Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Tommy Ryan
Dit artikel is een reactie op het artikel Anarchisme gaat de revolutie niet brengen (2016), door JW gepubliceerd op 'De Rode Draad'.
Na enige tijd acht ik het toch van belang een reactie te schrijven op een artikel dat een tijd geleden op het internet circuleerde onder de titel ‘Anarchisme gaat de revolutie niet brengen’[1]. Het betreffende artikel staat mijns inziens zulke onterechte aannames en verdraaiingen van anarchistische ideeën dat het naar mijn mening toch een weerwoord verdient. Hoewel de schrijver in eerste instantie zijn artikel een handreiking lijkt te doen, lijkt het artikel, door de grote reeks onterechte aanvallen soms eerder op laster dan een eerlijke discussie rondom geconstateerde problemen.
Peter Storm heeft enige tijd geleden als reactie op hetzelfde artikel een langere reeks geschreven genaamd ‘Compliment en een lachspiegel – over de zoveelste ‘weerlegging’ van het anarchisme’[2]. Mijn intentie is korter van stof te zijn. JW, die naar het schijnt uit onze eigen rangen komt, houdt er de nodige vreemde ideeën op na als we het hebben over anarchistische revolutionaire strategieën. Wat de oorsprong hiervan is, daar kan ik slechts naar raden. Ze tonen echter grote overeenkomsten met de lasterlijke woorden over het anarchisme die we kennen uit de Marxistisch-Leninistische kritieken op het anarchisme. Het artikel lijkt daarnaast bol te staan van persoonlijke frustratie – wellicht opgedaan in de groep waarin hij ooit actief was – en projecteert die vervolgens op het anarchisme in het geheel. Kritiek die ik denk grotendeels onterecht is, en waar ik mijzelf als actief revolutionair anarchist, actief in de Anarchistische Groep Nijmegen (AGN), dan ook niet in kan vinden.
Toch moet ik ook bekennen dat JW enige constateringen over de anarchistische beweging in Nederland maakt die wel degelijk op zijn plaats zijn. Dat deze oorsprong vinden in het anarchisme zelf, wijs ik echter sterk van de hand. Daar over dadelijk meer. Ik zal allereerst een aantal van zijn punten proberen te bundelen en analyseren.
JW stelt: “anarchisme hier formuleert nooit een concreet einddoel of een richting, en verliest daarmee de mogelijkheid om een concrete langetermijnvisie te maken en op basis daarvan een strategie te ontwerpen.” En “Anarchistische theorie … komt niet met een eigen plan voor revolutie of zelfs maar het bouwen van een beweging.”
Allereerst even kort over dat anarchisten hier nooit een concreet einddoel of richting formuleren. Anarchisten voorstaan concreet een klasseloze (gelijkwaardige), vrije samenleving ongeacht geslacht, afkomst of seksuele voorkeur. Met de Anarchistische Groep Nijmegen bouwen wij bewust aan een sterke libertaire beweging waarbinnen deze waarden een centrale plek hebben.
Sinds enige jaren organiseren wij in Nijmegen een 1-mei demonstratie, schrijven wij een krant (de inBeweging) die wij op straat uitdelen, organiseren wij informatie- en discussieavonden en sluiten wij ons aan bij sociale strijd van andere sectoren in de samenleving – zoals acties van vrouwen tegen seksueel geweld, acties van werkers uit de post, schoonmaak en zorg, en migranten die tegen de grenzen van fort-Europa botsen. Daarbij proberen wij actief verbinding te leggen tussen wat wij vinden en doen, en de strijd van anderen; sterker nog ik zie dit als dezelfde strijd als die van mij. We hebben om deze reden inmiddels een aardige relatie weten op te bouwen met Turkse en Koerdische gemeenschappen uit onze omgeving, en proberen deze ook uit te breiden naar andere sectoren van de maatschappij. Wij proberen mensen daarbij echter niet te mobiliseren voor ons verhaal, maar zoeken op gelijkwaardige manier verbinding en verzoeken te emanciperen.
We proberen onze ervaringen en het ‘naar buiten gaan’ ook actief binnen onze anarchistische beweging te delen. Iets dat overigens andere groepen ons voor hebben gedaan zonder welke we hier nooit waren aangeland.
De subcultuur die is ontstaan uit de autonome- en kraakbeweging vindt naar mijn idee haar oorsprong in het feit dat zij hun revolutionaire visie uit het oog zijn verloren, zich meer en meer richtend op het voor zichzelf prettig maken binnen het systeem i.p.v. een algehele maatschappelijke verandering teweeg brengen. In een eerder artikel genaamd ‘anarchisme, punkrock en klassenstrijd’ schreef ik hierover dat “kraken eerder een subculturele gewoonte was geworden dan een populaire vorm van directe actie.” Daarbij wil ik overigens expliciet stellen dat kraken op zichzelf een heel anarchistische vorm van directe actie is met een sterk element van klassenstrijd. Toch blijft het een middel en geen doel, waartoe het weldegelijk verworden was.
Tevens denk ik dat een gebrek aan revolutionair perspectief en een “gebrek aan kritische analyse, de punkrock-versie van anarchisme tot een oppositie tot de maatschappij in z’n geheel gedreven heeft in plaats van de sociale ziektes als hiërarchie en sociaal onderdrukkende instituten als de staat, (geïnstitutionaliseerde) religie, kapitalisme” en het patriarchaat. Hierbij komt mijn kritiek uiteindelijk sterk overeen met de analyse die Murray Bookchin al veel eerder maakte met zijn tekst “Lifestyle anarchism vs. Social anarchisme – an unbridgeble chasm”. Hierin neemt Bookchin stellig afstand van wat hij lifestyle-anarchisme noemt, een subcultuur die zich in de jaren ’90 hardnekkig in de sociale beweging heeft genesteld.
Ik denk echter dat dit een specifiek probleem is voor het Nederlands gebied dat sterk samenhangt met het nalatenschap dat we als beweging hebben ontvangen van de krakersbeweging. Deze beweging is in feite in de jaren ’80 van de vorige eeuw op diens hoogtepunt een doodlopende weg ingeslagen. Na een reeks grote publieke spektakels heeft men tegenover de maatschappij de barricades opgetrokken en zich daarmee geïsoleerd. Deze isolatie heeft er voor gezorgd dat het in 2010 mogelijk werd dat, na jaren van degeneratie en actieve reactionaire propaganda van rechtse politie en media, het kraakverbod beklonken kon worden.
Allereerst is het consensusmodel een besluitvormingsmethode maar zeker niet de enigste die binnen het anarchisme gehanteerd wordt. Historisch gezien hebben grote anarchistische organisaties juist vaak op basis van meerderheidsstem gefunctioneerd, al is dat model, net als elke andere besluitvormingsmethode, geen garantie dat er wordt besloten op basis van de kracht van de inhoud.
Het consensus-model bevat belangrijke leerpunten als het gaat om besluitvorming en de betrokkenheid van de deelnemers in een besluitvormingsproces. Er zijn de nodige collectieven die succesvol op deze manier functioneren. Het vergt echter instemming en oefening. Het is echter zeker niet heilig – zoals zo weinig – en niet voor elke situatie geschikt. Ook anarchisten hebben de nodige kritiek geuit op het dogmatisch doorvoeren van deze vorm van organisatie; o.a. CrimethInc. en Peter Gelderloos hebben zowel Occupy[3] als de verschillende Plaza-bezettingen in o.a. Barcelona en Madrid[4] onder de loep genomen.
We moeten echter ook niet vergeten dat we in een tijd leven waar mensen niet gewend zijn om hun eigen (gemeenschappelijke) leven te besturen. Universiteits- en pleinbezettingen fungeren daarom voor velen als een experiment in collectieve besluitvorming en zelfbestuur. Daar worden fouten bij gemaakt – zoals dat iedereen over alles moet besluiten, te veel en te lange vergaderingen etc. De materiële werkelijkheid vraagt ons dat we hiermee experimenteren en er lering uit trekken. Het is echter, zoals ik eerder al aantoonde, misleidend te stellen dat deze bewegingen niet zelfreflectief zijn. Daarnaast is het ook foutief aan te nemen dat sterke sociale bewegingen van het ene op het andere moment ontstaan. Ze zijn het product van soms decennia lange oefening en strijdt.
Dan ten tweede de verwarring rondom structuurloosheid – een karikatuur van het anarchisme. Hier kunnen we heel simpel in zijn: de beste remedie voor structuurloosheid is structuur. Dit is geenszins in tegenspraak met anarchisme. Anarchisme sluit formele organisatievormen dan ook niet uit – sterker nog, ik ben er zelf voorstander van, al wil ik daarmee geen afstand doen van de informele kameraden die ook zo veel goed werk doen. JW lijkt zich zorgen te maken over de tirannie van structuurloosheid, maar dan moet ik hem toch wel waarschuwen: ijzeren partijstructuren zijn misschien ook een remedie tegen structuurloosheid, maar zeker niet tegen tirannie. Dat heeft de geschiedenis wel bewezen.
Als je last hebt van structuurloosheid of vrijblijvendheid, heb je wellicht wat aan duidelijker gedefinieerde taken en verantwoordelijkheden. De anarchistische traditie is niet wars van het toebedelen van taken aan bijv. een secretariaat of werkgroep. Daarbij kunnen taken in kaart worden gebracht en de grenzen van de bevoegdheden duidelijk worden geformuleerd – zoals bijvoorbeeld van dat secretariaat. Waar binnen hiërarchische organisaties deze kring ook de besluitvormingsmacht heeft, zijn zij binnen de anarchistische organisatie slechts uitvoerders en hebben gelijke stem als de rest. Het beste antwoord op structuurloosheid is dan ook structuur.
Nationalisme heeft de eigenschap dat het sociale groepen tot homogene entiteiten doet lijken. Dit stelt de wereld echter veel te eenvormig voor – het klassieke voorbeeld dat de klassen binnen de natie onderling verschillende belangen hebben. Nationalisme heeft de neiging deze tegengestelde belangen te ontkennen of ondergeschikt te maken aan het nationale belang. Dat geld niet alleen voor hier in Nederland, maar net zo voor de Palestijnse, Filipijnse, Koerdische nationale bevrijdingsstrijd.
Hoewel deze bevrijdingsbewegingen ook zeker bevrijdende elementen in zich dragen, kun je niet zeggen dat het ‘nationalisme’ binnen die strijd het bevrijdende element is – in tegendeel zelfs. Het Palestijns nationalisme kent een uiterst reactionaire kant die uiting vindt in de vorm van bijv. Hezbollah en Fatah, ditzelfde geld voor Filipijns nationalisme, dat op het moment van schrijven een nieuwe tiran[5] op de troon heeft gehesen. Zelfs het Koerdisch nationalisme kent diens beperkingen. Etnische lijnen kunnen de herkenning en het vertrouwen in elkaar als mens rond een idee – het socialisme – en uiteindelijk onze gemeenschappelijke strijd, in de weg staan.
Uiteindelijk heeft bijna elke nationale bevrijdingsstrijd binnen het huidige framewerk tot op heden een nieuwe burgerlijke staat gesticht. Ook als zulke bewegingen zichzelf voordoen als revolutionair hebben deze echter hun beperkingen als zij zich richten op staatsmacht. Socialisme in één land is betekend dat het land nog altijd afhankelijk is van een kapitalistische markt en in concurrentie staat met omliggende staten, een staatskapitalistisch bestel. Opmerkelijk genoeg haalt de auteur van ‘Anarchisme gaat de revolutie niet brengen’ de Spaanse Revolutie aan als een voorbeeld waar “niets minder” dan “onderlinge competitie en zelfzucht zou bestaan.” Juist in die periode waren de communisten toegetreden tot de burgerlijke regering van waaruit zij er alles aan deden om het socialiseringsproces van de economie – dat geleid werd door de anarchisten – te saboteren.[6] Ja, anarchisten hebben in die revolutie fouten gemaakt, één daarvan was dat zij de regering in Madrid overeind hebben gelaten. Een andere was dat ze de revolutie tot enkel Spanje hebben beperkt. Zo hebben anarchisten uit Spanje achteraf gewezen op de mogelijkheden om de onafhankelijkheidsoorlog in Marokko te steunen, waardoor Franco tussen twee fronten had kunnen komen te zitten en ook geen aanspraak had kunnen maken op de zo gevreesde Marokkaanse stoottroepen. Juist van deze fouten moeten we van leren, maar ze hebben weinig te maken met fouten in de fundamenten van het anarchisme.
Waarom zou het voor een revolutie nodig zijn om “staatsmacht” te veroveren “om zichzelf te verdedigen” en de “belangen de nieuwe heersende klasse”[7] te dienen? Er zijn tal van voorbeelden waartoe zo’n dictatuur van het proletariaat toe leidt – een partij die zichzelf installeert en regeert in naam van het volk. Kijk bijvoorbeeld naar de pijnlijke geschiedenis van een land als Vietnam, waarover zo vaak wordt beweerd dat zij succesvol het imperialisme hebben verslagen. Als we van dichtbij kijken zien we, in bijvoorbeeld Ngo Van’s ooggetuigenverslag In the Cross Fire[8], dat de nieuwe ‘overwinnaars’ (in samenwerking met nationalisten) al snel de wapens naar binnen zullen richten op het moment dat het volk zelf het heft in eigen handen neemt en de zichzelf opdringende centrale revolutionaire partij de grip dreigt te verliezen[9] - “De communisten, als militante voorhoede van ons volk, zijn bereid om de belangen van het vaderland vóór de belangen van klasse te stellen.” Zij riepen “Alle macht aan de Vietminh”, waar internationalistische kameraden op antwoordde “Alle macht aan de gekozen volkscomitees.”[10]
We hebben het zo vaak gezien: op de korte termijn lijkt het autoritair communisme succesvol te zijn geweest om militaire ‘overwinningen’ te behalen. Ze staken om de macht te veroveren echter kameraden in de rug en brachten geen bevrijde samenleving voort; wel tirannie, zowel economisch als politiek. Belangrijk is in te zien dan géén van de ‘werkelijk communistische’ staten uiteindelijk nog iets te maken heeft met het ideaal – de sociale revolutie – waar zij zich op beroepen. Deze tactiek was uiteindelijk op de korte termijn desastreus voor zovele goede kameraden, en op de lange termijn bracht zij… de revolutie niet.
De verdediging van de revolutie is inderdaad een belangrijk onderwerp, en die zien we keer op keer vorm krijgen in de vorm van arbeidersmilities die zichzelf organiseren om dat wat zij (terug)veroverd hebben te beschermen. Dit is een middel dat diep in ons collectieve geheugen bewaard zit en zijn weg zal vinden als de tijd daar rijp voor is. Ook nu zien we bewegingen die in een moderne situatie in militie-stijl terugvechten tegen reactionaire krachten[11] zoals de kameraden in Koerdistan, die modellen van zelfbestuur en feminisme hanteren waar we waarschijnlijk veel van kunnen leren. Toch zijn de bergen van Turkije, Irak en Rojava een geheel ander strijdtoneel dan de geïndustrialiseerde gebieden in Nederland en ook de context verschilt totaal – een 1 op 1 kopie zal irrelevant zijn.
De reden dat we hier in Nederland binnen de beweging niet veel praten over gewapende strijd is omdat dit in onze context op het moment geheel irrelevant is. Mochten we überhaupt maar denken dat we het huidige regime omver zouden kunnen werpen en vervangen voor een systeem van decentraal, geconfedereerd zelfbestuur, zullen we toch eerst een massabeweging moeten opbouwen.
Geïsoleerde opstanden kunnen het niet kunnen winnen en daarom, alleen al daarom, moeten we sterke bewegingen voorbij grenzen bouwen, zodat op het moment dat ergens een revolutie uitbreekt, we op andere plekken klaar staan om die te ondersteunen en het vuur verder verspreiden zodat onze regeringen de handen niet vrij hebben om de revoluties elders opnieuw te ketenen.
De veronderstelling dat anarchisten enkel kleine groepjes nastreven, is een zelfbedachte mythe[12] van de auteur. Evenals dat een gecentraliseerde economie het enige antwoord is voor een succesvolle alternatieve economie[13]. Het getuigd helaas hoe hardnekkig de idee van hiërarchische organisatie zich heeft geworteld – helaas ook nog steeds binnen het ‘revolutionaire’ denken.
Centraal geleide militarisering is voor menig revolutie de genadeklap geweest – ze doodde zowel het revolutionaire enthousiasme van de massa’s én keerde de geweren van de vijand van buiten, op de door de nieuwe centrale aanstuurders van die legers aangewezen ‘vijand’ van binnen. De duistere kant van de “militaire overwinning” waar JW over spreekt, lijkt hij praktisch gezien even buiten beschouwing te laten. Deze duistere kant is hier echter, als we het over revolutie hebben, onlosmakelijk mee verbonden. Het was keer op keer een bloedige broedermoord – ook vanuit revolutionair perspectief – die uiteindelijk niet heeft geleid tot een bevrijding van het volk. In naam van de revolutionaire discipline werd de Kronstadt-opstand[14] in bloed gesmoord, werden de anarchisten in zowel Rusland[15] als Oekraïne[16] tot ‘bandieten’ verklaard en uitgemoord[17] en de arbeiders onder de slogan ‘Militarisering van de arbeid’ de fabrieken terug ingejaagd[18].
Ik snap het revolutionaire ongeduld van de auteur, maar uiteindelijk bevinden wij ons in een context waarbij we eigenlijk wereldwijd, bovenin de piramide aan het rommelen zijn. Dat maakt het niet gemakkelijk en vraagt vooral om harde arbeid.
Het anarchisme kent een sterke traditie van de verbinding met sociale bewegingen die radicaal met vrouwenbevrijding, onderwijs en sociale voorzieningen bezig zijn. Dit waren experimenten met alternatieve vormen van economische uitwisseling en zelfbestuur in zowel in de stad als het achterland en niet alleen op kleine schaal, maar ook in de eerder genoemde grotere revolutionaire momenten zijn anarchisten altijd actief betrokken geweest. We moeten daarbij leren van het verleden en vooral betrokken zijn bij sociale strijd in het heden – met een revolutionair doel voor ogen.
Als anarchisten dromen we inderdaad van een utopie. Die horizon geeft ons een visie van een wereld waar we naartoe willen. Zonder die hoop zal de revolutie afstevenen op een grimmige deal die zich tevreden stelt met een verstandhouding met het heden. Of de utopie nou communisme, anarchisme, communalisme heet, of een naam krijgt die nog niet is uitgevonden, dat doet er niet toe. Als we onszelf werkelijk willen bevrijden, zal ons alternatief werkelijk radicaal moeten zijn, in vorm en doel. Dat betekend onszelf niet vastklampen aan de methoden van de oude orde of het herhalen van mislukte revolutionaire methoden. Het vraagt creativiteit, inzet en een open geest.