Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:wat_elke_revolutionair_moet_weten_over_repressie

Wat elke revolutionair moet weten over repressie

Door Victor Serge

  • Oorspronkelijke titel: Ce que tout révolutionnaire doit savoir de la répression
  • Verschenen: 1925
  • Bron: De geheimen van een politieke veiligheidsdienst, Uitgeverij De Korenaar te Aalst
  • Vertaling: Lode Roelandt, uit het Frans.
  • Deze versie: Uitgeverij de Dolle Hond Amsterdam, oktober 2000
  • Digitalisering en spelling: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2006

Wat elke revolutionair moet weten over repressie

Voorwoord

Na de Oktoberrevolutie viel het archief van de Russische politie in handen van haar gewezen slachtoffers.Het is wel interessant te weten hoe die machine in elkaar zat en werkte. En aangezien de politie van elk land zowat op dezelfde leest geschoeid is, valt er uit deze bondige uiteenzetting wel iets te leren… ook voor de Vlamingen.

uitgeverij De Korenaar

I - De politieman. Zijn opleiding

De Ochrana verving in 1881 de beruchte ‘3e Afdeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken’. Haar uitgebreide werkzaamheid begon zij eerst te ontplooien in 1900, nadat een nieuw geslacht van gendarmen de leiding ervan in handen had genomen. De officieren, vooral de hogere in rang, die tot dan toe aan haar hoofd hadden gestaan, meenden dat het strijdig was met de krijgseer, zich tot het verrichten van politiewerk te verlagen. De nieuwe school zette die bezwaren aan kant en ondernam de wetenschappelijke organisatie van de geheime politie, van de provocatie en van het verklikkersysteem, zoals bv. die kolonel Spiridovitsj, die een omvangrijke Geschiedenis van de Revolutionair-Socialistische Partij en een Geschiedenis van de Sociaal-Demokratische Partij achtergelaten heeft.

De aanwerving en de beroepsopleiding van de officieren van die gendarmerie waren het onderwerp van zeer bijzondere zorgen. Ieder hunner had bij het ‘Algemeen Bestuur’ zijn kaart, die een zeer volledig document was, waarop men soms grappige bijzonderheden aangestipt vindt. Karakter, graad van ontwikkeling, verstandelijk peil, dienststaat, alles wordt er op aangetekend, met het oog op het praktische nut. Zo bv. wordt een officier bestempeld als: “bekrompen, geschikt voor minder belangrijke bezigheden waarvoor niets dan karaktervastheid wordt gevergd” en een ander staat bekend als: “heeft een zwak om de vrouwen het hof te maken”.

Van de vragen uit het formulierboek is deze vooral opvallend ‘kent hij goed het programma en de statuten der partijen? Van welke partijen?”. En we zien dat onze vrouwengek goed de revolutionair-socialistische en anarchistische ideeën kent, tamelijk goed die van de sociaaldemocratische partij, en zeer oppervlakkig die van de Poolse socialistische partij. Dat alles getuigt van wijselijk gegradeerde wetenschap. Maar gaan we verder met ons onderzoek van dezelfde kaart: “Heeft hij de lessen over de geschiedenis van de revolutionaire beweging gevolgd?” “Hoeveel, en in welke partijen, heeft hij geheime agenten gehad — Intellectuelen? Arbeiders?”

Want de Ochrana, om haar speurhonden te vormen, organiseerde cursussen om elke partij, haar oorsprong, haar programma, haar methoden en zelfs de biografie van haar bekendste leden te bestuderen.

Stippen we terloops aan, dat deze Russische gendarmerie, opgeleid tot het volvoeren van de meest kiese taken op politiek terrein, niet kan worden vergeleken bij de marechaussee, wel bij de ‘veiligheidsdiensten’ van de West-Europese staten.

II - Het toezicht over en het nagaan der verdachten

Het gaat er eerst en vooral om de verdachte in zijn handel en wandel na te gaan en te weten te komen met wie hij in betrekking staat, om daarna zijn bedoelingen te doorgronden. De diensten van het toezicht zijn dan ook zeer ontwikkeld bij alle veiligheidsdiensten, en de Russische levert, ons voorzeker het prototype van een dergelijke dienst.

De Russische ‘volgers’ behoorden (alsook de ‘geheime agenten’, die in feite spionnen en provocatieagenten waren) tot de Ochrana of Politieke Veiligheidsdienst. Zij vormden de ‘opsporingsdienst’, die het recht had om iemand voor de duur van een maand onder aanhoudingsmandaat te plaatsen. De algemene regel echter was, dat de opsporingsdienst zijn gevangenen overleverde aan het bestuur der gendarmerie, dat bet onderzoek voortzette.

De dienst van het toezicht was zeer eenvoudig ingericht. Talrijke agenten, wier foto’s in de handen der nieuwe regering vielen, hadden tot taak, tegen 50 roebel per maand, de persoon die hun aangeduid was, dag en nacht, zonder een ogenblik onderbreking in zijn handel en wandel na te gaan. In principe mochten zij noch zijn naam noch het doel van het toezicht kennen, waarschijnlijk uit voorzorg tegen een mogelijke onhandigheid of tegen gebeurlijk verraad. De te bewaken persoon kreeg een bijnaam: ‘De Blonde’, ‘De Huishoudster’, ‘Vladimir’, ‘De Koetsier’, enz. Wij vinden die namen bovenaan de dagelijkse rapporten: dikke, ingebonden bundels waarin de spionnen hun waarnemingen neerschreven. Die rapporten getuigen van uiterste nauwkeurigheid en mochten niet één leemte vertonen. De tekst ervan is gewoonlijk, op weinig na samengesteld als volgt:

“Op 17 april te 9 u 54 ‘s morgens heeft de Huishoudster haar woning verlaten; zij heeft twee brieven gepost op de hoek der … straat; is op de boulevard … in verscheidene winkels binnen geweest; is te 10 u 30 binnengegaan in het nr. 13 van de … straat en is te 11 u 20 weer buitengekomen, enz. enz.”

In de ernstiger gevallen volgden twee agenten dezelfden persoon, zonder iets van elkaar te weten; hun rapporten controleerden en vervolledigden elkaar.

Die dagelijkse rapporten werden overgelegd aan de gendarmerie, om te worden ontleed door specialisten. Laatstgenoemde ambtenaren — speurhonden in kamerrok — die begaafd waren met een gevaarlijke scherpzinnigheid, maakten tabellen op, die een overzicht gaven van iemands komen en gaan: het aantal bezoeken die hij aflegde of ontving, hun regelmatigheid en duur, enz. enz.; in sommige gevallen leverden deze schema’s de nodige gegevens op om zich een denkbeeld te vormen omtrent de aard der betrekkingen en de waarschijnlijke invloed van de onder toezicht staande persoon.

De politieman Zoebatoff — die omstreeks 1905 trachtte de arbeidersbeweging in handen te krijgen in de grote centra, door er syndicaten op te richten — had de uitoefening van het toezicht tot de hoogste graad van volmaking opgevoerd. Zijn speciale brigades konden iemand door heel Rusland, en zelfs door heel Europa volgen, met hem van stad tot stad reizen, en desnoods van land tot land. In het aantekenboekje van een dezer ‘volgers’ vinden wij, over de maand januari 1903, een bedrag van 637,35 roebels ‘algemene kosten’ aangetekend. Om zich een voorstelling te vormen van het krediet waarover een zeer gewone speurder mocht beschikken, zal het volstaan te bedenken dat te dien tijde een student gemakkelijk leven kon van 25 roebels per maand. Omstreeks 1911 kwam de gewoonte in zwang, speurhonden naar het buitenland te zenden, om aldaar de uitgewekenen te bewaken, en om voeling te houden met de Europese politiediensten. Van af dit ogenblik konden de spionnen van Zijn Keizerlijke Hoogheid zich thuis voelen in alle Europese hoofdsteden.

De Ochrana had namelijk tot opdracht, zekere revolutionairen, die het gevaarlijkst werden geacht, voornamelijk de terroristen en leden van de revolutionair-socialistische partij die het terrorisme beoefende, op te sporen en te bewaken. Haar agenten moesten altijd een album op zak dragen met 50 à 70 foto’s waaronder wij, zo op goed geluk af, Savinkoff, wijlen Nathanson. Argoenoff, Afksentieff (helaas!), Kareline, Offssiannikoff, Vera Figner, Pesjkowa (Mevrouw Gorky), Fabrikant, herkennen. Foto’s van Marx hadden ze ook te hunner beschikking; de aanwezigheid van die foto in een huis of in een boek was een vingerwijzing.

Grappige bijzonderheid: niet alleen de vijanden van het oude regime stonden onder toezicht. Er bestaan dossiers die ons het bewijs leveren dat het doen en laten van de keizerlijke ministers niet ontging aan de politie. Uit een dossier van 1916, betreffende de telefoongesprekken van het ministerie van oorlog leren wij hoe dikwijls per dag verschillende personen verbonden aan het Hof inlichtingen vroegen omtrent de onzekere gezondheidstoestand van Mevrouw Soekhomlinoff!

III - De geheimen der provocatie

Het voornaamste mechanisme van de Russische politie was voorzeker haar ‘geheim agentschap’ — een fatsoenlijke benaming voor de provocatiedienst, waarvan de oorsprong opklimt tot de eerste revolutionaire worstelingen, en die een ongewone uitbreiding nam na de revolutie van 1905.

Politiemannen (gendarmerieofficieren genaamd) die daartoe speciaal opgeleid, onderricht en geschift waren, hielden zich bezig met de aanwerving van provocatieagenten. Hun min of meer groot succes op dit terrein rangschikte hen voor en hielp mee aan hun bevordering. Zeer precieze voorschriften regelden tot in de kleinste bijzonderheden hun betrekkingen met hun geheime samenwerkers. Vetbetaalde specialísten verenigden ten slotte in één bundel alle inlichtingen door de provocatiedienst bijeengegaard, bestudeerden ze, vormden de dossiers en werkten ze regelmatig bij.

In het gebouw van de Ochrana te Petrograd was een geheime kamer, waar nooit iemand de voet zette, behalve de bestuurder van de veiligheidsdienst en de ambtenaar belast met het rangschikken der stukken. Dat was de kamer van het ‘geheim agentschap’. Daar stond o.m. de kaartenkast der provocatieagenten — waar meer dan 35.000 namen gevonden werden. In het merendeel der gevallen werd de naam van de ‘geheime agent’, uit overmaat van voorzichtigheid vervangen door een schuilnaam, tengevolge waarvan de identificatie van sommigen van die ellendelingen zeer bemoeilijkt werd, nadat de dossiers in de handen van het gewezen wild waren gevallen. De naam van de provocatieagent was enkel bekend aan de bestuurder der Ochrana en aan de gendarmerieofficier die ermee belast was, voortdurend met hem in verbinding te blijven. Zelfs de ontvangstbewijzen, die zij aan het einde van elke maand moesten tekenen, dragen gewoonlijk hun schuilnaam, want even goed als de andere ambtenaren vraten zij aan het officiële budget, voor sommen van 3, 10, 15 roebels per maand, tot 150 en 200 roebels maximum. Maar de administratie, die haar agenten mistrouwde en vreesde dat de gendarmerieofficieren denkbeeldige medehelpers zouden ‘betalen’, ging tamelijk vaak over tot een streng toezicht over alle takken der organisatie. Een inspecteur bedeeld met véél macht stelde een onderzoek in betreffende de geheime medewerkers, ging ze desnoods opzoeken, zette ze af of verhoogde hun loon. Voegen we hieraan toe dat de feiten vermeld in de rapporten, in de mate van het mogelijke zorgvuldig werden nagegaan aan de hand van andere rapporten.

IV - De aanwerving en de dienst van de provocatieagenten

Nemen we een document ter hand, dat als het alfa en het omega van de provocatie kan worden beschouwd. Wij bedoelen de ‘Onderrichtingen betreffende het geheim agentschap’, een brochure van 27 getypte zijdjes van klein formaat. Het exemplaar waarover de schrijver kon beschikken (nummer 35) draagt in de beide bovenste hoeken deze drie aanbevelingen: ‘Streng geheim’, ‘Mag aan niemand overhandigd of vertoond worden’, ‘Beroepsgeheim’. Wat een omslag om geheimhouding aan te bevelen! De lezer zal dra begrijpen waarom. Dat document, dat getuigt van psychologische en praktische ondervinding, en van een scherpen vooruitziende geest, is een zeer merkwaardig mengsel van schaamteloosheid en officiële, schijnheilige moraal, en zal in latere tijden voorzeker de aandacht van psychologen trekken.

Het begint met voorschriften van algemenen aard:

“De politieke veiligheidsdienst zal zich inspannen om elk revolutionair brandpunt te verdelgen op het ogenblik van diens grootste bedrijvigheid, en de onderneming niet verbroddelen door zich bezig te houden met bijkomstigheden van ondergeschikt belang”.

Het principe is dus: de beweging laten uitgroeien om ze naderhand gemakkelijker de kop in te drukken.

“De geheime agenten ontvangen een vast loon, in evenredigheid met de diensten die zij bewijzen”.

De veiligheidsdienst “moet er voor zorgen, zijn medewerkers niet te verraden. Te dien einde, ze niet aanhouden noch vrijlaten dan wanneer andere leden met dezelfden invloed en behorende tot dezelfde revolutionaire organisatie kunnen worden aangehouden of vrijgelaten”.

De veiligheidsdienst moet: “het zijn medewerkers vergemakkelijken, het vertrouwen der militanten te winnen”.

Dan volgt een hoofdstuk over de aanwerving.

“De aanwerving van geheime agenten moet een bestendige zorg zijn van de bestuurder van de opsporingsdienst en zijn medewerkers. Zij mogen geen enkele gelegenheid verwaarlozen, zelfs als er maar weinig kans van slagen is, om agenten te winnen… Die taak is uiterst kies. Om haar te vervullen, moet men vooral in voeling trachten te komen met politieke gevangenen…”

Als bijzonder geschikt om in dienst te treden moeten beschouwd worden: “De karakterzwakke revolutionairen die, ontgoocheld of in hun eigenliefde gekwetst door de partij, in ellende leven, uit de verbanningsoorden ontsnapt zijn of op het punt staan er heen te worden gezonden”.

De ‘Onderrichtingen’ drukken op het hart, zorgvuldig de karakterzwakheden te bestuderen en er zich van te bedienen, met de vrienden en de bloedverwanten te gaan praten, enz.; van alle gelegenheden gebruik te maken om in voeling te komen met arbeiders, met getuigen, met bloedverwanten, enz. zonder ooit het doel uit het oog te verliezen…

Verbazende dubbelzinnigheid van de mensenziel! Ziehier de letterlijke vertaling van enige verbijsterende regels: “Men kan zich bedienen van revolutionairen die in ellende verkeren en die, zonder hun overtuiging te verzaken, er uit nood in toestemmen, inlichtingen te verstrekken”.

Zouden er zulke geweest zijn?

Maar laten we verder lezen.

“Spionnen bij de politieke gevangenen opsluiten is een uitnemende methode”.

Wanneer iemand rijp schijnt om in dienst te treden — anders gezegd, wanneer men weet dat de revolutionair verbitterd is, in armoede leeft, misschien in zijn overtuiging geschokt is tengevolge van persoonlijke misrekeningen, en dat men daarenboven over enkele feiten beschikt die ernstig genoeg zijn om hem goed te doen voelen dat men zijn lot in handen heeft, dan moet als volgt gehandeld worden:

“Heel de groep waarvan hij deel uitmaakt aanhouden, en de persoon in kwestie voor de bestuurder van de veiligheidsdienst brengen, tegen hem genoeg ernstig beschuldigend materiaal bij elkaar brengen, maar echter zich de mogelijkheid voorbehouden om hem tezelfdertijd met de andere gekerkerde revolutionairen in vrijheid te stellen, zonder dat dit verwondering baart”.

“De persoon in kwestie tussen vier ogen ondervragen. Om hem over te halen, met hem spreken over de twisten in de schoot van zijn vereniging, over de fouten van de militanten, over kwetsuren toegebracht aan zijn eigenliefde”.

Als men die regels leest, zou men gaan denken de vaderlijke politiehond te horen, zich vertederend over het lot van zijn slachtoffer:

— Oh! ja, terwijl jij voor je overtuiging in de gevangenis zult zitten, zal je kameraad X… die je zulke gemene poetsen gebakken heeft, op jou kosten een gemakkelijk leventje slijten. Wat wil je er aan doen, mijn arme vriend… de goeden betalen voor de slechten?…

Dat kan inslaan, wanneer het een zwakkeling geldt, of iemand die radeloos is in het vooruitzicht van jarenlange opsluiting…

“In de mate van het mogelijke, zoveel mogelijk medewerking in iedere organisatie hebben”.

“De veiligheidsdienst moet zijn medewerkers orders geven, en niet de hunne volgen”.

“De geheime agenten mogen nooit in kennis worden gesteld met de inlichtingen die door hun collega’s werden verstrekt”.

En ziehier nu een voorschrift dat Machiavelli wel voor zijn rekening zou hebben genomen:

“Een medewerker, die als gewoon lid in een revolutionaire partij werkzaam is, kan in zijn organisatie omhoog worden geholpen door de aanhouding der vooraanstaande leiders”.

Een absolute geheimhouding bewaren omtrent de provocatie is natuurlijk een van de grootste bekommernissen van de veiligheidsdienst.

“De geheime agent belooft volstrekte geheimhouding; bij zijn indiensttreding zal hij niets aan zijn gewone levenswijze veranderen”.

De betrekkingen met hem gaan vergezeld van voorzorgen die moeilijk zouden kunnen worden verbeterd.

“Samenkomsten kunnen belegd worden met medewerkers die absoluut vertrouwenswaardig zijn. Deze hebben plaats in appartementen bestaande uit talrijke kamers die niet rechtstreeks met elkaar verbonden zijn, en waar in geval van nood verscheidene bezoekers kunnen worden afgezonderd. De huisbewaarder zal een burgerlijk ambtenaar zijn. Hij mag nooit persoonlijke bezoeken ontvangen. Hij mag de geheime agenten niet kennen, noch met hen spreken. Het is zijn taak de deur voor hen open te maken en er zich van te vergewissen of er niemand op de trap is. Het onderhoud heeft plaats in een met sleutels gesloten kamer. Geen enkel stuk papier mag in die kamer blijven liggen. Er voor waken dat de bezoeker nooit dicht bij het venster of een spiegel gaat zitten. Bij het minste verdacht gerucht in een andere kamer gaan”.

“De provocatieagent zal in geen geval in de gebouwen van de veiligheidsdienst komen. Hij mag geen enkele belangrijke opdracht aanvaarden dan met toestemming van zijn onmiddellijke chef”.

De samenkomsten worden hem betekend met bij voorbaat afgesproken tekens. De briefwisseling wordt geadresseerd aan dekadressen:

“De geheime medewerkers zullen hun schrift veranderen en slechts banale uitdrukkingen gebruiken. Papier en omslagen gebruiken in overeenstemming met het maatschappelijk milieu van de geadresseerde. Inkt die alleen bij verwarming zichtbaar wordt gebruiken. De medewerker brengt zelf zijn brieven op de post. Als hij er ontvangt, zal hij ze verbranden onmiddellijk na ze te hebben gelezen. De dekadressen zullen nergens opgetekend worden”.

Een kiese zaak was de vrijlating van de geheime agenten die aangehouden waren met degenen die zij verraden hadden. In dit geval ontraden de ‘Onderrichtingen’ het ontvluchten, want: “de ontvluchtingen trekken de aandacht van de revolutionairen. Voor het liquideren van een organisatie, de geheime agenten raadplegen omtrent de personen die dienen in vrijheid te worden gelaten, ten einde onze inlichtingsbronnen niet te verraden”.

V - Een monografie betreffende de provocatie te Moskou (1912)

Een ander stuk uit de archieven der provocatie zal ons inlichten over de uitbreiding die deze laatste genomen had. Het stuk waarop we doelen kan worden beschouwd als een monografie betreffende de provocatie te Moskou, in het jaar 1912. Het is een verslag door een hooggeplaatste ambtenaar, M. Vissarionoff, die in dat jaar belast werd met het toezicht over het geheim agentschap te Moskou.

Die M. Vissarionoff vervulde zijn opdracht van de 1ste tot de 22e april 1912. Zijn verslag vormt een dikke, getypte bundel. Aan elke provocatieagent, die wel te verstaan door een bijnaam wordt aangeduid, is een uitgebreide nota gewijd.

Op 6 april 1912 waren er te Moskou 55 provocatieagenten officieel in dienst. Zij waren verdeeld als volgt:

Revolutionair-socialisten: 17; sociaaldemocraten: 20; anarchisten: 3; studenten, (jeugdbeweging) 11; menslievende instellingen e.a. 2; wetenschappelijke verenigingen: 2; Zemstvo’s: 1. En “het geheim agentschap van Moskou bewaakt eveneens de pers, de agenten van Boertseff, de octobristen (K. D. — Kadetten: constitutioneel-democraten), de Armeniërs, de uiterst-rechtsen en de jezuïeten.

De medewerkers zijn over het algemeen gekenschetst in aantekeningen die ongeveer als volgt opgesteld zijn: “Sociaaldemocratische partij. Bolsjewistische fractie. Portnoï (de kleermaker), houtdraaier, verstandig. In dienst sedert 1910. Ontvangt 100 roebel per maand. Zeer goed op de hoogte. Zal kandidaat zijn bij de Doema verkiezingen. Heeft deelgenomen aan het bolsjewistische congres van Praag. Van de vijf uit Rusland naar dit congres gezonden militanten werden er drie aangehouden…”

Als hij verder weer spreekt over het bolsjewistische congres van Praag, is onze hoge ambtenaar in zijn nopjes, omdat de geheime agenten er zulke goede resultaten hebben bereikt. Enkelen zijn er in geslaagd zich te doen opnemen in het Centraal Comité, en het is een van hun die door de partij belast werd met het vervoer van de propagandalectuur naar Rusland. “Aldus hebben we de toevoer van het propagandamateriaal in de hand” verklaart onze politieman.

Tussen haakjes zij hier gezegd: zeker, op dat ogenblik hadden ze inderdaad de toevoer van het bolsjewistisch propagandamateriaal in de hand. Maar was zijn doeltreffendheid daardoor verminderd? Verloor het gedrukte woord iets van zijn waarde omdat het door de vuile handen van een spion was gegaan? De nieuwe gedachten dragen al haar kracht in zich — het is enkel nodig dat ze gehoord worden. Het is van geen belang wie haar overbrengt. Het succes van de Ochrana zou waarlijk absoluut geweest zijn, indien zij de toevoer van propagandalectuur aan de bolsjewistische organisaties in Rusland uit het buitenland had kunnen tegengaan. Welnu, ze kon dan enkel in een beperkte mate, tenzij ze het er op waagde, haar agenten te verraden.

VI - Dossiers van provocatieagenten

Wat is een provocatieagent? Er bestaan duizenden dossiers waarin een overvloedige documentatie voorhanden is omtrent de persoonlijkheid en de daden van die ellendelingen. Laten we er enkele openslaan.

Dossier 878 — Julia Orestowna Serova (bijgenaamd Prawdiwy: de Waarheidslievende, en Oelianova). Op een vraag van de minister omtrent de dienststaat van die ontslagen medewerkster (nadat ze zich ‘de vingers gebrand’ had), antwoordt de bestuurder van de veiligheidsdienst met een opsomming van haar heldendaden. Die brief beslaat vier volle bladzijden. Ziehier de korte nahoud ervan, in bijna letterlijke bewoordingen:

“Julia Orestowna Serova was in dienst van september 1907 tot 1910, en belast met de bewaking van de sociaaldemocratische partij. Daar zij betrekkelijk zeer belangrijke posten bekleedde in die partij, was het haar mogelijk grote diensten te bewijzen, zowel te Petrograd als in de provincie. Een hele serie aanhoudingen konden uitgevoerd worden op haar aanwijzingen”.

“In september 1907 deed zij de Doema afgevaardigde Serge Saltykoff aanhouden. Einde april 1908 deed zij vier militanten aanhouden: Rykoff, Noguine, ‘Gregorius’ en ‘Kamenev”.

“Negen mei 1908 deed zij een gehele partijvergadering aanhouden”.

“In de herfst van 1908 deed zji ‘Innocentius’ Doebrofsky, lid van het Centraal Comité, aanhouden”.

“In februari 1909 deed zij het materiaal van een geheime drukkerij in beslag nemen, en het paspoortbureel der partij”.

“Op 1 maart 1905 deed zij het voltallige Comité van Sint-Petersburg aanhouden”.

“Zij heeft daarenboven meegewerkt aan de aanhouding van een bende ‘onteigenaars’ (mei 1907), aan de inbeslagname van belangrijke voorraden propagandalectuur, en vooral aan het afsnijden van de geheime toevoer van lectuur langs Vilna. In 1908 heeft ze ons op de hoogte gehouden van alle vergaderingen van het Centraal Comité, en ons de samenstelling van de Comités meegedeeld. In 1909 heeft zij deelgenomen aan een partijcongres in het buitenland, waarover zij ons inlichtingen heeft verstrekt. In 1909 heeft zij de werkzaamheden van Alexis Rykotf bewaakt”.

Voorwaar, een schone dienststaat.

Maar Serova brandde zich ten langen leste de vingers. Haar man, Doema afgevaardigde, heeft in de kranten van de hoofdstad een bericht laten verschijnen dat hij haar niet meer als zijn vrouw erkent. En dat heeft men begrepen. Nu zij geen diensten meer kon bewijzen hebben haar chefs haar aan de dijk gezet. Zij is tot ellende vervallen. In haar dossier vinden we tal van brieven aan de bestuurder van de veiligheidsdienst: betuigingen van dienstvaardigheid, herinneringen aan bewezen diensten, beden om hulp.

Er is niets dieptreuriger dan die vlotte brieven, geschreven door een zenuwachtige, haastige hand. De ‘afgedankte provocatieagent’, zoals ze zichzelf ergens betitelt, schijnt ten einde raad te zijn, ten prooi aan ellende, en in volslagen morele ontreddering te verkeren. Haar morele ontreddering maakt het haar onmogelijk een oplossing te vinden: een simpele, eerlijke broodwinning.

Op 12 augustus 1912 schrijft zij aan de bestuurder van de veiligheidsdienst: “Mijn twee kinderen, waarvan het oudste vijf jaar telt, hebben noch kleren, noch schoenen. Ik heb geen meubels meer. Ik ben te slecht gekleed om werk te vinden. Indien gij me niet ter hulp komt zie ik geen andere uitweg dan zelfmoord…” Men geeft haar 150 roebel.

Op 17 september, een andere brief die vergezeld gaat van een brief voor haar man, met verzoek aan de bestuurder van de veiligheidsdienst hem te verzenden. “In de laatste brief die ik aan mijn man schrijf, zult ge zien dat ik, alvorens een einde aan mijn leven te maken, nog de verzekering geef niet in dienst van de politie te zijn geweest. Ik heb besloten er een einde aan te maken. ‘t Is geen komediespel meer, noch jacht op effect. Ik geloof me niet meer in staat, om een nieuw leven te beginnen…”

Toch pleegt Serova nog geen zelfmoord. Enkele dagen later verraadt zij een oude heer die wapens verborgen houdt.

Haar brieven vormen een dikke bundel. Ziehier, een die hartroerend is — een paar regels vaarwel aan hem, die eens haar man was:

“Ik ben vaak schuldig geweest tegenover jou. Tot nog toe had ik het je niet geschreven. Maar vergeet het kwaad, denk aan het leven dat we gemeenschappelijk sleten, aan ons gemeenschappelijk werk, en vergeef me. Ik ga het leven verlaten. Ik ben moe. Ik voel dat er te veel in mij gebroken is. Ik wil niemand vervloeken, maar toch, vloek over de ‘kameraden’!”

Waar begint de oprechtheid in deze brieven? En waar eindigt de valsheid? Men weet het niet. Men staat voor een complexe ziel, die door en door slecht, smartelijk, bezoedeld, verkocht, verminkt is.

De veiligheidsdienst blijft echter niet doof voor haar noodkreten. Op ieder van Serova’s brieven, gekanttekend door de hand van de dienstoverste, staat ook de beslissing van de bestuurder vermeldt: “haar 250 roebel laten geworden”, “50 roebel toegestaan”. De gewezen medewerkster bericht de dood van een kind.

“Onderzoeken” schrijft de bestuurder. Dan vraagt ze dat men haar een schrijfmachine zou bezorgen om te leren typen. De veiligheidsdienst heeft geen machines beschikbaar. Ten laatste worden haar brieven hoe langer hoe dringender; de 14e december schrijft zij “In naam van mijn kinderen schrijf ik u met tranen en bloed: verleen me een laatste hulp van 300 roebels. Dat zal me voor altijd bevredigen”. Men geeft ze haar, op voorwaarde dat zij Petrograd zal verlaten. Over het geheel krijgt Serova 743 roebels in 1911, in drie keer; in 1912, 788 roebels, in zes keer. Dat waren toentertijd nogal belangrijke bedragen.

Na een laatste hulp, verleend in februari 1914, krijgt, Serova een ondergeschikt baantje bij het beheer der spoorwegen. Zij verliest het weldra, omdat zij haar werkgenoten kleine sommetjes heeft afgetroggeld. Men tekent aan in haar dossier: “Schuldig aan afpersingen. Verdient niet het minste vertrouwen meer”. Onder de naam Petrowa gelukt het haar zich te laten aanwerven bij de politie van het spoorwezen, die haar afdankt, na inlichtingen te hebben ingewonnen. In 1915 vraagt zij nog om een baantje als provocatieagent. En op 28 januari 1917, aan de vooravond van de revolutie, schreef deze gewezen secretaresse van een Revolutionair Comité aan ‘Zijn Hoogheid de Heer Bestuurder van de Veiligheidsdienst’, herinnerde hem aan haar goede en trouwe diensten, en stelde voor hem in te lichten omtrent de werkzaamheid van de sociaaldemocratische partij waarin zij haar tweede man kan laten inschrijven… “Aan de vooravond van de grote gebeurtenissen die men voelt aankomen, doet het me leed u niet van dienst te kunnen zijn…”

Dossier 383. ‘Ossipoff’, Nikolaas Nikolaevitsj Veretzky, zoon van een pope. Student. Geheim medewerker sedert 1903, voor de bewaking van de sociaaldemocratische organisatie en van de studenten te Pawlograd.

Door de partij in 1905 naar Petersburg gezonden, om wapens naar Finland te smokkelen, gaat hij zich terstond bij het bestuur van de veiligheidsdienst aanmelden, om er onderrichtingen te ontvangen.

Verdacht door zijn kameraden, wordt hij aangehouden, brengt drie maanden door in de geheime afdeling van de Ochrana, welke hij verlaat om naar het buitenland te worden gezonden “om zich in de ogen der militanten in ere te herstellen”.

Ziehier, een letterlijke aanhaling uit een rapport omtrent deze kerel: “Veretzky maakt de indruk van een zeer verstandig en ontwikkeld, zeer nederig, nauwgezet en eerlijk jongmens; stippen we te zijner ere aan dat hij het grootste gedeelte van zijn loon (150 roebels) aanwendt om te voorzien in het onderhoud van zijn bejaarde ouders”.

In 1915 neemt die uitstekende jonge man ontslag, en ontvangt nog twaalf maandgelden van 75 roebels.

Dossier 317. ‘De Zieke’ Vladimir Ivanovitsj Lorberg. Arbeider. Schrijft onhandig. Werkt in een fabriek, en krijgt 10 roebels per maand.

Een proletariër der provocatie…

Dossier 81. Serge Vassilievitsj Praotseff, zoon van een lid der Narodnia Volja, gaat er prat op in een revolutionair milieu te zijn opgegroeid, en uitgebreide en nuttige relaties te hebben.

* * *

Er bestaan duizenden zulke dossiers.

Want de laagheid en de ellende van sommige mensenzielen zijn werkelijk onpeilbaar…

* * *

De schrijver heeft geen kennis kunnen nemen van de dossiers van twee medewerkers van de Ochrana, van wie de namen volgen. Die twee gevallen dienen hier toch te worden aangehaald: het ene betreft een geestesarbeider van zeer grote waarde, en het andere een volkstribuun.

Stanislas Brzozowski, Pools schrijver met buitengewone begaafdheden, lieveling van de jongeren, schrijver van kritische essays over Kant, Zola, Mikhailovsky, Avenarius, ‘heraut van het socialisme waarin hij de diepste syntheses van de menselijke geest belichaamd zag, en waarop hij een filosofisch systeem wilde opbouwen dat de natuur en de mensheid zou omvatten’ (Naprzod, 5 mei 1908), schrijver van een revolutionaire roman De Vlam, kreeg een maandloon van 150 roebel van de Ochrana van Warschau, voor zijn rapporten over de revolutionaire en vooruitstrevende kringen.

De pope Gapone, de ziel van de opstand van 1905 en van gans de arbeidersbeweging te Petersburg en te Moskou, de organisator van de arbeidersbetoging van januari 1905 die onder de vensters van het Winterpaleis in bloed gesmoord werd door de salvo’s gelost op de menigte smekelingen die aangevoerd werden door twee priesters en dragers waren van het portret van de tsaar — de pope Gapone, echte belichaming van een belangrijk moment in de Russische revolutie, eindigde met zich aan de Ochrana te verkopen en werd, toen eenmaal het bewijs geleverd was dat hij een provocatieagent was, door de revolutionair-socialist Ruthenberg opgeknoopt.

VII - Een spook. Een bladzijde geschiedenis

Tot op heden is de persoonlijkheid van al de provocatieagenten, waarvan de dossiers in handen van het nieuwe bewind zijn gevallen, nog niet vastgesteld.

Er gaat geen maand voorbij [1] dat de Revolutionaire Rechtbanken van de Sovjet-Unie niet enkele van deze kerels te vonnissen krijgen. Bij toeval worden ze teruggevonden en ontmaskerd. In 1924 is zulk een ellendeling opgedoken, als een walging opklimmend uit de vijftig laatste jaren — een echt spook. En dat spook riep de herinnering wakker aan een bladzijde geschiedenis die hier moet worden ingelast, al ware het maar om de moddergeschiedenis van alle veiligheidsdiensten met een kleine glimp van revolutionaire heldenmoed te belichten.

Deze provocatieagent had 37 jaren goede dienst op zijn rekening (van 1880 tot 1917) en, thans reeds een grijsaard, wist hij zich zeven jaar lang aan de opsporingen van de Tsjeka te onttrekken.

… Omstreeks 1879 bereidden Jeliaboff en Okladsky, een twintigjarige student, revolutionair vanaf zijn vijftiende jaar, lid van de Narodnia Volja (Wil des Volks), een aanslag voor op tsaar Alexander II. De keizerlijke trein zou in de lucht vliegen. Hij rolde ongestoord over de mijnen. De helse machine had niet gewerkt. Toeval? Men geloofde het. Maar 16 revolutionairen, waaronder Okladsky, moesten zich voor die ‘misdaad’ verantwoorden. Okladsky werd ter dood veroordeeld. Ligt hier het aanvangspunt van zijn schitterende loopbaan? Of had ze reeds aangevangen? De goedertierenheid van de keizer verleende hem het leven — in een gevangenis, tot aan zijn dood.

Wat er ook van zij, hier begint de reeks onschatbare diensten die Okladsky aan de politie van de tsaar zou bewijzen. Op de lange lijst revolutionairen die hij overleverde, treffen wij de vier schoonste namen uit de geschiedenis — Barannikoff, Jeliaboff, Trigoni, Vera Figner. Van deze vier is nog alleen Vera Nicolaewna Figner in leven. Zij heeft twintig jaren doorgebracht in de vesting van Schlüsselburg. Barannikoff is er gestorven. Trigoni, na twintig jaren te Schlüsselburg te hebben geleden en vier jaren in ballingschap te hebben geleefd te Sakhaline, heeft, alvorens te sterven (in juni 1917) de autocratie zien ineenstorten. Jeliaboff is op het schavot gestorven.

Deze dapperen waren leiders van de Narodnia Volja, de eerste Russische revolutionaire partij, die vóór de geboorte van de proletarische beweging de oorlog aan de autocratie verklaarde. Haar programma was een liberale revolutie, die voor Rusland een overgrote vooruitgang zou hebben betekend. Op een tijdstip dat geen andere actie mogelijk was, nam zij haar toevlucht tot het terrorisme, en bracht voortdurend slagen toe aan het tsarisme, dat op sommige ogenblikken als verbijsterd scheen, en de in maart 1881 het hoofd werd afgeslagen. In die strijd van een handvol helden tegen geheel een oude, machtig gewapende maatschappij, ontstonden zeden, tradities, mentaliteiten die, overgenomen door het proletariaat, verscheidene geslachten revolutionairen zouden stalen voor de eindzegepraal van Oktober 1917. Van al deze helden was Alexander Jeliaboff misschien de grootste; wat er ook van zij, bewees de grootste diensten aan de partij die hij had helpen stichten. Verraden door Okladsky, werd hij op 27 februari 1881 aangehouden samen met een jonge advocaat van Odessa, Trigoni, die insgelijks lid was van de geheimzinnige Uitvoerende Raad van de Narodnia Volja. Twee dagen later scheurden de bommen van de partij Alexander II aan stukken in een straat van Sint-Petersburg. De dag daarop ontvingen de overheden een verbijsterende brief van Jeliaboff, die opgesloten zat in de Peter en Paul’s vesting. Zelden heeft een partijleider met zoveel fierheid zijn laatste plicht weten te vervullen. Die brief luidde:

“Indien de nieuwe soeverein, die de scepter aanvaardt uit de handen der revolutionairen, voornemens is vast te houden aan de oude gewoonte ten opzichte van koningsmoordenaars; indien men voornemens is Ryssakoff op te hangen, zou het een schreeuwend onrecht zijn, mij het leven te laten, daar ik zo dikwijls een aanslag op het leven van Alexander II heb gepleegd en door een stom toeval belet werd aan zijn terechtstelling mede te helpen. Ik gevoel me zeer ongerust bij de gedachte dat de regering meer waarde zou hechten aan de formele gerechtigheid dan aan de werkelijke gerechtigheid, en de kroon van de nieuwe monarch zou versieren met het lijk van één jonge held, enkel en alleen bij gebrek aan afdoende bewijzen tegen mij, die een oudgediende in de revolutionaire strijd ben”.

“Uit alle krachten van mijn ziel teken ik protest aan tegen deze rechtsverkrachting”.

“Enkel de lafheid der regering zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat men maar één galg optimmert, in plaats van twee”.

De nieuwe tsaar Alexander III liet er zes oprichten voor de koningsmoordenaars. Op het laatste ogenblik werd een jonge vrouw, Jessy Helfman, die zwanger was, begenadigd. Jeliaboff stierf aan de zijde van zijn vrouw Sophie Perovskaya, naast Ryssakoff (die zonder baat verraden had) Mikhailoff, en de scheikundige Kibaltsjisje. Mikhailoff onderging driemaal de straf: tweemaal brak het koord, tweemaal viel Mikhailoff, om weer op te staan…

De provocatieagent Okladsky ging echter voort met aan de politie diensten te bewijzen. Het was zo gemakkelijk, sombere slagen toe te brengen aan de edelhartige jeugd die, zonder zich te laten afschrikken, tot het volk, naar de armoede, in de gevangenis, in ballingschap, naar de dood ging, om aldus de weg voor de revolutie te banen. Ternauwernood te Kiev aangekomen, leverde hij Soedeikine en Vera Nicolaewna Figner aan de politie over. Daarna diende hij te Tiflis waar hij, handige verrader van beroep, en zeer beslagen in de kunst om kennis aan te knopen met de beste mannen en hun sympathie te winnen en hun enthousiasme te delen, om dan naderhand op een schone dag een teken te geven en zijn kameraden levend te laten begraven — om tenslotte zijn Judaspenningen op te strijken.

In 1889 riep de keizerlijke veiligheidsdienst hem naar Sint-Petersburg. De minister Doernowo reinigde Okladsky van elke smet van het onwaardig verleden, door van hem ‘ereburger’ Petrowsky te maken die, wel te verstaan, nog altijd revolutionair en vertrouwensman van revolutionairen bleef. Hij zou ‘in actieve dienst’, blijven tot aan de Maartrevolutie van 1917. Tot 1924 lukte het hem als een vreedzaam ingezetene van Petersburg te leven. Toen kwam hij terecht in de gevangenis van Leningrad, en in dezelfde gevangenis, waar veel van zijn slachtoffers weleer de dood al wachtten, stemde hij erin toe zijn biecht op te tekenen, tot het jaar 1890.

Omtrent, hetgeen na die datum gebeurd was weigerde de oude provocatieagent één woord te reppen. Hij stemde er enkel in toe te spreken over een tijdstip waarvan bijna niemand (wij bedoelen bijna geen revolutionairen) nog in leven was, maar dat hij bevolkt heeft met doden en martelaren…

De Revolutionaire Rechtbank vonniste Okladsky in de eerste helft van januari 1925. De revolutie wreekt zich niet. Dit spook behoorde tot een te ver, dood verleden. Het rechtsgeding, geleid door veteranen van de revolutionaire strijd, kreeg het aanzien van een wetenschappelijk debat over geschiedenis en psychologie. Het was de studie van een der dieptreurigste menselijke documenten — Okladsky werd veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf.

VIII - Manilofski

Staan we nu een ogenblik stil bij een geval van provocatie zoals de geschiedenis van de Russische revolutionaire beweging er veel kent: de provocatieagent is een partijleider. Ziehier de raadselachtige persoonlijkheid van Manilofsky [2].

Op een maartse morgen van het vreselijke jaar 1918, kort na de Oktoberrevolutie — het jaar van burgeroorlog, opeisingen op het platteland, tegenwerking der deskundigen, samenzweringen, opstand van de Tsjecho-Slowaken, vreemde gewapende tussenkomsten, schandelijke vrede (het woord is van Lenin) van Brest-Litovsk — op een maartse morgen van dat jaar kwam een man zich rustig aanmelden bij de bevelhebber van het Smolny paleis, en zei tot hem:

“Ik ben de provocatieagent Manilofsky. Ik bid u me aan te houden”.

De humor heeft rechten in elk treurspel. De commandant wilde de indringer op straat smijten: “Ik heb geen bevelen! En het is trouwens mijn taak niet u aan te houden”. — “Laat me dan naar het partijbestuur brengen”. Daar stond men als verbijsterd, toen men de meest gehate en meest misprezen man van de partij herkende.

Een paar woorden over zijn loopbaan: De voorzijde van de medaille. Een moeilijke jeugd; drie veroordelingen wegens diefstal. Zeer begaafd, zeer werkzaam, propaganda voerend in verscheidene organisaties. Zijn werk wordt zo op prijs gesteld dat men hem in 1910 voorstelt deel uit te maken van het Centraal Comité van de Russische sociaa1democratische arbeiderspartij, en dat het bolsjewistische congres van Praag (1912) hem inderdaad tot die post benoemt. Aan het einde van hetzelfde jaar is hij bolsjewistisch afgevaardigde in de IVe Doema, en in 1913, voorzitter van de bolsjewistische parlementsgroep.

En haar keerzijde. Provocatieagent in dienst van de veiligheid vanaf 1907 (eerst ‘Ernest’, later ‘de kleermaker’). Vanaf 1910, honderd roebels maandloon (een prinselijke vergoeding). Beletsky, gewezen politiechef, zegt van hem “Manilofsky was de trots van de veiligheidsdienst, die het nodige deed om van hem een der voornaamste partijleiders te maken”. Laat te Moskou, te Toela, enz. bolsjewistische groeperingen aanhouden, en levert Milioetine, Noguine, Maria Smidovitsj, Stalin, Swerdlov aan de politie. Geeft mededeling van het partijarchief aan de veiligheidsdienst. Wordt met de even afdoende als discrete medewerking van de politie tot Doema afgevaardigde verkozen.

Eens ontmaskerd krijgt hij van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een hoge beloning, en verdwijnt. De oorlog breekt uit. Krijgsgevangen gemaakt, begint hij in een kamp weer propaganda te voeren onder de soldaten. En keert eindelijk naar Rusland terug, om aan de Revolutionaire Rechtbank te vragen: “Laat me doodschieten!” Hij beweerde oneindig veel te hebben geleden onder zijn dubbel bestaan, en maar laat de revolutie echt te hebben begrepen, en zich te hebben laten meeslepen door zijn ambitie en zijn avontuurlijke aanleg. Krylenko weerlegde meedogenloos deze bewering, die misschien oprecht was: “De avonturier speelt zijn laatste troef”.

De revolutie kan geen tijd verliezen aan het uitspinnen van zielkundige raadsels. Zij kan er zich evenmin aan blootstellen, eens te meer bedot te worden door een ongure geslepen speler. De rechtbank velde het vonnis dat èn door de beschuldigde èn door de beschuldiger werd geëist. Diezelfden nacht, enkele uren later, werd Manilofsky, over een afgelegen pleintje in het Kremlin gaand, op ‘t onverwacht door een kogel in de nek getroffen…

IX - De zielsgesteldheid van de provocatieagent. De provocatie en de partij

Thans stelt zich het vraagstuk van de psychologie van de provocatieagent. Ziekelijke psychologie, voorzeker, maar waarover we ons niet te veel moeten verwonderen. In de ‘Onderrichtingen’ hebben we gezien welke personen de politie ‘bewerkte’, en ook de middelen die zij daarbij aanwendde. Een Serova, die zwak van karakter geoordeeld wordt, leeft in gebrek en strijdt moedig. Ze wordt aangehouden. Eensklaps uit haar omgeving weggerukt, weet ze zich verloren; dwangarbeid wacht haar, en misschien wel de galg, ofwel moet ze een woord zeggen, slechts één woord, en wel juist betreffende iemand die haar eenmaal iets in de weg legde… Zij struikelt. Een ogenblik van lafheid is voldoende; welnu, er ligt veel lafheid op de bodem van een mensenziel. Het vreselijkste is nu, dat ze voortaan niet meer terug kan. Men heeft haar beet. Indien ze weigert op de ingeslagen weg verder te gaan, zal men haar in volle zitting haar eerste verraad in het gezicht slingeren. Na een poos raakt ze gewend aan de stoffelijke voordelen van haar hatelijke toestand, te meer daar ze zich in haar geheimzinnige tweede leven volkomen in veiligheid voelt…

Er zijn niet enkel provocatieagenten uit lafheid. Er zijn er, en deze zijn veel gevaarlijker, uit liefhebberij. Avonturiers die in niets geloven, of teleurgestelden in het ideaal dat zij vroeger gediend hebben, ook kerels die belust zijn op de gevaren verbonden aan een samenzwering, of op het ingewikkeld spel waarbij zij iedereen bedriegen. Zulke kunnen talent hebben, en een bijna onontwarbare rol spelen. Zulk een is Manilofsky blijkbaar geweest. De Russische geschriften uit de periode volgend op de nederlaag van 1905, bieden ons veel soortgelijke psychologische ziektegevallen. De revolutionair die ondergronds werk verricht — vooral de terrorist — staalt daardoor zijn karakter, zijn wil, zijn moed, en verwerft liefde voor gevaar, die hem noodlottig kan worden. En als het hem mocht overkomen, tengevolge van een nogal vaak voorkomende verstandelijke evolutie, door de invloed van kleine persoonlijke ervaringen (mislukkingen, teleurstellingen, verstandelijke misstappen) of door de terugslag van een tijdelijke nederlaag ondergaan door de beweging, zijn idealisme te verliezen — wat kan er dan nog van hem worden? Indien hij werkelijk sterk is zal hij aan zenuwziekte en aan zelfmoord ontsnappen, maar het zou wel kunnen zijn om een avonturier zonder geloof te worden, wie alle middelen goed zullen schijnen om tot zijn persoonlijke doeleinden te geraken. En het baantje van provocatieagent zal hem daartoe voorzeker in het vooruitzicht worden gesteld.

Elke massabeweging die duizenden en duizenden mensen omvat, voert dergelijke bemodderde afval mee. Men hoeft zich daarover niet te verwonderen. De invloed van zulke woekerplanten heeft maar weinig vat op de kracht en de zedelijke gezondheid van het geheel, Wij menen dat hoe sterker een beweging wordt, hoe minder gevaarlijk de provocatie voor haar zal zijn. Er zullen waarschijnlijk provocatie agenten zijn zolang het lijf-aan-lijf-gevecht in de maatschappij zal voortduren. Maar het zijn en blijven toch maar individuen die de gewoonte van het collectief werken en denken, van een strikte tucht, van een welberekende en door een wetenschappelijke theorie over de sociale toestanden bepaalde strijdmethoden, een zeer klein arbeidsveld bieden. Niets is inderdaad meer tegenovergesteld aan klein of groot avonturisme, dan de brede, ernstige, diepe, methodische werking van een grote (zelfs buiten de wet gestelde) partij. Zulke onwettigheid is niet de onwettigheid van de carbonari. Zulke revolutionaire voorbereiding is geen voorbereiding volgens de methode van Blanqui. De carbonari en de blanquisten waren kleine groepen samenzweerders die geleid werden door een paar wakkere, karaktervaste idealisten. Zo bv. vertegenwoordigt een communistische partij, zelfs al is ze zeer zwak in aantal, door haar ideologie, de arbeidersklasse. Zij verpersoonlijkt het klassengeweten van duizenden en miljoenen mensen. Haar rol is breed en ontzaglijk, aangezien het de rol is van een hersen- en zenuwstelsel, maar zij is tevens onafscheidbaar van de behoeften, van de noden, van het leven van gans een klasse, zodat de persoonlijke strevingen, ingeval ze zich niet aanpassen aan de strevingen van de partij, veel van hun belangrijkheid verliezen. Dit vooropgesteld zijnde, zal het wel duidelijk zijn dat van alle revolutionaire partijen die de geschiedenis tot nog toe in het leven riep, de communistische partij het minst vat biedt aan de slagen van de provocatie.

X - De provocatie is een tweesnijdend zwaard

Speciale dossiers bevatten dienstaanbiedingen gericht aan de politie. In een toevallig opengeslagen bundel briefwisseling met het buitenland, vinden we brieven van ‘een Deens onderdaan die hoger onderwijs genoten heeft’ en van ‘een Corsisch student van goeden huize’, die een plaatsje aanvragen in het geheim politiecorps van Z.M. de tsaar van Rusland…

De veelvuldige hulpverleningen in geld verleend aan Serova, bevestigen de bezorgdheid van de politie jegens haar dienaren, zelfs jegens degenen die al buiten dienst staan. De administratie schreef enkele van hen, die zich op heterdaad hadden laten betrappen op leugen of oplichterij, op de zwarte lijst. Thans ‘flessentrekkers’ betiteld, verloren zij al hun recht op dankbaarheid vanwege de staat.

De anderen integendeel, konden alles bekomen. Uitstel of vrijverklaring van militaire dienst, genade, amnestie, allerhande gunsten na officiële veroordelingen, tijdelijk of levenslange renten, alles, tot zelfs maatregelen die van de tsaar in persoon afhingen. Men heeft de tsaar aangewezen provocatieagenten het recht zien toekennen een andere naam en voornaam te dragen. Aangezien de naam en de voornaam een godsdienstige waarde hebben in de orthodoxe ritus, verkrachtte het geestelijk hoofd van de Russische kerk zelfs de wetten van de godsdienst… Maar wat zou je al niet doen voor een goede spion?

De provocatie werd ten slotte een echte instelling. Het totaal getal van de personen die in de loop der 20 laatste jaren deelnamen aan de revolutionaire beweging en tevens diensten bewezen aan de politie, zal wel van 35 tot 40.000 zijn. Men raamt dat ongeveer de helft van die bende ontmaskerd werd. Toch leven nog een paar duizend aanbrengers en provocatieagenten in Rusland zelf, aangezien het tot nog toe niet mogelijk was achter hun echte naam te komen. Onder die menigte waren mannen van waarde, en zelfs mensen die in de revolutionaire beweging een waardeerbare rol hebben gespeeld.

Aan het hoofd van de sociaal-revolutionaire partij en van haar strijdorganisatie stond, tot in 1909, de ingenieur Ewno Azeff, die sedert 1890 zijn rapporten aan de politie gewoonweg met zijn naam ondertekende. Azeff was een van de organisators van de aanslag op de groothertog Serge, van de aanslag op minister Plehwe, en van nog een massa andere. Het was hij die, alvorens helden als Kaliaeff en Egor Sazonoff [3] naar de dood te zenden, op vriendschappelijke voet met hen omging…

In het Centraal Comité van de bolsjewistische partij, aan het hoofd van de Doema fractie, stond, zoal,s we net zagen, de geheime agent Manilofsky.

De provocatie, door zulke afmetingen aan te nemen, werd precies daardoor een gevaar voor het regime dat zich ervan bediende, en vooral voor de hoofdmannen van dat regime. Men weet bv. dat een der hoogstgeplaatste ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Ratsjkofsky, de plannen van de aanslag op Plewhe en op de groothertog Serge kende en goedkeurde. Stolypine [4] die zeer goed van alles op de hoogte was, liet zich op zijn reizen vergezellen door het hoofd van de politie Guerassimoff, wiens gezelschap hem een waarborg scheen tegen de aanslagen die gepleegd werden op aanstoken van de provocatieagenten… Stolypine werd op een goede keer toch gedood door de anarchist Bagrof, die vroeger tot de politie had behoord.

Ondanks alles bleef de provocatie bloeien tot aan het uitbreken van de revolutie. De provocatieagenten streken hun laatste maandloon op in de laatste dagen van februari 1917 — een week voor de ineenstorting van de autocratie.

Overtuigde revolutionairen werden soms wel eens bekoord zich van de provocatie te bedienen. Petroff, revolutionair-socialist, die zeer tragische gedenkschriften heeft nagelaten, trad in dienst van de Ochrana, om haar beter te bestrijden. Gevangen genomen, kreeg hij van het hoofd van de politie een weigerend antwoord op zijn aanbod; hij veinsde dan krankzinnigheid om naar een gesticht te worden ondergebracht, waaruit ontvluchten mogelijk was. Hij slaagde er in zijn plan uit te voeren en kwam vrij terug zijn diensten aanbieden. Maar weldra, inziende dat hij met een te sterke tegenpartij te doen had en ondanks zichzelf verraad pleegde, maakte Petroff een einde aan zijn leven, na vooraf de kolonel Karpoff te hebben gedood (1909).

De maximalist [5] Salomon Ryss (Mortimer), organisator van een groep uiterst stoutmoedige terroristen (1906-07), slaagde er gedurende een korte tijd in de veiligheidsdienst, wiens geheime medewerker hij geworden was, om de tuin te leiden. Het geval van Salomon Ryss is een opzienbarend, bijna onwaarschijnlijk, alleenstaand geval dat slechts een verklaring vinden kan in de bijzondere gewoonten en de ontreddering van de Ochrana na de revolutie van 1905. In het algemeen is het vrijwel onmogelijk de politie erin te laten lopen, want het is de revolutionair onmogelijk tot haar geheimen door te dringen. De geheime agent, zelfs degene die het onbeperkste vertrouwen geniet, heeft toch slechts betrekkingen met een of twee hogergeplaatste heren uit wie hij geen inlichtingen kan halen, maar die munt slaan uit zijn minste woorden en zelfs uit zijn leugens, die trouwens weldra aan het licht komen [6].

De ontwikkeling van de provocatiemethoden bracht de Ochrana er anderzijds toe ingewikkelde kuiperijen te smeden, waarbij ze niet altijd het laatste woord had. Zo was het in 1907 nodig, in verband met haar plannen, Ryss te laten ontvluchten. De bestuurder van de veiligheidsdienst aarzelde niet een misdaad te beramen om dat doel te verwezenlijken. Twee gendarmen organiseerden, op geheim bevel, de ontvluchting van de revolutionair. Het gerechtelijk onderzoek, dat onhandig geleid werd, bracht hun rollen aan het licht. Voor de krijgsraad gedaagd en door hun overheden in de steek gelaten, werden zij tot dwangarbeid veroordeeld.

XI - Russische spionnen in het buitenland

De vertakkingen van de Ochrana reikten natuurlijk tot in het buitenland. Haar dossiers bevatten inlichtingen omtrent talrijke personen die buiten de grenzen van het tsarenrijk woonden, en die zelfs nooit in Rusland waren geweest. Schoon ik [7] in 1919 voor de eerste keer in Rusland kwam, heb ik talrijke kaarten met mijn naam erop gezien. De Russische veiligheidsdienst volgde met de grootste oplettendheid de gedragingen van de revolutionairen die zich in het buitenland ophielden. Omtrent de Russische anarchisten Troïanovsky en Kiritsjek, die gedurende de oorlog te Parijs werden aangehouden, heb ik te Petrograd een dik dossier gevonden. De procesverbalen van de verhoren in het Paleis van justitie van Parijs zijn er allemaal. Russen of niet-Russen, de anarchisten waren trouwens overal het voorwerp van een bijzondere bewaking, door de zorgen van de Ochrana, die op dat gebied onafgebroken in briefwisseling was met de veiligheidsdiensten van Londen, Rome, Berlijn enz.

In alle belangrijke hoofdsteden hield een Russische politiechef onafgebroken verblijf.

Te Parijs werd die kiese post tijdens de oorlog bezet door M. Krassilnikoff, die officieel gezantschaps-raadsman was.

Op het ogenblik dat de Russische revolutie uitbrak, waren een vijftiental provocatieagenten in dienst, die werkten in de voornaamste groeperingen van Russische uitgewekenen. Toen de laatste gezant van de laatste tsaar het gezantschap moest ontruimen voor een, door de voorlopige regering aangeduide opvolger, belastte een commissie samengesteld uit vooraanstaande leden van de Russische kolonie van Parijs, er zich mede de papieren van M. Krassilnikoff te bestuderen. Zij ontmaskerde zonder veel moeite de geheime agenten. En één van haar vele verrassingen was wel, vast te stellen dat een lid van de Franse pers, een zéér groot patriot, in het Russische gezantschap centen ging opstrijken voor zijn diensten als verklikker en spion… (de weledele heer R. Recouly).

XII - ‘Donkere kamers’ en internationale politie

Krassilnikoff had ook een dienst van detectives, kerels die hem inlichtingen verstrekten, en dan nog vage loontrekkenden om lage werkjes te verrichten, zoals het bewaken van de briefwisseling der revolutionairen (door middel van de ‘donkere kamer’, enz.) onder zijn bevelen.

In 1913-14 (en het is onwaarschijnlijk dat daar tot aan de revolutie iets aan veranderd werd) werd het geheim agentschap van de Ochrana in Frankrijk bestuurd door een heerschap Bittard-Monin, dat daarvoor duizend frank per maand kreeg. Er waren 31 agenten in dienst; drie personen kregen van het Russisch agentschap te Parijs een pensioen uitbetaald.

Men had het zover gebracht over heel Europa een privaat — ‘donkere kamer’ te organiseren. Er bestaan te Petrograd dikke bundels afschriften van brieven tussen Parijs en Nizza, Rome en Genève, Berlijn en Londen, enz. De ganse briefwisseling die Savinkoff en Tsjernoff voerden tijdens hun verblijf in Frankrijk, is bewaard in de archieven van de veiligheidsdienst van Petrograd. Een briefwisseling tussen Haase [8] en Dan [9] werd eveneens onderschept — zoals nog vele andere. Hoe kon dat? De huisbewaarder of de briefdrager ter plaatse van bestemming, of een postbeambte, daarvoor waarschijnlijk zeer vet betaald, hielden de brieven gericht aan de bewaakte personen een paar uren — de tijd die nodig was om ze te kopiëren vast. Dat kopiewerk was zeer vaak het werk van personen die de taal van de schrijvers van de brieven niet machtig waren; onbeduidende onhandigheden getuigen daarvan. De kopijen dragen, nagetrokken, de stempel van het verzendingskantoor en het adres. Zij werden met de grootste spoed naar Petrograd overgezonden.

De Russische politie in het buitenland werkte natuurlijk samen met de plaatselijke politie. Terwijl provocatieagenten, die aan niemand bekend waren, hun rol van revolutionair speelden, werkten rondom hen de officieel-niet-gekende, maar in feite officieel geholpen en aangemoedigde detectives van Krassilnikoff. Onbelangrijke, maar typische kleine feiten tonen de aard aan van de hulp, welke de Franse overheden hen verleenden. De agent Francesco Leone was in verbinding getreden met Boertseff, en had er in toegestemd aan laatstgenoemde, tegen betaling, enkele geheimen van Bittard-Monin te leveren. Zijn collega Fontana, wiens foto hij had laten stelen, verwondt hem met zijn wandelstok in een koffiehuis te Parijs (28 juni 1913). De aanvaller wordt aangehouden en drager bevonden van twee kaarten van de geheime Franse politie, en van een revolver. Hij wordt opgesloten onder de vierdubbele beschuldiging van ‘aanmatiging van officiële ambten, dragen van verboden wapens, slagen en verwondingen, doodsbedreigingen’. Vierentwintig uren later werd hij vrijgelaten, door tussenkomst van M. Krassilnikoff — nadat men officieel zijn hoedanigheid van agent van de Russische veiligheidsdienst had gelogenstraft. Voor wat de indiscrete Leone betreft, het Russische gezantschap bekwam zijn uitwijzing uit Frankrijk. Een brief van Krassilnikoff, gedateerd 1-14 juni, verhaalt aan de bestuurder van de veiligheidsdienst al die voorvallen, en stelt hem op de hoogte van de stappen die gedaan worden met het doel Boertseff uit Italië te doen uitwijzen.

In een ander schrijven brengt dezelfde Krassilnikoff ter kennis van de Ochrana, dat een socialistische interpellatie over de gedragingen der Russische politie, die in de lucht had gehangen, “niet meer te vrezen was, volgens de mening van de Franse overheden. De socialistische leden van het parlement hebben op dit ogenblik andere zorgen”.

XIII - Het geheimschrift. Nog eens de ‘donkere kamers’

Maar indien de revolutionairen zich in hun briefwisseling bedienden van overeengekomen cijfers?

Dan belastte de Ochrana een geniale speurder, die brieven te ontcijferen. Men verzekert dat hij nooit faalde. Deze buitengewone specialist, Zybine genaamd, had zulk een vermaardheid van onfeilbaarheid verworven, dat hij na de Maartrevolutie… in dienst kon blijven. Hij bleef in de dienst van de nieuwe regering die hem, als onze inlichtingen juist zijn, gebruikte als ‘tegenspion’.

Alle cijferschrift kan worden ontcijferd, naar het schijnt. Of men meetkundige of rekenkundige combinaties bezigt, de waarschijnlijkheidsrekening laat toe enkele aanduidingen te bepalen. Welnu, één vertrekpunt is voldoende om alles te ontcijferen. Er wordt verteld dat sommigen, om elkaar berichten te sturen, zich bedienden van boeken waarin bij voorafgaande afspraak op enkele bladzijden tekens waren aangebracht. Zybine, goed psycholoog, vond die boeken en die bladzijden. “De cijfers gebaseerd op teksten van bekende schrijvers, op het model dat voorkomt in de handboekjes van revolutionaire organisaties, op de loodrechte rangschikking van namen of spreuken, zijn niets waard” heeft de gewezen politieman M. E. Bakay geschreven. De cijfers van de bestuurslichamen werden in de meeste gevallen verraden door provocatieagenten, ofwel ten lange leste toch ontcijferd. Als de beste sleutel beschouwt Bakay deze gebaseerd op weinig gekende teksten. Zybine had een kaartsysteem samengesteld, dat hem in staat stelde zonder veel zoeken, terstond de namen van alle Russische steden te weten waar er bv. een ‘Alexanderstraat’ was — de naam van alle steden waar er zulk een school of zulke fabrieken waren — de spotnaam of de bijnaam van alle verdachte personen die het Russisch Rijk bewoonden, enz., enz. Hij bezat alfabetische lijsten van studenten, matrozen, officieren, enz. Las men in een brief bv. deze schijnbaar betekenisloze eenvoudige zin: “De Lange Zwarte is vanavond naar de Nieuwstraat geweest” en een beetje verder een zin betreffende een ‘student in de geneeskunde’, dan was het voldoende een paar schuiven open te trekken om te weten of de ‘Lange Zwarte’ al genoteerd stond, en in welke stad, die een medische faculteit bezat, een Nieuwstraat was. Drie of vier zulke aanduidingen openden reeds de mogelijkheid zeer ernstige veronderstellingen te wagen.

De minste zinspelingen op een bepaald persoon, die voorkwamen in de onderschepte of in beslag genomen brieven, werden op kaarten overgeschreven, en nummers verwezen naar de brieven zelf. Er bestaan kasten vol met zulke brieven. Drie doodgewone brieven geschreven door revolutionairen uit verschillende steden, waarin gezinspeeld werd op een vierde, konden volstaan om deze laatste aan de galg te helpen.

Laten we dit niet vergeten: het toezicht uitgeoefend op de briefwisseling door de ‘donkere kamer’ (het is een strikt in acht genomen traditie, het bestaan ervan te loochenen, maar zonder die kamer zou er geen politie zijn) is van buitengewoon belang. De post van verdachte of bekende personen wordt eerst bewaakt. Ofwel worden soms alle brieven met op de omslag de vermelding ‘verzoek te bezorgen aan’ onderschept, ofwel alle omslagen waarop de aanduidingen op overeengekomen manier onderlijnd schijnen — in een woord, alle brieven die op de een of andere manier de aandacht trekken. Zulk een controle-op-goed-geluk-af levert een documentering op die bijna even nuttig is als het toezicht op de brieven van de leiders. Inderdaad, laatstgenoemden zijn voorzichtig in hun schrijven (wanneer de enige echte voorzichtigheid, die echter niet altijd in acht genomen kan worden, voorschrijft niet te schrijven, zelfs niet bedekt te zinspelen op dingen die betrekking hebben op de propaganda), terwijl de meesten van hen, die tot nog toe niet onder toezicht stonden, veronachtzamen de elementairste voorzichtigheid in acht te nemen.

De Ochrana maakte drie afschriften van de belangrijke brieven — een voor het bestuur van de censuur, een voor het bestuur van de veiligheidsdienst, en een voor het bestuur van de plaatselijke politie. De brief bereikte de geadresseerde. In zekere gevallen — bv. wanneer men de brief met scheikundige stoffen had moeten bewerken, ontving hij een perfect nagemaakte brief, die het werk was van een handige specialist.

Om de brieven open te maken werd er te werk gegaan volgens de spitsvondige methoden der ambtenaren — de brieven openmaken door ze boven kokend water te houden, of met een warm gemaakt scheermes het lak wegnemen. In de meeste gevallen zijn de omslagen niet helemaal dichtgeplakt in de hoeken — dan stak men door de opening een metalen staafje waaromheen de brief zachtjes opgewonden wordt, zodat het gemakkelijk valt hem uit en dan weer in de omslag te brengen, zonder deze open te maken.

De onderschepte brieven werden nooit overgelegd aan het gerecht, teneinde niets aan het licht te laten komen omtrent het bestaan van de ‘donkere kamers’. Men benutte ze echter bij het opstellen van de politierapporten.

Het cijferkabinet hield zich niet alleen bezig met de in cijferschrift gestelde brieven van de revolutionairen. Het legde eveneens een verzameling aan van de diplomatieke cijfersleutels van de grote mogendheden…

XIV - De synthese der bij elkaar gebrachte inlichtingen. De grafische methode

Tot nog toe hebben we ons enkel beziggehouden met de waarnemingsmethoden van de Russische veiligheidsdienst. Zijn werkwijze is analytisch, om het zo maar te zeggen. Men zoekt, men scharrelt, men maakt aantekeningen. Of het om een organisatie of een persoon gaat, de werkwijze is dezelfde. Na een zekere tijd — die soms zeer kort is — beschikt de veiligheidsdienst over vier soorten gegevens omtrent de tegenstander.

  • 1. Die verkregen door de achtervolgingen, waarvan de resultaten samengevat staan in synoptische tabellen, lichten in over zijn gaan en komen, zijn gewoonten, zijn betrekkingen, zijn omgeving, enz.
  • 2. Die verstrekt door het geheim agentschap of door de spionnen, die inlichten omtrent zijn denkbeelden, zijn inzichten. zijn geheime werkzaamheid.
  • 3. Die, welke afgeleid kunnen worden uit de zeer aandachtige lezing van de revolutionaire pers.
  • 4. Die, gevonden in door hem geschreven brieven of in de brieven van derden omtrent hem, vervolledigen het voorgaande.

Het gehalte van juistheid der inlichtingen verstrekt door de geheime agenten was natuurlijk veranderlijk. De algemene indruk die de dossiers maken is nochtans een indruk van nogal grote nauwkeurigheid, vooral wanneer het gaat om stevig gevestigde organisaties. De dossiers van de politie bevatten een uitgebreid verslag van elke geheime vergadering, een korte inhoud van elke belangrijke redevoering, een exemplaar van elk geheimgedrukt, of zelfs maar gepolycopieerd stuk.

De veiligheidsdienst is dus in bezit van een overvloedige documentatie. Het waarnemings- en het ontledingswerk is gedaan. Thans begint een klassering- en synthese arbeid, volgens de wetenschappelijke methode.

De bekomen resultaten worden uitgedrukt in grafische voorstellingen.

Kiezen we er een uit. Opschrift: De betrekkingen van Boris Savinkoff.

De kaart, 40 cm hoog en 70 cm breed resumeert derwijze dat men in één oogopslag alles kan overzien, alle gegevens omtrent de betrekkingen van de terrorist die door de politie opgetekend werden.

In het midden, in een rechthoek ter grote van een visitekaartje, staat zijn naam in kalligrafische letters. Van die rechthoek vertrekken lijnen die hem verbinden met kleine, gekleurde cirkeltjes. En zo voort. De banden die een persoon aan een gegeven persoon verbinden, zelfs onrechtstreekse, kunnen aldus ogenblikkelijk overzien worden, alsmede het aantal bewuste of onbewuste tussenpersonen. Op de tabel van Savinkoff stellen de roodgekleurde cirkeltjes zijn ‘strijd’ kennissen voor, en vormen drie groepen van negen, acht en zes personen, die allemaal met naam en bijnaam vermeld staan; de groengekleurde cirkeltjes stellen de personen voor met welke hij rechtstreekse, om politieke of andere redenen in verbinding stond of gestaan had: er zijn er 37; de geelgekleurde cirkeltjes stellen zijn bloedverwanten voor: 9; de bruingekleurde duiden de personen aan die met zijn vrienden en bekenden in verbinding staan… Dat alleen voor wat Petrograd betreft. Andere tekens hebben betrekking met zijn relaties te Kiev. Bv. Boris Savinkoff kent Varvara Eduardovna Vakhovskaia, die 12 personen kent te Petrograd (namen en familienamen, enz.), en 5 te Kiev. Misschien weet B. S. niets van die 12 en 5 personen, en de politie kent aldus, beter dan hijzelf, alle aanknopingspunten.

Is het een organisatie? Nemen we een serie studietabellen ter hand die blijkbaar slechts kopijen zijn van een revolutionair-socialistische organisatie in het gouvernement Vilna. Rode cirkeltjes vormen hier en daar groepen, en tussendoor lopen lijnen verward door elkaar. Ontcijferen we nu: Vilna. Een rode cirkel: Ivanoff, bijgenaamd ‘de oude’, straat… nr… ., beroep. Een lijn met pijltjes verbindt hem met Pavel (dezelfde inlichtingen), en data leren ons dat Ivanoff op 23 februari (van 4 tot 5 uur), op 27 februari (te 9 uur ‘s avonds) en op 28 februari (te 4 uur) bij Pavel is geweest. Een andere lijn met pijltjes verbindt hem met Marfa, die op 27 februari ‘s middags bij hem is gekomen. En zo voort. Al die lijnen wemelen door elkaar. De tabel laat toe uur na uur de werkzaamheid van een organisatie na te gaan.

XV - Antropometrie, signalementen, en liquidatie...

Maken we hier melding van een bijna onfeilbaar middel waarover de veiligheidsdienst beschikt: de antropometrie, die onschatbare diensten bewijst voor het identificatie werk. Elk persoon die aangehouden wordt moet eraan geloven hij wordt meermalen gefotografeerd, van voren, van opzij, staand, neerzittend; hij wordt gemeten met zeer precieze instrumenten (de vorm en de afmetingen van de schedel, van de voorarm, van de voet, van de hand, enz.); onderzocht door specialisten die zijn wetenschappelijk signalement opmaken (vorm van neus en oren, tint van de ogen, lidtekenen en ander tekens op het lichaam). Men neemt zijn vingerafdrukken op; de studie van de bijna onzichtbare oneffenheden van de opperhuid zal in de toekomst volstaan om bijna onfeilbaar de identiteit vast te stellen aan de hand van een vingerafdruk achtergelaten op een glas of op een deurknop. In alle identificatiediensten bezorgen de kaarten met antropometrische inlichtingen, die gerangschikt zijn volgens karakteristieke kentekenen, hun toeslag inlichtingen.

Het signalement is eveneens een zeer gevaarlijke aanduiding. De vorm van een oor, de tint van het oog, de vorm van een neus kunnen waargenomen worden in de straat, zonder de aandacht gaande te maken. Die gegevens zijn de geslepen speurhond voldoende om zijn man te identificeren, in weerwil van de veranderingen die deze aan zijn uiterlijk heeft kunnen aanbrengen. Enkele vooraf overeengekomen letters brengen telegrafisch een wetenschappelijk signalement over…

En zijn dan door dit alles de leiders van de organisatie bekend, en de politie volkomen ingelicht over de organisatie in haar geheel, dan blijft haar nog over te synthetiseren. Dit keer zal ze iets fijns, iets puiks maken! Dit keer maakt ze grafische voorstellingen in gekleurde waterdruk, die verzorgd zijn als bouwmeesterwerk, met aantekeningen in kunstig schoonschrift. En het wordt een ‘Schema van de organisatie der revolutionair-socialistische partij’, zoals zelfs de leden van het hoofdbestuur er geen hebben. Ofwel de tabel van de organisatie van de Poolse socialistische partij, of van de ‘Joodse Bund’ te Petrograd, enz. Alle partijen, alle groepen zijn grondig bestudeerd.

En niet met platonische bedoelingen trouwens! Het doel is bijna bereikt. Een keurige tekening geeft ons een beeld van het ‘plan tot liquidatie van de sociaaldemocratische organisatie van Riga. Bovenaan, het Centraal Bestuur (4 namen) en het propagandacomité (2 namen); daaronder het comité van Riga, dat in verbinding staat met 5 groepen waarvan 26 ondergroepen afhangen. Over het geheel 76 namen van personen, voor een dertigtal groepen. Er is nu niets meer te doen dan al die mensen in één meesterlijke slag te vangen, en de sociaaldemocratische organisatie van Riga is uitgeroeid…

XVI - Wetenschappelijke studie van de revolutionaire beweging

Eens het werk volbracht, voelen de uitvoerders een wettige trots, en ze willen er een herinnering aan bewaren. Zij geven een — bijna luxueus — album uit met de foto’s van de leden van de geliquideerde organisatie. In het album, gewijd aan de liquidatie (door de politie van Moskou, in augustus 1910) van een anarchistisch-communistische groep, geven vier fotografische platen een beeld van de werkhuizen en de wapenen van de groep; dan volgen achttien foto’s met biografische gegevens.

Al het materiaal — rapporten, dossiers, tabellen, enz. enz. — zal, eens het praktische werk beëindigd, gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden.

Ieder jaar wordt door de Ochrana een boek gepubliceerd dat, uitsluitend voor haar ambtenaren bestemt, een beknopt maar volledig overzicht bevat van de voornaamste behandelde zaken, en dat inlichtingen verstrekt omtrent de huidige toestand van de revolutionaire beweging.

Omvangrijke studies worden geschreven over de revolutionaire beweging, om gebruikt te worden bij de opleiding van jonge gendarmes.

Er zijn zulke studies over elke partij en haar geschiedenis (ontstaan en ontwikkeling), met een beknopt overzicht van haar ideologie en haar programma, een serie figuren vergezelt van verklarende teksten die een schema weergeven van haar organisatievorm, de besluiten genomen in haar laatste vergaderingen en aantekeningen over haar meest vooraanstaande leiders. Kortom, beknopte, volledige monografieën. De geschiedenis van de anarchistische beweging in Rusland, bv. is bijzonder moeilijk te schrijven wegens het uiteenlopen van mensen en groeperingen, wegens de ongehoorde verliezen welke die beweging geleden heeft tijdens de revolutie, en ten slotte wegens haar latere ineenstorting. Maar wij hebben het geluk gehad in het archief van de politie een uitstekend klein boekje te vinden, inhoudende een zeer volledig beknopt overzicht van die beweging. Het zal voldoende zijn er enige aantekeningen en een voorwoord aan toe te voegen.

De Ochrana zelf gaf over de grote partijen werken uit, waarvan enkele waard zijn te worden herdrukt en die allen nog wel eens te pas zullen komen. Over de Joods-zionistische beweging (156 bladzijden groot formaat, een studie opgesteld door de politiediensten). De werkzaamheid van de sociaaldemocratie tijdens de oorlog. (102 bladzijden tekst). De toestand van de revolutionair-socialistische partij in 1908 enz. Dit zijn allemaal, op goed geluk af opgetekende titels van brochures, die op de persen van de keizerlijke politie gedrukt werden…

Het departement van politie gaf ook periodieke inlichtingsbladen uit, ten dienste van haar hogere ambtenaren.

Ten gerieve van de tsaar werd een unicum, een soort met de hand geschreven revue, van tien tot vijftien keer ‘s jaars samengesteld, waarin de geringste revolutionaire voorvallen — alleenstaande aanhoudingen, vruchtdragende huiszoekingen, beteugelingen, onlusten — stonden aangetekend. Nikolaas II wist alles. Nikolaas II walgde niet van de inlichtingen verstrekt door de ‘donkere kamers’. Die rapporten zijn op veel plaatsen gekanttekend door zijn hand.

De Ochrana hield niet enkel de vijanden van de autocratie in het oog. Deze lieden waren van oordeel dat het zijn nut kon hebben, de vrienden ook in het oog te houden, en vooral, te weten wat ze dachten. De ‘donkere kamer’ bestudeerde met bijzondere aandacht de brieven van hooggeplaatste ambtenaren, raden van state, ministers, hovelingen, generaals. De belangrijke passages uit hun brieven werden gerangschikt volgens onderwerp en datum. En vormden aan het einde van een semester een dikke getypte bundel, die enkel door twee of drie zeer machtige persoonlijkheden werd gelezen. Generaalsvrouw Z… schrijft aan prinses T… dat zij de benoeming tot raad van state van meneer Zus niet goedkeurt, en dat men in de salons lacht om minister Zo. Dat wordt aangetekend. Een minister beoordeelt op zijn manier een wetsvoorstel, een overlijden, een redevoering. Dat wordt afgeschreven en bewaard, bij wijze van “inlichtingen omtrent de openbare mening…”

XVII - De bescherming van de tsaar

De bescherming van de heilige persoonlijkheid van de tsaar maakte een speciaal mechanisme noodzakelijk. Er bestaan een dertigtal brochures gewijd aan de manier om een reis van Z. K. Majesteit voor te bereiden, te land, te water, per spoor, per auto, op het platteland, in de straat, in de kampen. Ontelbare voorschriften moeten in acht genomen worden bij de organisatie van een verplaatsing van de soeverein. Wanneer hij ter gelegenheid van een plechtigheid door de straten moet, drijft men het zelfs zo ver de reisweg huis voor huis, venster voor venster, te bestuderen, zodat men precies weet welke personen wonen langs de doortocht, en ook, wie deze personen ontvangen. Plans van alle huizen waar hij voorbij en van al de straten waar hij door moet, worden opgemaakt; tekeningen van de gevels, met de nummers van de huizen en met de namen van de huurders, vergemakkelijken het toezicht.

En toch was het dierbare leven van Nikolaas II vaak blootgesteld aan de slagen der terroristen. Toevallige omstandigheden redden het. Niet de Ochrana…

XVIII - Hoeveel een terechtstelling koste

In de paperassen van de tsarenpolitie vinden we een overvloed van de treurigste menselijke documenten. Dat bleek reeds uit wat we hierboven schreven. Ofschoon het eigenlijk niet tot ons onderwerp behoort, menen we toch een paar regels te moeten wijden aan een serie doodgewone kwijtbrieven voor kleine sommetjes, die in sommige dossiers te vinden zijn. Zulke papiertjes kwamen maar al te vaak, na het liquideren van revolutionaire groeperingen, de dossiers, die al gevuld waren door de bewaking en het verraad, aanvullen en besluiten.

Zij leren ons hoeveel een strafuitvoering kostte aan het gerecht van vadertje tsaar. Het zijn kwijtbrieven, getekend door al degenen die rechtstreeks of niet rechtstreeks de hand leenden aan de beul.

Kosten van de terechtstelling van de broeders Modat en Djavat Mustafa Ogli, veroordeeld door de krijgsraad van het Kaukasusgebied:

Het overbrengen der veroordeelden van het fort van Metek naar de gevangenis. Aan de wagenvoerders: 4 roebels

Andere kosten: 4 roebels Voor het graven en vullen van twee putten: 12 roebels (zes gravers tekenen ieder een kwijtschrift van 2 roebels).

Voor heb oprichten van de galg: 4 roebels

Voor het toezicht over de werken: 8 roebels

Reiskosten voor een priester (heen en terug): 2 roebels

Voor de geneesheer, om de dood te bevestigen: 2 roebels

De beul: 50 roebels Reiskosten van de beul: 2 roebels

Per slot van rekening was dat niet al te duur.

* * *

Misschien zouden we hier een ander hoofdstuk moeten beginnen, onder de titel: de folteringen. Inderdaad, de politie van heel de wereld nemen min of meer vaak hun toevlucht tot de middeleeuwse ‘ondervraging’. In de Verenigde Staten past men de vreselijke ‘3e ondervraging’ toe. In het merendeel van de Europese landen is de foltering algemene regel geworden sedert de verscherping van de klassenstrijd na de oorlog. De Roemeense Sigoerantza, de Poolse veiligheidsdienst, de Duitse, Italiaanse, Joegoslavische, Spaanse, Bulgaarse (en we noemen ze niet allemaal) politie maakt er een dagelijks gebruik van. De Russische politie was ze op die weg voorgegaan, maar met een zekere gematigdheid. Schoon er gevallen (en zelfs talrijke) van lichamelijke straffen toegepast in de gevangenissen bekend zijn — de knoet! — was de behandeling van de gevangenen, althans voor de revolutie van 1905, in het algemeen menselijker dan de behandeling waaraan de revolutionairen heden ten dage blootstaan in de gevangenissen van een tiental Europese staten…

Na 1905 had de Ochrana haar folterkamers te Warschau, te Riga, te Odessa, en naar het schijnt in het merendeel van de grote centra.

XIX - Besluit. Waarom een vooruitstrevende geestesrichting onoverwinnelijk is

De politie moest alles zien, alles horen, alles weten, alles kunnen… De macht en de volmaaktheid van haar mechanisme schijnen des te geducht, omdat zij in de diepten van de mensenziel onverhoopte medewerking vond…

En toch heeft ze niets kunnen beletten. Gedurende een halve eeuw heeft ze vruchteloos de autocratie verdedigd tegen de revolutie, die van jaar tot jaar de kop hoger opstak.

En ook, men zou ongelijk hebben, zich te laten overbluffen door het schema van het schijnbaar zo volmaakt mechanisme van de keizerlijke veiligheidsdienst, die we hierboven beschreven. Het is een feit dat boven aan de leiding een paar scherpzinnige mensen stonden, een paar deskundigen met véél beroepskennis — maar geheel de machine berustte op het werk van een massa zéér onwetende ambtenaren. In de best in elkaar gezette rapporten treffen we de vermakelijkste stommiteiten aan. Het, geld smeerde al de wieltjes van de ingewikkelde machine, winstbejag is een sterke, edoch onvoldoende prikkel. Geen grote daden zonder onbaatzuchtigheid. En de autocratie had geen onbaatzuchtige verdedigers…

Als er na de ineenstorting van 26 maart 1917, aan de hand van aan de geschiedenis van de Russische revolutie ontleende feiten, de ondoeltreffendheid van de politie nog diende te worden aangetoond, zouden we massa’s argumenten kunnen aanhalen in de trant van degene die we ontlenen aan de gewezen politieman M. E. Bakai. “In 1906, na de onderdrukking der eerste revolutie, op het ogenblik dat de politiebevelhebber Troessevitsj de Ochrana reorganiseerde, werden door de revolutionaire organisaties van Warschau, vooral door de Poolse socialistische partij, 20 militairen, 7 gendarmen en 56 politiemannen gedood, en 92 gekwetst: kortom, werden 179 dienaren van het gezag buiten gevecht gesteld. Daarenboven werden 149 staatsinstellingen voor de alcoholverkoop vernietigd. Aan de voorbereiding van die aanslagen werkten honderden mensen mee, die voor het merendeel niet bekend stonden bij de politie”. M. E Bakai doet opmerken dat in perioden, waarin de revolutie op vooruitgang kon bogen, de provocatieagenten vaak ontbraken, maar dat ze weer opdoken zodra de reactie opnieuw de bovenhand kreeg. Als raven op een slagveld…

In 1917 is de autocratie ineengestort, zonder dat haar legioenen spionnen, provocatieagenten, gendarmen, beulen, stedelijke politieagenten, Kozakken, rechters, generaals, popen, de onafwendbare loop der geschiedenis konden tegenhouden. De verslagen van de Ochrana, opgesteld door generaal Globatsjeff, bevestigen de nadering der revolutie en geven de tsaar veel nutteloze verwittigingen. Evenals de geleerdste dokters aan de sponde van een stervende niets anders kunnen dan minuut na minuut de vorderingen van de kwaal bevestigen, zo zagen de alwetende politiemannen van het keizerrijk het tsarisme naar de afgrond rollen, en stonden daartegen machteloos…

Want de revolutie was de vrucht van economische, psychologische, en morele oorzaken, die boven hen en buiten hun bereik stonden. Zij waren veroordeeld om er vruchteloos tegen te vechten, en om het onderspit te delven. Want het is een eeuwige illusie van de heersende klassen, te geloven dat men de gevolgen kan te keer gaan zonder aan de oorzaken te raken. Die geschiedkundige ervaring is al oud. Het Romeinse Rijk vervolgde ook de christenen, maar vruchteloos. En de inquisitie overdekte Europa met brandstapels, zonder er in te slagen de ketterij te overwinnen.

* * *

Om de waarheid te zeggen, de Russische politie was overstelpt. De sympathie van de overgrote meerderheid van het volk ging instinctmatig of onbewust naar de vijanden van het oude regime. De marteldood van zoveel eerlijke lieden veroorzaakte de bekering van enkelen en de bewondering van velen. Het apostolische leven van die propagandisten die, om aan de ongelukkigen een nieuw evangelie te verkondigen, zich blootstelden aan de gevangenis, aan ballingschap in Siberië, en zelfs aan de dood, oefende op het oud-christen Russische volk een onweerstaanbare invloed uit. Zij waren wel ‘het zout der aarde’. Zij waren de besten, de dragers van een oneindige hoop, en juist daarom aan vervolging blootgesteld.

Zij hadden ook de morele kracht, de kracht van de gedachte en van de gevoelens, aan hun kant. De autocratie was geen levend principe. Niemand geloofde nog aan haar noodzakelijkheid. Zij had geen ideologie meer. Zelfs de godsdienst veroordeelde, bij monde van zijn rechtzinnigste denkers, een regime dat enkel nog berustte op het systematisch gebruik van het geweld. De grootste christenen van het moderne Rusland, doekhobors en tolstojanen, waren anarchisten. Welnu, een maatschappij die niet meer steunt op levende gedachten, en wier eerste beginselen dood zijn, kan op zijn best nog slechts een korte tijd zich in stand houden, krachtens de wet der traagheid.

Maar in de Russische maatschappij van de laatste jaren van het oude regime, hadden de nieuwe — afbrekende — denkbeelden een kracht zonder tegengewicht verworven. Alles wat in de arbeidersklasse, in de kleine burgerij, in leger en vloot, in de vrije beroepen, dacht en handelde, was revolutionair, d.w.z. was ‘socialist’ op de een of de andere manier. Er bestond geen tevreden kleinburgerij, zoals in de West-Europese landen. Het oude regime werd enkel verdedigd door de hoge geestelijkheid, de hofadel, de geldmannen, enige politici, in een woord: door een kleine minderheid aristocraten. De revolutionaire denkbeelden vonden dus overal een gunstige teeltbodem. Lange tijd gaven de adel en de burgerij de bloem van hun jongere geslachten aan de revolutie. Wanneer een propagandist zich verbergen moest, vond hij menigvuldige spontane, belangloze, toegewijde hulp. Wanneer een revolutionair aangehouden werd, gebeurde het — hoe langer hoe vaker — dat de soldaten, die belast waren met zijn vervoer, hem hun sympathie betuigden, en onder zijn gevangenbewaarders vond hij bijna altijd ‘kameraden’. Dat ging zover dat in bijna alle gevangenissen de mogelijkheid bestond om briefwisseling te voeren met de buitenwereld. Die sympathie vergemakkelijkte de ontsnappingen. Guersjoni, ter dood veroordeeld en van de ene naar de anderen kerker vervoerd, ontmoette gendarmen die vrienden waren. Boertseff vond in zijn strijd tegen de provocatie kostbare hulp bij een hooggeplaatste ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die toevalligerwijze een eerlijk mens was — M. Lopoekhine — en bij een gewezen politieman — Bakai. Ik heb een revolutionair gekend die gevangenbewaarder geweest was, en de gevallen dat gevangenbewaarders door hun gevangenen bekeerd werden, waren niet zeldzaam. Om zich een beeld te vormen van de geestestoestand van de (op revolutionair gebied) meest achterlijke lagen der bevolking, zijn zulke feiten tekenend.

En dat zijn maar de schijnbare, oppervlakkige oorzaken die boven andere, véél dieperliggende, uitschijnen. De macht der gedachte, de kracht der moraal, de organisatie en de mentaliteit der revolutionairen waren enkel resultaten van een economische toestand wiens ontwikkeling naar de revolutie voerde. De Russische autocratie was de belichaming van een kaste van grootgrondbezitters en van een geldoligarchie, maar die toch gebonden was aan vreemde invloeden, welke haar vlucht in de weg stonden en de ontwikkeling van haar instellingen belemmerden. De stedelijke middenstand, klein in aantal, gespeend van politieke invloed, ontevreden, gaf zijn kinderen — de studerende jeugd en de intellectuelen aan de revolutie, aan een liberale revolutie, dat spreekt vanzelf, die daarachter de boer en de arbeider niet zag staan. De hoge burgerij (industriëlen, handelaars, financiers) kritiseerde, wenste een grondwettelijke monarchie volgens Engels model, waarin zij natuurlijk de teugels in handen zou houden. De boerenmassa die gebukt ging onder de belastingen, die in tijd van vrede, in het grote Europese bloeitijdperk, ten prooi viel aan periodieke hongersnoden, die gedemoraliseerd was door het monopolie van de wodka en die brutaal uitgebuit werd door de pope, de politieman, de bureaucraat en de eigenaar — die boerenmassa luisterde met open oor naar de wekroep van de belasterde revolutionair: ‘Landman, maak je meester van de grond’. In het leger, waaraan de boeren de overgrote meerderheid van de manschappen leverden die ofwel te Lywgang en te Moekden kanonnenvlees waren ofwel de beulen van elke poging tot bevrijding, in het leger, dat door de revolutionairen bewerkt werd, gistte de verbittering. Een nog jonge arbeidersklasse groeide even snel als de kapitalistische nijverheid; zij was gespeend van alle rechten: de vrijheid van vergadering, van het woord, van het denken, van vereniging waren in Rusland onbekend onder het oude regime. Zij was onbekend met de bedrieglijke schijn van de parlementaire democratie. Zij leefde in krotten, kreeg lage lonen, lag onder de hiel van politiewillekeur, in een woord: stond tegenover de naakte werkelijkheid van de klassenstrijd en werd elke dag meer en meer bewust van haar belangen. Dertig door het keizerrijk aangeworven of overwonnen nationaliteiten, die van het elementairste recht om hun taal te spreken beroofd waren, wie het onmogelijk gemaakt werd hun nationale cultuur te beoefenen en die met knoetslagen verrussischt werden, konden onder de hiel gehouden worden door voortdurende onderdrukkingsmaatregelen. In Polen, in Finland, in de Oekraïne, in de Baltische landen, in de Kaukasus smeulde het vuur van de nationale revoluties, die gereed stonden om hand in hand te gaan met een boerenrevolutie, een arbeidersopstand, of een liberale omwenteling… Het Joodse vraagstuk was overal aan de orde van de dag…

Aan het toppunt van de macht stond een ontaarde dynastie, bijgestaan door domoren. De haarkapper Filip verzorgde door middel van hypnotisme de wankelende gezondheid van de vermoedelijke troonopvolger. Raspoetin bond en ontbond ministeries. Generaals bestalen het leger en hoogwaardigheidsbekleders bestalen de staat. En als schakel tussen dat gezag en de natie, ontelbare bureaucraten, die allen van de staatsruif leefden.

En in de schoot der massa’s werkten de revolutionaire organisaties, die, wijd vertakt en aan orde en tucht gewoon, onafgebroken propaganda maakten, daarbij een lange ondervinding benutten, en daarenboven over de aantrekkingskracht van een schitterende traditie beschikten.

Dit waren de diepere krachten die voor de revolutie werkten. En het is tegen haar, in de onzinnige hoop haar stortvloed tegen te houden, dat de Ochrana haar dunne netten spande!

* * *

De politie ging geslepen te werk. Goed. Het gelukte haar bv. de sociaaldemocratische organisatie van Riga te ‘liquideren’. Zeventig aanhoudingen knotten de beweging in die streek. Laten we een ogenblik veronderstellen dat de ‘liquidatie’ volledig was. Niemand was ontkomen. Welnu, wat dan nog?

Ten eerste, die zeventig aanhoudingen gingen niet onopgemerkt voorbij. Ieder aangehoudene had betrekkingen met minstens een tiental personen. Zevenhonderd personen tenminste stonden dan eensklaps voor het brutale feit — de kerkering van eerlijke, moedige mensen, wier misdaad was het algemeen belang te hebben gewild… Het proces, de veroordelingen, de privé-drama’s die eruit voortvloeiden, veroorzaakten een ware uitbarsting van sympathie en belangstelling voor de revolutionairen. Indien één van hun een energiek woord kon laten horen vanaf de bank der beschuldigden, mag men met zekerheid beweren dat de organisatie op die wekroep uit de as zou heroprijzen: dat was dan nog enkel een kwestie van tijd.

En dan, wat aan te vangen met die zeventig gevangenen? Men kon er niets anders mee doen dan ze lang genoeg opsluiten, ofwel ze verbannen naar de verlaten streken van Siberië. Nu goed. Maar in de gevangenis of in Siberië vonden zij kameraden, meesters en leerlingen. Al de vrije tijd waarover ze nu noodzakelijkerwijze beschikten, vulden ze met de studie en met de theoretische cultuur van hun denkbeelden. Door gemeenzaam te lijden verhardden ze zich, staalden ze zich, ontgloeide hun hartstocht. Vroeg of laat zullen ze, ontsnapt, of geamnestiseerd — dank zij de algemene staking — of na hun straftijd te hebben geëindigd, als gestaalde revolutionairen in de maatschappij terugkeren, merkbaar sterker dan toen ze er uit weggerukt werden, en zij zullen nu ‘ondergronds’ werken. Niet allen, zeker niet. Enkelen zullen onderweg sterven — smartelijke schifting, die haar nut heeft. En de herinnering aan de verloren vrienden zal de overlevende onverzoenlijker maken…

En ten slotte, een liquidatie was nooit absoluut volledig. De voorzorgen, door de revolutionairen getroffen, redden er toch altijd een paar. De belangen der provocatie zelf schreven voor een paar mensen in vrijheid te laten. En het toeval werkte in dezelfde zin. De ‘geredde drenkelingen’, ofschoon aldus in een zeer moeilijke toestand geraakt, hadden weldra gelegenheid om gunstige omstandigheden te benutten.

Per slot van rekening mag men zeggen dat de onderdrukking niets anders doet dan op de angst speculeren. Maar is de angst wel een voldoend strijdmiddel tegen de behoefte aan gerechtigheid, tegen het verstand, de rede, het idealisme, tegen al de revolutionaire krachten, die uitingen waren van de diepgaande, ontzaglijke kracht van de economische factoren welke een revolutie doen uitbarsten? Als zij op angstaanjaging bouwen, vergeten de reactionairen daarbij, dat zij meer verontwaardiging, meer haat, meer dorst naar martelaarschap doen ontstaan dan wel echte vrees. Zij jagen enkel de zwakken schrik aan, zij verbitteren de besten, en stalen de sterksten in hun besluit.

* * *

En de provocatieagenten?

Op het eerste gezicht schijnt het wel dat deze aan de revolutionaire beweging vreselijke schade kunnen toebrengen. Maar is dat wel zo?

Dank zij hun diensten kan de politie, dat is onbetwistbaar, de aanhoudingen en de ‘liquidaties’ vermenigvuldigen. In zekere omstandigheden kan de provocatie de diepste politieke plannen tegenwerken en remmen. Zij kan onmisbare propagandisten in het verderf storten. De provocatieagenten waren maar al te vaak de rechtstreekse leveranciers van de beul. Dat alles is vreselijk, zonder enige twijfel. Maar het is toch niet minder waar dat de provocatie slechts schade berokkenen kan aan enkelingen en groepen, en dat zij bijna geheel machteloos staat tegen de revolutionaire beweging in haar geheel.

Er is een provocatieagent belast geweest met het binnensmokkelen van bolsjewistische propagandalectuur in Rusland (1912) en een ander (Manilofsky) heeft in de Doema door Lenin geschreven redevoeringen voorgelezen, een derde heeft de aanslag op Plehwe georganiseerd. In het eerste geval kan onze schurk een nogal grote hoeveelheid lectuur aan de politie overleveren, maar op straffe van ogenblikkelijk ontmaskerd te zijn kan hij niet alles, zelfs maar een betrekkelijk kleine hoeveelheid leveren. Met of tegen zijn zin werkt hij aldus aan haar verspreiding mee. Welnu, of een propagandabrochure op grote schaal verspreid wordt door een provocatieagent of door een toegewijde propagandist, het resultaat is hetzelfde: het voornaamste is wel dat ze gelezen wordt. Het is zonder belang dat de aanslag op Plehwe voorbereid werd door Azeff of door Savinkoff. Het kan ons maar weinig schelen dat die aanslag misschien de belangen diende van een zootje vuiligheidkerels die onderling aan het ruziën waren; het voornaamste was dat Plehwe van de baan was, en de belangen der revolutie in deze zaak waren oneindig groter dan die van de kleine hatelijke Machiavelli’s van de Ochrana. Wanneer de geheime agent Manilofsky in de Doema Lenins stem deed horen, had het Ministerie van Binnenlandse Zaken niet de minste redenen om zich te verheugen over de bijval van zijn knecht. Het woord van Lenin had voor het land veel meer waarde dan de stem van een ellendeling. Ik meen, dat men van de provocatieagent, twee bepalingen kan geven, die tegen elkaar opwegen, maar waarvan de tweede verreweg de meest betekenivolle is: 1) de provocatieagent is een valse revolutionair. 2) de provocatieagent is een politieman, die ondanks zichzelf de revolutie dient.

Want altijd moet hij de schijn bewaren haar te dienen. En in dit geval is schijn een feit. Propaganda, strijd, terrorisme, dat alles is werkelijkheid. Men is geen half- of geen schijnpropagandist.

Rampzaligen, die een ogenblik van lafheid in de modder had neergesmeten, hebben dat gevoeld. Maxim Gorki heeft, destijds in zijn Inactuele beschouwingen een merkwaardige brief van een provocatieagent gepubliceerd. De kerel schreef ongeveer het volgende: “Ik was van mijn laagheid bewust, maar ik wist zeer goed dat ze geen ogenblik de overwinning van de revolutie kon tegenhouden”.

* * *

De waarheid is, dat de provocatie de strijd verbittert. Zij is een aanleiding tot daden van terrorisme, zelfs wanneer de revolutionairen daartoe liever niet zouden overgaan. Maar wat te beginnen met een verrader? De gedachte hem te sparen kan bij niemand opkomen. De provocatie voegt een element van gekonkel, lijden, haat en verachting toe aan de tweestrijd tussen politie en revolutionairen. Levert dat meer gevaar op voor de politie dan voor de revolutie? Het tegendeel schijnt waar te wezen. Aan de anderen kant, de politie en de provocatie hebben er onmiddellijk belang bij dat de revolutie, die de reden van hun bestaan is, immer dreigend schijnt. Desnoods zullen zij, liever dan hun bron van inkomsten te laten opdrogen, zelf complotten smeden — dat is gebeurd. Hier zijn de belangen van de politie in rechtstreekse tegenspraak met die van het regime, dat zij tot taak heeft te verdedigen. Het spel van zulke vooraanstaande provocatieagenten kan een gevaar worden voor de staat.

Azeff organiseerde destijds een complot tegen de tsaar, welks complot mislukte tengevolge van een geheel toevallige en onvoorziene omstandigheid (het in gebreke blijven van een revolutionair). Op dat ogenblik vergde het persoonlijke belang van Azeff (dat hem veel liever was dan het belang van het keizerrijk, daaraan valt geen ogenblik te twijfelen) een schitterende daad te stellen: er woog een verdenking op hem in de revolutionair-socialistische partij, die zijn leven in gevaar bracht. Men heeft zich zelfs afgevraagd of de aanslagen die hij tot een goed einde liet komen, soms niet de belangen diende van de een of de andere Fouché. Dat is best mogelijk. Maar dergelijk gekonkel bij degenen die de macht in handen hebben, is een sprekend bewijs van de verrotting van een regime, en draagt niet weinig bij tot zijn ineenstorting.

* * *

De provocatie is wel een gevaar, door het wantrouwen dat zij bij de strijders in het leven roept. Zodra een paar verraders ontmaskerd zijn, verdwijnt het vertrouwen uit de schoot van de organisatie. En dat is inderdaad een vreselijk onheil, want het vertrouwen in de partij is het cement dat alle revolutionaire krachten bijeen houdt. Beschuldigingen worden binnensmonds geuit, naderhand op luide toon — beschuldigingen die in het merendeel van de gevallen niet kunnen worden bewezen. En daaruit vloeien grote rampen voort, die in zeker opzicht ernstiger gevolgen met zich slepen, dan de onheilen teweeggebracht door de provocatie zelf. Want achterklap en laster zijn geschikte wapens om iemand in diskrediet te brengen. Dat ondervinden we nog elke dag.

Dit onheil — de verdenking, het wantrouwen van allen tegen allen — kan enkel bezworen worden door een grote inspanning van de wil. Iemand zou nooit in den blinde beschuldigd mogen worden, want elke lasterlijke aantijging tegen een propagandist is een troef in de handen van de provocatie. En nooit zou een beschuldiging tegen iemand ingebracht, mogen worden gepubliceerd: ieder keer dat iemand verdacht wordt, zou een jury van kameraden zich moeten uitspreken omtrent het gegronde van de beschuldiging — of van de laster. Dat zijn nu doodgewone voorschriften, die echter met onwrikbare strengheid moeten worden toegepast, indien men de morele gezondheid der organisatie ongeschonden wil bewaren.

Trouwens, ofschoon hij werkelijk gevaarlijk kan zijn voor de enkeling, mag men toch het gevaar, dat de provocatieagent oplevert, niet overschatten. Want het hangt in grote mate van elke propagandist afzonderlijk af, voor zichzelf afdoende verdedigingsmaatregelen te treffen.

* * *

De Russische revolutionairen hebben in hun langdurige strijd tegen de politie van het oude regime een uitgebreide praktische kennis omtrent de methoden en de werkmiddelen van de politie verworven. Hoe sterk deze laatste ook was, de revolutie was nog sterker… Hoe volmaakt ook de grafische tabellen waren, die door de specialisten van de Ochrana gemaakt werden inzake de werkzaamheid van een bepaalde organisatie, toch kan men, zonder ze te hebben gezien, bij voorbaat met zekerheid voorspellen dat ze leemten zouden vertonen. Hierboven werd al gezegd dat het zelden gebeurde dat de ‘liquidatie’ van een groep volledig was, want dank zij allerlei voorzorgen ontkwam er toch altijd iemand. In de zo zorgvuldig opgemaakte tabel betreffende de relaties van Boris Savinkoff ontbreken voorzeker namen, en ik weet zelfs niet met zekerheid te zeggen of het niet de voornaamste waren. De Russische propagandisten waren inderdaad van oordeel dat de ondergrondse werkzaamheid geregeld moet worden door strenge wetten. Bij iedere gelegenheid vroegen ze zich af “Is dat wel volgens de wetten der samenzwering?” — Konspiratiwno? — De ‘code der samenzwering’ heeft in Rusland bij de heftigste tegenstanders van de autocratie en het kapitaal merkwaardige theoretici en practici gehad. Hem grondig bestuderen zou voorzeker zeer nuttig zijn. Men moet die zeer eenvoudige voorschriften in zijn geest prenten. Want ze worden vaak vergeten, juist omdat ze zo eenvoudig zijn…

Dankzij die ‘wetenschap der samenzwering’ hebben de revolutionairen, ofschoon de politie hen opspoorde, zich maanden en jaren in de Russische grote steden kunnen ophouden. Het gebeurde wel dat ze zich naar gelang de omstandigheden vermomde in leurders, koetsiers, ‘rijke vreemdelingen’, dienstboden, enz. — en dan kwam het er op aan hun rol goed te spelen…

Het ‘ondergronds werk’ roept zeden en een mentaliteit in het leven die beschouwd mogen worden als de beste waarborg tegen de politiemethoden. Welke geniale politiemannen, welke sluwe bedriegers zijn in staat zich te meten met mensen die, zeker van hun zaak, omzichtig, bedachtzaam en moedig zijn en enkel aan het algemeen ordewoord gehoorzamen?

Hoe volmaakt ook de toegepaste bewakingsmethoden mogen wezen, zal er toch altijd in hun daden en gedragingen een onvindbare ‘onbekende’ schuilen. Zal in de, met de grootste moeite ontworpen vergelijkingen niet altijd een grote, onontmaskerbare onbekende opdoemen? Verrader, spion, of scherpzinnige speurhond: wie van u zal de zelfopofferende scherpzinnigheid overtreffen? Wie van u zal de revolutionairen wil meten?…

* * *

Wanneer de wetten van de geschiedenis het belang van de toekomst, de economische en morele noodzakelijkheden die naar een ommekeer voeren, bekend zijn. Wanneer men duidelijk weet wat men wil en ook over welke wapens de tegenstander beschikt, wanneer men het besluit genomen heeft ‘ondergronds’ te werken, wanneer men vertrouwen in zichzelf heeft en enkel samenwerkt met degenen in wie men vertrouwen stelt; wanneer men weet dat de op zich geladen taak opofferingen vergt en dat elke daad van toewijding honderdvoudige vruchten afwerpt — dan is men onoverwinnelijk…

… En het bewijs hiervan is wel dat de duizenden dossiers van de Ochrana, de miljoenen kaarten van de inlichtingsdienst, de bewonderenswaardige grafische tabellen van haar deskundigen en de werken van haar geleerden — dat heel dat buitengewoon arsenaal nu in de handen van de gewezen slachtoffers is gevallen. Op zekere dag zijn de ‘pandoers’ gevlucht onder het gejouw van de menigte, en degenen die zich bij de kraag hebben laten pakken, hebben een laatste sprong in Petrograds wateren gemaakt. Het merendeel van de ambtenaren van de Ochrana werd doodgeschoten. Al de provocatieagenten die men heeft kunnen ontmaskeren hebben hetzelfde lot ondergaan…

Het volstaat, dàt te weten om ervan overtuigd te zijn dat een vooruitstrevende geestesrichting, zelfs alvorens ze overwonnen heeft, onoverwinbaar is…

Voetnoten

  • [1] Dit werd geschreven in 1925 — L. R.
  • [2] De revolutionair-socialisten uit de goede tijd van die partij hebben Azeff gehad, wiens werkzaamheid misschien nog uitgebreider en raadselachtiger was dan die van Manilofsky.
  • [3] Kaliaeff doodde, op last van de revolutionair-socialistische partij, de groothertog Serge (Moskou, 1905) en werd opgehangen. Egor Sazonoff doodde in hetzelfde jaar, te Petersburg, de Minister-Voorzitter Plewhe. Ter dood veroordeeld, begenadigd, naar de galei gezonden, geamnestieerd, pleegde hij zelfmoord in de gevangenis van Akatoeï, enkele maanden voor het verstrijken van zijn straftijd, om te protesteren tegen de kwellingen waaronder zijn lotgenoten leden. Deze twee mannen, toonbeelden van edele karakters, hebben in Rusland een onvergetelijke herinnering nagelaten.
  • [4] Stolypine, hoofd van de tsarenregering in de periode van hardvochtige reactie die volgde op de revolutie van 1905, deed zijn best om het regime te verstevigen door een systematische onderdrukking en door agrarische hervormingen.
  • [5] De maximalisten, zeer klein in aantal, waren afgescheurde van de revolutionair-socialistische partij, aan wie ze de omkoopbaarheid van haar leiders en haar opportunistische ideologie verweten. Het waren vooral, met hun even op de spits gedreven als fantastische theorieën, onversaagde terroristen. Er bestaan er nog een handvol, zeer verwant met de linkse revolutionair-socialisten.
  • [6] Salomon Ryss betaalde zijn stoutmoedigheid duur. Aangehouden in het zuiden van Rusland, na verscheidene gevaarvolle opdrachten te hebben uitgevoerd, had hij zich te verdedigen tegen de vreselijke verdenking vanwege zijn kameraden. Hij weigerde opnieuw dienst te nemen in de Ochrana en, ter dood veroordeeld, stierf hij te Kiev, als een revolutionair.
  • [7] Victor Serge.
  • [8] Haase, leider van de Duitse sociaaldemocraten. Werd in 1919 vermoord door een krankzinnige.
  • [9] Dan, Russisch mensjewiek.
namespace/wat_elke_revolutionair_moet_weten_over_repressie.txt · Laatst gewijzigd: 16/10/19 10:14 (Externe bewerking)