Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:anarchisten_als_regeringspartij_-_over_een_gevaarlijke_en_contraproductieve_logica

Anarchisten als regeringspartij - over een gevaarlijke en contraproductieve logica

Door Peter Storm

Onderstaand stuk verscheen op de blog ravotr.nl van Peter Storm en eerder in een iets andere versie in het blad Buiten de orde jaargang 2016, nummer 2 van de Vrije Bond.


Anarchisten als regeringspartij – over een gevaarlijke en contraproductieve logica

Onderstaand stuk verscheen al geruime tijd geleden, een een iets andere versie, in Vrije Bond-magazine Buiten de Orde, jaargang 2016, nr. 2. Inmiddels is nummer 3 verschenen, Maar voordat ik daar stukken van mijn hand van online zet, krijgt een ieder even de tijd om het blad zelf aan te schaffen. Dan krijg je er nog plaatjes bij ookP. Storm

Op 17 juli 1936 begon in Spanje wat al maanden in de lucht hing: generaals lanceerden een staatsgreep en zetten troepen in om de parlementaire regering en de arbeidersorganisaties te verpletteren. Daarmee reageerde rechts op de golf van arbeidersstakingen, landbezettingen door arme boeren, gevechten van radicale arbeiders tegen gewapende fascisten en dergelijke. Die golf had in de voorafgaande weken revolutionaire proporties aangenomen. Gewapend rechts besloot terug te slaan voordat die revolutie een feit was.

De zogeheten Volksfrontregering – een coalitie van sociaaldemocraten en liberale republikeinen, gesteund door de nog kleine Communistische partij – deed aanvankelijk vrijwel niets. Degenen die de staatsgreep in grote delen van Spanje versloegen waren arbeiders en boeren, georganiseerd in de anarchosyndicalistische vakbondsfederatie CNT.

Die arbeiders waren er zowel mentaal als organisatorisch klaar voor, zo leek het. Decennia van kleinere gewapende opstanden tegen leger, politie, landsheren en kapitalisten vormden een schat van revolutionaire ervaringen. Uit de versplinterde, kleinschalige wijze van strijd – die van de ene heroïsche nederlaag na de andere leidde – hadden anarchosyndicalisten in Barcelona ertoe gebracht zich beter voor te bereiden. In die stad was een netwerk van verdedigingscomités opgekomen, verbonden aan de syndicaten, de bonden waaruit de CNT bestond. Die CNT had al gewaarschuwd voor een dreigende staatsgreep. Kwam het zover, dan diende als reactie daarop de sociale revolutie ontketend te worden – een revolutie niet enkel tegen fascisten en generaals, maar tegen de hele kapitalistische sociale basis waarop militarisme en fascisme op waren gebouwd. Kort voor de staatsgreep had de CNT bovendien in Saragossa een congres gehouden waarin ze de inrichting besprak van de nagestreefde anarchistische maatschappij, opgezet volgens libertair-communistische beginselen en vrij gedetailleerd uitgewerkt. Voeg daarbij decennia van anarchistische propaganda en onderwijs, die diep in zowel arbeiders- als boerengemeenschappen waren doorgedrongen. Nee, onvoorbereid op de confrontatie met de staatsgreep waren anarchosyndicalistische arbeiders niet.

Dat bleek in Barcelona al snel. De plaatselijke CNT riep een algemene staking uit. Arbeiders wierpen barricades op en begonnen straatgevechten met de militairen. De verdedigingscomités gaven de strijd ruggengraat. Soldaten liepen over naar de revolutionaire arbeiders of werden steeds verder teruggedreven. Kazernes werden bestormd. Na twee dagen maakten in Barcelona gewapende arbeiders de dienst uit. Een netwerk van revolutionaire comités begon het dagelijks leven, de voedselvoorziening maar ook het uitroken en aanpakken van fascisten, in handen te nemen. De revolutie had, onder anarchistische inspiratie en met anarchistische organisatie, de fascisten verslagen. Dat gold voor Barcelona, niet voor het hele land. Fascisten en generaals hadden half Spanje in hun greep. En in de andere helft hadden lang niet overal anarchistische arbeiders het heft in handen gekregen. De Republikeinse regering hield stand in steden als Madrid en Valencia, met anarchosyndicalisten in een belangrijke maar niet doorslaggevende rol.

Wat volgde had trekjes van een tragikomedie, met zeer trieste afloop. Barcelona was hoofdstad van deelstaat Catalonië. President daarvan was een liberale republikein die regionale autonomie nastreefde, Lluis companys. Hij nodigde anarchistische kopstukken uit en zei: ” ‘vandaag bent u de baas in Barcelona en Catalonië. … U heeft de overwinning behaald en aller macht in handen.’ “[1] Hij voegde er aan toe desgewenst af te willen treden. Maar als de anarchistische aanvoerders wilden dat hij aanbleef als president, dan konden ze samenwerken. De anarchisten lieten hem aanblijven, anarchisten verkozen partnerschap boven het doorzetten van de revolutie en raakten vervolgens verstrikt in coalitiepolitiek, met funeste gevolgen. De leidende comités van de CNT gaven vrijwel meteen de instructie uit: “Geen vrij communisme. Onze eerste plicht is de fascistische legers te verslaan.”[2] Zo koppelde de CNT-leiding (jawel, leiding, zo gedroeg ze zich inmiddels) de sociale revolutie los van de antifascistische strijd. Die laatste strijd diende gevoerd te worden samen met sociaaldemocraten, burgerlijke republikeinen, stalinisten, samen met dodelijke vijanden van precies de sociale revolutie die nu werd ‘uitgesteld’.

Al snel kreeg dit vorm. Er kwam een Comité van Antifascistische Milities, waar naast de CNT ook socialisten en communisten zaten. Dat comité bundelde zich via de top van de diverse deelnemende organisaties en functioneerde als een soort regering. De CNT kreeg relatief minder posities, de anderen meer. Twee maanden later traden CNT-ers zelfs rechtstreeks toe tot de Catalaanse deelregering. Landelijk pleitte de CNT nog voor een nationale verdedigingsraad van alle antifascistische bonden, de CNT maar ook de socialistische UGT. Zo’n raad zou gewoon een regering zijn geweest, maar onder een andere naam zodat het er althans niet als regeringsdeelname uitzag. De Volksfrontregering en de andere linkse organisaties gingen hier niet in mee, maar de CNT kreeg wel ministersposten in die regering aangeboden. In december 1936 traden vier CNT-ers tot die regering toe.

Intussen was er echter wel iets anders gebeurd. Vrijwel op het moment dat de CNT-top de revolutie afblies ten gunste van een overkoepelend antifascisme, begonnen arbeiders in Barcelona die revolutie juist door te zetten. Na de straatgevechten gingen arbeiders terug naar hun werkplek. Vaak bleek daar de directie de benen te hebben genomen uit angst voor het arbeidersradicalisme. Arbeiders begonnen daarom de fabrieken zelf te besturen. Waar nog directeuren zaten werden ze alsnog verdreven of onder toezicht van arbeiders gezet. Een golf van collectivisering, gevolgd door arbeiderszelfbestuur, kwam op gang. Anarchistische milities trokken al snel Aragon binnen, verdreven de fascisten en grootgrondbezitters en gaven arme boeren en landarbeiders ruimte om collectieven en agrarische communes te vormen, deels langs lijnen van het libertaire communisme. Terwijl de leiding van de CNT de revolutie uit alle macht aan het afblazen was, waren arbeiders en boeren – CNT-leden vaak voorop – die revolutie uit alle macht aan het uitbreiden.

De Volksfrontregering was die revolutie zeer vijandig gezind. Dat was logisch. De regering beschouwde zich als een ‘gewone’ democratische regering, en wilde de bezittende klasse niet provoceren uit angst dat die en bloc naar Franco en zijn generaals zou deserteren. De regering wilde ook de Britse en Franse regeringen geruststellen. Die zaten niet te wachten op een uitbraak van revolutie die hun zakelijke belangen bedreigden en ook nog aanstekelijk kon werken. De regering deed haar best om de golf van collectivisaties in te dammen. De Communistische Partij maakte zich breed als beschermer van kleine en grotere bezitters tégen de collectivisering. Dat, en de op gang komende Russische steun, maakte die partij steeds machtiger. Ze gebruikte die macht en die steun al snel om radicale revolutionairen, anarchistische militanten en ook onafhankelijke marxisten, te vervolgen en zelfs te vermoorden. Ook begon de regering stappen te zetten om de arbeidersmilities te persen in een hiërarchische militaire structuur, om er een regulier gedisciplineerd leger van te maken. Dat voltrok zich al in de herfst van 1936. Achter de linie saboteerde de regering de revolutie eveneens. De minister van voedselvoorziening dwarsboomde de revolutionaire comités die voor voedseldistributie naar behoeften in arbeiderswijken probeerde te zorgen, om uiteindelijk de voedseldistributie weer over te laten aan de vrije markt. Op alle fronten drong de regering de revolutie terug. Op alle fronten stribbelde CNT-functionarissen tegen, om zich er vervolgens bij neer te leggen. Sterker: al heel snel begonnen kopstukken van de CNT, bevangen door de antifascistische eenheidsillusie, de lof van de discipline, de orde, de arbeidsproductiviteit, de militarisering en alles, te zingen. Het gebeurde immers allemaal door een regering die nu ook de hunne was.

Onder arbeiders groeiden de frustraties en allerlei anarchistische groepen drongen aan op een breuk tussen de CNT en de regering. De regering wachtte niet af en sloeg bij voorbaat terug. Politie viel in mei 1937 een door CNT-ers bezette telefooncentrale aan, in een provocerende poging om de revolutionaire kracht van arbeiders te breken en de CNT hetzij uit te rangeren, hetzij te verpletteren. Arbeiders verweerden zich heftig, hernieuwden de barricadestrijd en hadden al snel bijna heel Barcelona in handen. Wat deed de CNT-leiding? Ze riep op om de strijd te staken en de staking en barricadestrijd te beëindigen, uit naam van de antifascistische eenheid. Zo stonden de CNT-militanten in de arbeiderswijken lijnrecht tegen ‘hun eigen’ organisatie, die zich inmiddels gedroeg als een doodgewone vakbond of politieke partij die haar aanhang in het gareel houdt uit coalitieoverwegingen. Na een week strijd gingen de intussen door hun leiding gedemoraliseerde arbeiders weer aan het werk. Barcelona als revolutionair bolwerk was niet meer.

De maanden daarna trokken militaire eenheden, onder leiding van de stalinistische officier Enrique Lister, Aragon binnen, dwongen de ontbinding van de Raad van Aragon waarin de revolutie zich daar had georganiseerd af en begonnen collectieven gewapenderhand de nek om te draaien. Intussen had het vermoorden van anarchisten en andere revolutionairen epidemische vormen aangenomen. De Italiaanse anarchist Berneri werd vermoord, evenals vele anderen. In gevangenissen aan de ‘antifascistische’ regeringskant werd volop gefolterd, wie de regering bekritiseerde werd al snel als fascist vervolgd. Arbeiders hadden reden genoeg om zich af te vragen waar een oorlog tegen fascisme voor diende als aan de ‘eigen’ kant soortgelijke staats terroristische methoden werden ingezet als aan de fascistische kant van de frontlijn. Door de revolutie de nek om te draaien en elk initiatief van onderop gewapenderhand te verstikken, doodde de regering precies die ene krachtbron waarmee het fascisme met wortel en tak verslagen kan worden: de ontketende antiautoritaire sociale revolutie zelf zoals die in de julidagen van 1936 op gang was gekomen. De CNT-leiding werkte aan het wurgen van de revolutie mee, door rechtstreekse regeringsdeelname, door de tot achterban gereduceerde CNT-arbeiders van revolutionaire strijd af te proberen te houden, door loyaliteitsbetuigingen aan de regering en zelfs aan de internationale bondgenoten ervan, ook toen de CNT-ministers zelf allang uitgerangeerd waren.

Hoe kwam de CNT-leiding tot de keuze voor steun aan de regering, tot en met regeringsdeelname toe? Hoe is de keus van die leiding vóór de staatsmacht en tegen de revolutie te verklaren? Je komt een reeks argumenten tegen. Sommigen zien deze capitulatie als een uitvloeisel van het anarchistische principe zelf: omdat anarchisten zelf weigerden de macht te grijpen – want dat is autoritair – belandden ze in een positie waarin ze minstens één van de bestaande staatsmachten dan maar accepteerde, als keus voor het ‘kleinere kwaad’. De redenering bevredigt niet. Het is logisch inconsistent: als anarchisten wérkelijk hadden afgezien van deelname aan de staatsmacht, welke dan ook, dan had dat gewoon gekund. Het verdedigen, versterken en horizontaal verbinden van de collectieven en communes, het weigeren van de militarisering en het vasthouden aan de militiestructuur in de gewapende strijd, het verdedigen van elke vrijheid die arbeiders zich in revolutionaire strijd hadden verworven, het was wel degelijk een optie. En het vergde geen regeringsdeelname, maar machtsvorming van onderop tegen welke regeringsmacht dan ook. Nergens staat dat, als je niet zelf de macht grijpt, je dus coalitiepartner moet worden van de ene soort machthebbers tegenover de andere. Deelnemen aan een regering is geen uitvloeisel van één of ander anarchistisch beginsel, maar juist een hoogst merkwaardige breuk met dat beginsel. De vraag is: waarom?

Tijdens de gebeurtenissen kritiseerden invloedrijke anarchisten als Emma Goldman de CNT-deelname aan de macht. Zij bekritiseerde de regeringsdeelname van de CNT als onderdeel van een rampzalig hellend vlak. En de opstelling van de CNT-leiding in mei 1937 noemt ze een “buitengewone omkering van de revolutionaire stelling die de CNT-FAI altijd had ingenomen.” Maar ze weigert het verraad te noemen. Haar analyse: “zou het daarom niet kunnen zijn dat de kameraden die nu voorwerp van minachting zijn handelden zoals ze deden omdat ze voelden en voelen dat alles gericht moest zijn op het winnen van de antifascistische oorlog.”[3] Brede antifascistische eenheid was nodig. De revolutie moest wachten tot na de overwinning. Zo schatten vele waarnemers de motivatie van de CNT-leiding in. Daar kwam de intimidatie en de chantage van Britse, Franse en Russische regeerders bij. Rusland zorgde er voor dat haar wapens zo min mogelijk bij anarchistische milities terechtkwamen, terwijl de politie achter de linie die anarchisten aan het uitschakelen was, volop over wapens beschikte. Breken met de antifascistische maar contrarevolutionaire bondgenoten – van Republikeinen tot en met Communisten – zou betekenen: geen wapens meer en mogelijk zelfs een militair ingrijpen van Groot-Brittannië tegen het revolutionaire bolwerk Barcelona. Angst voor isolement dat het doorzetten van de revolutie zou hebben opgeleverd, dreef de CNT-leiding.

Onzin was die angst niet, maar er hoort wel een kanttekening bij. Revoluties vinden zelden onder ideale omstandigheden plaats. Een revolutie afblazen omdat er vijanden op de loer liggen betekent feitelijk dat je nooit een revolutie kunt doorzetten. Er is immers altijd wel een interventiedreiging die als argument kan dienen om de zaak maar niet op de spits te drijven. In werkelijkheid had een doorgezette revolutie dat dreigende isolement wel te lijf kunnen gaan. De al genoemde Italiaanse anarchist Berneri pleitte er bijvoorbeeld voor om de Marokkaanse soldaten waaruit Franco’s troepen deels bestonden, te bestoken door op te komen voor de onafhankelijkheid van Spaans-Marokko. Door zich als bondgenoot van een Marokkaanse vrijheidsstrijd te manifesteren, had de revolutie bondgenoten kunnen winnen en de loyaliteit van Franco’s troepen kunnen ondermijnen. Het idee werd nauwelijks opgepikt, van enig ontsteken van een antikoloniaal vuur was geen sprake.

De keus van de CNT is dan ook maar voor een deel uit angst voor isolement te verklaren. Een andere factor is de logica van een breed antifascisme dat alle onderlinge tegenstellingen uitvlakt. De CNT bleek voor die logica vatbaar en gezien de dreiging die er van het fascisme uitging was ook niet gek. De logica was echter levensgevaarlijk en contraproductief.

De logica was levensgevaarlijk, omdat waar anarchisten – in essentie antiautoritaire antikapitalisten – zich verbinden aan krachten die de staatsmacht graag hanteren en het kapitalisme in één of andere vorm willen handhaven en zelfs efficiënter maken, één van de twee het aflegt. Of de anarchisten raken ondergeschikt aan de autoritaire pro-kapitalisten. Of de anarchisten duwen die autoritaire pro-kapitalisten opzij. Het idee dat anarchisten een eerlijke coalitie op basis van wederzijds respect met politieke partijen en andere hiërarchische organisaties kunnen sluiten, bleek onzinnig. Terwijl anarchisten concessie na concessie deden, ter wille van de eenheid, deinsden stalinisten er niet voor terug om de jacht op anarchisten te openen. Van enige loyaliteit aan het antifascistische eenheidsidee waar vooral de stalinistische Communistische Partij en haar fans zo mee schermden, hadden al die burgerlijke en stalinistische ‘antifascisten’ weinig last. Dit type antifascisme houdt dan ook geen echt compromis in tussen anarchisme en andere politieke krachten. Dit type antifascisme behelst een volledige capitulatie van elk serieus anarchistisch streven ten gunste van ‘antifascistische’ staatsmacht en kapitaalsmacht.

De logica was ook contraproductief, want precies het vernietigen van elk anarchistisch streven ten gunste van dit antifascisme sloopte de motivatie, het elan en vooral ook het eigen initiatief om tegen de fascisten te vechten. Hoe minder er van de revolutie over was, hoe zwakker de republiek ook werd tegenover de generaals, de fascisten en hun bondgenoten in Rome en Berlijn. Antifascistische eenheid ten koste van revolutie blijkt niet eens in staat de fascisten effectief te verslaan. En nee, dit zijn niet louter argumenten achteraf. Binnen de anarchistische arbeidersbeweging van Spanje en binnen het internationale anarchisme, waren dit soort tegenwerpingen wel degelijk te horen. Teksten van Alexander Schapiro en Rudolf de Jong, bijeengebracht in ‘Waarom verloren wij de revolutie’ getuigen daarvan.

Waarom wist die kritiek zich niet tijdig door te zetten? Waarom wist de revolutionaire onderstroom die er in en om de CNT wel degelijk was, de greep van de CNT-top niet tijdig te doorbreken? Hier raken we één van de moeilijkste punten, hoe kan een anarchistisch-geïnspireerde organisatie zo in de greep geraken van bestuurders, van bonzen, van leiding die zich aan de greep van de leden weten te onttrekken? Een probleem was dat het anarchisme wel formeel tot de beginselen van de CNT behoorde, maar lang niet bij de hele organisatie erg diep zat. De CNT was niet alleen een anarchistenclub, het was ook een vakbond, met leden die zich erbij aangesloten hadden omdat ze via die bond bestaansverbeteringen hoopten te bereiken. Moest dat met directe actie en revolutie? Best. Bleek dat ogenschijnlijk te kunnen via een regeringsdeelname – iets dat voor 1936 ondenkbaar leek maar opeens binnen handbereik lag – dan was dat voor velen kennelijk ook best. Niet elke CNT-er was een principiële anarchist. De meeste CNT-ers waren boven alles strijdbaar vakbondslid, met min of meer anarchistische sympathieën.

Bij een vakbond behoren bestuurders die zich identificeren, niet met het diepere revolutionaire doel van de organisatie, maar met de organisatie, haar invloed en prestige zelf. Al eerder had zich een vleugel aangediend die een min of meer reformistische benadering voorstond en de samenwerking met linkse bewegingen zoals de UGT prioriteit wilde geven. En nu stond opeens de deur, niet alleen naar zulke samenwerking maar naar respect en invloed op het hoogste niveau, opeens open, uit naam van een door niemand betwist urgent doel. Die verleiding bleek te groot. Eenmaal verstrikt in de macht werd het vervolgens van kwaad tot erger, deels uit angst dat een breuk met de coalitiepartners de nederlaag tegenover Franco zou bespoedigen, maar deels ook doodgewoon omdat macht corrumpeert. Formeel konden leden de bestuurders terugfluiten. Met verwijzing naar oorlogsomstandigheden en noodsituatie kwamen de bestuurders er echter mee weg steeds vaker eigenmachtig te beslissen.

Het tragische geval van Garcia Oliver laat de verleiding van de macht goed zien. Vóór het begin van de burgeroorlog stond hij bekend als felle militant van de FAI, de groep die binnen en buiten de CNT een scherpe anarchistische koers bepleitte. Maar ook toen al had zijn radicalisme verontrustende kanten. Op een plenum van anarchistische groepen in juni 1936 werd gepraat over de vraag of anarchisten zelf desnoods de macht dienden te grijpen. Nee, zeiden de meesten, dat is in strijd met anarchistische principes. Ja, zei Garcia Oliver, het gaat immers om resultaten, en we gaan ons de kaas niet van het brood laten eten. De man had trouwens op het CNT-congres van Saragossa in mei 1936 al gepleit voor een ‘revolutionair leger’, ook iets dat met anarchistische, van antimilitarisme doordrenkte, opvattingen op gespannen voet stond. Op het genoemde plenum maakte hij duidelijk dat weliswaar een gewapende machtsgreep niet mocht bepalen hoe de vrijheid vorm zou krijgen; “dat moet door een landelijk congres gedaan worden.” Maar als zo’n congres niet-anarchistische beslissingen nam? “Dan zou het onze plicht zijn om dat congres opzij te schuiven als niet-revolutionair.” Sowieso moest ‘de gewapende macht in handen van anarchisten zijn’ zolang zo’n congres niet was bijeengekomen, ‘zodat die niet in de klauwen van anderen valt”.[4] Het is alsof je Lenin leest in 1917, toen hij ervoor pleitte dat zijn partij de macht greep en het (toen nog vrij gekozen) Congres van Sovjets voor een voldongen feit te stellen. Met anarchisme heeft deze strategie weinig te maken, dat vonden gelukkig heel veel andere anarchisten op dat plenum ook.

Olivers voorstel haalde het niet. Maar de episode laat wel zien dat tenminste sommige anarchisten minder immuun voor machtspolitiek waren dan hun beleden anarchisme zou vermoeden. Dat een enkele anarchist meegaat met de foutieve presentatie van het dilemma in termen van hetzij- een anarchistische dictatuur, hetzij deelnemen aan de gevestigde macht, weerspiegelt wel degelijk een idee dat door sommige anarchisten helaas omarmd werd: dat van een minderheidsgreep naar de macht een revolutie die niet door de volksmassa’s maar door een anarchistische minderheid zelf zou worden doorgedrukt. De wrange ironie is dat deze zelfde Garcia Oliver, na aanvankelijk verzet tegen regeringsdeelname, zich laat strikken om minister te worden, van justitie nog wel. George Woodcock merkt droogjes op dat “hij leek te genieten van zijn positie”.[5] Ja, zo gaat dat vaker met mensen die de politiek in gaan, vaak met de nobelste motieven. Ze willen natuurlijk eigenlijk niet. Maar ja, iemand moet het doen en gaandeweg krijgen ze er nog plezier in ook. Om Garcia Oliver heen was in de zomer van 1936, al vóór zijn ministerschap, iets gegroeid dat trekjes had van een ware persoonsverheerlijking, iets dat in de CNT-pers werd gecultiveerd, zoals Vernon Richards laat zien.[6] Ook hier zie je dat anarchistische opvattingen en attitudes binnen de CNT allesbehalve diepgaand verinnerlijkt zijn in de mentaliteit van veel van haar militanten. Anders zou dit soort verheffing van enkele superhelden boven het ‘gewone volk’ in CNT-kringen op aanzienlijk meer weerstand zijn gestuit. Het is maar één symptoom van een diepgaande verloedering waar de CNT, onder druk van inderdaad moeilijke omstandigheden, wel degelijk ook onder verantwoordelijkheid van CNT-ers en hun keuzes zelf, onderhevig was.

Voetnoten

  • [1] Rinze Lenstra, Anarchisme en syndicalisme in Spanje, (Meppel 2007), 449.
  • [2] Alexander Schapiro, De Spaanse revolutie. Enkele beschouwingen, (1938) in: Alexander Schapiro, Rudolf de Jong e. a., Waarom verloren wij de revolutie? De nederlaag van het Spaanse anarchosyndicalisme in 1936-1937 (Baarn, 1979), 64.
  • [3] Emma Goldman, ‘Where I stand’, in: “Spain 1936-1939: revolution and counterrevolution”, Londen 1990), 152-153. Dit boek is een bundeling van artikelen uit het anarchistisch tijdschrift ‘Spain and the world’ dat in de jaren van de Spaanse revolutie verscheen.
  • [4] Agustin Guillamon, Ready for Revolution – the CNT defense committees in Barcelona 1933-38 (Oakland, 2014), 28, 41.
  • [5] George Woodcock, Anarchism – a history of libertarian ideas and movements, (Harmondsworth, Middlesex, 1962/1975), 368.
  • [6] Vernon Richards, Lessons of the Spanish revolution, (Londen, 1953/ 1983), 181-182.
namespace/anarchisten_als_regeringspartij_-_over_een_gevaarlijke_en_contraproductieve_logica.txt · Laatst gewijzigd: 22/05/20 07:06 door defiance