Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Peter Kropotkin
Wanneer we de orde der dingen bespreken, die volgens onze mening uit de voor de deur staande revolutie moet voortkomen, zegt men vaak tot ons: “Dat alles is theorie, waarover we ons niet behoeven bezorgd te maken. Laten we dat terzijde, en houden we ons bezig met praktische dingen (verkiezingszaken, bijvoorbeeld). We willen de komst aan de macht van de arbeidende klasse voorbereiden, en later zullen we zien wat uit de omwenteling zal kunnen aan het daglicht treden”.
Toch is er iets dat ons kan doen twijfelen aan de nauwkeurigheid en zelfs aan de oprechtheid van deze redenering. Bij het afleggen van deze verklaring toch, bezit ieder zijn klaargemaakte theorie over de wijze van organisatie van de maatschappij de dag na de revolutie, of liever op de dag van de omwenteling zelf. In plaats van weinig op te hebben met zijn theorieën, houdt hij er dapper aan, verbreidt ze, en al wat hij tegenwoordig doet is slechts een logisch gevolg van zijn denkbeelden.
In de grond lossen de woorden: “Laat ons niet twisten over deze vraagstukken van theorie”, zich op tot: “Meng onze theorie niet in de discussie, maar help ons om haar ten uitvoer te brengen.”
Er is inderdaad geen dagbladartikel, waarin de schrijver zijn denkbeelden over de organisatie van de maatschappij niet laat ontglippen, volgens zijn opvatting. De woorden: “werkmans staat”, “regeling van voortbrenging en ruil door de staat”, “collectivisme” (begrensd tot het gemeenschappelijk bezit van de arbeidsgereedschappen en het gemeenschappelijk maken van de voortbrengselen verstotend), “tucht van de partij”, enz., al deze woorden vindt men voortdurend terug in dagbladartikelen en in de brochures. Wie doen alsof ze volstrekt geen gewicht hechten aan “theorieën”, stellen alles in het werk om hun eigen “theorieën” te verbreiden. En terwijl we dit soort van redetwisten vermijden, gaan anderen hun begrippen verspreiden en hun dwalingen zaaien, waar tegen eenmaal de strijd zal moeten worden aangebonden. We willen als voorbeeld slechts het boek aanhalen van de Oostenrijkse oud-minister Schaeflle, die onder het voorwendsel het socialisme te verdedigen geen ander doel had dan de bourgeoisorde uit de verwarring te redden. Het is waar dat dit boek niet goed ontvangen werd door de Franse en Duitse arbeiders; maar toch worden de denkbeelden van de schrijver, toebereid met enkele revolutionaire spreekwijzen, om het geheel beter te doen slikken, dagelijks verbreid. Dat is overigens zeer natuurlijk. Het stuit de menselijke geest tegen de borst wanneer men een vernielingswerk ondernemen moet zonder dat men zich een denkbeeld vormt — al ware het slechts in enkele hoofdtrekken - van hetgeen in de plaats van het verwoeste treden kan. - “Men zal een revolutionaire dictatuur inrichten”, zegt men hier. - “Men zal de arbeiders een regering benoemen en aan haar regeling van de voortbrenging toevertrouwen”, meent men ginds. — “Men zal alles aan de gemeenschap geven in de oproerige gemeenten”, zegt men elders. Doch allen, zonder uitzondering, bezitten een of ander begrip van de toekomst, waaraan ze zich min of meer hechten, en dit denkbeeld werkt al of niet bewust terug, op hun manier van handelen in de tegenwoordige periode van voorbereiding.
We kunnen er dus niets bij winnen wanneer we deze “vraagstukken van theorie” vermijden; integendeel, wanneer we “praktisch” willen wezen, moeten we noodzakelijk van heden af zelfs, ons ideaal van anarchistisch communisme uiteenzetten en bespreken, van alle gezichtspunten bezien.
* * *
Wanneer we overigens thans, gedurende de tijd van betrekkelijke kalmte waarin we leven, dit ideaal niet moeten uiteenzetten, bespreken en verbreiden wanneer zullen we het dan wel doen?
Zal het wezen wanneer te midden van de rook der barricaden, op de puinhopen van het omvergeworpen gebouw, men onmiddellijk de poorten voor een nieuwe toekomst openzetten moet? Wanneer men reeds een genomen besluit en een krachtige wil moet hebben om tot uitvoering te brengen? — Dan zal er geen tijd tot redetwisten meer wezen. Men zal moeten handelen op het ogenblik zelf, hetzij in de ene of in de andere richting.
De voorgaande omwentelingen hebben aan het Franse volk niet alles gegeven wat men er rechtmatig van verwachten kon; doch dit kwam niet doordat men te veel gesproken had over het doel van de revolutie wier nadering men voelde. De zorg om dit doel te bepalen en te zien wat er te doen was, is altijd overgelaten aan de leiders die onveranderlijk het volk verraden hebben. Het volk had geen gereedgemaakte theorie, die het handelen belette - het had geen enkele theorie. De burgerij wist in 1848 en in 1870 zeer goed wat ze doen zou op de dag wanneer het volk de regering zou omverwerpen. Zij wist dat ze zich van de macht zou meester maken, die zou laten wijden door verkiezingen, dat zij de kleine burger tegen het volk wapenen zou, en dat zij leger, kanonnen, verkeerswegen en geld in handen had, en haar huurlingen tegen de arbeiders zou loslaten, zodra deze laatste hun rechten zouden durven eisen. Zij wist wat ze op de dag van de revolutie ging doen.
Doch het volk wist er niets van. In de politiek, herhaalde het na de burgerij: Republiek en algemeen stemrecht in 1848; in 1871 zegde het met de kleine burgerij: “De Commune!” (Gemeente). Doch zomin in 1848 als in 1871, bezat het enig nauwkeurig denkbeeld over wat het ging ondernemen tot oplossing van het vraagstuk van brood en werk. “De organisatie van de arbeid”, dit wachtwoord van 1848 (kort geleden deden de Duitse collectivisten dit spook onder een andere vorm herleven) was een zo vage term dat het niets te kennen gaf; evenzo het even vaag collectivisme van de Internationale van 1869 in Frankrijk. Wanneer men in maart 1871 allen ondervraagd had, die aan de troonbestijging van de Commune werkten, aangaande hetgeen er gedaan moest worden tot oplossing van het vraagstuk van brood en arbeid - welk een verschrikkelijk wangeluid van tegenstrijdige antwoorden had men dan ontvangen! Moest men bezit nemen van de werkplaatsen in naam van de Commune van Parijs?
Kon men de huizen aanraken en ze eigendom verklaren van de oproerige stad? Moest men alle levensmiddelen in bezit nemen en ieders rantsoen regelen? Moest men alle in Parijs opgestapelde rijkdommen tot gemeenschappelijke eigendom van het Franse volk verklaren, en deze machtige middelen aanwenden tot bevrijding van de gehele natie? — Aangaande geen enkel van deze vraagstukken had zich een mening gevormd in de schoot van het volk. Bezig gehouden met de vereisten van de onmiddellijke strijd, had de Internationale het grondig bespreken van deze vraagstukken verzuimd. - “Wat ge maakt is roman, is theorie” — schreeuwde men toe aan wie deze vragen behandelde: en wanneer men sprak van sociale revolutie, bepaalde men zich er toe haar te omschrijven met even vage woorden, als Vrijheid, Gelijkheid, Solidariteit.
* * *
Het zij ver van ons dat we een klaargemaakt programma zouden willen uitwerken voor het geval van een revolutie. Zulk een programma zou de daad slechts kunnen belemmeren; velen zouden er ook gebruik van maken om de volgende drogreden te laten horen: — “Daar we ons programma niet kunnen verwezenlijken, is het beter wanneer we niets doen en ons kostbaar bloed voor een betere gelegenheid sparen.” We weten zeer goed dat iedere volksbeweging een stap dichter naar de sociale revolutie voert. De opstandsgeest wordt er door aangewakkerd, men wordt er door gewend om de ingestelde orde (of liever wanorde) te beschouwen als bij uitstek onstandvastig; en met de dwaze aanmatiging van een Duits parlementair slechts kan men vragen: “Waartoe heeft de Grootte Revolutie of die van de Commune gediend?” Dat Frankrijk de voorhoede van de revolutie is, dat het Franse volk revolutionair van geest en karakter is, komt juist doordat het zoveel omwentelingen heeft meegemaakt, die door doctrinairen en uilskuikens worden afgekeurd.
Doch de bepaling van het doel dat we ons voorstellen te bereiken, is belangrijk voor ons. En niet alleen het bepalen, doch het aanwijzen, door het woord en door daden, zodat we het populair maken bij uitnemendheid, zoo populair dat het op de dag van de beweging aan alle monden ontsnapt. Deze taak is veel reusachtiger en veel nodiger dan men zich algemeen verbeeldt; want wanneer het doel al levendig staat voor de ogen van een klein aantal, is dit volstrekt nog niet het geval voor de grootte menigte, die in alle richtingen werd bewerkt door de burgerpers, de liberale, de communalistische, de collectivistische pers, enz.
Van dit doel zal onze wijze van handelen afhankelijk wezen in het heden en in de toekomst. Het verschil tussen de anarchistische-communist, de autoritaire collectivist, de jakobijn en de communalist-autonomist, ligt niet geheel in hun opvattingen van een min of meer verwijderd ideaal. Het onderscheid laat zich niet uitsluitend op de dag van de omwenteling voelen, het verschijnt thans reeds, bij iedere zaak, in iedere schatting, hoe gering ook. De dag van de omwenteling zal de staatscollectivist zich in het stadhuis van Parijs gaan vestigen, vanwaar hij zijn dekreten over het eigendomsstelsel in de wereld zal werpen; hij zal zich trachten te vormen als een geduchte regering, zal overal zijn neus insteken, tot zelfs het aantal kippen die men te Fouilly-les-Oies houdt zal hij verordenen. De communalist-autonomist zal zich ook naar het stadhuis begeven, en zich ook als regering vestigen; hij zal een herhaling beproeven van de Commune van 1871, en terwijl de aanranding van de heilige eigendom verbieden, zolang de Raad van de Commune het niet geoorloofd acht die aan te raken. De anarchistische-communist echter, zal onmiddellijk gaan bezit nemen van de werkplaatsen, de huizen, de graanzolders kortom van de gehele maatschappelijke rijkdom, en hij zal trachten om in iedere gemeente, in iedere groep de voortbrenging en het verbruik gemeenschappelijk te regelen, opdat men kunne voldoen aan alle behoeften van de verbonden gemeenten en groepen.
Ditzelfde onderscheid strekt zich uit tot in de kleinste openbaringen van ons leven en van onze dagelijkse verrichtingen. Ieder mens tracht een zekere overeenstemming te vestigen tussen zijn doel en zijn bedrijfsmiddelen; en daaruit volgt dat de anarchistische-communist, de staatscollectivist en de communalist-autonomist zich in onenigheid bevinden aangaande alle punten van de onmiddellijke handeling.
* * *
Dit verschil bestaat: trachten we niet er onwetend van te blijven. Integendeel, laat ons ieder openhartig ons doel uiteenzetten, en dan zal de discussie die voortdurend, iedere dag, ieder ogenblik in de groepen plaatsheeft - niet zoals in de bladen, want deze is te persoonlijk - een gemeenschappelijk ideaal in de boezem van de volksmassa tot stand brengen, waarmee eenmaal de grootte menigte zich zal kunnen verenigen. Wat het onmiddellijke heden betreft, hebben we enkele velden van gemeenschappelijke handeling, waarop alle groepen reeds eenstemmig kunnen werken. Dat is het terrein van de strijd tegen het kapitaal, en tegen de handlanger van het kapitaal - het gezag. Hoe we ook denken over de toekomstige inrichting van de maatschappij, één punt is eigen aan alle oprechte socialen: de onteigening van het kapitaal moet uit de komende omwenteling voortvloeien. Iedere strijd die deze onteigening voorbereidt, moet dus eenparig worden ondersteund door alle socialistische groepen, tot welke schakering ze ook behoren. En hoe meer de verschillende groepen elkaar op dit gemeenschappelijk terrein zullen ontmoeten, en op ieder veld dat door de omstandigheden zelf ons zal worden aangewezen, zoveel te beter zal de gemeenschappelijke overeenstemming betreffende wat er gedurende de omwenteling te doen valt, kunnen tot stand komen.
Doch herinneren we ons, opdat uit de menigte op de dag van de algemene brand een min of meer algemeen denkbeeld zou kunnen opkomen, moeten we niet nalaten steeds ons ideaal uiteen te zetten van de maatschappij die uit de revolutie moet ontstaan. Wanneer we praktisch willen wezen, moeten we uiteenzetten wat de reactionairen van alle schakeringen altijd ‘utopieën, theorieën’ genoemd hebben. Theorie en praktijk mogen niet anders dan één uitmaken, wanneer we willen slagen.