Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:sociaaldemocratie_en_anarchisme

Sociaaldemocratie en anarchisme

Door Herman Gorter

  • Geschreven: 1905
  • Bron: Sociaaldemocratie en anarchisme, Brochurenhandel SDAP, Amsterdam – In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
  • Digitalisering en modernisering: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Sociaaldemocratie en anarchisme

Wanneer de arbeidersklasse tot het bewustzijn komt, dat de kapitalistische maatschappij door haar veranderd moet worden in een socialistische – wanneer langzamerhand dit bewustzijn zich verandert in overtuiging en wil – dan stuit de arbeidersklasse op drie grote bezwaren in zichzelf.

Het is niet haar gebrek aan aantal, dat haar de strijd moeilijk maakt. De arbeidersklasse wordt aldoor, in verhouding tot de overige bevolking, talrijker en bereikt hierin de overmacht.

Het is niet de arbeid zelf, het productieproces, die zich tegen de stichting van een socialistische maatschappij verzet. Het grootbedrijf neemt hoe langer hoe meer toe, in industrie en transport verdringt het meer en meer het kleinbedrijf en ook in de landbouw zijn revolutionaire krachten werkzaam, die het socialistisch bedrijf al mogelijker en noodzakelijker maken.

De dingen worden rijp voor het socialisme, en het aantal mensen, het aantal proletariërs, is er om het te scheppen.

Maar de arbeidersklasse is voor een zeer groot deel nog dom, onkundig en onverschillig, zij hangt aan godsdienstige vooroordelen, zij loopt de dominee na en de pastoor. Zij is voor een groot deel nog een ongeorganiseerde en tuchtloze massa. Daar, in haar zelf, zit de moeilijkheid, de grote hindernis, tegen de komst van de socialistische gemeenschap.

Om het kapitalisme te overwinnen is de eenheid, de eensgezindheid van het gehele proletariaat nodig. Want het kapitalisme is een reusachtige internationale macht, de grootste maatschappelijke macht die ooit heeft bestaan. Die eenheid van het proletariaat kan niet komen, zolang het proletariaat voor een groot deel is zonder kennis, zonder organisatie, zonder zelf opgelegde tucht.

Daar het dus onmogelijk is, met het proletariaat zoals het voorlopig nog is, de revolutie van het kapitalisme tot het socialisme uit te voeren – iets wat o.a. de Parijse Commune van 1871 bewezen heeft – moet het streven van ieder persoon, die deze revolutie wil, en van iedere arbeidersorganisatie, hetzij vakvereniging, politieke partij of coöperatie, daarop gericht zijn, de kennis van het proletariaat te vermeerderen, zijn organisatie en zijn zelf opgelegde tucht te bevorderen.

Wij zullen in dit geschriftje trachten aan te tonen in hoever de sociaaldemocratie aan deze eisen beantwoordt, en in hoever het anarchisme. Achtereenvolgens zullen wij behandelen de kennis, de discipline en de organisatie door de SDAP gewild en gebracht, en door de anarchisten en vrije socialisten. Daarna zullen wij de voornaamste bezwaren tegen de tactiek van de sociaaldemocratie ingebracht weerleggen en de hoofdfouten van het anarchisme aanwijzen, waardoor zij het beoogde doel moeten missen. Dan volgt de bespreking van de praktische resultaten, van wat de sociaaldemocraten en de anarchisten hebben bereikt, als bewijs van de waarheid van wat wij aanvoerden.

Hierna, in een vierde gedeelte, het bewijs hoe de verovering van de politieke macht door het proletariaat noodzakelijk is om het kapitalisme in socialisme te veranderen – met andere woorden hoe, wanneer de overwinning door de arbeiders zal zijn behaald, de staatsmacht nodig zal zijn om de begeerde veranderingen in productie en verdeling door te voeren. Tevens zal daar de vraag besproken worden wat er in de socialistische maatschappij over zal zijn van gezag, en of en in hoever er nog “staats”macht zal zijn. En ook op deze twee punten zal de zwakheid van het anarchisme worden aangewezen.

I.

Wat verstaan wij onder de kennis, die voor de bevrijdingsstrijd van de arbeiders nodig is en waarom is zij zo zeer nodig?

Zij is zo nodig omdat de burgerlijke klasse, de vijand van het proletariaat, over alle kennis beschikt en daarvan in de strijd tegen het proletariaat gebruik maakt. De bezittende klassen hebben niet alleen al het geld en al de productie- en transportmiddelen in handen, zij hebben niet alleen alle machtsmiddelen, de justitie, de politie, het gewapende leger, zij hebben niet alleen de wetgeving, maar zij hebben ook alle kennis. Zij en hun kinderen leren uitstekend, het middelbaar en hoger onderwijs staan tot hun beschikking. Zij kennen de geschiedenis en weten hoe ze te gebruiken. Zij hebben niet anders te doen dan hun door de eeuwen heen vast geworteld bezit te handhaven en te verdedigen tegen het proletariaat. En met hun grote kennis valt dit gemakkelijk. Zij gronden zich op hun oud recht, op hun godsdienst, op hun macht. Maar de arbeidersklasse is arm, zij bezit geld noch productiemiddelen, zij heeft geen wapens, geen rechtbank, geen wet, zij heeft ook geen kennis. De regerende klassen hebben er voor gezorgd haar dom te houden. Niet alleen moet het proletariaat alles voortbrengen, in een voortdurende arbeidskwaal het lichaam afmatten, niet alleen ontvangt het van al zijn product slechts een klein en schamel deel, enig voedsel, enige brandstof, wat huisraad, kleding en dak, alles zeer, zeer weinig, maar de regerende klasse zorgt er ook voor het zo onkundig te houden, dat het moeilijk voor zijn rechten op meer welvaart strijden kan.

De volksschool geeft wat lezen, schrijven en rekenen, en wat vaderlandse geschiedenis om de vaderlandsliefde aan het branden te houden.

De school van het proletariaat geeft genoeg kennis, opdat de kinderen arbeiders kunnen worden voor de heren. En dat is niet genoeg om een vrijheidslievende strijdende arbeider te worden.

Maar welke kennis bedoelen wij dan voor de arbeidersklasse? Willen wij dat de arbeiders leren: scheikunde, algemene geschiedenis, meetkunde en algebra, Frans, Duits, Engels, natuurkunde? O, gaarne zouden wij het willen en wij zullen geen enkele gelegenheid verzuimen om iets meer ware kennis te krijgen, en wij strijden tegen een toekomst waarin en abstracte en technische kennis en daarbij in de hoogste mate ook de gymnastiek aan alle kinderen gelijkelijk wordt geboden – maar wij weten zeer goed dat al dit schoons voorlopig, in deze kapitalistische maatschappij, voor de arbeiders niet te krijgen is. Welke kennis bedoelen wij dan?

Wij bedoelen de kennis die nodig is voor de arbeiders om strijders te worden voor de bevrijding van hun klasse. Wij bedoelen in de eerste plaats de kennis der maatschappij.

Die kennis, die geeft de burgerlijke maatschappij niet. Op de arbeidersscholen wordt niet geleerd hoe de grondslag is van onze samenleving. Er wordt niet geleerd dat de grondslag is privaat bezit en loonarbeid, en dat daaruit het kapitaal en de macht van het kapitaal ontstaat. Er wordt niet geleerd dat alle rijkdom en macht van de bezittende klasse voortkomt uit en afhangt van de arbeidersklasse. Er wordt niet geleerd dat het kapitalisme een historisch verschijnsel is. Dat eenmaal is ontstaan en eenmaal zal vergaan. Er wordt niet geleerd de ontwikkeling van de moderne industrie en van het moderne proletariaat. Dat kan de volksschool niet leren, hoewel het de waarheid is. Want gaf de school deze waarheid aan de jongens en meisjes der arbeiders, dan zou zij de jongens en meisjes tot socialisten maken. En dat kan en wil de bezittende klasse niet.

En toch is deze kennis nodig voor de proletariërs. Zij moeten weten hun maatschappij en hun eigen plaats er in. Zij moeten zichzelf worden, de gehele arbeidende klasse moet zichzelf worden. Maar om zichzelf te zijn is het in de eerste plaats nodig dat men zichzelf kent.

De arbeiders moeten dus weten wat loonarbeid en wat kapitaal is en zij moeten de ontwikkeling kennen van de burgerlijke en proletarische klassen. Zij moeten de samenstelling en de ontwikkeling van de verschillende burgerlijke klassen en van hun eigen groepen verstaan.

In hoever beantwoordt nu de sociaaldemocratie en haar tactiek aan deze eis? Wat doet zij met haar tactiek om deze kennis te bevorderen? Zij voldoet er uitstekend aan en zij doet er zeer veel voor. Want het is juist de sociaaldemocratische leer die duidelijk aantoont het wezen der klassen, het wezen van het kapitalisme, het ontstaan, de groei en het vergaan van de burgerlijke maatschappij. Alleen de sociaaldemocratische theorie leert deze dingen. En het is juist de politiek en de parlementaire strijd waarin deze ontwikkeling en deze samenstelling het helderst aan de dag komen. De belangen van de verschillende groepen waarin de bezittende klassen verdeeld zijn, m.a.w. van het handelskapitaal, het industrieelkapitaal, het grondkapitaal, het bankkapitaal en het koloniaalkapitaal komen in de politiek met elkaar in botsing of gaan daar met elkaar samen. Daar leert men ze kennen, daar en daar alleen in al hun uitgebreidheid.

Bijvoorbeeld: de belangen van het industriële kapitaal zijn gewoonlijk tegen invoerrechten op de levensmiddelen der arbeiders. Die van het grondkapitaal er voor. Daarover raken de bezittende klassen onderling met elkaar in strijd. (Van die strijd kan de arbeidersklasse in de politiek ook gebruik maken om van een der partijen voor zich voordelen te verkrijgen). Die kennis (en dat voordeel) zijn door de politieke parlementaire strijd te behalen.

Meer nog: in de politiek trekken de bezittende klassen in de grote sociale kwestie, in de strijd tussen kapitaal en arbeid, gewoonlijk één lijn tegen de arbeid. Dat te weten is voor de arbeiders onmisbaar. Men kan geen strijder voor de vrijheid worden, zolang men niet heeft ingezien dat liberaal en klerikaal, vrijzinnig- en christendemocraat aan de kant van de kapitalisten staan. De grote onbewuste massa weet dit niet en helpt die kapitalistische groepen. Dit is juist de onwetendheid die hen van het socialisme afhoudt. Welnu – het is juist de politieke parlementaire strijd die deze waarheid in al haar felle naaktheid hun vertoont. Wanneer een Troelstra, een Schaper, een Van Kol, de belangen van de industriële, van de landarbeiders, van de Indische arbeidende bevolking verdedigt, dan staat de parlementaire groep van de SDAP dikwijls alleen. Dat toont aan de arbeiders van Nederland het karakter van onze maatschappij. Dat brengt kennis en ontvankelijkheid voor nieuwe kennis in de hoofden van die arbeiders.

Het wezen van het kapitalisme en zijn samenstel komen in het parlement aan de dag. Waar blijkt het wezen van het koloniale stelsel zo klaar als in de Tweede Kamer, bij de verdediging ervan door liberalen en klerikalen, en bij de kritiek door de sociaaldemocraat? Ons afschuwelijk belastingstelsel waardoor de arbeidersklasse veel meer dan het dubbele bijdraagt van wat de rijken moeten betalen, waar komt het aan de dag dan in de politiek, en waar wordt het op zijn krachtigst en voor allen hoorbaar en zichtbaar aan de kaak gesteld dan in het parlement? Het landbouwkapitaal waar wordt het zo in zijn geheel beschermd en aangevallen, als wanneer de meerderheid van de burgerlijke vertegenwoordigers de ongevallenverzekering der landarbeiders afwijzen en de sociaaldemocraten ze eisen? Waar komt het valse van de godsdienstige leugens zo algemeen aan de dag als in de strijd van liberaal en klerikaal tegen de arbeiderspartij?

Het lijdt geen twijfel: de politieke en parlementaire actie verbreidt veel maatschappelijke kennis. De politieke en parlementaire tactiek van de SDAP doet dus veel tot het maatschappelijk bewust maken van de arbeidersklasse, vervult voor een groot en belangrijk deel deze onmisbare voorwaarde tot bevrijding, brengt licht in de hersens van de voor het grootste deel nog maatschappelijk onbewuste arbeidersklasse.

Zij doet dit niet alleen in de Kamer, die haar grootste tribune is, maar tegelijk in haar honderden vergaderingen door het ganse land, in haar brochures en couranten.

Nu wat het tweede punt betreft: de organisatie.

Is de organisatie van het proletariaat als klasse nodig? En waarom? Of kan de arbeidersklasse in individuen of kleine groepjes verdeeld, het kapitalisme wel ten val brengen?

Hierbij, op deze vraag, mag natuurlijk niet een algemene beschouwing, of de liefhebberij, of de smaak van een persoon antwoord geven. Hier is de vraag van de praktijk alleen aan de orde. Het gaat hier namelijk om de strijd zelf tegen het kapitaal, d.w.z. om de hoogste praktijk. Het doel waaraan alle middelen ondergeschikt moeten zijn. Immers, wij veronderstellen in dit gehele geschrift, dat de arbeiders, voor wie deze vragen gelden, overtuigd zijn dat er gestreden worden moet.

Waarom dus is de organisatie van het proletariaat als klasse nodig, van het gehele proletariaat, en waarom is niet voldoende de organisatie van enkele individuen, of groepen?

Het antwoord van de SDAP daarop is: omdat de patroonsklasse georganiseerd tegenover ons staat, daarom is de organisatie van de arbeidersklasse nodig. De patroonsklasse staat namelijk georganiseerd tegenover de arbeiders.

De tijd is voorbij dat een klein groepje arbeiders, op een werkplaats verenigd, de strijd kon opnemen tegen zijn patroon. Vroeger, voor twintig jaren, ja, in vele vakken voor nog korter tijd, had het personeel van een werkplaats alleen een eigen patroon tegenover zich. Die tijd is voorbij en komt nooit terug. De patroons van één vak, in één stad, in één land, hebben zich georganiseerd, en de arbeider komt in zijn strijd te staan tegenover de patroonsbond. Met ontslagbriefjes, zwarte lijsten, onderlingen steun hij staking, gemeenschappelijke uitsluiting, tonen de patroons dat zij hun tijd begrijpen.

Maar niet alleen de patroonsbond in een vak (er zijn er reeds tientallen in ons land) bedreigt de arbeider in zijn strijd voor beter leven en vrijheid, ook de patroons van verschillende vakken organiseren zich te samen. De bond van Nederlandse werkgevers is het voorbeeld. En ook internationaal zijn de patroons verenigd.

Maar de patroonsbond is nog maar de zwakste organisatie van het patronaat.

Het kartel, het syndicaat, de trust, dringen industrie en transport binnen. In plaats van de concurrentie komt het nationale of internationale monopolie.[1] De arbeider komt te staan tegenover een kapitalistische organisatie die het gehele bedrijf, of het grootste deel er van, in handen heeft, die een overmacht heeft op de markt en de lonen, het ontslag van, en de vraag naar arbeiders voor een veel groter deel beheerst dan de patroon van de vrije concurrentie vroeger.

De patroonsbond en het syndicaat of de trust zijn de economische organisatie der patroons, waartegenover de arbeiders hun vakbond moeten stellen, willen zij niet geheel tot slaven worden. En naarmate de kracht van de patroons stijgt, naar die mate zal de kracht hier moeten stijgen.

Maar hoe vreselijk sterk reeds dikwijls de macht van de patroonsbonden en syndicaten is, zij is nog niet zo sterk als die van de laatste kapitalistische organisatie die wij moeten noemen. Als laatste en sterkste bedoelen wij de staat, de kapitalistische staat, die nu reeds eeuwenoude organisatie van de bezittende klassen. Daar is de centrale macht van de bourgeois van alle soort verenigd. Daar vinden en industriëlen en grondbezitters, kooplieden, reders en spoorwegdirecties, bankiers en koloniale kapitalisten, renteniers, middenstand en grootpachters hun gemeenschappelijke, in de loop der eeuwen als vanzelf en natuurlijk geworden organisatie, het leger, de vloot, de belastingen, justitie en politie, de wetten zijn er door en voor hen. De gehele staat is langzamerhand door hen zelf, voor hen zelf ingericht. De arbeidersklasse is altijd óf verwaarloosd, óf de wetten zijn direct tegen haar gemaakt. Of men heeft de wetgeving (wij zagen het bij het onderwijs) zo ingericht, dat wat de arbeider in naam ontving, in de daad ten voordele der bezitters strekte. Evenals tegenover het buitenland, zo heeft de bezittende klasse tegenover de arbeiders in het eigen land de staat tot de hoofdvesting gemaakt, van waaruit zij aanvallen doet of waarbinnen zij zich tegen aanvallen verdedigt.

En – nu de arbeidersklasse meer en meer opkomt en aan de staat eisen gaat stellen om pensioen, hulp tegen ziekte, kortere arbeidsdag, beter onderwijs, rechtvaardiger belasting enz. enz. – nu de arbeidersklasse op economisch en politiek gebied gaat strijden, nu stelt zich de bourgeoisie, de bezitters van alle soort, zich voornamelijk daar te weer.

Wil men ook hier een voorbeeld? De spoorwegarbeiders staakten om hun kameraden van het Amsterdamse havenbedrijf te helpen (januari 1903). Dit bracht de spoorwegdirecties in het nauw. Hun economische organisatie was niet sterk genoeg de arbeiders te overwinnen. Onmiddellijk reisden de directeuren naar Den Haag om aan het ministerie politieke hulp te vragen. En wat antwoordde de minister? “Zeker, zeker, heren, gij kunt op alle staatshulp rekenen. Daarvoor zijn de ministers immers hier. Ik, zal u geven militaire bescherming en … een nieuwe wet.” En binnen korte tijd waren zijn beloften, met hulp van de Kamer, van liberalen en klerikalen, uitgevoerd.

Dat voorbeeld is met tientallen te vermeerderen. De staatsmachine, de regering, de wetgeving, de staat, is de sterkste, meest uitgebreide. tegelijk centraalste en omvattendste organisatie van de bezittende klasse.

De arbeider komt in zijn strijd voor bevrijding dus vooral tegenover die organisatie te staan.

Omdat dus de arbeiders te strijden hebben, niet tegen individuen, niet tegen groepen van kapitalisten, maar tegenover de welgeorganiseerde kapitalistenklasse, daarom moeten de arbeiders zich als klasse organiseren.

En daarom moet er dus een politieke partij van de arbeiders bestaan. Want waar de vakbond staat tegenover de patroonsbond, daar kan tegenover de staat alleen de politieke arbeiderspartij staan.

Wat doet nu de SDAP om aan die eis te voldoen?

Alles, want de SDAP is juist de enige organisatie die het gehele proletariaat tot één geheel wil brengen. En zij is juist die organisatie, die, om dit doel te bereiken, de enige weg heeft ingeslagen.

Het politieke terrein is immers het énige terrein waarop de politieke organisatie, is de énige waarmee de arbeidersklasse als geheel optreden kán. Want de vakactie kan niet alle arbeiders opnemen. Het is een utopie dit te menen, de aard van de arbeid belet het. In Engeland, waar de vakactie verreweg het sterkst is van alle landen en het langst bestaat, is altijd nog maar een zeer klein gedeelte der arbeiders in de vakactie. De duurzame vakorganisatie van de landbouwende arbeiders bv. stuit zo goed als overal op onoverkomelijke bezwaren. De ervaring leert ons hetzelfde over een menigte andere categorieën. Tot de politieke strijd daarentegen, tot de politieke organisatie kan elk arbeider komen. Zij vindt overal, in alle landen, gemakkelijk haar aanhangers onder elke soort van proletariërs. De landarbeiders, de losse arbeiders en zo vele andere categorieën, niet tot vakactie te brengen, komen reeds bij duizenden tot haar.

Bovendien strijdt de vakbond voor vakbelangen, kan niet voor alle algemene belangen strijden van het proletariaat.

Daarom dus is de politieke organisatie absoluut nodig. Zonder haar geen organisatie van het gehele, althans van het overgrote deel van het proletariaat. Zonder de strijd om de politieke macht geen duurzame vereniging van de miljoenen proletariërs op een zelfde terrein.

En ten slotte: het proletariaat moet gedisciplineerd zijn, er moet, wil het het kapitalisme overwinnen, discipline, dat wil zeggen: scholing of tucht onder de arbeiders aanwezig zijn.

Waarom? Omdat het kapitalisme goed gedisciplineerd is. In patroonsbond, trust, zowel als in de staat, geschiedt alles volgens tucht, volgens de besluiten der meerderheid, volgens de wet, volgens het bestuur. Daardoor geschiedt, in de strijd tegen de arbeiders, waar het kapitaal zichzelf te beschermen of de arbeiders aan te vallen heeft, alles vlug en welgeordend. Breekt een staking uit, moet er een uitsluiting geproclameerd, de patroons zijn terstond klaar, is er een politieke maatregel te nemen, een nieuwe wet te maken tegen de arbeiders, het geschiedt in een paar dagen. Justitie en leger en politie functioneren bijna automatisch.

Daar, aan de kant van de vijand dus, uitstekende tucht. Daarom behoort zij ook bij ons te bestaan. Ook wij moeten snel en vlug weten te handelen, ook wij moeten de kracht van de meerderheidsbesluiten onder ons erkennen, ons bestuur volgen in de dagen van strijd, onze eenheid niet breken, op onze eigen organisatie vertrouwen, haar zo groot en sterk maken als wij kunnen. En dit zowel in de politieke als in de vakorganisatie. Want anders winnen wij de strijd niet tegen patroonsbond, trust en staat.

Maar men versta ons, sociaaldemocraten, wél. Het is niet de discipline van het leger die wij willen. In het leger doet men altijd wat men niet wil. Bij ons doet men bijna altijd, in 90 van de 100 gevallen, wat men zelf zeer gaarne wil; men volgt de statuten, het bestuur, de meerderheid, omdat men de organisatie liefheeft, en de besluiten als goed erkent. En in de enkele gevallen dat men in de minderheid is, besluit men zich neer te leggen ter wille van het gemeenschappelijk belang: de strijd tegen en de overwinning op het kapitaal.

Men komt ons dus niet met het praatje: “jullie zijn vrienden van gezag”. Wij eren de discipline, niet omdat wij discipline op zichzelf iets prachtigs vinden, in alle tijden en op alle plaatsen, – een dergelijke verering van abstracte begrippen vindt men niet aan onze kant, – wij eren de discipline, de zelfgekozen tucht, de onderwerping aan meerderheid en bestuur na gemeenschappelijk beraad, wij vinden ze schoon en prachtig – omdat wij anders het georganiseerde gedisciplineerde kapitalisme niet te lijf kunnen, en de voorlopig nog reusachtige overmacht zonder tucht en organisatie in onze gelederen niet kunnen overwinnen.

Om het met één woord te zeggen: wij willen organisatie van het gehele proletariaat. Wij streven de discipline onder het gehele proletariaat als ideaal na, juist om de grotere welvaart en de bevrijding van het proletariaat, juist om de sociale revolutie. Wij willen door onderling vertrouwen en onderling gezag in onze economische en politieke organisaties, onze economische vrijheid bereiken.

De SDAP brengt dit beginsel in praktijk. Het is te bekend dan dat wij er lang over hoeven uit te weiden, dat de leden van de SDAP naar dit beginsel de vakvereniging zien te vormen.

De burgerlijke leer maakt de leden van de burgerlijke maatschappij tot individualisten, zij leert aan een ieder van haar leden de concurrentiestrijd, de kamp van allen tegen allen. Tegen dat beginsel, dat, in ons land in sterke mate, iedere arbeider met de pap wordt ingegeven, en door zijn opvoeding, de kerk, de maatschappij én de strijd om het bestaan wordt versterkt, komt de SDAP op. Zij tracht de arbeiders te overtuigen dat zij alleen door onderling vertrouwen, steun op elkaar en solidariteit het kapitalisme overwinnen kunnen, maar dat zelfs deze in de strijd niet overwinnen kunnen als zij niet in krachtige duurzame verenigingen zich openbaren en een vaste hechte vorm aannemen. Ook in de eigen politieke partij is de zelf opgelegde tucht voor de SDAP een levensvoorwaarde. Ook voor haar gaat de discipline natuurlijk niet zover, dat zij een verandering van haar statuten zou gedogen, die precies het tegenovergestelde invoerde van wat haar beginsel is. Maar als algemene, zuiver en sterk doorgevoerde regel geldt, dat de minderheid zich heeft te onderwerpen aan de meerderheid. Dat het bestuur macht heeft en dat de besluiten van het congres moeten worden geëerbiedigd door allen.

De burgerlijke maatschappij geeft aan de arbeiderskinderen geen kennis, geen organisatie en individualistische zin. De SDAP geeft hun kennis, de weg tot organisatie van het gehele proletariaat door de politieke actie, en solidariteit door onderling vertrouwen.

Wij willen er hier nog op wijzen dat de SDAP hier handelt in overeenstemming met wat de grondslag der samenleving steeds meer gaat eisen. De arbeid wordt in onze maatschappij meer en meer gemeenschappelijk of samenwerkend. Niet alleen werken in de fabriek reeds honderden en duizenden samen, maar ook alle takken van arbeid gaan meer en meer in elkaar grijpen, doordat de verdeling van arbeid aldoor groter en uitgebreider wordt.

Het karakter van de arbeid wordt dus, ook afgezien van de kapitalistische vorm die hij heeft (de loondienst, het stukwerk, het gejaagd werken onder toezicht, enz.), hoe langer zo meer georganiseerd en gedisciplineerd. In een socialistische maatschappij zal de uitmuntende en aan allen voldoening gevende regeling van de arbeid, de onderlinge organisatie en het gemeenschappelijk vertrouwen in elkaar de grondslag worden van de gemeenschap. Dus ook in deze zin doet de SDAP goed werk, dat zij diezelfde eigenschappen, die de grondslag der samenleving nu reeds eist en die de socialistische in nog veel schonere en betere vorm van allen eisen zal, aankweekt en ze als onmisbare voorwaarden voor de bevrijding der arbeiders stelt. Ook hierin is zij het, die uit de ontwikkeling van het kapitalisme naar het socialisme datgene haalt wat voor de strijd van het proletariaat nodig is.

De sociaaldemocratie volgt dus in het algemeen de juiste weg. In de praktijk is natuurlijk het uitvoeren van en het vasthouden aan deze beginselen dikwijls moeilijk. Ook door ons zullen vaak fouten tegen onze eigen stelregels worden gemaakt. Maar wie zou ook kunnen verwachten dat de weg tot bevrijding der arbeidende klasse anders dan moeilijk zou kunnen zijn. De grootste klassenstrijd, die de wereld ooit heeft gezien, en om het hoogste doel dat de mensheid zich ooit heeft gesteld, kan door het worstelende, zoekende proletariaat niet anders worden gestreden dan met herhaalde dwaling en nederlaag. Genoeg zal het voor ieder denkend arbeider zijn als de algemene richting die hij volgt, de juiste blijkt te zijn. En dat hebben wij, tot nu toe, aangaande de sociaaldemocratie bewezen.

De tactiek der arbeiders wordt voor een groot deel bepaald door de tactiek der kapitalisten.

Als een dwerg (voorlopig nog een dwerg) vecht tegen een reus, moet hij zijn strijdwijze voor een belangrijk deel doen afhangen van de krachten en het vechten van de reus. Welnu, wij zeggen: de kapitalistische klasse disciplineert zich steeds meer. In de laatste twintig jaren nam de discipline onder die klasse al meer en meer toe. Hun militarisme groeide enorm, hun patroonsbonden worden talrijker en de macht van de kleine groep van bankiers en financiers, die de politiek naar hun wil drijven, wordt al groter en groter.

Als de anarchisten hierop letten, dan zouden zij inzien hoe vals en verkeerd hun ongedisciplineerde tactiek is.

De georganiseerde macht van het kapitaal groeit, ondanks de groei van de arbeidersklasse, in de laatste tien jaren nog sneller dan die van de arbeiders. Reusachtige economische en politieke instellingen richt het kapitaal op in de organisaties die wij noemden. Let op het kapitaal, dat is wat men de arbeiders moet toeroepen bij het onderzoek naar de noodzakelijke tactiek. Dat doet de sociaaldemocratie, die het voor de arbeiders toegankelijke reuzenwapen, de staat, de politieke actie, wil gebruiken, niet uit liefde voor die staat, maar omdat tegen de kapitalistische reuzenwapens een reuzenwapen nodig is.

Hoe men ook over de sociale revolutie moge denken, of men gelooft aan geweld, algemene werkstaking, langzame overgave van de kapitalisten, of wat ook, organisatie van de massa is nodig. De honderdduizenden samen brengen, organiseren, scholen doet alleen algemeen de politieke actie. Er is geen ander algemeen middel. De vakactie bereikt een kleine minderheid, de politiek allen.

* * *

Wij zullen nu zien wat de anarchisten doen voor de vermeerdering van de maatschappelijke kennis der arbeiders, voor hun organisatie en de tucht in hun gelederen.

Onder anarchisten zullen wij, voor zover wij niet nu en dan een afzonderlijke soort van hen bespreken, allen verstaan die de politieke en parlementaire actie verwerpen. Het is de lezer natuurlijk bekend dat er zeer vele soorten van anarchisten, libertaire socialisten, revolutionaire communisten, enz. enz. bestaan, maar waar het hier om de tegenstelling tegen de sociaaldemocratie hoofdzakelijk gaat, is het voor ons doel voldoende, hen, waar het niet volstrekt anders nodig is, met een naam te bestempelen.

Wat nu doen de anarchisten voor de verspreiding van de maatschappelijke kennis, de kennis omtrent de maatschappij?

Ze verkondigen allen dat er vrijheid moet zijn, economische vrijheid voor de arbeider, maar zij voegen er niet bij, waarvan die vrijheid af hangt.

Vrijheid is het begin en het einde van de theorieën van hen allen, haat tegen gezag en liefde voor de vrijheid de voornaamste eigenschappen die zij prediken, maar wat die vrijheid is, welke haar grenzen zijn, waardoor zij wordt bepaald, vindt men bij hen nergens.

En toch zal elk, die een ogenblik nadenkt, weten, dat vrijheid-alleen niets anders is dan een afgetrokken begrip, een woord met een hoofdletter, dat er honderden soorten van vrijheid kunnen bestaan en dat men er zich, zonder nadere omschrijving, bij kan denken wat men wil.

Een onbepaalde, een niet gedefinieerde, abstracte vrijheid wordt door de anarchisten aan de arbeiders voorgehouden. Zij zeggen ons niet waarvan, in elke maatschappij, de maatschappelijke vrijheid afhangt.

Wij moeten zeker, evenals bij alle partijen, de zuiverheid der bedoelingen en de overtuiging van het anarchisme in het algemeen erkennen en waarderen.[2] Maar toch, deze onbepaalde abstractie: vrijheid, dat is de bacil die het verstand in de hoofden der arbeiders opvreet. Want wat hebben de arbeiders in de eerste plaats nodig te weten, wat is het eerste grondbegrip dat helderheid verspreidt over het wezen van de maatschappij? Dit. Dat in elke maatschappij, elke klasse, elk individu een bepaalde, een beperkte vrijheid heeft, en dat die vrijheid in de eerste plaats bepaald wordt door de macht, die de gehele maatschappij over de natuur heeft en ten tweede door de plaats die de klasse of het individu in het productieproces van de maatschappij inneemt. (Dat dus, om een voorbeeld te noemen, de vrijheid van de loonarbeider van tegenwoordig ten eerste bepaald wordt door de macht van onze hedendaagse maatschappij over de natuur, door het feit dus dat stoom en elektriciteit voor een deel het kleinbedrijf hebben overwonnen en ten tweede door de historische ontwikkeling van de arbeidersklasse, als loonarbeiders, in het maatschappelijk productieproces.)

Dat dus in elke maatschappij, ook in de toekomstige, de werkelijke, de praktische vrijheid, (en hierom gaat het natuurlijk, niet om de abstracte) een bepaalde, een beperkte is. Hoever die werkelijke, die praktische vrijheid gaat, hoe zij is te vermeerderen – binnen welke grenzen, en dat dit ook weer hoofdzakelijk van de ontwikkeling van de productiekrachten afhangt, dat uit te leggen, dat is helderheid en inzicht verspreiden in de hoofden der arbeiders. Dit doet de SDAP.

Maar dat beginsel: de vrijheid in de eerste plaats aan te tonen, als afhankelijk niet alleen van de personen, de arbeiders, maar ook van de dingen, van de arbeid, dat vindt men niet of slechts terloops, nooit als hoofdzaak, bij de anarchisten. Niet bij Mackay, noch hij Grave, noch bij Bakoenin, noch bij Kropotkin, noch bij Nieuwenhuis, noch bij Tolstoj of bij Van Eeden.[3]

Dat komt hiervandaan: al deze schrijvers zijn, in de grond, burgerlijke individualisten, die menen dat de vrijheid afhangt vooral van de personen, de individuen, afzonderlijk genomen of tezamen, van hun wil – en niet in de eerste plaats van de verhouding van de mensen gezamenlijk tot de natuur, dat wil zeggen: van de arbeid.

Het zijn de sociaaldemocraten die aan de arbeiders verkondigen: Of je vrij zult worden hangt van u af, van uw eigen strijd. Maar in hoever je vrij zult worden hangt niet alleen van u, maar ook van de stand van de arbeid af.

Dit is een der hoofdzaken van de sociaaldemocratische leer, waardoor zij zich scherp van alle burgerlijke en anarchistische theorieën onderscheidt.

Elk arbeider kan voelen dat die sociaaldemocratische theorie juist is. Want een blik in de werkplaats, in de fabriek, op het transportwezen, in de landbouw, leert hem dat wel een groot, om het plat te zeggen, het beroerde gedeelte van zijn arbeid, het ellendig karakter ervan, hem wordt opgelegd, doordat zijn arbeid loonarbeid, zijn werken voor de winst van de kapitalist is – maar dat de beperking van zijn vrijheid ook hier vandaan komt, dat er in de maatschappij moet worden gewerkt en hiervan afhangt met welke werktuigen er gewerkt wordt.

En dat laatste blijft in elke maatschappij. Ook in de socialistische samenleving zal gearbeid worden, en de maat van de opoffering van onze eigen willekeur en vrijheid aan het algemeen belang van de gehele samenleving zal in die socialistische samenleving afhangen van de mate waarin de natuurkrachten in dienst zijn gesteld van de mens. Zijn, de machines zeer sterk, dan zal de persoonlijke vrijheid groter zijn, zijn zij zwakker dan zal zij kleiner zijn, maar altijd hangt onze vrijheid niet alleen van onze maatschappelijke verhouding onderling, maar ook van onze werktuigen af.

Dat is klaar, dat is duidelijk, dat is waar. Dit wijst scherp de grenzen van de persoonlijke vrijheid aan. En dit verkondigt de sociaaldemocratische leer, maar de anarchistische weet het niet of loopt er vluchtig over heen. Daar schuilt een van de hoofdwortels van de anarchistische onkunde. En hoe sterker die wortel is, des te minder kennis verbreidt het anarchisme.

Wat doen de anarchisten op dit stuk? Zij propageren een onbepaald vrijheidsbegrip, zij happen naar een luchtspiegeling. Daar zij de groten, de algemene, de politieke strijd van alle arbeiders niet zelf praktisch willen voeren, daar zij de strijd slechts voeren als individuen of als kleine groepen, of als vakverenigingen alleen, zijn zij ook niet in de gelegenheid als klasse, als geheel te voelen, dat de grenzen der vrijheid met de ontwikkeling van het maatschappelijk productieproces door de algemene politieke actie van het proletariaat als klasse kunnen worden verzet en verwijd. De sociaaldemocratie voelt dit vanzelf doordat zij de enig mogelijke algemene strijd van het proletariaat voert, doordat zij de strijd niet als individu, niet als kleine groep, niet in de vanzelf altijd beperkte vakverenigingalleen voert. Deze helderheid, deze kennis kunnen de anarchisten dus niet brengen. Hun vrijheid die zij preken, is onbepaald, grenzeloos. Ieder kan er dus bij denken wat hij wil, al naar zijn aard, zijn ontwikkeling, zijn begripsvermogen. Omdat ieders karakter, begripsvermogen en ontwikkeling anders zijn, denkt ieder dan over vrijheid dus enigszins anders dan een ander. Elk houdt zijn opvatting (bij gebrek aan de kennis van de werkelijke grenzen) voor de ware. Het verwarde begrip van vrijheid en de blinde vrijheidsliefde brengen mee, dat men ook absolute vrijheid voor zijn eigen mening verlangt. Vandaar de eindeloze ruzie tussen de “vrijen” en hun splitsing in een rij van soorten. Hun vrijheidsbegrip wordt, door zijn onklaarheid, een bron van verwarring, onenigheid, misverstand, maar bovendien voor ieder individu een afgrond van zelfbespiegeling, van overpeinzing, van individualisme, die ten slotte van elke daad en vooral van elke gezamenlijke georganiseerde daad kan afvoeren.

Wij zullen straks, wanneer wij de daden der anarchisten en hun soorten bespreken, gelegenheid hebben deze verwarring, noodzakelijk gevolg van hun aanbidding der opperste vrijheid, uit de feiten bewijzen.

Wij hebben hier zo lang als de grenzen van dit werkje maar gedogen, bij stil gestaan om aan de Nederlandse arbeiders te tonen waar een van de hoofdoorzaken van het anarchisme schuilt. Wij wijzen er nu ten slotte nog slechts op dat deze anarchistische leer in de verkondiging van een abstract, in plaats van een uit de ervaring te kennen, concreet begrip, sprekend lijkt op de christelijke godsdienst. Ook deze heeft sinds eeuwen als het hoogste menselijke heil een abstract begrip verkondigd, nl. de onbeperkte liefde tot de naaste. Ook het christendom wees nooit aan waardoor deze “liefde” in de praktijk wordt begrensd! Het succes van het abstracte christendom, dat na negentien eeuwen zijn aanhangers ziet plunderen, moorden, roven en onderdrukken op nog veel groter schaal dan in zijn eerste eeuwen – dat succes is dus ook even groot als van het anarchisme, dat zijn aanhangers juist door en met behulp van zijn abstract vrijheidsbegrip in de woedendste ruzie met elkaar en in een groot aantal soorten gesplitst ziet en de wezenlijke vrijheid niet nader brengt.

Daar de anarchistische tactiek de enige algemene, de politieke actie van het proletariaat weigert, ze hoogstens beperkt tot protest van buiten, maar aan de arbeider predikt er in geen geval zelf aan mee te doen, vervallen voor haar die voordelen, dat wij hebben gezien dat voor het verstand uit deze actie voortvloeien. Er bestaat natuurlijk onderscheid tussen politieke en parlementaire actie, en wij weten zeer goed dat de anarchisten beweren de eerste wel en alleen de tweede niet te willen. Ook schrijven hun organen wel eens wat over politiek en neemt een anarchistische organisatie wel eens deel aan een actie, van buiten, tegen of voor een wet. Maar alle eigen actie, alle “zelfdoen” in kamer en gemeenteraad wordt zo zeer gesmaad, er wordt zozeer gescholden op de politiek, dat de arbeiders vanzelf alle belangstelling in de politieke vraagstukken verliezen en de politieke uiteenzettingen, in de weinige gevallen dat zij uitvoerig en grondig gegeven worden, bitter weinig indruk maken.

In de politiek, zagen wij, komen de verschillende delen van de bourgeoisie met elkaar in botsing. Door nauwlettend bestuderen der politiek leren wij de rol van het bankierskapitaal, het grondkapitaal, het koloniale kapitaal uitstekend kennen en begrijpen, in binnen en buitenland. Door studie van de politiek begrijpen wij de aard van het kapitalisme. In de werkplaats leren wij maar een heel onnozel klein stukje van het kapitalisme kennen. Onze vakbond bestrijdt ook slechts een klein gedeelte van het kapitalisme. En de federatie van onze vakbonden komt ook niet verder dan tot de bestrijding van dat stukje kapitaal, dat in enige soorten van fabrieken en werkplaatsen en transportondernemingen is belegd. Het bank- en koloniale kapitaal dat grotendeels buitenslands, overzee en in landen belegd is, waar vakactie totaal onmogelijk is – dat overgrote deel van het kapitalisme, kunnen wij met onze federatie van vakbonden, met onze alleen-economische actie niet bevechten. Ook het grondkapitaal, een reusachtig gedeelte van het kapitalisme, is, daar het landbouwend proletariaat zich, voorlopig althans, nog niet in flinke vakactie brengen laat, alleen met politieke organisatie te bekampen. Alle soorten van kapitaal zijn verbonden in de staat. Dus daar alleen, zijn alle soorten van kapitalisten door de arbeidersklasse en haar afgevaardigden te bestrijden. Dan leert men tevens door die strijd. Men leert zijn tegenstanders en dus ook zichzelf kennen. Welnu, de anarchisten verwerpen juist die grote algemene strijd tegen fabrieks-, spoorweg-, stoomboot-, grond-, bank-, kolonie- en handelskapitaal. Op die plaats waar het zich niet afzonderlijk, maar tezamen heeft georganiseerd. Of, als zij die strijd niet verwerpen, nemen zij er voor een tiende part aan deel, onder aanhoudend gescheld op politieke actie! Verwacht men daar, dat de anarchisten een grote kennis omtrent de vijanden der arbeidersklasse zouden verspreiden?

Zij snijden voor het internationale proletariaat de bron van de kennis die het allermeest nodig is, af! Zij bestrijden met hun alleen-economische actie alleen of vooral het industrieel en het transportkapitaal, de rest, als het bankiers- en koloniale kapitaal (grotendeels onbereikbaar voor vakactie) gaat vrijuit. De kennis dat en hoe alle kapitaal één geheel uitmaakt, wordt door hen óf niet, óf in het beste geval uiterst weinig bevorderd.

En juist van die kennis staan de sociaaldemocratische bladen vol, omdat de gehele actie van de sociaaldemocratische politieke partij niet tegen één of enkele onderdelen van het kapitaal, maar tegen alle delen, tegen het gezamenlijk kapitaal zich richt. Als bewijs voeren wij hier slechts de aanhoudende jarenlange kritiek van van Kol op het Indisch kapitalisme aan, een kritiek die meer heeft gedaan om de hoofden van duizenden Nederlandse arbeiders, aangaande dit deel van het kapitalisme, bewust te maken, dan honderd alleen-economische acties hadden kunnen doen.

De arbeider, die dit leest, mag toch ook niet vergeten dat het gehele socialistische pogen gaat tot de bewustmaking van de gehele arbeidersklasse. Wat helpt het de gehele klasse, als enkele individuen of enkele groepen beter hebben leren denken? De overgrote massa is onbewust en leeft in het armzalige geloof dat kapitaal en arbeid twee bevriende machten kunnen zijn. Tienduizenden, ja honderdduizenden nog, menen dat de strijd gaat tussen geloof en ongeloof. Kortom, de duisternis in de hoofden is enorm. De waarheid, het licht, komt vooral in de politiek aan de dag. Want wie zal kunnen ontkennen dat daar het totale kapitaal tegenover de totale arbeid komt te staan. Wie twijfelt nog dat, waar het de arbeid betreft, liberale en klerikale kapitalisten, in de hoofdzaken, aan één lijn trekken? Bij de arbeidswetten, dat wil zeggen: in het parlement, daar komt de economische strijd plotseling met volle felheid aan het licht. Daar komen telkens en telkens weer de burgerlijke afgevaardigden tegenover de arbeidersafgevaardigden te staan.

Die politieke parlementaire strijd moet dus wel, behalve de andere voordelen die wij reeds genoemd hebben, ook dit voordeel brengen, dat hij voor de duizenden onbewuste arbeiders de grote economische strijd tussen arbeid en kapitaal hel verlicht.

De politieke parlementaire actie brengt aan de massa, die nog onbewust is, het eerste licht, de eerste kennis van de grote, de algemene klassenstrijd.

En daarna – als de arbeider zich doorworstelt tot scherper begrijpen, beter, van naderbij toezien, – als hij, door zelf mee te doen in het politieke leven, gaat voelen dat hij zijn deel kan bijbrengen tot de grote politieke klassenstrijd door zijn stem, zijn actie voor verkiezingen, zijn voortdurende politieke propaganda tegen alle kapitalistische klassen, zijn politieke, rusteloos werkende, organisatie – dan krijgt de arbeider het diepe politieke bewustzijn, het totaal begrijpen van de grote samenhang der maatschappij, niet zoals het zich in de vakvereniging in de strijd tegen enkele patroons, maar zoals het zich in de gehele staatkundige strijd van de arbeidersklasse tegen de kapitalistenklasse openbaart.

De anarchisten geven aan de arbeidende klasse dit helder maatschappijbegrip in het geheel niet, wanneer zij hun, als de tolstojanen, de individualistische anarchisten, de uitsluitend-vakactie-mannen, alle politiek ontraden. Zij geven ze slechts gedeeltelijk, voor een zeer armzalig klein gedeelte, als zij toelaten dat de vakverenigingen (een 10e deel van het proletariaat!) van buiten druk uitoefenen op het parlement.

Wij ontkennen niet dat de anarchisten, als zij het kapitalisme kritiseren en het socialisme prediken, enige kennis brengen, wij bewijzen slechts dat het, vergeleken met de sociaaldemocratie, weinig is.

De anarchistische organisatie!

Hier is het allerzwakste punt der anarchisten.

De kapitalistische klassen, wij zagen het, organiseren zich meer en meer, en altijd sterker, zowel politiek als economisch. Trusts, ondernemersbonden, de staat, meer en meer aan enkele financiers onderworpen. Reuzenmachten, weldra internationaal verenigd, zoals de wereld nooit zag. En alles vijandig aan het proletariaat, en met de duidelijke, elke dag blijkende bedoeling om aan het proletariaat elke stap voorwaarts, desnoods met geweld, te betwisten.

Wat stelt het anarchisme daartegenover?

Wij zagen dat de sociaaldemocraat tracht het gehele proletariaat te organiseren, dat hij strijdt op een terrein waar elke proletariër komen kan, en dat hij tracht door een voortdurende nooit ophoudende politieke strijd voor hervormingen het proletariaat te verzamelen, te oefenen en te scholen. Wat doet de anarchist?

Hij stelt tegenover de trusts, de patroonsbonden, en de staat: kleine groepen van individuen.

“Een machtige partij willen wij niet, die zou tot de oude misstanden terugvoeren.” Zo sprak de anarchist Domela Nieuwenhuis in debat tegen de sociaaldemocraat Troelstra.

Kleine groepjes, Gideons-benden, dat is wat de anarchisten willen.

“Het libertair socialisme”, schrijft Domela Nieuwenhuis (in zijn aldus getitelde brochure), “wil de vrije groepering van mensen, wier belangen hen tot elkaar drijven, om samen te werken tot dit of dat doel, maar die elk ogenblik als het ware de vrijheid hebben om zich uit dat verbond los te maken.”

“De communistische anarchist”, (aldus Cornelissen in zijn brochure Het revolutionair communisme), “zal streven naar de verwezenlijking op sociaal en politiek gebied van het stelsel van vrije groepen, binnen welke het individu door niets of niemand is gebonden in zijn beweging en die elk lid ten allen tijde kan verlaten naar willekeur, teneinde zich bij een andere groep aan te sluiten of eigen vrije inzichten te volgen.”

Kleine groepen dus – tegenover de hechte patroonsbond! Kleine groepen tegenover het monopolie van de trust! Kleine groepen tegenover de staat! Individuen tegenover organisaties!

Er zijn – wij weten het – soorten van anarchisten. Men heeft de volkomen individualisten (in ons land enigszins vertegenwoordigd door Luitjes). Zij vinden het het best als elk persoon geheel apart blijft, zijn geest zo vrij mogelijk makend. Elke organisatie, elke meerderheid, elk gezag is hun een gruwel. Dat zij ooit trust of staat of patroonsbond zouden overwinnen is uitgesloten. Een naakte tegen een geharnaste verliest het nu eenmaal. Zij willen het burgerlijk individualisme met het individualisme overwinnen, de duivel met Beëlzebub verdrijven.

Men heeft de tolstojanen en christenanarchisten. Zij willen het kapitalisme overwinnen door zich door het kapitalisme te laten afranselen. Zij willen de linkerwang toedraaien. Zij willen het kapitalisme overwinnen door slaafsheid en lijdzaamheid, christelijk-kapitalistische ondeugden.

Men heeft de gemeenschappelijk-grondbezit-mensen. Productieve coöperaties zullen het kapitalisme doodconcurreren! Zij willen het kapitalisme met kapitaal overwinnen, de concurrentie met de concurrentie, de bankbiljetten van de kapitalisten met de centen van de arbeiders. Zij willen een wedstrijd van slakken tegen hazen organiseren … in het hardlopen.

Men heeft de midden-mensen (klassiek voorbeeld in ons land: Domela Nieuwenhuis) die geen individualisten zijn, maar ook geen organisatie-mannen, die om de vragen: – geldige meerderheidsbesluiten of niet, in de vakbond organisatie of niet, onder de anarchisten - heen draaien, die zelf het liefst maar een open kaart houden, vis zijn noch vlees, maar een vaag anarchisme willen prediken.

Zij willen wel vakorganisatie, maar, zoals een van hen het op hun laatste Nationale Conferentie het uitdrukte, niet om haar uit te breiden of te strijden voor een centje meer of een uurtje minder, doch om propaganda te maken voor de anarchie. “Men moet”, zoals een ander van die zelfde soort van anarchisten het uitdrukte, “actief aan de vakstrijd deelnemen, zelfs, maar alleen om tactische redenen, lid van een bestuur worden … om het vertrouwen der leden te winnen en anarchistische propaganda te kunnen maken.”

Het doel van deze is dus: het vormen van groepen om de vrijheidsidee te kunnen prediken. Zij willen de organisatie niet als machtsmiddel tegen het kapitalisme, maar als vereniging om het socialisme te verkondigen. Voor dit soort individualisten, die evenals de dominees menen dat revolutie van de geest voldoende is en dat die door hun prediking voldoende is – is de organisatie wenselijk als de kerk waar zij hun theorieën kunnen verkondigen.

Ook zij plaatsen dus tegenover de kapitalistische staat geen machtige organisatie.

Ten slotte heeft men die soort van anarchisten (zij noemen zich zelf vaak revolutionaire socialisten), die wel wezenlijk vakorganisatie willen om haarzelf en om de strijd tegen het kapitalisme. Zij moeten natuurlijk, omdat geen enkele vakorganisatie anders ooit krachtig worden kan, wel meerderheidsbesluiten, betaalde propagandisten en beambten, krachtig bestuur, vaste statuten, kortom: gezag, erkennen.[4] Zij doen dat in meerdere of mindere mate, al naar gelang de leden van de zo-even genoemde voorafgaande groep (in ons land Domela Nieuwenhuis, Kolthek etc.) meer of minder krachtig zijn. Deze laatsten trachten natuurlijk ook dat gezag in de vakorganisatie, als strijdig met de vrijheidsidee, te ondermijnen. En die anderen, die, als Cornelissen, trachten een hechte organisatie te krijgen, worden dus in de eerste plaats door deze geestverwanten in hun pogingen tegengegaan.

Maar zelfs bij hen, die dus op ernstiger wijze vakorganisatie willen, zit altijd de idee van de onbepaalde vrijheid nog ingeworteld. Doordat zij de grote algemene strijd van de gehele arbeidersklasse tegen de gehele kapitalistische klasse die alleen op politiek terrein en alleen door zelf er aan deel te nemen praktisch gevoerd worden kan, niet voeren willen, vormt zich ook bij hen nooit de duidelijke voorstelling van waardoor de vrijheid wordt bepaald, d.w.z. van het totale productieproces. Daar zij de grote strijd, de politieke, niet strijden, komen de ware machtsverhoudingen ook hun nooit helder voor ogen. Daardoor blijft ook bij hen, die overigens, van ons standpunt gezien, de beste soort van anarchisten zijn, ook altijd nog een verward vrijheidsbegrip bestaan. Alleen waar de gehele klasse strijdt, d.w.z. in de politiek, daar voelt men dat elke vrijheid afhangt van het geheel en het geheel weer van de arbeid. Daar verdwijnt voorgoed het individualistische vrijheidsbeginsel, om plaats te maken voor de vaste bewustheid dat absolute vrijheid niet bestaat. Maar dat elk individu afhankelijk is van zijn mede-individuen en allen samen slechts vrij kunnen zijn, naarmate zij meer of minder met hun kennis en hun werktuigen de natuur hebben overwonnen.

Wie alleen het kleine stukje van de vakstrijd strijdt, de alleen economische actie en dat georganiseerd zoals deze anarchisten willen, kan nooit dit bewustzijn, dit echt proletarisch bewustzijn van de samenhang van alle mensen met elkaar verkrijgen. En zolang men dat niet heeft, heeft men geen juist idee van wat vrijheid is, dan blijft er altijd ruimte over voor de individualistische gedachte van een abstracte vrijheid, zoals wij die bij tolstojanen, de individualistische anarchisten en ook bij Domela zien.

En het spreekt vanzelf dat die door ons uit Nieuwenhuis aangehaalde theorie van de persoonlijke vrijheid (die men nog veel sterker bij de uiterste groepen terugvindt), die aan geen organisatie gebonden is, voor wie niet de organisatie maar het eigen individu hoofdzaak is, elke organisatie moet ondermijnen. Al willen dus velen wel organisatie – als de “vrijheid” in praktijk gebracht wordt, moet ook deze uiteenvallen. Geen organisatie, zelfs al wil men haar ernstig, is tegen onbepaald of verward vrijheidsbegrip bestand. Als in de vakorganisatie elk zijn mening door wil drijven, en, als dit niet gelukt, de organisatie verbreekt of verlaat, dan gaat de organisatie kapot of wordt nooit groot.

De aanbidding van het afgetrokken begrip vrijheid en de verwarde voorstelling daarvan zijn de oorzaak dat de anarchisten van elke soort (de een meer, de ander minder, al naar zijn voorstellingen verward zijn) tegenover de kapitalistische organisaties die aldoor sterker en sterker worden, niet kunnen plaatsen krachtige arbeidersorganisaties. Zij bestrijden dan ook niet wezenlijk het kapitalisme (al mag dit hun bedoeling wel zijn), zij bestrijden door hun tactiek inderdaad de krachtige arbeidersorganisatie.

Wij moeten bij dit punt organisatie nog een ogenblik langer blijven stilstaan. Hier is het zwakste punt van de anarchisten, hier moet hun verkeerde tactiek aan elke arbeider blijken.

Dat een organisatie van zuiver individualisten, van tolstojanen, niet sterk zal worden tegen de kapitalistische organisaties, moet aan ieder denkend wezen duidelijk zijn.

Maar ook als propagandaclubs kunnen zij nooit een groot deel van de arbeiders organiseren. Want hun ontbreekt de werkelijke strijd. Het zijn, evenals de christenen, alleen preekgezelschappen.

Nu staat het vast dat men alleen met woorden, met preken, geen krachtige organisaties maken kan. De grote massa moet niet alleen luisteren naar socialistische woorden en socialistische geschriften lezen, zij moet ook handelen. Zij moet zich, wil zij tot eenheid en kracht komen, oefenen en scholen in de strijd. Als het kan, dagelijks, in een voortdurende strijd tegen alle takken van het kapitalisme. Zij die de vakstrijd en de politieke strijd in organisaties afkeuren of verwaarlozen, of die organisaties als preekgezelschappen gebruiken, oefenen en scholen het proletariaat niet in dagelijkse strijd. Zij preken wel, maar hun gemeenten handelen niet. De gemeenteleden der tolstojanen, christenanarchisten en van hen die de organisaties slechts als propagandaclubs opvatten, strijden niet, maar luisteren naar preken, mijmeren er over, of preken zelf.[5] Het proletariaat tot oefening en scholing brengen door daden, dit vermogen zij niet.

Maar ook de betere anarchisten, de revolutionaire socialisten, vermogen niet het gehele proletariaat tot actie te brengen. Immers zij prediken de alleen-economische strijd, de strijd in en door de vakbeweging. En doordat het feit als een paal vaststaat, door een ervaring van tientallen jaren, in alle landen, dat massa’s arbeiders niet in een vakvereniging zich organiseren kunnen, brengen ook zelfs deze anarchisten, verondersteld zelfs dat zij gezonde ideeën hadden over vakorganisatie, het nog niet verder dan tot de organisatie van een zeer klein gedeelte van het proletariaat.

Hun hele strijd komt in werkelijkheid hier op neer, dat zij niet het gehele kapitalisme, maar enkele stukken ervan bestrijden, nl. alleen die stukken waartegen een vakvereniging kan worden gevormd. Zij die zich uitgeven voor zo echt-revolutionair te zijn, zij bestrijden niet het totale kapitaal. Ook zij zijn daardoor slechts bekrompen strijders. Zij menen dat het genoeg is, als men de kapitalisten van de vakken waarin zij toevallig werken, bestrijdt!

De individualistische opvatting van vakorganisatie, de opvatting van verspreide vakgroepen, los gefedereerd en niet gecentraliseerd, beantwoordt aan een tijd en aan omstandigheden waarin de patroons nog niet in bonden gecentraliseerd zijn, maar nog ieder (meest als kleine baasjes) op zich zelf staan. Zodra de patroons sterker zijn, is het wapen van het kleine groepje onvoldoende.

De gecentraliseerde vakvereniging alleen kan strijden tegen een machtige patroonsbond, of tegen een vereniging als het Westfaalse kolensyndicaat. Maar zelfs die alleen-economische actie van een krachtige vakvereniging is nog maar een klein en niet afdoend wapen tegen de allergrootste gecentraliseerde hoofdmacht van de kapitalisten: de staat.

Daartegen kan alleen het gehele proletariaat, de gehele klasse op. Het strijdterrein van die klasse is de praktische politiek. En het is dus een bekrompen opvatting van zelfs die soort der anarchisten, om alleen de vakactie te prediken. Wanneer zij het ernstig menen met hun idee van organisatie, dan zullen zij haar moeten doorvoeren. Als er organisatie moet zijn, dan moet er ook zijn organisatie van het gehele proletariaat. Moet er oefening en scholing zijn, dan moet het hele proletariaat ze kunnen meemaken. Dus: dan moet er ook politieke actie zijn.

Zoveel over de kracht tot organisatie der verschillende sekten van anarchisten. Over de discipline kunnen wij zeer kort zijn.

Het spreekt vanzelf dat zij deze erkennen, in zover zij organisatie erkennen, dat wil dus zeggen: de christenanarchisten en de individualisten alleen de innerlijke discipline, de tucht van het gemoed, de onderwerping der persoonlijkheid aan zichzelf, de middensoort een mengsel van 9/10 van de individualistische, 1/10 van de organisatiediscipline. De aanhangers van de alleen-vakorganisatie erkennen de discipline binnen het vak, maar de grote algemene van het hele proletariaat zien zij niet.

Evenals de anarchisten “De vrijheid” aanbidden, zo verafschuwen zij “Het Gezag”. Niet alleen het gezag van de kapitalist, de regeerder van de kapitalistische staat, maar alle gezag, ook dat der meerderheid in de arbeidersorganisatie en ook van het bestuur dat arbeiders zichzelf hebben gekozen, en zonder hetwelk zij niet strijden kunnen. De discipline in de fabriek en in het leger verachten zij evenzeer, als de discipline in de politieke en economische arbeidersorganisatie. Daar evenwel de strijd niet zonder deze discipline gewonnen kan worden, is het duidelijk, dat de anarchisten met hun strijd tegen deze discipline, niet de arbeiders helpen, maar het kapitalisme. Hoewel wij erkennen dat de anarchisten menen het kapitalisme te bestrijden, worden zij toch in deze zin terecht handlangers van de bourgeoisie genoemd. De strijd tegen een abstract begrip als “Het Gezag”, heeft: bij een overgroot gedeelte van hen de strijd tegen het concrete ding “het Kapitaal”, of vervangen of althans voor een zeer groot deel op de achtergrond gedrongen.

Wij behoeven zeker niet nogmaals aan te tonen hoe dit samenhangt met hun niet dagelijks en geregeld zien van de grote machtsverhoudingen, met hun niet dagelijks en geregeld voeren van de alles en ieder omvattende politieke klassenstrijd. Of men als totaal-individualistisch anarchist alle gezag verwerpt en alle dwang en consequent dus zelfs het optreden tegen onderkruipers (en eigenlijk ook tegen kapitalisten), of dat men zijn belangen niet wil toevertrouwen aan een afgevaardigde in de Kamer of gemeenteraad, omdat deze dan gezag krijgt en alle gezag uit de bozen is en de mens bederft, beide wanbegrippen komen voort uit hetzelfde misverstand, uit het huldigen van abstracte ideeën, uit het niet-zien van de algemene tegenstellingen der klassen in de politiek. Het niet voeren van de groten klassenstrijd, het niet inzien hoe de algemene strijd afhangt niet van individuen alleen, maar in de eerste plaats van de ontwikkeling der gehele maatschappij.

Maar wij hebben hierover nu, menen wij, voorlopig genoeg gezegd. Elk arbeider kan voelen en in de praktijk zien, hoe de anarchisten tot niets dan zwakke groepen kunnen komen. Hij kan aan de werkelijkheid, de ervaring, toetsen onze leus, die wij hier in een kort bestek hebben moeten samenvatten en die wij nu nog eens, aan het eind van ons eerste gedeelte scherp willen formuleren:

De maatschappelijke kennis wordt door de anarchisten onvoldoende onder het proletariaat verbreid, doordat zij de politiek verwaarlozen.

Van grote organisaties (zoals de sociaaldemocratie die nastreeft en bijvoorbeeld in het kleine Denemarken reeds heeft bereikt) kan bij hen natuurlijk geen sprake zijn.

Onderlinge discipline staat bij hen op een zeer laag peil, en bereikt zelfs bij hen die de vakactie ernstig willen, niet de discipline van het proletariaat.

De solidariteit van alle arbeiders kan bij hen – daar een gemeenschappelijke voortdurende actie van het gehele proletariaat ontbreekt, en solidariteit toch zeker niet alleen in mijmeren en voelen. maar vooral in handelen moet bestaan – niet geregeld en dagelijks uitgeoefend worden. Daar in de politiek alleen alle arbeiders voor elkaar strijden (de stadsarbeiders voor pensioen, arbeidsduur enz. enz. der landarbeiders en omgekeerd) en dit in de vakactie onmogelijk is, – zijn de anarchisten niet werkelijk, en kunnen het niet zijn: in-de-daad solidair met het gehele proletariaat.

En, terwijl de anarchisten in al deze punten te kort schieten en deze hun tactiek voorzetten, vermeerdert het kapitalisme zijn kennis van de strijd, zijn economische, politieke en financiële organisatie, en de tucht die het in de strijd tegen de arbeiders van zijn leden eist.

Bij de kapitalisten, op deze punten, dus aldoor vooruitgang, sterker worden. Bij de anarchisten, op deze punten, verzwakking van het proletariaat.

Daarom, niet uit haat tegen de anarchistische leer op zichzelf (zij mag, geheel op zichzelf beschouwd, misschien schoon heten, of liever: zij is dan niet schoner of lelijker dan elke andere; maar omdat de anarchistische leer niet op de vijand, het kapitalisme, let, omdat zij haar tactiek niet inricht om hem te overwinnen, daarom veroordelen wij sociaaldemocraten haar.

De anarchisten stellen tegenover het intellect, de maatschappelijke kennis der kapitalisten, niet een helder maatschappijbegrip der arbeiders. Zij kunnen niet stellen tegenover de georganiseerde en gedisciplineerde economische macht der patroons de georganiseerde en gedisciplineerde vakvereniging, zij stellen niet tegenover de steeds meer georganiseerde en gedisciplineerde staatsmacht van de bezittende klasse, de georganiseerde geschoolde arbeiderspartij.

Daardoor zijn de anarchisten ook alleen in het woord, maar niet inderdaad revolutionair. Zij vormen geen massa, die waarlijk eenmaal het kapitalisme omverwerpen kan. Hun actie bepaalt zich tot enkele, of hoogstens tot, in vergelijking met het ganse proletariaat, kleine groepen, en hun individualistische theorieën en abstracte vrijheidsopvatting maken dat hun aanhangers komen tot overspanning, zelfbespiegeling, overschatting van het individu en afdwaling naar theorieën als van Tolstoj en christenanarchisten, dat wil zeggen tot de platste reactie tegen het socialisme.

De enige werkelijk, feitelijk, door de drang der omstandigheden zelf, revolutionaire socialisten zijn de sociaaldemocraten. Zij vormen politieke en economische legers van honderdduizenden, scholen ze in voortdurende strijd, maken met andere woorden het leger gereed dat, als de tijd rijp is, slag leveren en overwinnen zal.

De dagelijkse politieke strijd van gehele klasse tegen gehele klasse brengt tucht, kennis en organisatie. Voor de hervormingen strijdend komt men het doel al nader, en de strijd voor de hervormingen organiseert de scharen die eenmaal het doel zullen veroveren.

Bij de sociaaldemocratie dus een tactiek, die leidt tot de organisatie der massa. Bij de anarchisten ene, die óf tot het tegenovergestelde van organisatie, namelijk tot individualisme leidt, óf in het aller-gunstigste geval slechts een klein deel van het proletariaat mobiel maakt.

Hier, bij de sociaaldemocraten: eensgezindheid en onderlinge tucht, verschil van gevoelen vaak, maar onder aaneensluiting ter wille van het heilige doel.[6] Daar, bij de anarchisten onderlinge tweespalt, wantrouwen, splitsing in een onzinnig aantal soorten (want binnen de genoemde soorten bevinden zich nog talrijke tussensoorten en dus zwakheid tegenover het kapitalisme.

Hiermee genoeg over het algemene verschil tussen sociaaldemocratie en anarchisme.

II.

Wij hebben, zoals de lezer zal hebben bespeurd, de grote strijd tussen de twee richtingen tot nu toe behandeld alleen met betrekking tot de vraag van de hoofdstrijd tegen het kapitalisme, d.w.z. van de strijd om het socialisme. Wij hebben gevraagd: wie brengt genoeg kennis, tucht en samenwerking om eindelijk de strijd met het gehele proletariaat tegen het kapitalisme te kunnen wagen, de eindstrijd, de strijd om de opheffing van het privaatbezit en de loondienst.

Daaraan moet alles wat wij doen, ondergeschikt zijn. Bij alle vragen van tactiek moeten wij in de eerste plaats met onszelf en met elkaar overleggen: hoe komen wij het snelst en het zekerst tot die bevrijding? Wij stellen ons die vraag ook hier altijd, waar wij het anarchisme bestrijden, en daarom plaatsen wij de bespreking van deze hoofdmiddelen voor het proletariaat om tot macht te komen, vóorop.

Nu blijven er nog een reeks van bijzondere geschilpunten tussen sociaaldemocraten en anarchisten over, die een aparte bespreking behoeven. In de eerste plaats…

Het staatssocialisme

De anarchisten beschuldigen de sociaaldemocraten, dat zij staatssocialisten zijn, zij beschuldigen ons dat wij wel het particuliere eigendom en de private tirannie der kapitalisten willen afschaffen, maar dat wij in de plaats van de vele kleinere tirannen ten slotte één grote tiran, de staat, willen stellen. En, zeggen zij, wij willen in het geheel geen tirannie, staatsheerschappij kan nog erger zijn dan heerschappij van enkele kapitalisten. Menig arbeider laat zich door die redenering vangen.

En toch is de beschuldiging totaal vals.

Hoe stelt de sociaaldemocratie zich de toekomstmaatschappij voor? Welke inrichting der maatschappij streven wij na?

De maatschappij die wij willen, is, in grote trekken, aldus ingericht: De productie is in handen van de arbeidenden zelf. Om de productie en de behoorlijke verdeling onder de mensen te volvoeren zijn de arbeidenden in groepen verenigd. Deze groepen zijn groter of kleiner, al naar gelang de aard van de arbeid en de kracht der productiemiddelen, voornamelijk van de machines, dit gebiedt. In exploitaties die het best en voordeligst in het groot geschieden: als bewerking van mijnen, exploitatie van spoorwegen, bosbouw, graanbouw organiseren de arbeidenden zich zelf in grote groepen. In de exploitatie van lichtfabrieken voor een stad, dokken, waterleidingen, die allen een kleiner omvang hebben dan bv. de exploitatie van een spoorweg en van mijnen, zijn de arbeidersgroepen kleiner. Nog kleiner zullen zij misschien zijn voor de leverantie van melk, groenten en andere snelbedervende levensmiddelen. Zeer klein zal de groep allicht zijn in een kunstindustrie, waar veel van de kunstzin van enkele individuen afhangt. Gezamenlijk bezitten allen alle arbeidsmiddelen. Gezamenlijk, door onderling overleg, regelen zij voortbrenging en verdeling.

Zijn deze voorbeelden in onderdelen niet geheel juist, doordat wij niet weten welke krachten van de natuur nog zullen worden onderworpen door de mens, de algemene beschrijving beantwoordt aan het doel dat de sociaaldemocraat zich stelt.

En dat is nu alles wat wij van de toekomstmaatschappij verlangen en waarheen wij streven. Waar is nu de staat? Waar het staatssocialisme? Er is niets van over. En dit is niet een beschrijving die wij voor de gelegenheid uit de duim zuigen, men kan ze vinden in het leerzame werkje van Kautsky Op de dag na de revolutie.

Arbeidersgroepen, grote verenigingen van werkers, naast elkaar, met elkaar, in overleg met elkaar de productie bezorgende, ziedaar het ideaal van de sociaaldemocraat. Wij bevorderen de goedgeorganiseerde vakverenigingen, de grote bewuste producentengroepen in de kapitalistische maatschappij, onder andere ook daarom zozeer met alle kracht, omdat wij in die vakverenigingen de voorlopers en de kiemen zien van die groepen van werkers in de socialistische maatschappij. Men ziet dus dat de tegenwerping der anarchisten niets betekent. Zij spelen in hun beschuldiging met het woord staat, en zien niet dat de toekomststaat met de kapitalistische staat niets gemeen heeft. Omgekeerd. Hun kleine zwakke groepjes, hun gesplitste weinig betekenende vakverenigingen, deze zullen al heel weinig in staat zijn om uit zich zelf de groepen voor de toekomst te leveren. Wij zagen immers dat het gehele streven van de anarchisten er toe leiden moet de individualistische zin van deze groepen te bevorderen, en dat zij de solidaire geest van het gehele proletariaat niet kunnen ontwikkelen.[7]

De verwatering door de politieke actie en de waarde der hervormingen

De tweede hoofdbeschuldiging die altijd van anarchistische zijde gehoord wordt, is: uw hervormingen zijn niet socialistisch. Men noemen ons dan één actie der anarchisten die wel socialistisch is. Zij zelf kunnen er geen één aanwijzen, om de eenvoudige reden dat men binnen de kapitalistische maatschappij niet socialistisch handelen kan.

Zijn soms de handelingen van gemeenschappelijk grondbezit socialistisch? Van communistische kolonies? Van productieve coöperaties?

Om in het leven te blijven moeten zij trachten hun concurrenten er onder te krijgen. Is dat socialisme? En in eigen boezem ontstaat, als zij midden in de kapitalistische samenleving liggen, aldoor ruzie en splitsing over de te volgen tactiek. Is dat socialistisch?

Maar door uw hervormingspolitiek verwatert gij, zegt men. Schrijver dezes heeft nu een reeks van jaren van propaganda zowel voor de theorie van het socialisme, het einddoel, als voor de hervormingen, achter de rug, en hij moet zeggen van verwatering nog niets te hebben bemerkt. Integendeel: het doel geeft kracht en vuur voor de beweging, de kleine, telkens sterkere stappen die men doet, altijd nieuwe gloed voor het doel. En dat is met de overgrote massa der sociaaldemocraten het geval.

Maar gelooft gij, anarchisten, wezenlijk dat de verbeteringen, die wij op de bourgeoisie veroveren kunnen, zo groot zijn, dat het proletariaat daardoor zijn einddoel, zijn socialistische maatschappij, vergeten zal? Als gij dit werkelijk gelooft, dan ben je gelijk aan de burgerlijke vrijzinnig-democraten, die ook met een lap hier en een lap daar, de klassenstrijd hopen te stoppen. Neen, het is de groei der maatschappij zelf, het is het kapitaal, dat in de vorm van nieuwe productiemiddelen sneller groeit dan in de vorm van arbeidsloon, het zijn de crisissen, de werkloosheid, het is de groei in aantal van proletariërs en hun organisatie in de fabrieken, waardoor zij tot bewustzijn komen, die in hen het socialisme doen geboren worden. Bovendien de onmacht en de onwil der bezitters om iets van betekenis te doen.

Zelfs al mocht een lid van de SDAP eens dwalen op een enkel punt in zijn tactiek, zelfs al mochten er eens woorden worden geuit die getuigen van onverstand van de klassenstrijd, zelfs al mochten er enkelen verwateren, de ontwikkelingsgang van de maatschappij brengt het socialisme met alle kracht aan de arbeiders terug.

En is dit gevaar voor verwatering in de vakstrijd niet nog groter?

De politiek is en blijft het enige centrum, de loop- en oefenplaats van het gehele proletariaat om zich te scholen en te organiseren. En de enige manier om de politiek wezenlijk zo ten uitvoer te brengen, dat elk aan haar mee doet en dat langzamerhand allen tot haar komen, is het parlementarisme, het brengen van eigen afgevaardigden in kamer en gemeenteraad, het voortdurend in verenigingen strijden voor verkiezingen, voor goede wetgeving.

Maar de vergroting der staatsmacht dan? Vergroten wij niet de macht van de gehate kapitalistische staat als wij hem de zorg voor pensioen en allerlei arbeidswetten opdragen? Men lette eens op hoe de op abstracte begrippen beluste en in abstracties verwarde anarchist hier weer speelt met een begrip, een woord. Ook hier weer hetzelfde spel met het woord: “staat”, als daar straks. Is dat dezelfde staat waar de arbeidswetgeving goed is, als waar ze niet of slecht is? Heeft in de eerste of in de tweede de kapitalistische klasse grotere macht? Als de kapitalistische klasse van haar product, van haar winst enige miljoenen moet afstaan voor de arbeiders, is zij, en dus ook haar staat, dan niet iets zwakker geworden? Een nuchter en kalm oordeel zegt ons, dat elke, zelfs kleine, hervorming van het hatelijke van de burgerlijke klassenstaat iets wegneemt.

De sociaaldemocraten eisen trouwens volstrekt niet altijd staatsexploitatie onder het tegenwoordig kapitalisme. Zij weigeren haar als de staat erger is dan de particulieren. Zo weigerde de Duitse sociaaldemocraten spoorwegexploitatie door de staat. Zij eisen haar alleen als de particulieren erger zijn dan de staat, zoals wanneer een trust de arbeiders nog erger uitbuit en mishandelt dan de staat zou doen.

Over de waarde der hervormingen die te krijgen zijn van de staat, door vakactie en politieke actie, zullen wij hier niet teveel spreken. Men kan ze zeker te hoog stellen. Wetten op papier zijn nog geen goed uitgevoerde wetten. De inspectie door de staat is vaak slecht, en de wet doet dikwijls niets anders dan bevestigen wat de arbeiders reeds hebben weten te verkrijgen. Maar even dwaas als het dus is de betekenis van de hervormingen te overschatten, even dwaas is het haar te onderschatten. De verkorting van de arbeidsdag door de wet dwingt altijd nog vele patroons. De verzekering tegen ongevallen heeft in Nederland reeds zeer vele arbeiders geholpen, die, bestond zij niet, niets hadden ontvangen. Een pensioen zou vele arbeiders baten. Er zijn massa’s arbeiders die met vakactie niets vermogen: de landarbeiders, de losse arbeiders, de slecht betaalde categorieën als steenbakkers, de arbeiders in de huisindustrie, de arbeiders in achteraf liggende streken en plaatsen en in kleine dorpen, waar vakactie haast onmogelijk is. Hier kan de wet helpen, daar kan juist de hulp en solidariteit der overige georganiseerde arbeiders de zwakke broeders alleen politiek helpen. Als de politiek niet te hulp komt, blijft het landproletariaat nog jaren en jaren zonder vooruitgang. Er zijn bovendien nog verdere tienduizenden arbeiders die alleen door de politiek geholpen kunnen worden: wij bedoelen de staats-, provincie- en gemeentearbeiders, de matrozen en soldaten, lagere beambten en onderwijzers, die als patroon hebben de staat en de gemeente. Voor hen is politieke actie gebiedend en zij moeten hun mannen hebben ook in de regeringslichamen om tijdig inlichtingen te krijgen, voorstellen te doen en van de publieke tribune het publiek in te lichten.

De parlementaire afgevaardigden moeten de regeringsdaden controleren. Zij moeten niet alleen trachten het goede te krijgen, zij moeten ook het slechte afweren. Dit is zelfs dikwijls het voornaamste deel van hun werk. Zij moeten bovendien waken dat wat eenmaal gewonnen is, niet weer verloren gaat.

Ten slotte raken een menigte dingen, de belasting, het onderwijs, het militarisme, de volksgezondheid enz. enz., het gehele proletariaat. Deze kunnen alleen hervormd worden in proletarische zin als het gehele proletariaat invloed uitoefent, niet alleen enkele vakbonden. En dit kan alleen geschieden door een politieke georganiseerde actie.

Men ziet wat de politiek vermag duidelijk, als men vergelijkt wat reeds bereikt is met de toestand van voor 30 jaar op het vasteland van Europa. Toen nog niets, geen enkele arbeidswet. Nu: pensioen, verzekering tegen ziekte, ongelukken, beperking van arbeidsduur, verlenging van leerplicht etc. Het is dwaas om de waarde van de hervormingen te onderschatten. Iedere hervorming is iets voor het zwakke proletariaat, dat geen middelen heeft. De kleinste arbeidswet brengt altijd iets. En wij moeten vooruit, geestelijk, materieel en zedelijk. Want een slecht gevoed, overwerkt, onontwikkeld proletariaat kan het socialisme niet brengen.

Daarom voeren wij de politieke strijd ook voor de kleinste hervormingen.

Maar er is nog een andere reden waarom de politieke parlementaire strijd van zo oneindig belang is. En hiertegen kan de anarchist niets inbrengen. Wij hebben ze reeds genoemd, want het is de kern van ons betoog. Het is de organiserende kracht der parlementaire actie. Zelfs al was het waar, dat de hervormingen die wij bereiken, klein zijn en langzaam komen (zij blijven dan trouwens ook alleen maar zó klein en langzaam, omdat de massa, waaronder de anarchisten, niet met ons meedoet), maar al was dit waar, dan zou het bezwaar nog niets beduiden. Want in dezelfde tijd, stel 20 jaar, dat wij maar één enkele redelijke wet weten te krijgen, in diezelfde tijd maken wij onze organisatie sterk door de strijd voor de politiek, maken wij een propaganda zoals wij zonder haar nooit hadden kunnen maken. Een flinke rede van een socialistisch afgevaardigde in het parlement klinkt door het land, meer dan honderd vergaderingen. De verkiezingen en de politieke vraagstukken wekken een hartstocht en een spanning waarvan wij gebruik moeten maken. Het proletariaat, eensgezind in de politiek optredend, leert zijn aantal en krachten kennen en krijgt zelfvertrouwen als het zichzelf eensgezind ziet. Dat kan in massa alleen in de politieke actie geschieden. Maar ook alleen in die, die zelf meedoet. Weigerde men zelf mee te doen, er zou geen organisatie der massa ontstaan.

Boven de waarde der hervorming staat de waarde der propaganda en organisatie. Maar de propaganda voor het socialisme en voor de organisatie kan men juist pas krachtig voeren, als men de strijd voor de hervormingen voert. Elke hervorming opgevat als een stap naar het socialisme. Het einddoel opgevat als de kracht voor elke hervorming. Als men dat weet te verenigen in zijn propaganda, als men een even vurig strijder kan zijn voor elke kleine verbetering door vak- en politieke actie als voor ons grote heilige doel, het socialisme, dan is men eerst de echte sociaaldemocraat. De arbeider of arbeidster, die de dag aldus heeft doorgebracht, met op de werkplaats, in huis en op de vergadering aldus te propageren, die kan ’s avonds rustig slapen, die is, zelfs onder het kapitalisme, zover als het gaat, een gelukkig, krachtig wezen, de beste mens die er in onze wereld bestaat.

Het is zeer moeilijk dat ideaal te bereiken, niet óf een utopist voor het einddoel, óf een practicus te worden die in de hervormingen opgaat en het socialisme vergeet. Maar de aard der tactiek der sociaaldemocratie alleen stelt in staat zulk een strijder te worden.

Ook dit wapen der anarchisten tegen ons vangen wij dus op en slingeren het terug. Het is, zeggen wij, juist de strijd voor hervormingen die bij u ontbreekt, waardoor je zo zwak bent, het niet verder brengt dan wat groepjes en nooit de massa kunt samenbrengen. Want de gelovigen en onverschilligen komen juist tot het socialisme, doordat zij zien dat de voor hen ook zo nodige hervormingen door ons het best worden gepropageerd.

De anarchist propageert met een utopisch, verward vrijheidsbegrip voor het einddoel, het socialisme. Voor de weg erheen propageert hij niet of weinig, omdat hij geen middel kent, het gehele proletariaat te organiseren. De sociaaldemocraat propageert én voor de weg én voor het doel.

Wij wijzen hierbij nogmaals op één enorm voordeel van de parlementaire actie. Wij drijven in het parlement de vertegenwoordigers van de kapitalisten telkens en telkens weer tegen onze afgevaardigden op een hoop. Klasse schaart zich daar tegen klasse. Met felheid springt dat dan in ieder arbeiders oog, de door klerikalen en liberalen ontkende klassenstrijd blijkt: tot groot nut voor de helderheid in de hoofden van de arbeiders.

Een krankzinnige bewering

In debat zeggen de anarchisten dikwijls, dat alle hervorming niets geeft, omdat alle verbetering door de staat toch met staatsgeld betaald wordt, en dit komt, evenals alle kapitaal, ten slotte toch van de arbeiders. Hierin is dit ware dat ook de belastingen, die de kapitalisten voor arbeiderswetgeving moeten betalen, ten slotte van hun winst komt, die de arbeiders voor hen maken. Maar er schuilt tegelijk het krankzinnige in, dat het voor de arbeider onverschillig zou zijn hoeveel hij van de door hem voor de kapitalist gemaakte winst, door middel van de staat terugkreeg. Als ik 20 krijg aan loon en 80 aan de kapitalist moet afstaan, is het nog niet onverschillig als ik van die 80 nog 5 weet terug te bekomen. Het is bijna niet waard de opmerking te weerleggen: toch wordt die onzin vaak op vergaderingen van anarchisten gehoord.

Een onjuiste bewering

Een dergelijke bewering is, dat alle verbetering toch weer op de arbeider wordt verhaald. Bijvoorbeeld: een pensioen dat de patroon moet betalen, legt hij op zijn productiekosten. De prijzen stijgen, de arbeider moet producten kopen en verliest aan hogere prijzen wat hij aan pensioen of ongevallenverzekering heeft ontvangen. – Aldus letterlijk in debat tegen schrijver dezes door een anarchist verkondigd.

De goede man vergat dat, zelfs al deed de patroon dit, een groot deel van de productie niet door arbeiders wordt gekocht. De arbeidersklasse krijgt maar een klein deel van haar eigen product. De weelde en de kapitaalmacht der rijken neemt de rest. Stoomboten en machines, huizen en vee, bossen en oorlogschepen, goud en diamante en een massa ook van de eenvoudige levensmiddelen, komen in hun handen en worden door hen betaald. Een deel van het pensioen etc. zou dus, was de redenering waar, in elk geval niet door de arbeiders worden betaald.

En dat de vast georganiseerde arbeiders zeer goed, ondanks de begeerte der patroons om alles op hen te verhalen, er in kunnen slagen hun loon, ook in vergelijking met de levenskosten, op te voeren, dat kan ieder bv. uit de geschiedenis van de Engelse en andere vakverenigingen leren. Dus ook dit anarchistische argument tegen de waarde van hervormingen gaat niet op.

Omgekeerd: hoe krachtiger de politieke organisatie, des te meer zal men er in slagen de politieke hervormingen ongedeerd en onverkleind tot voordeel van het gehele proletariaat te doen zijn.

Het antimilitarisme

De anarchisten verwijten de sociaaldemocraten niet wezenlijk tegen het militarisme te zijn. Maar juist het antimilitarisme is een voorbeeld van hun eigen vreselijke zwakte.

In een twist, die de Hollandse anarchisten hierover onlangs met elkaar gehad hebben, bleek dit. Bij de voorbereiding van een antimilitaristisch congres. toen zij dus van hun woorden tot een gemeenschappelijke daad moesten komen, bleken zij in hun revolutionaire principes mijlenver uiteen te gaan en alweer tot geen eensgezinde kracht te kunnen komen. Men splitste zich in:

1. Tolstojanen en christelijkanarchisten, die in weerloosheid en lijdelijk geweld-verduren de hoogste deugd zien;

2. Dienstweigeraars, die uit overtuiging geen wapens dragen;

3. Een deel dat tegen een vreemde onderdrukkende macht individueel verzet aanprijst;

4. Een deel dat deelneming aan de oorlog gerechtvaardigd acht, als het gaat om verworven vrijheden te verdedigen tegen een reactionaire mogendheid (Domela Nieuwenhuis);

5. De voorstanders van vrije wapenoefening voor elk burger (Cornelissen).

Stel hier nu tegenover de sociaaldemocraten die, allen eensgezind, alle begrotingen voor oorlog verwerpen, geen man en geen cent toestaan.

1. Omdat zij, zolang de arbeidersklasse niet ruimschoots geholpen wordt met pensioen etc., niets wil geven;

2. Omdat zij een volksleger willen zonder officierenkaste, slaafse discipline, lange diensttijd enz.;

3. Omdat zij een volksleger willen dat, daar het voor het grootste deel uit proletariërs zou bestaan, het beste middel zou zijn om de bourgeoisie van gewelddadige aanvallen op het proletariaat af te houden.

Men vergelijke hier weer eens de duidelijke vaste tactiek van de sociaaldemocratie met de verwarde theorieën van anarchisten en oordeel dan zelf wie van beide tegen het militarisme het best te keer gaan.

De algemene werkstaking

De anarchisten spiegelen aan de arbeiders voor dat zij met één slag, door de algemene werkstaking het kapitalisme in het socialisme kunnen veranderen.

“Op de dag”, zo schrijft het Franse comité tot propageren van de algemene staking, “waarop de arbeiders gemeenschappelijk de productie opheffen en het maatschappelijk leven tot stilstand brengen, zullen zij hun macht inzien en in plaats van zich met lapmiddelen te vergenoegen, zal het proletariaat de enige logische gevolgtrekking maken, die het doel is van de algemene staking: de afschaffing van de loonslavernij.”

Terwijl, zoals wij later zullen aantonen, de overname van de productie door de staat, die zich dan in de handen van het proletariaat bevindt, onvermijdelijk is, daar de grootindustrie en het grote transport een dergelijke omvang hebben en al de bedrijven zo in elkaar grijpen en sluiten, dat alleen centraal beheer mogelijk is, zal volgens hetzelfde rapport, integendeel, de reorganisatie van de maatschappij zonder staatsmacht, zonder centralisatie plaats hebben. De arbeiders zelf zullen de productie in handen nemen. Iedere groep maakt zich daartoe meester van haar eigen fabriek.

Men ziet hier duidelijk: de individualistische anarchisten hebben veeleer als doel het eigenaar worden (in kleine groepen) van fabrieken etc., dan het maatschappelijk maken van de productiemiddelen. Het grote, het algemene, het allen tezamen het gehele maatschappelijk leven te vormen, dat zien zij blijkbaar niet.

“Vóór alles”, zo zegt een Franse anarchistische brochure, “moet men verhoeden dat de stakers in grote massa’s op een punt samenkomen. Ieder blijft in zijn wijk en eigent zich daar de productiemiddelen toe. Eerst de kleinere, zoals de bakkerijen, later de grotere. Uiteindelijk, maar eerst na de overwinning, de grote industriële bedrijven.” En dan in iedere bakkerij een groep, in iedere smederij een groep, vrije associatie, vrije productie! – Hoe lang dat zou duren die vrijheid, of er weer niet noodzakelijk, wanneer men niet centraliseert en allen niet samen gaan werken, door de productie in het klein, concurrentie en kapitaal en handel zou ontstaan, daar bekommert men zich niet om.

Trouwens men verwacht niets van de massa. Zij moet meegesleept worden door een minderheid in de algemene staking. Het bovengenoemde Franse comité spreekt van de stralende en scheppende kracht van een minderheid. Cornelissen gewaagt van “energieke mannen, die op het verloop der gebeurtenissen zeer grote persoonlijke invloed zullen kunnen uitoefenen.”

Men ziet het: openlijk wordt de algemene werkstaking als het afdoende middel van de revolutie gepredikt. In de vakvereniging wordt het kleine werk geminacht. Materiële, geestelijke, zedelijke verheffing van de arbeidersklasse, die langzaam gaat, is een lapmiddel. De politieke actie voor hervormingen wordt verwaarloosd, geminacht en afgeraden.

Hiertegenover stelle men weer de sociaaldemocratische tactiek.

De sociaaldemocratie neemt het middel van de algemene werkstaking aan, maar meent dat het nooit als enig middel mag worden gepropageerd, nooit de politieke actie mag vervangen.

Want de algemene werkstaking kan alleen slagen als een groot deel van het proletariaat achter de stakenden staat, tot hulp en ondersteuning, zedelijk en stoffelijk. En het overgrote deel van het proletariaat kan alleen door de politieke actie worden geschoold en bewust gemaakt. Dus ook de algemene werkstaking kan zonder politieke organisatie niet slagen, evenmin als enig ander middel zonder de politieke organisatie slagen kan.

De politieke strijd is de strijd van elke dag. Meent de anarchist dat die strijd van elke dag vervangen kan worden door een actie, die een enkele maal kan voorkomen? Daar ziet men dan duidelijk de tactiek van de anarchisten! De dagelijkse onvermoeide strijdwijze, om elk stuk van de macht, vervangen door een opvlammen of opflikkering van een ogenblik! – De mensen zonder actie laten en dus zonder vorm en zonder bewustzijn, maar op één gunstig ogenblik allen, bewusten en onbewusten, meeslepen.

Dit is het grote onderscheid tussen anarchist en sociaaldemocraat. De eerste wil preken en dan in eens, ééns in de vijftig of twintig of tien of vijf jaar, al naar het toeval wil, handelen. De laatste wil dat het proletariaat aldoor handelt, langzamerhand geheel in één actie samenkomt, langs zekeren weg allen, gelovigen en onbewuste, tot zich brengt, politiek waar het maar kan, strijdt, zich versterkt met hervormingen en posities verovert in de kapitalistische vesting waar het kan, de vakverenigingen versterkt door de politieke, de politieke door de vakverenigingen, kortom elke strijdwijze aangrijpt – om dan, als de tijd rijp is en gelegenheid biedt, elk middel dat tot het doel leidt aan te grijpen, ook de algemene werkstaking. Maar zolang die gelegenheid er niet is, voortdurende dagelijkse strijd in werkplaats en Kamer, door organisatie, overal.

De arbeider kiest ook hier weer, naar zijn verstand hem zegt. Wil hij één middel tegen alle kwalen? Ziet hij nog zo weinig de reuzenmacht van het kapitaal? Of voelt hij dat, om deze te overwinnen, de dagelijkse moeilijke arbeid onmisbaar, een strovuur, of de strijd van een Gideonsbende onvoldoende, de organisatie en bewustmaking van het overgrote deel van het proletariaat nodig is. Vóór te beslissen overwege hij dat de algemene werkstakingen die gelukten, in België, Zweden, Italië of geheel of voor het overgrote gedeelte onder sociaaldemocratische leiding stonden en naar hun tactiek werden gevoerd. Dat daarentegen daar waar de anarchie de hoofdleiding had, als in Holland, een nederlaag geleden werd. Hij overwege de Duitse tactiek die alleen voor zeer grote belangen en in het uiterste geval, na krachtige organisatie, de algemene staking aanvaardt, en de anarchistische, die ook zonder krachtige organisatie tot die worsteling drijft.

De directe actie en de solidariteitsstaking

De anarchist kan, zonder dat een besluit gevraagd wordt van een organisatie, onverschillig welke gevolgen er voortvloeien uit zijn daad, een staking op een fabriek of werkplaats teweegbrengen. Nemen wij als voorbeeld de weverij van Serphos in Twente of de sigarenfabriek van Van Laar in Amsterdam toen de toestand daar, in die éne fabriek, die arbeiders niet beviel, konden zij een staking proclameren, direct, op eigen initiatief.

Dat is directe actie.

Bestaat er nu in dat vak een sterke patroonsbond en gaan de vakgenoten hun stakende kameraden steunen, dan is er natuurlijk alle kans dat een algemene uitsluiting volgt. Honderden komen op de keien.

De sociaaldemocraat vindt het beter dat die honderden in hun organisatie waren gehoord, vóórdat door de vakgenoten van die éne fabriek over hun lot werd beslist. De anarchist zegt: neen dat hoeft niet, ieder is vrij.

De sociaaldemocraat acht het beter dat de organisatie betaalde beambten heeft, wier taak het o.a. is zich goed op de hoogte te houden van de stand der industrie en de beste gelegenheid en tijd voor strijd uit te kiezen. Het is toch bekend genoeg dat, wanneer de markt slecht is, de kans voor staking evenzeer slecht, met rijzende markt daarentegen beter is. De anarchist wil geen beambten, houdt zich met “papieren rommel” weinig op, en laat slecht georganiseerden van één werkplaats beslissen over een geheel vak, ondanks dat zij gewoonlijk van de stand der zaken niet veel weten en niet veel kunnen weten.

De anarchist wil enkele individuen over honderden doen beslissen.

De sociaaldemocraat wil dat de organisatie van het gehele vak wordt gehoord.

Mislukt: nu die strijd of dreigt hij te mislukken, dan heeft het anarchisme nog een middel: de solidariteitsstaking! Andere vakken, met het eerste in aanraking, worden tot staking aangezet. Zijn de stakers heiers, dan mag geen timmerman of metselaar op door onderkruipers gemaakt werk bouwen etc.

Zijn de patroons nu ook in deze vakken georganiseerd, dan volgt onmiddellijk een nieuwe uitsluiting, zoals zich denken laat, en heeft de daad van die weinige arbeiders op die éne fabriek nog verder reikende gevolgen.

Deze tactiek wordt methodisch toegepast door de anarchisten en gepropageerd als de beste, altijd te gebruiken methode.

Wij laten het ook hier weer aan het verstand van de lezer over, welke hij denkt dat meer kans op duurzame overwinning geeft, de sociaaldemocratische of de anarchistische tactiek. Wij ontkennen niet dat tegenover kleine of slecht- of nog niet georganiseerde patroons de directe actie nog kans van slagen heeft. Evenmin verwerpen wij alle solidariteitsstakingen; wij weten dat zij, wanneer het om de hoogste belangen gaat, nodig kan zijn. Wij vragen slechts of de directe actie van kleine groepen en de solidariteitsstaking altijd, als regel, (en dan nog wel van mensen die niet over sterke kassen beschikken!) kans zullen hebben tegenover de steeds talrijker wordende patroonsorganisaties, tegenover de trust en tegenover de staat?

Of zou tegenover die machten de centrale bond, met zeer talrijke leden en sterke kassen, met kennis van markt en industrie, die voorzichtig te werk gaat en niet altijd per se in staking alleen zijn kracht zoekt, die eerst goed overweegt of zij ook andere vakken zal meeslepen, de voorkeur verdienen?

Men zie eerst naar de macht der tegenstanders.

Men zie ook eens cijfers als die uit het volgende hoofdstuk.

De gewone redenering

Van alle anarchisten hoort men: “als alle arbeiders het werk staken, dan …” of “als alle arbeiders dienst weigeren, dan …” De vraag gaat niet over wat er dan gebeurt. Daarover zijn wij het allen eens: dan verdwijnt de oorzaak van alle kwaad, het privaat bezit en de loondienst; dan komt het socialisme. Maar daarover loopt niet de strijd. De vraag is: hoe maken wij alle arbeiders eensgezind? En dat kan alleen door dagelijkse, d.i. politieke strijd en oefening en organisatie. Daarvoor helpt geen preken en geen utopisch middel.

III.

Hieronder laten wij nu enige voorbeelden uit de praktijk volgen. Zij betreffen de resultaten die sociaaldemocraten en anarchisten bereiken in organisatie en strijd. Het zijn er natuurlijk slechts enkele. Zij zouden met tientallen dergelijke te vermeerderen zijn als de plaatsruimte het ons toeliet.[8]

Door de centralisatie wordt, zeggen de anarchisten, de strijdvaardigheid van de vakverenigingen belemmerd en houden de bestuurders, die gesalarieerd zijn, de stakingen tegen.

Was dit waarheid, dan moesten er in Duitsland in het geheel geen stakingen meer plaats vinden. En wat is nu de waarheid? Dat er in 1904 niet minder dan 1374 stakingen plaats hadden in 7000 ondernemingen, waarbij 85.603 arbeiders waren betrokken! Er werden door de patroons 70 uitsluitingen geproclameerd, in 1714 ondernemingen met 35.373 arbeiders, en alléén voor stakingen in eigen vak gaven de gecentraliseerde vakverenigingen, wier bestuurders immers de stakingen “tegenhouden”, uit: de som van 4.393.954 mark!

De reusachtige uitsluitingen en stakingen in het Roergebied, Crimmitschau en in Berlijn, liggen elk nog in de gedachte. Dat tegenover zulke patroonsorganisaties als bv. het kolensyndicaat niet alles gewonnen wordt, kan ons niet verwonderen. Maar zou men zonder kas enz. een kartel, dat zo goed als een monopolie heeft, of een alle patroons omvattende reusachtige patroonsbond te lijf kunnen?

Denemarken. In het begin van 1900 bestonden er in Denemarken in het geheel 1195 vakverenigingen met tezamen 96.295 leden. Van deze waren er 1094 verenigingen, met tezamen 83.110 leden, in de landelijke organisatie.

In de industrie alléén zijn 76.800 arbeiders georganiseerd, dat is ruim 76 % van alle arbeiders in de industrie werkzaam! In de bouwbedrijven zijn er zelfs 95-96 % georganiseerd.

Dit resultaat is bereikt door precies dezelfde tactiek te volgen als welke hier door het Nieuwe Verbond van Vakverenigingen wordt toegepast, en die door de anarchisten zozeer wordt afgekeurd. “Datgene wat de Deense vakbeweging op dit ogenblik is”, zegt Jensen, de vroegere voorzitter van het Centraal-Verbond der Vakverenigingen, “is zij geworden door jarenlange offers, en zeer belangrijke offers!” En zoals men weet heeft die vakbeweging, die naar onze inzichten is ingericht en bestuurd wordt, een uitsluiting van 40.000 arbeiders, gedurende 4 maanden, glansrijk doorstaan!

En met welk resultaat voor de lotsverbetering? “Terwijl”, zegt Jensen, in zijn Rapport over de Vakbeweging, “terwijl het gemiddelde loon voor de mannelijke arbeiders in de handwerken en in de industrie in 1872 nauwelijks 20 öre(12 cent) per uur bedroeg, was dat uurloon in 1899 op 35,5 öre gestegen! En de arbeidstijd, die in 1872 gemiddeld 11:45 uur was, is thans tot gemiddeld 10 uur teruggebracht. In een aantal vakken bedraagt zelfs de werktijd niet meer dan 9 a 9,5 uur! Voor typografen en bakkers zelfs niet meer dan 8 uur! Over- en nachtarbeid is bijna geheel afgeschaft en waar deze nog bestaat, daar wordt hij met 50-100 % bijslag betaald.”

Ziedaar feiten! Laat de anarchisten één land aanwijzen waar de arbeiders door hun tactiek even gunstige resultaten verkregen hebben!

De Engelse Labour Gazette gaf in 1901 omtrent de resultaten van de verschillende loonstrijden in Engeland, in de daaraan voorafgaande 8 jaren, het volgende overzicht:

Arbeiders die bij de loonbeweging waren betrokken Verhoging van het weekloon van de bij de loonbeweging betrokkenen
Jaar Aantal personen % in betrokken vakken werkzame arbeiders Gezamenlijk bedrag per week in f Gemiddeld op elke persoon der betrokkenen in f
1893 549.977 7,0 149.112 0,27
1894 670.386 5,5 541.092 0,81
1895 436.718 5,6 338.532 0,77
1896 607.654 7,7 319.104 0,52
1897 597.444 7,6 378.084 0,61
1898 1.015.109 12,9 969.780 0,94
1899 1.175.576 14,9 1.090.860 0,92
1900 1.088.300 13,8 2.438.080 2,235

Dit was, weliswaar, in een tijd van bloei. Maar zouden de Engelse vakverenigingen zulk een hoger loon ook bereikt hebben, indien zij, in plaats van de gecentraliseerde internationale vakverenigingtactiek, de “directe actie” hadden toegepast?

Bovenstaande resultaten zijn bereikt door de vakverenigingen die, afgezien van hun verkeerde standpunt jegens de sociaaldemocratie, afgezien van hun blindheid en egoïsme op menig punt, de “economische actie” toch in het algemeen voeren gelijk wij het juist achten en propageren!

Laat de anarchisten daar één voorbeeld tegenover stellen van gelijke betekenis.

Zonder de “directe actie”, zeggen de anarchisten, is toch eigenlijk geen resultaat te verkrijgen. Welnu – van de Zwitserse vakbeweging, wier centrale leiding zich nog dezer dagen zo volkomen gemotiveerd tegen de “directe actie” uitsprak, getuigt de arbeidssecretaris D. Zinner uit Winterthur in aug. 1905: “De loonacties der Zwitserse arbeiders zijn dit jaar zo talrijk en heftig als nooit tevoren. In het eerste half jaar zijn er 176 stakingen geweest, waarvan 60 stakingen, 110 loonbewegingen en 6 uitsluitingen. In verreweg de meeste gevallen hebben in deze acties de arbeiders de overwinning behaald, geheel of gedeeltelijk. Vooral is het bemoedigend dat de meeste stakingen een kortere werktijd bereikten: van 11 op 10, van 10 op 9,5 en 9 uur. De loonsverhogingen maken tezamen vele honderdduizenden francs uit.” “De vakverenigingen hebben duizenden leden gewonnen, vooral de metaalbewerkersbond die nu 10.000 leden telt.”

Tot zover de berichtgever. En zulke resultaten worden bereikt niet door de anarchistische strijdwijze, niet door de “directe actie”, maar door de vakbeweging, gelijk die door ons wordt toegepast en bepleit.

Contributie. Enigszins mag, om de offervaardigheid van de arbeiders voor hun eigen strijd te schatten, toch wel afgegaan worden op de contributie die er aan de vakverenigingen betaald wordt. En dan ontlenen wij aan het rapport door de secretaris der “Conféderation générale du Travail”, over de Franse vakverenigingen uitgebracht aan het Internationaal bureau, dat er betaald wordt: door de voedingsmiddelenbranche 10 cent per maand; werfarbeiders, bouwarbeiders en timmerlieden 5 cent per maand; metaalbewerkers 10 cent per maand; kantoorbedienden 5 cent per jaar en per lid; tabakbewerkers 7,5 cent per maand.

Daartegenover betalen in Duitsland: typografen per week 66 cent; bakkers 24 cent; bouwvakarbeiders 33 cent; lithografen 30 cent; metselaars 15-36 cent; sigarenmakers 21-45 cent: stukadoors 35 cent, enz.

Ontwikkeling. Door centralisatie, zeggen de anarchisten, verleren de mensen het denken. Door “directe actie” leren de mensen zelf denken. Hoe komt het dan, mag men vragen, dat de Franse vakbladen zo bitter schaars zijn en nauwelijks in het leven kunnen blijven? Dat zelfs het centrale orgaan der vakverenigingen “Voix du Peuple”, nog geen 6000 abonnees heeft?

En dat de Duitse vakvereniging zulke enorme sommen uitgeven voor literatuur? Zo heeft het vakblad van de metaalbewerkers een oplaag van 174.000 exemplaren, dat der metselaars een oplaag van 114.000, dat van de houtbewerkers 83.000.

Wat zonder “directe actie” bereikt wordt. Wanneer eerst de vakverenigingen, die de anarchistische tactiek voeren, die tegen sterke gecentraliseerde machtsvorming zijn, die afgeven op de Duitse vakverenigingen omdat ze “parlementair” zijn – wanneer deze vakverenigingen eerst zulke resultaten kunnen aanwijzen als de Duitse – resultaten voor de verheffing van de hele levensstandaard van de arbeidersklasse – dán pas kunnen ze met recht de arbeiders opwekken, hun tactiek als een betere aan te bevelen.

In september 1905 werd vanwege de gecentraliseerde vakbonden een statistiek gepubliceerd van de behaalde winsten door loonbewegingen over 1904. En wat blijkt daaruit?

In de bouwbedrijven werd over genoemd jaar voor 59.103 personen een loonsverhoging verkregen van 115.759 mark per week, en voor 15.166 personen een verkorting van werktijd van 58.264 uren per week.

In de metaalindustrie en scheepsbouw: voor 9915 personen een loonsverhoging van 24.953 mark per week, en voor 8919 personen een verkorting van werktijd van 27.922 uren per week.

In de houtindustrie een loonsverhoging van 27.453 mark per week voor 17.151 personen, en een verkorting van de werktijd met 28.213 uren per week voor 9705 personen.

In bedrijven van de voedings en genotmiddelen werd voor 16.486 arbeiders 42.849 mark per week aan loonsverhoging bereikt, en voor 7966 arbeiders een verkorting van 31.546 uren per week.

In de bekledings-, leder- en textielindustrieën voor 2430 arbeiders een verkorting van 14.337 uren per week en een loonsverhoging van tezamen 5008 mark per week voor 3093 arbeiders.

En in verschillende andere bedrijven werd nog bereikt: voor 16.613 arbeiders een loonsverhoging van 22.927 mark per week en een vermindering van werktijd van 30.425 uren per week voor 3727 arbeiders.

Ziedaar resultaten van een arbeidersbeweging, die aan de anarchistische tactiek de rug heeft toegekeerd en de klassenstrijd zó opvat, dat de arbeiders in sterke, krachtige gecentraliseerde organisaties, met sterke weerstandskassen, hun betere toestand hebben te veroveren!

De offervaardigheid van de “directe actie”.

Het laatste algemene congres van de Franse vakverenigingen, georganiseerd in de “Confédération du Travail”, werd gehouden in Bourges. Door het hoofdcomité, hetwelk daarvan de leiding heeft, werd medegedeeld, dat toen, in september 1904, het aantal aangesloten vakbonden 52 bedroeg, met 1792 afdelingen. Het aantal leden werd echter niet opgegeven, omdat men … dat zelf niet wist.

Het verslag van de penningmeester van deze grote federatie met 1792 afdelingen vermelde, dat er ontvangen was een som van … 19.370 francs over twee jaren! Aan het comité voor de algemene werkstaking, ’t welk op een vorig congres reeds was ingesteld en hetwelk de grote beweging, waarbij honderdduizenden arbeiders betrokken zouden worden, moest organiseren, was in twee jaar tijd afgedragen de som van … 388 fr.!

De mannen van de “directe actie” beweren dat daardoor het best de ontwikkeling bevorderd wordt. Maar op dat congres werd medegedeeld dat het orgaan van de “Confédération”, waarbij 1792 afdelingen zijn aangesloten van 52 vakbonden, helemaal … 5790 ex. oplage telde! En dát, terwijl op het voorgaande congres besloten was dat alle aangesloten leden “verplicht” waren een abonnement te nemen!

Het straks reeds genoemde comité tot leiding van de werkstakingen en tot voorbereiding der algemene werkstaking heeft een totaal inkomen gehad van 14.841 fr. Daarvan echter waren slechts 1081 fr. aan bijdragen der verenigingen, en aan vrijwillige bijdragen voor stakers … 1297 francs!

Na het voorbeeld van enige landen nemen wij nu enkele steden.

Berlijnse metselaars. In de aanvang der negentiger jaren bedroeg het loon van de Berlijnse metselaars per dag 5 mark à 5,50 mark. Door het succesvol optreden van de onder sociaaldemocratische leiding staande gecentraliseerde metselaarsbond, is thans het uurloon opgevoerd tot een minimum van 75 Pf., d.i. 45 cent, of een dagloon, bij 9 uur werk, van 6,85 mark (f 4.05)! Ook daarvoor is veel strijd nodig geweest; zonder deze had men waarlijk zulk een levensstandaard ook niet kunnen bereiken.

De bouwvakarbeiders in Rijnland en Westfalen hebben hier, onder de kringen der bouwvakarbeiders en ook daar buiten, bewondering gewekt wegens de enorme volharding waarmee daar de strijd tegen de machtige patroonsbond twee maanden lang is volgehouden, en toch nog eindigde met een overwinning voor de arbeiders! De Ned. Metselaarsbond heeft lof gebracht aan die houding der Duitsers.

Maar hoe zou deze afloop mogelijk zijn geweest, indien hij bereikt had moeten worden door “directe actie”, d.w.z. zonder sterke en voortdurende steun van de centrale bonden, zonder weerstandskas en zonder sterke discipline? Thans zal spoedig in het gehele district de 10-urendag bereikt en het loon in de stadsdistricten op 53 à 55 Pf. per uur (32 à 33 cent) vastgelegd zijn. Dát zijn resultaten die pleiten vóór onze opvattingen!

De Gentse arbeidersbeweging. Eén der steden waar zich de vakbeweging uitsluitend heeft ontwikkeld onder de invloed van sociaaldemocraten, is Gent. Wat hebben de anarchisten daarvan steeds gezegd? “De Gentse arbeidersbeweging is achterlijk, de sociaaldemocraten bemoeien zich daar niet met de vakbeweging.” Steeds werden er over de sociaaldemocratische arbeidersbeweging daar, in de Nederlandse anarchistische bladen, de meest ergerlijke lasterpraatjes verspreid.

Maar door een schitterend, onvergetelijk feit van de jongste tijd, heeft de Gentse vakbeweging al deze laster gelogenstraft. In het begin van de maand juni stelde de vakvereniging van de Gentse wevers de eis van kortere werktijd. Na de besliste weigering der patroons, werd eendrachtig de arbeid neergelegd, en op dit ogenblik, d.i. 3 maanden na het ogenblik dat de staking uitbrak, denken de arbeiders er nog niet aan om de arbeid weer op te nemen! Geen onderkruiperij wordt er gepleegd, geen aandrang om op de oude voorwaarden weer aan de arbeid te gaan, geen mismoedigheid.[9]

Waar blijven nu de anarchisten met hun lasterpraatjes over Gent?

Van de 43.000 arbeiders zijn er ongeveer 11.000 bij de socialistische vakverenigingen aangesloten! En 9 van de Gentse vakverenigingen beschikken over een eigen gesalarieerde secretaris. De contributie bedraagt voor bijna allen 15 cent; de uitkering bij werkstaking varieert van f 5 tot f 6 per week, terwijl ook bij werkloosheid de leden voor gebrek bewaard worden. Dat is de vakbeweging, die door de sociaaldemocraten is opgebouwd! Alleen over het jaar 1902 werd als steun bij werkstaking uitgekeerd door de wevers 8.887,45 fr.; katoenbewerkers 7.514,50 fr.; vlasbewerkers 3.197,80 fr.; dokwerkers 2.071 fr.!

Schildersgezellen. Een klein voorbeeld, hoe er met de gecentraliseerde vakverenigingen werkelijke voordelen voor de arbeiders bereikt worden, leveren de schildersgezellen van Darmstadt. Tot het jaar 1898 waren voor deze werklieden de toestanden vrij treurig. Van meespreken van de vakverenigingen in arbeidsaangelegenheden was geen sprake en de lonen waren vrij laag. Van toen af begon echter de organisatie ferm om zich heen te grijpen, en in dit voorjaar is er 12 weken geworsteld om een loontarief door gevoerd te krijgen. Het zolang vol te houden, was alleen mogelijk door de volle steun van de centrale bond! De staking werd gewonnen, en thans is de toestand beter dan op één plaats in ons land. De werktijd is in de zomer 10 en in de winter 7 uur; boven 20 jaar moeten ze minstens 25 cent per uur hebben. Vanaf 1 maart 1906 komt er nog 1 Pf. bij en nog een jaar later weer 1 Pf. Overwerk van 6-8 uur wordt met 30 % meer betaald; nachtwerk met 100 %. Zondagswerk met 50 %. Thans trekt het schilderspersoneel 70.000 mark per jaar meer!

Kiesrecht en vakbeweging. Hoe dikwijls wordt niet door de anarchisten gezegd, dat daarom de strijd voor algemeen kiesrecht zo verderfelijk is, omdat daardoor de arbeiders in het kiesrecht beginnen te geloven als in een panacee en daardoor de vakverenigingsactie wordt verwaarloosd. Welnu, het jongste en meest sprekende voorbeeld van het tegendeel levert Hongarije. Er is wel geen arbeidersklasse in Europa, die in de laatste jaren zó heeft gestreden voor het algemeen kiesrecht, als die van Hongarije! Maar heeft zij, staande op het standpunt dat het kiesrecht een onontbeerlijk strijdmiddel is voor de arbeidersklasse, daarom de vakorganisatie verwaarloosd? Het tegendeel is waar! Niettegenstaande de ontzettende moeilijkheden die in dat land waren te overwinnen! Tien jaar geleden was er van organisatie nog nauwelijks sprake; in 1901 telde men er nog slechts ruim 10.500 georganiseerden en op 1 januari 1904 waren er reeds 12 landelijke bonden en 63 lokale verenigingen, met tezamen 41.138 leden. Thans is het aantal bonden reeds tot 47 gestegen met 422 afdelingen en ruim 46.000 leden. De plaatselijke organisaties verminderen, ten teken dat de centralisatie ook daar algemeen tot toepassing wordt gebracht, en deze stijging vond plaats in een periode dat de agitatie voor algemeen kiesrecht voortdurend met kracht gevoerd werd.

En het meest sprekende feit uit de internationale klassenstrijd is in de maand september door de Hongaarse arbeidersbeweging geleverd, nu onlangs, bij wijze van manifestatie 80.000 arbeiders op het sein van de vakverenigingen de arbeid neerlegden, om één dag een krachtig: “Het kiesrecht aan allen!” te laten weerklinken!

Dat is een schitterend bewijs, dat de actie voor het kiesrecht niet hinderend, maar bevorderend werkt aan de agitatie voor de vakbeweging

Als bewijzen van wat sociaaldemocratische kamerleden direct en praktisch kunnen bereiken, afgezien van de zeer grote propagandistische en agitatorische kracht die zij uitoefenen, de volgende voorbeelden uit de laatste jaren uit ons eigen parlement.

Koloniën. Door Van Kols optreden is de koeliemishandeling, die ontkend werd, eindelijk bewezen. Maatregelen zijn genomen tot beteugeling.

Justitie. Troelstra onthult de schandalen van de N. Brabantse bank en zwendelarijen als van de Mindrineti- en Wilhelminamaatschappij.

Belastingen. Mede door het optreden van de sociaaldemocraten wordt de wet van 2 mei ’97 op de gebouwde eigendommen, die de grote landbouwers en grondeigenaars bevoordeelde, gewijzigd en verbeterd.

Oorlog. Het voorstel-Bergansius om het “blijvend gedeelte” van 4 maanden te brengen op 8 maanden, wordt ingetrokken. Schadevergoeding voor miliciens-kostwinners wordt gebracht van f 20 per maand op f 1 per dag. De uitkering wordt bespoedigd.

Marine. Een reeks van verbeteringen in het lot der matrozen wordt, ook vooral door het optreden der sociaaldemocratische kamerleden, ingevoerd.

Onderwijs. De rechtstoestand van de bijzondere onderwijzers wordt verbeterd; het sociaaldemocratische amendement hiertoe aangenomen. De mogelijkheid van gemeentezorg voor kindervoeding en kleding wordt in de leerplichtwet aangenomen.

Wat de parlementaire actie in de gemeenteraden vermag, blijkt uit de volgende voorbeelden uit Utrecht: Na tweedaags debat gelukte het aan de sociaaldemocraat Oudegeest minimumloon en maximumarbeidsduur bepalingen door te drijven. Als gevolg hiervan stegen in 5 jaar de lonen met 5-7 cent per uur.

In 1902 werden schoolvoeding en kleding mogelijk. B. en W. hadden alleen kleding voorgesteld. Thans wordt f 4500 uitgetrokken.

In 1904 schoolbaden ingevoerd (50.000 worden er disponibel gesteld).

In 1904 op gedetailleerd voorstel van O. de salarissen van de politieagenten verhoogd. Verhoging circa f 75 per jaar.

In 1902 schaftlokalen en drinkwater op alle karweien van meer dan 10 man verplichtend gesteld op voorstel van O.

Schoolartsen komen waarschijnlijk binnenkort op initiatief van de sociaaldemocraten Een werklozenverzekering is in aantocht. Het rapport van de daartoe ingestelde commissie, waarvan O. lid is, is verschenen en adviseert tot steun aan vakverenigingen.

Vermelden wij nu nog dat de Duitse sociaaldemocraten ten getale van ongeveer 300.000 georganiseerd zijn. Dat hun bladen ongeveer 700.000 abonnees tellen, dat zij bij de laatste verkiezing drie miljoen stemmen uitbrachten en dat de verhouding van de partij tot de meer dan een miljoen leden tellende vakverenigingen zeer goed is.

In Denemarken, Oostenrijk en België is de band tussen sociaaldemocraten en vakvereniging zeer nauw. Men kan daar van eenheid spreken, organisatorisch en moreel. Ook in Noorwegen, Zweden en het grootste deel van Zwitserland bestaat een uitstekende verstandhouding.

De sociaaldemocratische organisaties nemen in alle landen snel toe. In Holland steeg het ledental in enkele jaren tot 7000, het aantal op s. d. uitgebrachte stemmen op meer dan 60.000.

Vraagt men daarentegen naar de kracht van de anarchisten, dan vindt men nergens, in geen enkel land, werkelijk krachtige organisaties. Overal slechts kleine groepen georganiseerden.

In Spanje, Frankrijk, Italië en Holland is hun invloed nog het grootst. Maar over Frankrijk berichten de vakverenigingen zelf, dat de cijfers der meer of minder anarchistische bonden onbetrouwbaar zijn door de slechte gewoonte veel te hoog op te geven. Hetzelfde geschiedt in Spanje. De sterkte van de Spaanse anarchisten kan men bovendien uit het volgende opmaken. In het jaar 1902, toen de politieke arbeiderspartij over 8000 leden, de Algemene Unie der vakarbeiders 32.000 leden telden, gaven de anarchisten 70.000 leden op als behorende tot hun Nationale Federatie (opgericht tegenover de sociaaldemocratische bonden), tezamen in 400 secties. Maar in het verslag van hun centraalcomité van dat jaar vond men van die 400 slechts 20 betalende secties opgegeven!

In Holland liep het ledental van het anarchistische NAS van 16.000 op 5.000 terug in enkele jaren.

Een schitterend voorbeeld ten slotte van wat samenwerking van politiek en vakorganisatie vermag: bij de laatste Oostenrijkse kolenwerkersstaking stonden 60.000 arbeiders tegenover een zestal patroons. Ondanks de heersende kolennood gaven deze laatsten niet toe. De vakactie was te zwak hen te dwingen. Deze sprak evenwel haar vertrouwen uit in de sociaaldemocratie. De afgevaardigden van de sociaaldemocraten leidden met de vakbondbestuurders de strijd, en door onophoudelijke druk in de Kamer op de regering en de meerderheid gelukte het de negenurendag voor de bergwerkers te veroveren. Dit was een opmerkelijk voorbeeld, schrijft Kautsky, van de vereniging van politieke en vakactie. Elk op zichzelf had tot niets geleid. De sociaaldemocratische afgevaardigden hadden zich hees kunnen praten in de Rijksdag, zij hadden voor dove oren gepreekt zonder de staking. Maar deze was weer zonder resultaat geëindigd zonder het ingrijpen in het parlement door de sociaaldemocraten, die niet rustten voordat regering en meerderheid de beloften, die zij in de tijd van de grootste kolennood hadden gedaan omtrent verkorting van de arbeidsdag, tenminste enigszins uitvoerden.

Stel daartegenover het slechts halve slagen van de Franse bergwerkers in hun staking (oktober tot december 1902), die toch ook de overgrote meerderheid der arbeiders omvatte.

Door de te geringe eensgezindheid daar tussen politieke en vakactie, door de afkerigheid van een deel der arbeiders van de eerste, werd niet alle druk op Kamer en Senaat uitgeoefend en kwam dus de verkorting van arbeidstijd slechts voor enkele categorieën tot stand. –––

Mogen deze voorbeelden hier genoeg zijn.

Maar nu nog één opmerking, voordat wij van de praktijk afstappen en tot het meer theoretische gedeelte van onze beschouwingen terugkeren.

Ontkennen wij dat onze zo geprezen sociaaldemocratische tactiek in politieke en vakactie gevaren heeft? Is hier alles blank en helder, daar alles zwart? Leidt de weg die de sociaaldemocraten inslaan, gemakkelijk en zonder dwalen of vallen naar de socialistische gemeenschap?

Wij zouden liegen als wij dat zeiden.

Ook de sociaaldemocratische tactiek loopt altijd en altijd weer gevaar fouten te begaan. Zij kan burgerlijk worden in de politiek. Verburgerlijken in de vakvereniging. Het vormen van sterke kassen hier en het vergeten van de strijd, het vooropstellen van onderlinge ondersteuning en het verwaarlozen van de bestrijding der patroons, het blind gehoorzamen aan leiders die beambten worden en geen strijders meer zijn. Het egoïsme van de vakbond tegenover andere arbeiders, een uitsluitings-, een gildengeest, een vredes- en rust- in plaats van een kamptactiek, dat zijn alle gevaren die de met sociaaldemocratische tactiek handelende vakorganisatie bedreigen. De duizenden en honderdduizenden verenigd kunnen een kudde worden en ophouden zelfdenkende, zelfhandelende wezens te zijn. Het zou laf zijn te ontkennen dat dit gevaar bestaat. Het voorbeeld van Engeland heeft het trouwens dikwijls bewezen.

Zo ook in de politiek. Ook daar dreigt de arbeider het gaan hangen aan het kleine. Het niet zien van het grote einddoel ter wille van de dagelijkse strijd. Daar dreigt het blijvend verbond met de bourgeois, voor kleine voordeeltjes, voor een zetel meer of minder. Daar dreigt de zucht regeringspartij te worden.

Dat alles is zo, maar hebben wij het ooit ontkend? Hebben wij ooit ontkend dat de weg en de strijd van de arbeidersklasse lang en moeilijk was? Als er een directe gemakkelijke weg bestond, dan was hij toch al lang gevonden, dan bestond ook het socialisme reeds. Maar een dergelijke weg bestaat niet. Vol nederlaag en dwaling is elke tactiek, omdat het patronaat voorlopig nog machtiger is dan wij.

Maar onze tactiek is desondanks de énig mogelijke. Want – wij kunnen het niet genoeg herhalen – de bourgeoisie is goed georganiseerd en geschoold en reusachtig in macht. Het proletariaat kan haar alleen overwinnen door in reusachtig aantal, na jarenlange oefening en strijd, als één man, welbewust tegen haar op te staan. Wie dat inziet begrijpt dus dat twee dingen nodig zijn: 1. de socialistische geest. 2. reusachtige organisatie. Geen groot aantal zonder socialistische gedachte. Maar evenmin socialistische gedachte zonder groot aantal. Beide moet ons doel zijn. En het is de sociaaldemocratische tactiek die tegelijk, en gaandeweg, de socialistische gedachte verspreidt en de reusachtige getallen bijeenbrengt. Waardoor? Doordat zij de politieke strijd voert, die allen voeren kunnen.

Wanneer men ons dus op bovengenoemde gevaren en dergelijke wijst, dan antwoorden wij: gij hebt gelijk, zij bestaan. Zij bestaan ook bij u, anarchisten, niet minder. Want welke andere tactiek, bv. die van de alleen-vakvereniging, kán zo zeer leiden tot strijd-voor-het-kleine-alleen? Maar wij zien de gevaren die ons dreigen en wij trachten daarom ze af te wenden en te voorkomen. Maar al waren ze tienmaal groter, wij komen aan het doel, want de politieke strijd is de enige algemene, die het gehele kapitaal en het gehele proletariaat omvat. De ontwikkeling der maatschappij verscherpt de klassentegenstellingen. Het socialisme wordt voor het proletariaat steeds meer een absolute behoefte. Wij zullen dus, ondanks alle gevaren, die enige weg blijven volgen, en op dat enige terrein én vakbeweging én politieke partij ten slotte brengen tot de eindstrijd met de bourgeoisie.

Laten wij, sociaaldemocraten, alles doen om de genoemde gevaren in vakbond en partij te voorkomen, dan zullen wij ook het snelst het anarchisme overwinnen.

IV.

De verovering der politieke macht

De revolutionaire rol van het proletariaat is een drieledige.

Ten eerste moet het binnen de kapitalistische maatschappij zichzelf vormen tot een macht die het kapitalisme omverwerpen kan.

Ten tweede moet het deze omverwerping uitvoeren.

Ten derde moet het de socialistische maatschappij inrichten.

Wij hebben tot nu toe besproken, hoe voor het eerste deel van de taak de politieke strijd onontbeerlijk is. Wij hebben gezien hoe het juist de strijd voor de hervormingen is, die de noodzakelijke kracht brengt aan de arbeidersklasse. Wij hielden altijd in het oog dat het proletariaat materieel en geestelijk zeer zwak is. Hoe het zonder lichamelijke, geestelijke en zedelijke kracht niet overwinnen kan en hoe dus elke verbetering, door vakactie en politieke actie te bereiken, moet worden nagestreefd. Dit zagen wij als het eerste voordeel van de politieke actie: dat hervormingen kunnen worden bereikt dikwijls, voor massa’s arbeiders en op menig punt (als woningwezen, onderwijs en belasting), alleen langs deze weg. Als tweede, nog groter voordeel, zagen wij dat de politieke strijd, en ook deze alleen, het gehele proletariaat bijeen kan scharen, langzamerhand eerst nog andersdenkenden tot zich brengt, zeer velen organiseert en eindelijk allen in massa stelt tegenover het kapitalisme.

De arbeidersklasse stelt in de politieke strijd zijn eigen eisen, dringt, door zich onafhankelijk te stellen tegenover alle partijen, deze partijen daardoor juist het allerbest om telkens iets en lange tijd iets meer te geven, maakt van elke aldus verkregen versterking gebruik, om, krachtiger geworden, hogere eisen te stellen. Lokt daardoor weer nieuwe scharen tot zich, krijgt daardoor allicht weer iets meer … heeft eindelijk, ook als de bourgeoisie ophoudt hervormingen toe te staan, haar legerscharen zó sterk gemaakt, dat zij tegenover de kapitalistische klassen staat als dreigende macht.

Dan is juist door die lange moeilijke strijd voor elkaar en met elkaar, de solidariteit die allen hebben gekregen, de landarbeider voor die van de stad, de industriearbeider voor die van het land (wij wezen er op dat de solidariteit van de gehele klasse alleen in de politiek aan de dag komt), die solidariteit is zo groot geworden, dat men op elkaar, en daardoor tegelijk op de overwinning, een vast vertrouwen heeft.

Dan breekt hoogstwaarschijnlijk een zeer ernstige strijd met de bourgeoisie aan, een strijd waarvan wij de vorm nu nog niet kunnen zien, een strijd waarvan wij hopen dat hij niet met bloed en dood zal worden gevoerd, maar in elk geval een strijd die de kracht van het gehele proletariaat tot het uiterste zal inspannen.

Maar in elk geval – en dit restte ons nog te bewijzen tegenover de anarchisten – de verovering van de politieke macht zal dan nodig zijn.

Want … de gecentraliseerde macht van de kapitalisten zal dan gedwongen moeten worden en gebroken, en dit kan niet geschieden zonder een georganiseerde macht van het proletariaat – er zal overal tegenstand zijn, en die kan niet worden gefnuikt dan door het gezag en de dictatuur van het proletariaat. Een voorstelling van vrije groepjes die, zonder samenhang, op zouden treden is – tegenover de kolossale macht van de kapitalisten – een utopie. De massa meeslepen, er op rekenen dat dit voldoende zal zijn en zijn tactiek hierop inrichten is een misdaad. De kapitalisten zullen wel zo verstandig zijn om zich niet in vrije groepjes te organiseren, om zich niet te federeren, maar om zich met al de kracht die de wanhoop geeft, met een gecentraliseerde en met de snelheid van de bliksem werkende staatsmacht te verzetten – hetzij dan met parlementaire, hetzij met gewelddadige middelen.

Tegenover de staatsmacht der kapitalisten, zal gesteld moeten worden – wil men de zege behalen – een politieke macht, de arbeiderspartij, de staatsmacht der kapitalisten zal moeten worden verdrongen door de dictatuur van het proletariaat. De aard van de strijd, het karakter van de vijand maakt dit noodzakelijk.

Maar de arbeidersklasse zal nog wat anders te doen hebben dan de heerschappij over te nemen. Zij zal niet alleen onwilligen hebben te dwingen, wetten hebben uit te vaardigen als: onteigening van daartoe reeds dadelijk geschikte bedrijven, rijkelijke ondersteuning van alle werklozen, invoering van hoge op de kapitalisten drukkende belastingen, zolang de socialistische arbeid nog niet is ingevoerd overal – zij zal ook de arbeid hebben te regelen.

In de plaats van de kapitalistische wanordelijke productie en verdeling zal terstond zoveel mogelijk moeten worden ingevoerd de socialistische, ordelijke en rechtvaardige. Men zal met bewustheid willen te werk gaan, in plaats van de chaos te laten heersen zoals tot nu toe. Hoe zal dat, in de overgangstijd van kapitalisme naar volledig socialisme, anders kunnen dan door centrale regeling? Als alle arbeidersgroepen zomaar, zonder overleg met alle andere groepen, aan de arbeid gingen, zou dezelfde wanorde als onder het kapitalisme blijven bestaan. Crisis en overproductie zouden binnenkort uitbreken. De circulatie van producten alleen reeds eist centrale regeling. Vooral doordat invoering van socialistische productie nog niet terstond in iedere bedrijfstak mogelijk zou zijn (immers kleinbedrijf zou nog veel voorkomen), zou het mengsel van socialistische en kapitalistische of althans individuele productie een nog veel grotere chaos teweegbrengen, indien niet vanuit een (natuurlijk geheel democratisch geregeld) centrale vertegenwoordiging de regeling ter hand genomen werd. De staat bezit de gegevens, kent, om een voorbeeld te noemen, uit haar kadaster alle terreinoppervlakten, kent de productie van de grond, heeft de statistieken enz. Had men zich dus van de kapitalistische staat meester gemaakt, dan vonden de arbeiders daar talrijke middelen om hun socialistische maatschappij in te richten. Maar de nodige algemene regels zouden natuurlijk slechts door daartoe benoemde afgevaardigden kunnen worden opgemaakt. Om de eenvoudige reden alleen al dat de honderdduizenden niet samen komen en samen beraadslagen kunnen.

Voor de overgang van het kapitalisme in socialisme is dus de inbezitneming van de staatsmacht nodig. Primo: om de kapitalisten met overmacht te kunnen dwingen, zo nodig. Secundo: om de productie op socialistische manier te regelen.

De sociaaldemocratie heeft zich zelf aldus genoemd, omdat zij deze, trouwens zeer eenvoudige, waarheid inziet, omdat zij inziet dat die overgang niet anders plaats hebben kan. Het woord sociaaldemocratie betekent letterlijk: kameraadschappelijke volksheerschappij. Het duidt juist die overgangstoestand van kapitalisme naar socialisme reeds aan, wanneer de arbeiders kameraadschappelijk de heerschappij over de maatschappij zullen uitoefenen.

Geeft ook maar een enkel anarchist een duidelijk antwoord op deze duidelijke bewijsvoering? Neen, geen enkele. Geen enkele geeft een duidelijke uiteenzetting hoe hij zich die overgang dan eigenlijk zelf wel denkt. Toen schrijver dezes deze dingen aan D. N. bij een debat in Enschede onder het oog hield, antwoordde hij alleen dat de arbeiders zich wel zouden haasten om het kadaster, de statistieken en al die papieren rommel te verbranden. Dat die gegevens nodig zijn voor de arbeid, deed er voor hem niets toe! Kan men het zich waanzinniger, maar tegelijk tegenover de arbeidersklasse onbewust-misdadiger denken?

En toen bij hetzelfde debat aan D. N. gevraagd werd, hoe dan wel het socialisme uit het kapitalisme gevormd zou worden, hoe dan wel de kolossale bedrijven van de grootindustrie en het grootverkeer, socialistisch zouden worden, zo dat er geen verwarring ontstond, toen hem werd aangetoond dat de socialistische organisatie van grootbedrijven niet anders kan worden geregeld dan in het groot, antwoordde hij met Kropotkin niets anders dan: het zal geschieden langs natuurlijke weg. Alsof in de natuur niet de wanorde even “natuurlijk” was als de orde, alsof gezag, centralisatie en staat niet even “natuurlijk” waren als “vrijheidsliefde” en “individualisme”.

Met het algemene woord: “langs natuurlijke weg” worden de arbeiders bedrogen. Met zulke onduidelijke en nietszeggende frases stuurt men daar de schuit in het riet. En een wijze hoe men zelf zich eigenlijk de overgang denkt, wordt in het minst niet aangegeven.

Wij doen een beroep op de arbeiders om ook hierover ernstig na te denken. Zodra men inziet dat een socialistische d.w.z. ordelijke, bewuste regeling van de gezamenlijke arbeid niet anders mogelijk is, zal men ook op het punt: de verovering der politieke macht nodig voor de stichting van het socialisme, aan de sociaaldemocratie gelijk en zich zelf als haar strijdmakker geven.

Het is niet voldoende te zeggen: “ik heb dat liever niet, ik ben een vijand van alle “Gezag”. Men moet logisch denken en zijn tactiek niet naar afgetrokken begrippen, maar naar de waarheid der dingen regelen.

Voor de overgangstijd is dus politieke macht nodig.

Maar zodra het socialisme ontbloeit uit het kapitalisme en hoe meer, tot heil van de gehele maatschappij, de socialistische productie en verdeling in alle bedrijfstakken zal worden ingevoerd, des te meer wordt alle machtsuiting onnodig. Eindelijk werkt alles samen volgens onderling goedgevonden regels. Er zijn geen privaatbezitters meer te dwingen, er zijn geen werklozen meer te helpen, geen belastingen meer op te leggen, geen nijverheidstakken, landbouw of transport meer door de democratie der arbeiders in het goede spoor te brengen. Alle gezag, dat nog lijkt op het gezag van de vroegere maatschappij, verdwijnt. De kapitalistische staat is verdwenen.

Slechts één gezag blijft over, o haters van het abstracte “gezag”. En als gij dit anders weet te bedenken, moet gij het ook maar weer zeggen. Het gezag dat overblijft, is gelegen in de gemeenschappelijke verzorging en administratie van de arbeid. Want, als de maatschappelijke arbeid bezorgd wordt door groepen werkenden, ook dan nog zullen die groepen onderling hun arbeid moeten afspreken. De groep der bakkers in een stad zal moeten weten hoeveel koren gebouwd en geleverd kan worden, de groep der landbouwers hoeveel brood er nodig is, de groep van het vervoer hoeveel aangeboden zal worden.[10] Denken de “vrijen” soms dat, om dat af te spreken, alle individuen op een hoop zullen lopen en hun eigen “vrije wil” zullen uitgillen? Of zullen ze die zaken regelen door afgevaardigden? Het gezond verstand der sociaaldemocraten zegt dat weer alleen de laatste weg mogelijk is en dat de verstandige toekomstsocialisten die zullen inslaan. Welnu, die afgevaardigden zullen dus over de productie een beslissende stem hebben. En dat zal al zijn wat er over is van het gezag. Met andere woorden: de arbeid zelf, de techniek, de natuurlijke voorwaarden er van en de werktuigen, zullen ook dan nog maken dat de mens zich aan enige maatschappelijke regels zal hebben te onderwerpen. Dat hij dit gaarne doen zal behoeven wij, hopen wij, voor het publiek dat ons leest, niet te betogen.

Maar bewezen is ook hiermee dat de anarchist met verwerping van elk “Gezag” ook in de toekomstmaatschappij weer warbegrippen kweekt.

Derhalve: bij de sociaaldemocraat over de politieke macht heldere ideeën, nu in de kapitalistische staat; in de overgangstijd van kapitalisme naar socialisme; en in de socialistische maatschappij zelf.

V.

Wij hebben aangetoond dat er slechts één terrein is, waarop het gehele proletariaat samen handelen kan.

Of de anarchist hoog springt of laag, of hij zich in bochten wringt, hij zal geen ander terrein kunnen aanwijzen.

Meent hij werkelijk dat de algemene werkstaking de voortdurende dagelijkse strijd om de politieke macht vervangen kan? De algemene staking, die grote actie, die men toch zeker niet “maken” kan, maar die zus of zo eens in een, dikwijls lang, aantal jaren kan komen? Moet niet juist ook aan haar een reusachtige organisatie voorafgaan? En hoe komt men tot de oefening, de scholing, de eensgezindheid, juist dan zo nodig, als men zich niet vooraf als gehele klasse geschoold, geoefend en verenigd heeft? En de enige weg waarop men zich als gehele klasse voortdurend praktisch, let wel praktisch, niet met woorden, niet met protesten, maar met daden, oefenen en scholen, verenigen kan, is: in de SDAP, is de politieke en parlementaire weg.

De verbinding van hervormingen onder het kapitalisme met het einddoel, het socialisme, dat is die weg. Het verbinden van middel met doel, het ogenblik van nu met het ideaal, dat is onze scholing. Het soms langzaam voortschrijden, het gaan met kleine stappen, de hervormingspolitiek, dat is het organisatiemiddel. Het soms snel gaan, het voortstormen als de tijd rijp en de gelegenheid gunstig is, dat is onze oefening. Het verbinden van evolutie met revolutie, van ontwikkeling, als het kan of moet, met omwenteling, dat is het geheim van onze tactiek.

Het is voor het eerst in de wereldgeschiedenis, dat een partij aldus in de praktische politieke strijd treedt, met een bewust doel van een andere maatschappij voor ogen. Alle vroegere revoluties zijn min of meer instinctmatig gestaakt, deze, voor het eerst, neemt haar maatregelen, kiest haar tactiek van te voren, bewust.

In deze beschouwingen is bijna voortdurend, althans voornamelijk, over de noodzakelijkheid van politieke actie gesproken. Dit was tegen hen, die haar ontketenen, nodig. Maar de politieke organisatie is niet het enige nodige, zij is slechts een onderdeel.

Alléén-politiek is een dwaasheid. Alleen-economische vereniging een dwaasheid. Alleen-coöperatie een dwaasheid.

Welke organisatie hebben wij, als wij het kapitalisme willen overwinnen, even nodig als die der politieke actie? De goed georganiseerde en geschoolde, revolutionair gezinde vakverenigingen. En beide moeten elkaar innig steunen, zoveel mogelijk samen handelen, uiteindelijk misschien een geheel worden.

Nodig is de politieke actie in de parlementen, maar achter haar moeten staan de revolutionair gezinde arbeidersmassa’s, de grote betekenis der politieke actie, waarom het op zichzelf reeds absoluut noodzakelijk is dat de arbeiders aan haar deelnemen, is – dat zij telkens en telkens weer de klassenstrijd brengt tot grote klassenstrijd, knooppunten, die in de zin van één der klassen moeten worden opgelost. Niets werkt zo propagandistisch, niets zo revolutionair; achter de parlementaire vertegenwoordigers van het proletariaat moeten dan echter de georganiseerde arbeiders staan. En in de eerste plaats de vakvereniging.

Evenals altijd door bij iedere kleine hervorming de sociaaldemocratische kamer- en gemeenteraadsleden moeten gesteund worden door de vakverenigingen en, omgekeerd iedere vakactie haar weerklank moet vinden in parlement en gemeenteraad, zo ook bij grote beslissingen waar het belang van het gehele proletariaat op het spel staat.

De actie in de Kamer moet zijn hervormend, maar door haar gehele geest tevens revolutionair. De actie van de massa en vooral die van de vakvereniging, moet revolutionair gezind en op hervormingen uit zijn, altijd sterker met de parlementaire actie gepaard. Dit is mogelijk, en ondanks tijdelijke val en terugval zal en moet dit gebeuren en eindelijk zo komen, niet door onze en uwe wil in de eerste plaats, maar door het kapitaal zelf, dat voortdurend het aantal proletariërs vergroot, de afstand vermeerdert tussen maatschappijrijkdom en arbeidersarmoede.

Dat dit geen frases zijn, bewijzen nu reeds de algemene werkstakingen met politiek doel. In België, in Zweden, in Italië, in Holland, in Rusland. De politiek legt de knoop der klassebelangen, de massa der arbeiders, de vakverenigingen vooraan, grijpen het zwaard en hakken de knoop door of trachten het te doen.

Deze voorbeelden bewijzen meer dan duizend woorden: 1e het door en door revolutionaire van de politieke actie, 2e dat vak- en parlementaire actie eensgezind moeten zijn.

Zo zal het ook in de toekomst gaan: de georganiseerde politieke strijd zal leiden tot een punt waar het, en nu beslissend, gelden zal: kapitaal of arbeid. Het bezit van de gemeenschap aan sommige productiemiddelen bv. zal moeten worden beslist, ofwel de verzekering tegen werkloosheid in proletarische of kapitalistische zin opgelost, of een grote belastingkwestie worden geregeld, of een oorlog zal dreigen. Van de vraag in hoeverre de sociaaldemocratie in de vakvereniging is doorgedrongen, hoever zij het proletariaat door haar discipline en organisatie tot idealisme voor hetzelfde doel heeft gebracht, zal dan afhangen hoe die ontknoping zal zijn.

Wij wijzen nog op de plooibaarheid van de sociaaldemocratische tactiek. Doordat zij altijd in de eerste plaats op de vijand let, kan zij haar tactiek veranderen naar de zijne.

Voor de verbetering van het ogenblik, maar evenzeer voor de sociale revolutie is de internationale sociaaldemocratie de enige doeltreffende arbeidersorganisatie. Zij alleen schoolt en organiseert de massa, al gaat dit langzamer dan wij zouden wensen. Zij alleen staart zich niet blind op abstracte, vage godsdienst- of vrijheidsleuzen, zij volgt integendeel de bewegingen van het kapitalisme, zij let op haar vijand en regelt naar hem haar tactiek. Juist daardoor zal het haar eenmaal gelukken het monster in haar omhelzing te verstikken.

Moge het Nederlandse proletariaat, moge vooral de Nederlandse vakbeweging zich spoedig tot gemeenzaam handelen bij haar voegen. Moge de dag van eendracht niet ver meer wezen en mogen ook de dagen van beslissender slagen dan wij nu kennen, van beslissende overwinningen niet ver meer zijn.

Wij eindigen met nog eens op ons voornaamste punt, het zuurdesem dat eigenlijk alle socialistische betogen doordringen moet, terug te komen. Wij stellen de lezer, de arbeider, deze vragen:

Gelooft gij met ons dat de macht der kapitalisten is een reuzenmacht?

Gelooft gij met ons dat de gehele macht van het proletariaat nodig zal zijn, om het kapitalisme te breken?

Is het genoeg dat enkele groepen of vakken zich daartoe organiseren, of moet daartoe het gehele proletariaat voortdurend, als het kan in dagelijkse strijd, zich oefenen, scholen en organiseren?

Wij twijfelen niet of gij zult antwoorden: ja dat laatste is nodig, want de macht van het kapitalisme is reusachtig.

Waar is dan, vragen wij u, het enige terrein waarop de arbeidende klasse, als geheel, tegenover de kapitalistische klasse, als geheel, zich oefenen, scholen en organiseren kan?

Het enige antwoord kan slechts zijn: dat is het politieke terrein.

Leve dus de directe, praktische, zelfstandige actie van het proletariaat.

We met het anarchisme. Weg met alle individualisme. Weg met het prediken-alleen. Weg met de economische actie-alleen.

Leve de goedgeorganiseerde vakvereniging!

Leve de sociaaldemocratische arbeiderspartij!

Leve de revolutionaire, hervormingsgezinde, doelbewuste geest in beide!

Leve de welwillende samenwerking van beide zolang het moet. Leve de eendracht of eenheid van beide zodra het kan!

Beginselverklaring van de SDAP

(Art. 2 van de Statuten)

Het doel en streven van de Partij is neergelegd in haar beginselprogram, luidende:

De Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in Nederland is de organisatie voor allen, die instemming hebben betuigd met het doel en streven van die partij, zoals dit is neergelegd in haar program, luidende:

De ontwikkeling der maatschappij heeft geleid tot de kapitalistische voortbrengingswijze, waarbij de grond en de andere arbeidsmiddelen zich bevinden in handen van enkele personen, tegenover welke zich de klasse heeft gevormd van hen, die van alle bezit ontbloot, totaal van de bezittende klasse afhankelijk zijn.

Deze kapitalistische voortbrengingswijze heeft ten gevolge, dat de bezittende klasse zich steeds meer en meer verrijkt ten koste der niet-bezitters, wier armoede toeneemt met hun groeiend aantal en die worden vermeerderd met die leden van de ondergaande middenstand, welke door de onmogelijkheid om de concurrentie tegen het grootkapitaal vol te houden, hun klein bezit hebben verloren en tot proletariërs zijn gemaakt.

Toenemende werkloosheid tegenover overmatig lange arbeidsdagen; gebrek aan koopkracht bij de massa, waardoor de ontzaglijke vermeerdering van het maatschappelijk arbeidsvermogen haar niet ten goede komt en de snelle opeenvolging van crisissen en faillissementen bewijzen dat onder het stelsel der bestaande particuliere voortbrengingswijze de mensheid de productie niet meer kan beheersen.

Nevens deze tekenen van ondergang der bestaande voortbrengingswijze voeren de noodzakelijkheid om de machinerie op grote schaal in exploitatie te brengen, de snelle samentrekking van alle arbeidsmiddelen in handen van een steeds kleiner wordend getal personen en de vereniging van dezen tot alle concurrentie dodende maatschappijen (trusts enz.) noodwendig tot de maatschappelijke organisatie van de voortbrenging (socialistische maatschappij).

Onder de invloed van de economische revolutie heeft een deel van het proletariaat zich verenigd met het doel, om de totstandkoming van de socialistische voortbrengingswijze te bevorderen.

Bij dit streven stuit het op de tegenstaand der bezittende klasse, die hierbij gebruik maakt van de staatsmacht om het bestaande economische stelsel te handhaven, waarbij zij steunt op dat gedeelte van het proletariaat, dat nog niet tot bewustheid van zijn taak als revolutionaire klasse is gekomen.

Hieruit heeft zich de klassenstrijd ontwikkeld, die zich zowel openbaart in de strijd van een zelfstandige arbeiderspartij om de politieke macht en ter opwekking van het klassenbewustzijn bij de arbeiders, als in de strijd der vakverenigingen tegen de patroons ter verkrijging van verbeterde arbeidsvoorwaarden.

Het is de internationale sociaaldemocratie, waarin de arbeiders van de gehele wereld, die tot bewustzijn van hun taak in de klassenstrijd zijn gekomen, zich hebben georganiseerd.

De Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in Nederland stelt zich ten doel ook het Nederlandse proletariaat te doen deelnemen aan die internationale strijd van de arbeidende klasse.

Zij wil daarbij zoveel mogelijk elke economische of politieke beweging der arbeiders ter verkrijging van betere levensvoorwaarden zodanig ondersteunen, dat daardoor hun klassenbewustzijn wordt opgewekt en hun macht tegenover de bezittende klasse wordt versterkt.

Zolang het de arbeiders nog niet mogelijk is de staatsmacht in handen te nemen, zal zij trachten alle politieke rechten te veroveren en deze te gebruiken, zowel om het gehele proletariaat in de klassenstrijd te organiseren, als om invloed te verkrijgen op do wetgeving ter invoering van onmiddellijke verbeteringen in de toestand van de niet-bezittende klasse en ter bespoediging van de economische revolutie. Strijdprogram

(Vastgesteld de 14e april 1895; aangevuld de 19e april 1897.)

1. Invoering van algemeen direct enkelvoudig kiesrecht voor mannen en vrouwen, die, hun 20e jaar bereikt hebben met geheime stemming. De stemming geschiedt op een voor arbeiders geschikte tijd. Vertegenwoordiging der minderheden. De gekozenen zijn lasthebbers der kiezers en ten allen tijde afzetbaar. Afschaffing der Eerste Kamer.

Rechtstreekse wetgeving door het volk, door invoering van het recht der burgers om wetten voor te stellen (volksinitiatief) en van het recht om belangrijke maatregelen van het wetgevend lichaam goed of af te keuren (referendum).

Uitgebreide zelfregering der gemeenten.

2. Volledige vrijheid van vereniging en vergadering, van woord en schrift. Strafbaarstelling van hen die inbreuk maken op deze rechten.

Aan dit punt is op het congres van 1905 toegevoegd:

Afschaffing en bestrijding van alle wettelijke bepalingen, die de vakorganisatie in haar vrijheid van beweging en ontwikkeling belemmeren.

3. Afschaffing van alle wetten die de vrouw politiek en economisch in ongunstiger positie plaatsen dan de man.

4. Wettelijke regeling van het voorbereidend onderwijs. Verplicht lager onderwijs tot het 14de jaar. Verplicht voortgezet onderwijs tot het 18de jaar. Algemene invoering van ambachtsonderwijs. Kosteloze openstelling van alle inrichtingen van openbaar onderwijs met gratis verstrekken der leermiddelen, en zo nodig, van verpleging der leerlingen.

5. Kosteloze rechtspleging. Invoering der Volksjury. Schadeloosstelling van onschuldig veroordeelden en preventief gevangenen.

6. Afschaffing van het utilitaire stelsel, invoering van algemene weerplicht, in plaats van het staande legger. Beslissing van internationale geschillen langs scheidsrechtelijke weg.

7. Scheiding van kerk en staat.

8. Sterk opklimmende belasting op de inkomsten, het vermogen en de erfenissen, met vrijstelling van lagere inkomsten en vermogens. Invoering van het staatserfrecht. Afschaffing van alle belastingen op de noodzakelijke volksbehoeften.

9. Landnationalisatie. Vergoeding aan de pachters wegens door hen aangebrachte verbeteringen van de bodem. Uitbreiding van het onteigeningsrecht tot het brengen van onbebouwde grond in handen der gemeenten. Verbod van verkoop van grond door publieke lichamen aan particulieren. – Afschaffing van tienden en heerlijke rechten en van alle bevoorrechting inzake het jachtrecht.

Dit punt is op het congres van 1905 vervangen door:

  • Uitbreiding van art. 1628 en 1629 van het B.W. in het belang van de huurder, met verbod om deze artikelen buiten werking te stellen;
  • Recht van de vertrekkende pachter op vergoeding wegens aan het gehuurde aangebrachte verbeteringen;
  • Uitbreiding van het onteigeningsrecht tot het brengen van grond in handen van staat of gemeente;
  • Verbod van verkoop van grond door publieke lichamen aan particulieren;
  • Afschaffing van tiend- en heerlijke rechten;
  • Toekenning van het jachtrecht aan de gebruiker van de grond;
  • Bevordering van het landbouwvakonderwijs;
  • De landbouwparagraaf uit het verkiezingsprogram is vervallen.

10. Nationalisatie der monopolies van industrie en vervoer in het algemeen belang. – Uitvoering van rijks-, provinciale- en gemeentewerken in eigen beheer. – Vaststelling van een minimumloon en maximum arbeidstijd voor alle werklieden in dienst van openbare werken, alsmede bij alle ondernemingen, waarvoor concessie van overheidswege gegeven wordt. – Verschaffing van productieve arbeid aan werklozen. – Betere regeling der traktementen van de werklieden in dienst van Rijk en gemeente.

11. Kosteloze geneeskundige behandeling en verpleging bij ziekte en bevalling en kosteloze begraving, waar deze worden verlangd.

Krachtige voorzorgen ten bate der algemene gezondheid en veiligheid; verbetering der arbeiderswoningen en wijken. Strenge keuring der levensmiddelen.

12. Een arbeiderswetgeving, omvattende alle arbeiders, mannen en vrouwen, en allen arbeid, zowel in de groot-, klein- en huisindustrie als in landbouw en veeteelt, invoering van een achturige arbeidsdag. – Verbod van loonkorting door boeten, gedwongen winkelnering enz. (truckstelsel). – Regeling van de vrouwenarbeid op de voet van gelijkheid van loon bij gelijke arbeid en in verband met de lichamelijke gezondheid. Verbod van de arbeid van kinderen beneden 11 jaar. – Uitbreiding van de arbeidsinspectie en benoeming der inspecteurs en inspectrices door de arbeiders en arbeidsters. – Invoering van Bureaus van Arbeidsstatistiek en van Kamers van Arbeid, met toekenning van bindende kracht aan haar besluiten. – Verzekering van arbeiders tegen ziekte en ongelukken, pensionering der werklieden op kosten van de staat en onder controle van belanghebbenden. Verantwoordelijkheid der werkgevers voor alle ongelukken, de arbeider in hun dienst overkomen. – Zorg der gemeenschap voor werkloze arbeiders, voor wezen en halve wezen.

Voetnoten

  • [1] Men leze over de uitbreiding der kartels en trusts binnen- en buitenlands het boek van Wibaut: Trusts en Kartels, uitgave A.B. Soep, Amst. Over de toename van de grootindustrie leze men de brochure die binnenkort in de handel van de SDAP verschijnt: De grondslagen van de sociaaldemocratie.
  • [2] In deze brochure wordt niet ingegaan op tekortkomingen van anarchisten en sociaaldemocraten als personen. Beide theorieën worden in hun algemene strekking genomen, alleen door dat te doen krijgt men een zuiver, door geen kleinigheden troebel gemaakt inzicht.
  • [3] Zo zegt, om één voorbeeld uit de massa te noemen, Kropotkin, dat in 1871 de elementen voor het socialisme in Frankrijk aanwezig waren. Alleen doordat de Commune regeerders koos, mislukte zij. – Hij vergeet de kleinigheid dat het voornaamste element voor het socialisme, de grootindustrie, nog niet genoegzaam aanwezig was!! En zo doen zij allen.
  • [4] Bijvoorbeeld de anarchistische federatie van sigarenmakers, die beambten aanstelde, het bestuur centraal deed handelen enz., hoewel zij zich o.a. daarom van de gecentraliseerde internationale bond had afgescheiden.
  • [5] Over hun enige actie “de algemene werkstaking” spreken wij verderop.
  • [6] De twee zo zeer verschillende stromingen van de revisionistische en marxistische sociaaldemocraten hebben nog nergens blijvende scheuring veroorzaakt.
  • [7] Zo zou hun individualistische, niet gecentraliseerde productie in de toekomstmaatschappij al heel weinig socialistisch zijn, het kleinbedrijf en de warenhandel terugbrengen, kortom: het pas vernietigde kapitalisme weer stichten.
  • [8] Het spreekt vanzelf dat wij op alle onderdelen van het verschil tussen sociaaldemocraten en anarchisten, de vakstrijd betreffend, niet in kunnen gaan. Daarvoor is een afzonderlijke brochure nodig. In hoofdzaak bespreken wij de politieke strijd, al kunnen wij natuurlijk niet nalaten ook telkens op de vakstrijd te wijzen.
  • [9] Intussen is het verloop van deze staking ongunstig geweest.
  • [10] Is het nog nodig tegen een anarchist in te gaan, die, in debat, het kleinbedrijf wilde herstellen (en alle voordelen van de deling van de arbeid opgeven) door naar ieders huisje in de toekomst een elektrische draad te spannen en hem daar te laten maken wat hij nodig had? Of tegen D. N. die zei: dat de machinerie wel zo kolossaal kon worden dat zij alles produceerde. Bedoelt D. N. een machine die het ijzererts grijpt uit de aarde en een stoomschip voortbrengt? Of zal enige en dus geregelde menselijke arbeid altijd nodig zijn?
namespace/sociaaldemocratie_en_anarchisme.txt · Laatst gewijzigd: 23/11/21 15:21 door defiance