats, de Boni-oorlogen. Deze relatief kleine gemeenschap van 600 mensen hield zich op in het moerasgebied tussen Paramaribo en Frans Guyana. Ze werden door de kolonisten als zeer gevaarlijk beschouwd omdat ze goed georganiseerd waren, zich dichtbij de stad ophielden en ook militaire posten aanvielen. In 1772 werd een ‘Neeger Vrijcorps’ opgericht, later de ‘Zwarte Jagers’ genoemd, bestaande uit 300 tot slaaf gemaakten. Dit was een privé initiatief van de plantage-eigenaren. Een jaar later werd dit corps versterkt met 1600 militairen uit Nederland waarop een grote klopjacht volgde tot 1776. De Boni-gemeenschap werd uiteindelijk Frans Guyana ingedreven. Sinds 1789 heeft de Boni gemeenschap zich weer opnieuw in Suriname gevestigd.

Nog steeds strijd om bestaansrecht

Van de vele marrongemeenschappen die ontstonden in verschillende kolonieën in de Caraïben hebben enkel de marrons in Suriname het overleefd. In andere landen zijn ze overwonnen door het koloniale leger of zijn ze ondertussen volledig geassimileerd. De positie van de marrons in Suriname is enerzijds te danken aan hun succesvolle strijd tegen het koloniaal bewind, anderzijds aan hun geïsoleerde ligging in het Surinaamse binnenland. Helaas wordt deze positie sinds de jaren zestig bedreigd.

In strijd met de gesloten vredesovereenkomsten die delen van het gebied rondom de Surinamerivier aan de gemeenschappen toewezen, keurde de Surinaamse Regering in 1958 de bouw goed van een aluminium fabriek en een immense stuwdam voor energie. Na de overstroming van hun leefgebied, moesten 5000 mensen vluchten.

Daar blijft het niet bij. Vanaf 1975 werden stukken land van de Marrons afgepakt. Kort daarna, in 1986, start de Binnenlandse Oorlog gevoerd door legerleider Desi Bouterse, de huidige president van Suriname. Bekend werd het bloedbad van marrondorp Moiwana in 1986, waarbij 39 mensen omkwamen. Hierop vluchtten 5000 marrons naar Frans Guyana. Degenen die achterbleven maakten weinig kans tegen het nationale leger: honderden vrouwen en kinderen werden vermoord in de dorpen. Aan het einde van de oorlog in 1992 werden de gemeenschappen gedwongen om de landrechten waar hun voorouders voor hadden gestreden, op te geven. Onder druk van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werden de Surinaamse grenzen daarna opengesteld voor internationale hout- en mijnwinningsbedrijven uit Zuidoost-Azië.

De druk op de marrons om weg te trekken uit de binnenlanden van Suriname neemt steeds meer toe door toedoen van grote goud en houtmultinationals. De marrongemeenschappen worden vooral bedreigd in hun bestaan en leefwijzen door de ‘goldrush’. Deze brengt het Surinaamse regenwoud in groot ecologische gevaar, omdat het door mijnbouwbedrijven gebruikte cyanide en kwik zorgt voor massale vissterfte en verwoesting van de natuur. In 2002 woonde nog maar 65 procent van de Marrons in de binnenlanden, terwijl bijna een kwart zich in Paramaribo heeft gevestigd en 11,5 procent in Nederland.

Maar ondanks dat de marrongemeenschappen uit Suriname een zware geschiedenis met zich meedragen, wordt de cultuur nog altijd levende gehouden. Om tot een vollediger begrip te komen van het koloniale verleden, is het belangrijk om de geschiedenis van dit soort gemeenschappen uitgebreid te belichten. Het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee) probeert tegenwicht te bieden aan een regering die het slavenverleden uit het geheugen probeert te wissen en ontkent dat de geschiedenis van kolonisatie nog altijd gevolgen heeft voor de Nederlandse samenleving. Steun NiNsee en teken hun petitie om de stop op subsidie voor het instituut te voorkomen: www.ninsee.nl/petitie/tekenen.php. Voor een indruk van de rijke Saramakaanse cultuur en geschiedenis kun je terecht op de website van het Saamaka Marron Museum: www.saamakamarronmuseum.com. Tot slot, voor meer informatie over initiatieven tegen de goudwinning in Suriname, ga naar insidesurinamefilm.org.

Voetnoot

  • [1] Dit artikel kiest bewust voor het gebruik van ‘tot slaaf gemaakten’ in plaats van het woord slaaf/slaven. Dit om te voorkomen dat de identiteit van deze mensen, waarvan wij hun onderdrukte positie in de toenmalige samenleving willen aanduiden, niet gereduceerd blijft tot enkel het ‘slaaf-zijn’.
namespace/slavenverzet_-_de_angst_van_de_plantersklasse.txt · Laatst gewijzigd: 30/05/20 08:00 door defiance