Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Clara Wichmann
Wanneer van anarchistische zijde over de verhouding van anarchisme en vakbeweging gesproken wordt, dan gebeurt dit meestal in deze zin, dat het anarchisme als het eeuwig-levend en eeuwig-beweeglijk beginsel ten koste van de vakbeweging als het meer zakelijke, materiële, vaste element verheerlijkt wordt. Iets dergelijks is ook het geval in De Ligts verklaring [over anarchisme en vakbeweging] op het Berlijnse [Internationale Anarchisten-]Congres [25-31 december 1921], afgedrukt in De Vrije Socialist van 1 februari [1922]. Toch geeft De Ligt mijns inziens zelf reeds het foutieve van een redenering, waarbij enige bestaande, concrete syndicalistische organisaties getoetst worden aan een eeuwig anarchistisch beginsel, dat bij oude Chinese wijzen, joodse profeten, middeleeuwse ketters enzovoort wordt aangetroffen, aan, waar hij naast elkaar de woorden 'historisch syndicalisme' en 'principieel anarchisme' gebruikt.
Te vergelijken zijn het historisch anarchisme met het historisch syndicalisme; én het principieel anarchisme met het principieel syndicalisme; ook kan men het principieel anarchisme met het historische, reëel bestaande anarchisme, én het principieel syndicalisme met het historische, reëel bestaande syndicalisme vergelijken, en in beide gevallen vaststellen dat de werkelijkheid heel wat beneden de idee gebleven is. Maar enkele aanwijsbare syndicalistische organisaties met ‘het’ anarchistische beginsel vergelijken - dat gaat niet.
Om nu bij het artikel van De Ligt te blijven en niet terug te gaan tot een artikel van Constandse van enige maanden geleden [De Vrije Socialist, 7 september 1921], waarin, hoewel scherper, gedeeltelijk gelijksoortige gedachten werden uitgesproken -de fout begint al waar De Ligt zegt: ‘Echter gaat het mijns inziens niet aan, hiertegenover het syndicalisme als de ware organisatie te stellen. Rocker heeft met waardering gesproken van de klassieke strijd van het Franse syndicalisme uit het begin dezer eeuw. Maar hoe was het in Frankrijk een tiental jaren later: in augustus 1914, en tijdens de Wereldoorlog? […] Over het algemeen lijdt het Franse syndicalisme aan dezelfde nationalistische en bureaucratische ondeugden als bijvoorbeeld het NVV in Nederland.’
Daargelaten nu dat bij deze gelijkstelling geheel over het hoofd is gezien welk een waarlijk levende, energieke en gistende oppositie er is in de CGT (zodat de CGT dan ook ons inziens niet eenvoudig met één der Hollandse organisaties kan worden op één lijn gesteld, noch met NVV noch met NAS, doch een eigen karakter heeft) - dit daargelaten, worden hier de dwalingen en tekortkomingen van een syndicalistische organisatie kortweg op rekening van ‘het syndicalisme’ gesteld, en bepaalde syndicalistische organisaties (of organisaties die uit syndicalistische zijn voortgekomen) met het syndicalisme verward. ‘Het syndicalisme is niet een “organisatie”,’ zoals De Ligt zegt, maar een organisatie-beginsel en men kan de val en de ontrouw van tal van syndicalistische organisaties erkennen zonder daarom de beginselen van federalistische organisatie en van socialisering door de werkers zelf te verlaten. Wij staan bij deze val en deze ontrouw eenvoudig voor het verschijnsel dat we aldoor en overal in de geschiedenis zien: wat er van een beginsel wordt verwerkelijkt, blijft beneden het oorspronkelijk gestelde ideaal. En dat hier, in deze algemene levenswet, de oorzaak van de ziekte ligt, en niet in het een of ander speciaal tekort van het syndicalisme, wordt ook door De Ligt aangeduid, waar hij schrijft: ‘Er zijn in Nederland ongeveer evenveel “echte” syndicalisten als er bijvoorbeeld “echte” christenen zijn.’ (Ook voor de anarchisten en anderen had hij gevoegelijk hetzelfde kunnen zeggen.)
Nu zijn er - en het genoemde artikel van Constandse was daarvan een uiting - die op grond van het tekortschieten van iedere ‘verwerkelijking’ maar in het geheel niets meer ‘verwerkelijken’ willen, die niets anders meer willen zijn dan drijfkracht, dan ‘zwaard en vlam’. Zóver gaat De Ligt niet; begrijpen we zijn artikel goed, dan kiest hij, ons inziens juister, als gedragslijn: wél organiseren, wél reële economische strijdorganisaties scheppen, wél trachten andere vormen van productie en distributie op te bouwen - maar bij dat alles doordrongen blijven van het beginsel, dat iedere dergelijke organisatie ‘voortdurend vatbaar (moet blijven) voor wijziging, opheffing en principiële vernieuwing’, of, kan zij dat niet - en in de werkelijkheid zal dat meestal het geval zijn - dat zij dan te harer tijd weer door nieuwe, jonge zal worden opzij geduwd.
Maar wie dit aanvaardt, dit eeuwige stirb und werde, moet die niet óók erkennen dat eenzelfde grondbeginsel zich in tal van organisatievormen openbaren kan? Dat dus, wanneer Franse anarchisten te Lyon het beginsel der economische zelforganisatie van de producenten verklaren aan te hangen, het evenzeer voor de hand ligt dat zij het woord ‘syndicats' tot grondslag nemen, als het voor Amerikanen voor de hand zou liggen met de Industrial Workers of the World (IWW) rekening te houden?[1] Werkelijk, wanneer men tot het wezen van het oorspronkelijke Franse syndicalisme, van de IWW, van het gilde-socialisme enzovoort teruggaat, en bijkomende factoren zoals het gilde-socialistische ‘verbruikersparlement’ en hun staatstheorie geen overmatige betekenis toekent,[2] dan ziet men dat die alle uit eenzelfde beginsel leven.
Dit dieper beginsel nu vormt mijns inziens wel degelijk de uitdrukking van wat in onze tijd het anarchisme op economisch gebied in hoofdzaak meebrengt. In onze tijd: want ‘het’ anarchistisch beginsel alleen als eeuwig vrijheidsbeginsel gedacht is ijl; wij kennen het alleen in concrete, historische verschijningsvormen. Daarom meen ik dat anarchisten in al de bovengenoemde bewegingen en nog verscheidene andere (de oorspronkelijke radengedachte, de Allgemeine Arbeiter Union Deutschlands (AAU), de shop stewards, enzovoort) het beginsel hebben te begroeten van een opbouw van vrij economisch leven en van een gans andere maatschappelijke organisatie dan óf kapitalisme óf staatssocialisme. Wanneer wij zo het werkelijk, empirisch anarchisme van onze tijd in verband brengen met het werkelijk, empirisch syndicalisme (en verwante bewegingen), dan zal ons bovendien blijken dat in deze verhouding volstrekt niet alleen het anarchisme de gevende is geweest.
Zeer terecht heeft reeds jaren geleden Cornelissen in een uitvoerige verhandeling (in het Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik) gewezen op het abstract-individualistisch karakter van het anarchisme, toen dit nog overwegend in handen van kunstenaars en denkers was, en voordat het - in het syndicalisme - arbeidersbeweging geworden was. Hij ziet in het syndicalisme als het ware een latere, rijpere fase van het anarchisme. Een ware kant heeft deze opvatting zeker; een kant die bij het uitsluitend de nadruk leggen op die beweeglijkheid die het principieel anarchisme voorheeft op het historisch syndicalisme,[3] veel te veel wordt verwaarloosd. Deze, dat voor de wording van nieuwe productieverhoudingen juist van het allergrootste belang is de worsteling om in de werkelijkheid van het economische leven tot massale, zelfstandige organisaties te komen in de geest van de spreuk der IWW: ‘de nieuwe maatschappij binnen de schaal van de oude te bouwen’.