Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Thom Holterman
Dit is het eerste artikel geschreven in een reeks van zes artikelen over Anarchisme en Recht door Thom Holterman in nummer 179 van De AS.
Dit is het tweede artikel: Anarchisme en recht II - Ook anarchisten regelen zaken door middel van procedures.
In westerse beschouwingen over het recht wordt dit sociale verschijnsel al snel aan het bestaan van de staat gekoppeld, zoals letterlijk in rechtsstaat. De aandacht gaat dan uit naar staatsapparaten als de ‘wetgevende macht’ en de ‘rechterlijke macht’. Dit alles leidt vervolgens tot het uit het beeld verdwijnen van de mens. Als het al over menselijk handelen gaat, dan wel over ‘gedrag’ dat gemodelleerd moet worden naar wat binnen en vanwege de staat als wenselijk wordt geacht.
Wat nu als in een sociale theorie over maatschappelijke verhoudingen de staat is weggedacht, zoals in het anarchisme? Betekent dit dan dat ook het recht een onbestaanbare sociale categorie is geworden? Met deze vraagstelling zien anarchisten zich in dubbele zin geconfronteerd. In de eerste plaats wordt hen gewezen op het feit dat zonder recht geen samenleving mogelijk is. In de tweede plaats voelen ze zich vaak in verlegenheid gebracht als men hen er op wijst, dat bepaalde door hen mondeling gegeven of op schrift gestelde voorschriften wel degelijk een rechtskarakter hebben.
Wie dit een aantijging vindt, ontgaat het dat slechts het statelijke recht wordt verworpen. Die concentratie op statelijk recht ontneemt het zicht op het feit dat het menselijk handelen zelf een bron van allerlei vormen van recht is. Hieronder zal ik dit aannemelijk maken. Het doel daarbij is dat duidelijk wordt dat er, zonder dat we er erg in hebben, in de maatschappelijke werkelijkheid een dosis ‘anarchistisch recht’ wordt geproduceerd. Alvorens daar nader op in te gaan, moet worden geëxpliciteerd van welk anarchisme in mijn beschouwing sprake is. Daarover het volgende.
Anarchisme. Geen definitie hier, wel een positiebepaling. Het anarchisme sluit aan in de rij bij wat zich in de loop van vele eeuwen aan radicaal verzet heeft gemanifesteerd tegen overheersers. Het vindt vervolgens zijn grond in het negentiende-eeuwse anarchisme. Het is dan vooral een arbeidersbeweging. Het ondergaat invloeden vanuit het utopisch socialisme, het radencommunisme, het radicale individualisme. Als het ophoudt een arbeidersbeweging te zijn, blijkt het zich in de jaren zeventig van de twintigste eeuw te verrijken met bijdragen uit de feministische en ecologische hoek. Kortom, het zinkt weg en raakt daar weer in zwang, waar het een nieuwe bestaansgrond vindt.[1]
Het anarchisme nodigt uit tot subversiviteit omdat het zich richt op verandering van de bestaande maatschappelijke omgeving. Het is hervormingsgezind met een radicale grondtoon. Daarvoor heeft subversiviteit twee zijden: die van de omwerking van het oude en tegelijkertijd de creatie van het nieuwe.[2]
Het anarchisme werkt met het perspectief van een niet-kapitalistische samenleving. Het verzet zich tegen verschijnselen als hiërarchie, autoriteit, dwang, disciplinering, onrechtvaardigheid. Het is voor het vrije denken en daarmee voor de bevrijding van de mens, mannen en vrouwen – uit middeleeuws aandoende posities, zoals tot in onze dagen in stand gehouden door de bekende religies. Het is een bron van vrijheidslievende ideeën.
Het hecht belang aan basisdemocratie en internationalisme, aan humanistisch rationalisme en vrije wetenschap (‘anything goes’). Het staat voor antimilitarisme. Het propageert ‘beginnen’, niet het wachten op de ‘Grand Soir’. Beginnen [3] aan de hervorming: klein of groot, spectaculair of niet. In de maatschappij, buiten de staat om. Zo is alles welkom wat daaraan bijdraagt, van de ontwikkeling van vrije cultureel-pedagogische centra [4] tot de opbouw van een parallelle sociale, libertaire economie.
Met de opbouw ervan kan al worden begonnen in het dagelijkse leven. Waar het op aankomt zegt Johannes Agnoli [5] in een vraaggesprek uit 1998, nadat hij een groot deel van zijn leven besteed heeft aan het analyseren en kritiseren van het politieke systeem binnen de kapitalistische maatschappij, is de oriëntatie op het dagelijkse leven. Zijn tijdgenoot Raoul Vaneigem [6], die eveneens al een groot deel van zijn leven besteedt aan het formuleren van zijn aversie tegen het kapitalistische systeem en de onderdrukking van mensen, wijst ook in de richting van het dagelijkse leven. Op zijn minst, zegt hij, kunnen we onze kinderen leren de leugens te ontmaskeren van het op winstbejag gerichte commerciële systeem, dat op zoek is naar een clientèle om dat op te lichten. Tegelijk moeten we ze de kwaliteit van de producten leren waarderen om zo te stoppen met de consumptie van fast food, om zo de handelswaar te boycotten die de gezondheid, de smaak en het natuurlijke milieu bedreigt.[7]
Na de concentratie van het anarchisme op de arbeidersbeweging en op het linksradicalisme van de jaren zestig, krijgt nu dus het ‘dagelijks leven’ de volle aandacht. Zijn deze drie elementen wel zo scherp te scheiden? De beantwoording van deze vraag hangt van de eigen positiekeuze af. Het antwoord is ja voor wie zijn hoop op fundamentele verandering van de maatschappij op het verzet van de arbeidersmassa’s vestigt en wacht op de ‘Grand Soir’. Het antwoord is neen, als men beseft dat binnen het kader van het anarchisme nooit op een eendimensionale wijze over ‘fundamentele verandering’ is gedacht, althans als men zich oriënteert op bekende woordvoerders ervan.[8]
Zeker, het economische element speelt een overheersende rol bij het bestaan van fundamentele belangentegenstellingen in de maatschappij (zoals het overheersen van de private eigendom van de productiemiddelen; niet-democratisch genomen productiebeslissingen). Het machtsaspect in maatschappelijke verhoudingen is dan wel ontegenzeggelijk economisch bepaald, maar het verschijnsel ‘macht’ heeft een veel omvangrijker ‘impact’. Vanuit het anarchisme bezien is en wordt het dus óók als een moreel, psychologisch, pedagogisch en cultureel probleem begrepen. Klassieke anarchisten en hun opvolgers hebben dat steeds voorgehouden, aangedragen en waar mogelijk uitgewerkt.
Wie overdenkt wat er allemaal moet gebeuren wil een geslaagde ‘sociale revolutie’ uiteindelijk een libertaire maatschappij opleveren, beseft welk een gigantisch complexe operatie dit betreft. Als operatie is die net zo min volledig te overzien als de uitvoering van ‘grote werken’ (denk bijvoorbeeld aan de Betuwelijn met zijn overschrijding van vele honderden miljoenen euro’s – en hier ging het slechts om een spoorlijn!). Wat wel is te overzien, is het dagelijks leven. Het betreft ‘ons’ dagelijks leven. Ik denk daarbij niet in termen van ‘neoindividualisme’ maar in termen van ‘communale individualiteit’.[9] De term verwijst naar de wisselwerking tussen mensen onderling, in welke wisselwerking ‘samenleven’ ontstaat. Dat begint in het dagelijks leven.
Het dagelijks leven vormt natuurlijk al heel lang onderwerp van aandacht binnen het anarchisme. Het gaat bijvoorbeeld om libertaire onderwerpen als het ‘vrije huwelijk’, de ‘vrije liefde’, het commune-leven, het werken in een ‘productieve associatie’. Vaak wordt niet eens de term anarchisme gebruikt maar gaat het wel om anarchistische uitingen, in de kunst, in de maatschappijkritiek, zoals het geval was met het Internationale Situationisme en zijn kritiek op het leven van alle dag. En hoewel er geen directe referentie is met ‘het anarchisme’ acht ik bijvoorbeeld wat in Frankrijk Amap worden genoemd (Association pour le maintien d’une agriculture paysanne; Vereniging ter behoud van een kleinschalige land- en tuinbouw) een welkom element in de ontwikkeling van een parallelle sociale, libertaire economie.
Het gaat hier om een beweging waarbij mensen spontaan geneigd zijn hun gemeenschappelijke belangen te behartigen door zich op vrijwillige basis met elkaar te verenigen. Men kan er nu mee beginnen: [a] de aangeslotenen nemen seizoensgebonden groenten en fruit af; [b] de kleine agrarische producenten zijn verzekerd van afzet; [c] er hoeft niet met producten van heinde en ver te worden gesleept. Dit geldt dus vooral voor agrarische gebieden.[10] Voor grootstedelijke gebieden ligt het misschien meer voor de hand Lokale Economische Transactie (LET) systemen tot ontwikkeling te brengen om een Leefbare Eigen Toekomst (LET) te scheppen.[11] Het gaat daarbij om het opzetten van lokale netwerken.
Betreffende agrarische verenigingen en urbane systemen kunnen worden gezien als ‘sociale velden’ en hebben een relatief autonoom bestaan. Het bestaan kan zowel van tijdelijke [12] als van meer duurzame aard [13] zijn.
Voor de uitvoering van deze ‘alledaagse zaken’, voor het leveren van een praktische bijdrage die in het libertaire denken inpasbaar is, voor dit ‘immediatisme’, heeft men geen omvattende achterliggende visie nodig. Ook zonder een dergelijke visie kan men het nuttig vinden om een afnemer van een Amap te zijn. Dat wil niet zeggen dat zo’n visie van geen waarde is. Integendeel. Ziet men een Amap als het begin van het bouwen aan een andere wereld, dan is er sprake van een lang traject. Het is dan goed een visie te hebben omdat men anders al gauw structureel onmachtig is om het hoofd te bieden aan nieuwe problemen, die zich ongetwijfeld zullen aandienen. Bovendien, als men coherentie wil kunnen aanbrengen tussen al die verschillende uitingen, is een visie, in dit geval een visie op een libertaire maatschappij, onontbeerlijk.
Het anarchisme gaat dan wel uit van een horizontaal gestructureerde gemeenschap, maar dat betekent nog niet zonder meer bijvoorbeeld het bestaan van een machtsvrije dialoog. Het aannemen van het bestaan van een dergelijke perfectie zou ons doen belanden in een utopie, wat meteen de discussie over ‘anarchistisch recht’ zoals ik dat opvat, overbodig zou maken.
Hoe nu verder? Een aantal thema’s hierboven aangestipt, zal verderop in dit nummer terugkomen. Een thema dat hier niet is genoemd, betreft de verhouding tussen recht en anarchisme. Dat ga ik met nadruk in dit nummer behandelen. Waarom?
In het kader van het anarchisme is het recht vooral begrepen als wettenrecht, als statelijk recht. Dit heeft ertoe geleid de verhouding ‘anarchisme – recht’ te zien als divergerend. Het statelijke recht wordt dan ook gegeseld met anarchistische kritiek. Ik doe daar niets aan af. Echter, er is ook veel niet-statelijk recht te ontdekken. Wie dat onderzoekt, komt uitingen ervan tegen die zich zodanig met het anarchisme verhouden, dat men van convergentie tussen anarchisme en recht kan spreken. Ik zal dat elders in dit nummer aannemelijk maken.