Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Ik herinner me een uitspraak, die de Engelse anarchist Charles Mowbray in 1893 gedaan heeft tijdens het internationale socialistische congres in Zürich. Het ging erom of anarchisten al dan niet het recht hadden om aan het congres deel te nemen. Na stormachtige debatten was een resolutie aangenomen, die behelsde dat alleen diegenen toegelaten moesten worden, die bereid waren tot “politieke” actie. Op dat moment, toen wij anarchisten al buitengesloten leken te zijn, bracht Mowbray nog eenmaal met een pathetische grap de weegschaal in beweging. De daad van Brutus, riep hij uit, was een uitstekende politieke actie. Wij zijn vóór politieke actie en moeten dus toegelaten worden.
Deze uitspraak lijkt mij uitermate geschikt om het merkwaardige verschijnsel te verduidelijken, dat het bijna een anarchistisch dogma is geworden om het doden van staatshoofden, als dat gebeurt, als iets anarchistisch te zien en dat vrijwel alle aanslagplegers van de afgelopen decennia uitgegaan zijn van anarchistische ideeën. Iedereen die onbevangen is zal die samenloop van omstandigheden inderdaad merkwaardig noemen; want wat heeft mensen om het leven brengen te maken met anarchisme, de leer van een na te streven maatschappij zonder staat en autoritaire dwang, wat met de beweging tegen de staat en tegen gelegaliseerd geweld? Helemaal niets!
De anarchisten merken echter dat met onderricht en verkondiging nog niet genoeg gedaan is; dat maatschappelijke nieuwbouw niet mogelijk is, omdat het geweld van de machthebbers dat in de weg staat; het gaat dus, concluderen zij vervolgens, naast propaganda met woord en geschrift en naast constructie ook om destructie; voor het neerhalen van alle hindernissen zijn ze veel te zwak; dus moeten ze op zijn minst de daad propageren en door de daad propaganda maken; de politieke partijen voeren positieve politieke actie: dus moeten de anarchisten, als enige, een positieve antipolitiek, een negatieve politiek voeren. Uit die redenering valt de politieke actie van de anarchisten, het propageren van de daad en het individuele terrorisme, te verklaren.
Ik aarzel niet in uiterst scherpe bewoordingen uit te spreken – en ik weet dat ik daarmee noch van de ene noch van de andere kant dank zal oogsten – dat, hoewel de strategie van het aanslagen plegen uit het streven van een kleine groep voortkomt, het ook voor de grote partijen geldt. Er zit iets opschepperigs in. Wij doen ook aan politiek, zeggen ze; wij zien niet gewoon maar lijdelijk toe; men moet rekening met ons houden. De anarchisten zijn mij niet anarchistisch genoeg; ze vormen nog steeds een politieke partij, ze voeren zelfs een heel primitieve hervormingspolitiek; het doden van mensen heeft vanouds tot de naïeve verbeteringspogingen van primitievelingen behoord; en Mowbray’s Brutus was een kortzichtige hervormingspoliticus. Toen de Amerikaanse machthebbers, zonder rekening te houden met recht en wet, een paar anarchisten, die nergens bij betrokken waren, lieten ophangen, handelden ze net zo anarchistisch als welke aanslagpleger dan ook, - en misschien, net als zij, uit idealisme. Alleen dogmatici zouden kunnen willen ontkennen, dat er vurige en oprechte staatsidealisten bestaan. Anarchisten zijn vanzelfsprekend voor het merendeel dogmatici; zij zullen roepen dat ik, die mijzelf ook nog steeds het recht aanmeet om mijn wereldbeschouwing de naam anarchie te geven, op die manier zonder meer mijn eigen waarheid uitspreek; ook zij zijn opportunisten en zullen vinden dat het nu niet het moment is voor dergelijke uitspraken. Ik vind echter dat het daarvoor juist wel het moment is.
Het is echter ook nog een dogma van de anarchisten, dat ze bijvoorbeeld zeggen: elke dag worden zus en zoveel arbeiders, zus en zoveel soldaten, zus en zoveel tuberculoselijders door onze moorddadige toestanden om het leven gebracht; wat willen ze met dat geschreeuw? Ze zeggen dat McKinley (de Amerikaanse president die in 1901 door een anarchist werd vermoord) niet belangrijker is dan een van die anderen. Met permissie! Ook daarin zal ik voor mijn anarchisten te anarchistisch zijn: de dood van McKinley heeft mij veel meer geschokt dan die van een dakdekker, die door een slecht gebouwde steiger van het dak zou vallen. Dat is ouderwets en dat geef ik graag toe; maar als iemand, omgeven door de schijn van volkomen macht, argeloos en met een goed geweten, wordt doodgeschoten door een medemens, die hij de hand reikt, als dan vervolgens de ogen van miljoenen zich op zijn sterfbed richten, dan schuilt daarin voor mij echte tragiek, die dit individu, die misschien maar een matig verstand heeft gehad en een minder edel mens is geweest, met een aureool omgeeft. Ik voeg daar graag aan toe dat de aanslagpleger mij eveneens nader aan het hart ligt dan de ongelukkige man, die de steiger slecht in elkaar had getimmerd. Het is nogal wat om zo het leven te beëindigen.
Het is niet mijn bedoeling om mij hier te verdiepen in de psychologie van de aanslagpleger. Het moeten misschien eerder een nieuw soort zelfmoordenaars genoemd worden, dan helden of martelaren. Voor iemand, die nergens anders in gelooft dan in dit leven en die door dit leven bitter teleurgesteld is, die vervuld is van een kille haat tegen de toestanden, die hem te gronde hebben gericht en die hij ondraaglijk vindt, kan het een duivelse en verleidelijke gedachte zijn, om nog iemand van die daarboven mee te nemen en zichzelf via de rechtbank en voor het oog van de wereld demonstratief om het leven te brengen. En minstens even verleidelijk is de gedachte, die je op duizendvoudig verschillende manieren in de anarchistische literatuur terugkomt: tegenover het autoritaire geweld het vrije geweld, de rebellie van het individu plaatsen.
Dat is de basale vergissing van de revolutionaire anarchisten, die ik lang genoeg met hen gedeeld heb, namelijk dat ze geloven dat ze het ideaal van de geweldloosheid met geweld kunnen bereiken. Zij keren zich fel tegen de “revolutionaire dictatuur” die Marx en Engels in hun Communistisch Manifest voorzien, als een kort overgangsstadium na de grote revolutie. Dat is zelfbedrog; iedere uitoefening van geweld betekent dictatuur, voor zover dat niet vrijwillig geduld en door de gecommandeerde massa goedgekeurd wordt. In dit geval gaat het echter om autoritair geweld. Elk geweld is of despotisch of autoritair.
De anarchisten moeten inzien dat een doel alleen bereikt kan worden, als het middel al in de kleur van dat doel is geverfd. Nooit zal men via geweld tot geweldloosheid komen. Er is pas anarchie, waar anarchisten, echte anarchisten zijn, van die mensen die geen geweld meer uitoefenen. Ik zeg daar echt niets nieuws mee; het is hetzelfde wat Tolstoj ons al lang verteld heeft. Toen de koning van Italië door Bresci was vermoord, publiceerde Tolstoj een prachtig artikel, dat culmineerde in de woorden: men moet geen vorsten doden, maar hen duidelijk maken dat ze zelf niet mogen doden. De tekst was nog scherper en het artikel bevatte dermate harde klappen tegen de machthebbers, dat het afgedrukt werd in anarchistische bladen; ook die passages werden, ik zou willen zeggen, gezapig of nonchalant afgedrukt, maar alsof het een gril was, werd er geen verdere aandacht aan geschonken.
De anarchisten zullen tegenwerpen: als wij geweldloos zijn laten wij ons alle roof en onderdrukking welgevallen; dan zijn we geen vrije mensen maar slaven; wij willen geen geweldloosheid van afzonderlijke individuen, maar een toestand van geweldloosheid; wij willen anarchie, maar dan moeten we eerst achterhouden of nemen, wat ons ontroofd of onthouden werd. Dat is weer zo’n basale vergissing: dat men de wereld het anarchisme zou kunnen of moeten brengen; dat anarchie een zaak van de mensheid is; dat eerst de grote afrekening zou moeten komen en dan het Duizendjarige Rijk. Iemand die de wereld vrijheid wil brengen – dat wil echter zeggen: zijn opvatting van vrijheid – is een despoot, maar geen anarchist. Nooit zal anarchie een zaak van de massa zijn, nooit zal zij via een inval of een gewapende opstand tot stand komen. En evenmin zal het federalistische socialisme bereikt kunnen worden door af te wachten, tot het tot dan toe opgehoopte kapitaal en het grondbezit in handen van het volk komt. Anarchie is niet iets voor de toekomst, maar van het heden; niet iets van eisen, maar van het leven. Het moet niet gaan om nationalisatie van de verworvenheden van het verleden, maar om een nieuw volk, dat zich via kleine beginnetjes door binnenlandse kolonisatie, temidden van de andere volkeren, hier en daar tot nieuwe gemeenschappen aaneensluit. Het gaat uiteindelijk niet om de klassenstrijd van de bezitlozen tegen de bezitters, maar dat zich vrije, innerlijk sterke en zichzelf onder controle hebbende figuren uit de massa losmaken en zich tot nieuwe structuren verenigen. De oude tegenstelling van vernietigen en opbouwen begint zijn betekenis te verliezen: het gaat om vormen van iets dat nooit eerder bestaan heeft.
Als de anarchisten zouden weten, hoe dicht hun ideeën aan schuren tegen de diepste grond van het menselijke wezen en hoe onuitsprekelijk ver die hen afbrengen van het gedoe van de massamens, zouden ze huiverend toegeven, hoe groot de afstand is die gaapt tussen hun handelen, hun oppervlakkig gedrag en de afgronden van hun wereldbeschouwing; dan zouden ze inzien dat het voor een anarchist te banaal en te gewoon is om McKinley te vermoorden of dergelijke overbodige fratsen en tragedies op te voeren. Wie doodt, gaat dood. Wie leven wil scheppen, moet zelf een nieuw leven hebben en innerlijk wedergeboren zijn. Ik zou mij moeten verontschuldigen voor het feit dat ik op neutrale bodem “propaganda voor het anarchisme” maak, als ik er niet van overtuigd zou zijn, dat wat ik hier, zonder mij hoe dan ook aan het woord te binden, anarchie noem, een algemeen gevoel is, dat te vinden is bij ieder mens die over de wereld en ziel nadenkt. Ik bedoel de drang om jezelf nog eenmaal ter wereld te brengen, je eigen manier opnieuw te vormen en daarna de omgeving, je eigen wereld vorm te geven, voor zover je haar machtig bent. Dat ultieme moment moet voor iedereen komen; het moment waarop hij, om met Nietzsche te spreken, de oorspronkelijke chaos in zichzelf schept, waarin hij als een toeschouwer het drama van zijn driften en zijn dringendste innerlijkheden voor zich laat opvoeren, om vervolgens vast te stellen, wie van zijn vele personages in hem de baas moet spelen, wat het eigene is waardoor hij zich van de tradities en erfenissen van de wereld der voorouders onderscheidt, wat de wereld voor hem en wat hij voor de wereld moet zijn. Dat noem ik nou een anarchist, iemand die de wil heeft om niet het dubbelspel voor zichzelf op te voeren, die zichzelf tijdens een beslissende levenscrisis als vers deeg zo heeft gekneed, dat hij in zichzelf alles weet en handelen kan zoals zijn geheimste wezen hem noemt. Voor mij is iemand zonder baas, vrij, eigenaar en anarchist, iemand die zijn eigen baas is, die de drang heeft bepaald van wie hij wil zijn en die zijn eigen leven is. De weg naar de hemel is smal; de weg naar een nieuwere, hogere vorm van mensengemeenschap voert door de duistere, onheilspellende poort van onze instincten en het terra abscondita van onze ziel, die onze wereld is. De wereld kan alleen van binnenuit gevormd worden. Dat land en die rijke wereld vinden we, als we door chaos en anarchie, door het ongehoorde, stille en onpeilbare ervaren heen, een nieuwe mens ontdekken; ieder in zichzelf. Dan zullen er anarchisten zijn en anarchie, hier en daar, enkelingen, verstrooiden; ze zullen elkaar vinden; ze zullen niets anders dan zichzelf doden in de mystieke dood, die via het diepste in zichzelf verzonken zijn tot wedergeboorte leidt; met de woorden van Hoffmannsthal zullen zij over zichzelf kunnen zeggen: “Zo zeker als de grond onder mijn voeten, heb ik mij van het oude ontdaan.” Pas iemand die door zijn eigen mens heen gekropen is en diep door zijn eigen bloed heen heeft gewaad, helpt de nieuwe wereld scheppen, zonder in andere levens in te grijpen.
Men zou mij zeer verkeerd begrijpen, als men zou denken dat ik quiëtisme of berusting predik, het afzien van actie en uiterlijke activiteiten. O nee! men moet zich aaneensluiten, men moet werken voor een gemeentelijk socialisme, ook voor wijk-, verbruikers- en woningbouwcoöperaties; men moet openbare tuinen en bibliotheken instellen, men moet de steden verlaten, men moet met schop en schoffel werken, men moet het hele uiterlijke leven vereenvoudigen, om ruimte voor de geest vrij te maken; men moet organiseren en informeren; men moet werken voor nieuwe scholen en het winnen van de kinderen; dat alles verovert echter alleen het voorbije, als het niet in een nieuwe geest en vanuit de opnieuw veroverde binnenwereld geschiedt. Wij wachten allemaal op iets groots, iets ongehoords, onze hele kunst zit vol met een sidderend en stil vermoeden van iets, dat te gebeuren staat: het zal uit ons wezen tevoorschijn komen, als wij het onbekende, onbewuste in onze geest omhoog dwingen, als onze geest zichzelf niet vergist in de factor van het niet geestelijke psychische, dat ons in onze krochten zit op te wachten, als we nieuw worden; dan zal de vermoede wereld tot stand komen, die de uiterlijke ontwikkeling nooit kan brengen. De grote tijd zal aanbreken voor mensen, die niet alleen toestanden en instellingen, maar zichzelf niet langer verdragen. Niet anderen ombrengen maar zichzelf; dat zal het kenteken zijn van de mens, die zijn eigen chaos schept, om te vinden wat het oeroudste en beste aan hem is en om met de wereld mystiek zo één te worden, dat wat hij in de wereld teweegbrengt, vanuit een onbekende wereld bij hem binnengevloeid lijkt te zijn. Iemand die de in hem binnengevloeide wereld tot leven, tot een eigen leven wekt, iemand die zichzelf als wereldstraal ervaart, en niet als vreemdeling, die komt, en niet weet waarvandaan, die gaat, en niet weet waarheen; voor hem zal de wereld zijn zoals hij zelf. Die mensen zullen met elkaar leven als gemeenschappelijke, als saamhorige mensen. Dat zal anarchie zijn. Dat is een ver verwijderd doel, maar het is nu al zover gekomen, dat voor ons het leven onbegrijpelijk is, als wij ons niet voornemen om op het ongelofelijke aan te sturen. Voor ons is het leven niets en nietig, als het geen zee voor ons is, iets oneindigs, dat ons eeuwigheden belooft. Wat hervormingen, wat politiek, revolutie! Het is immers steeds weer hetzelfde. Wat anarchisme! Wat de anarchisten ons als de ideale maatschappij voorhouden, is veel te verstandelijk, houdt veel teveel rekening met alleen maar het gegevene, om ooit werkelijkheid te kunnen en moeten worden. Alleen iemand die rekening houdt met het onbekende, rekent juist. Want het leven en de eigenlijke mens in ons, zijn voor ons onbenoemd en onbekend. Voortaan geen oorlog en moord meer, maar wedergeboorte.
Men zou echter opnieuw mijn woorden zeer onjuist opvatten, als men in deze gewijzigde opvatting een afkeer zou willen ontdekken van de veelzijdig bevorderende, samenvattende en vernieuwende activiteiten van het vrije, ondogmatische socialisme. Misschien zijn mensen zoals wij, die hun werkzaamheden al jaren aan dergelijke zaken hebben gewijd, onvoldoende geneigd om op dat alles te wijzen op dit moment, waarop het kinderlijke geloof in een radicale verandering door een uiterlijk gebeuren overal wordt opgegeven, waarop men ziet dat het socialisme niet iets is, dat achter de gevel van de burgerlijke maatschappij als een nieuw, stralend geheel opstijgt, maar iets dat binnen onze kapitalistische wereld zelf groeit en overal in binnendringt. Dit besef is, hoe vanzelfsprekend het ook begint te worden, toch te zeer met pijn betaald, dan dat wij ons al zo snel in de nieuwe manier van bezig zijn kunnen vinden. Er is iets helders, hards en praktisch in het huidige socialisme geslopen. Dat is ongetwijfeld verheugend, maar wij dwepers van het jaar nul waren zozeer gewend aan het halfduister en de romantiek van verwachting en voorbereiding op het plotselinge, dat men ons wel enige tijd moet gunnen om aan die nieuwe manier te wennen; het ontbreekt immers niet aan verse krachten, die aan het werk zijn. Ik zie ook heel goed dat de massa, die zich van de maatschappelijke ellende en onzekerheid wil bevrijden, heel weinig op heeft met de belangrijkste culturele behoeften en psychische nood, waar ik het hier over heb. Het is hen onverschillig, waarvoor wij, aparte mensen, strijden en het zou opnieuw van een verderfelijke romantiek getuigen, als men zou geloven dat de vernieuwingen, waar de sociaal afhankelijke en arme massa behoefte aan heeft, identiek of ook maar onlosmakelijk verbonden zouden zijn met de wezenlijke verandering van de mens, waar ik het hier over heb. We moeten leren dat er talloze manieren zijn, door de staat of buiten de staat om, om de massa van zijn plaats te krijgen; wij moeten afleren om iedere verbetering, iedere vernieuwing alleen in samenhang met ons hoogste en uiteindelijke doel en onder geen voorwaarde anders te willen hebben. Het is een prachtig idee om het welzijn, het zich ontwikkelen van de massa en de diepste noodzaak van de cultuur zo aan elkaar te koppelen, dat beide doelen op een en dezelfde manier bereikt kunnen worden; dat is namelijk onjuist, zoals al dergelijke starre, scherp omlijnde abstracte ideeën onjuist zijn. Wij hebben lang genoeg het socialisme opgevat als een vage, allesomvattende wereldbeschouwing, een toverstaf die alle deuren opent en alle vragen oplost; wij zouden nu kunnen weten dat alles in de wereld daarbuiten en eveneens in onze ziel, zo met elkaar verward is, dat er nooit een enkele weg is, die iedereen tot één doel zou kunnen voeren. Wat ik hier dus verwoord, is op geen enkele manier een oproep aan de mensenmaatschappij; wij moeten inzien dat er verschillende cultuurstadia naast elkaar bestaan, en kunnen met een gerust hart de niet eens mooie droom laten varen, dat iedereen naar hetzelfde niveau getild moet worden. Dus geen oproep. Ik wil alleen maar de innerlijke toestand beschrijven, van waaruit afzonderlijke mensen misschien zover kunnen komen dat ze de anderen communisme en anarchie voorleven. Ik wil alleen maar zeggen dat deze vrijheid eerst in het diepst van de mens geboren en gevoed moet zijn, voordat zij zich als een uiterlijk feit kan laten zien. Ook het socialisme is langzamerhand iets ouds geworden; het heeft van alles bijeengevoegd, dat tegenwoordig in meerdere afzonderlijke zaken uiteenvalt. Overal loopt de dogmatiek ten einde en loopt het gevecht af om leuzen die men als grenspalen heeft geplaatst bij het begin van een nieuw tijdperk; overal is uit woorden iets werkelijks en vloeiends ontstaan, iets onberekenbaars en wankels. Helderheid bestaat echter slechts in het land van de schijn en woorden; waar het leven begint, houdt de systematiek op.
Ook de anarchisten zijn tot nu toe veel te veel systematici geweest en mensen die in starre en nauwe begrippen ingesnoerd zijn geweest; en dat is ten slotte het laatste antwoord op de vraag, waarom anarchisten in het doden van mensen iets waardevols zien. Ze zijn eraan gewend om helemaal niet meer met mensen te maken te hebben, maar met begrippen. Voor hen bestaan er twee vaststaande, van elkaar gescheiden klassen, die vijandig tegenover elkaar staan; zij doden geen mensen, maar het begrip uitbuiters, onderdrukkers en staatsvertegenwoordigers. Zo is het gekomen dat juist de mensen die in hun persoonlijke leven en ervaren vaak het menselijkst zijn, zich in het openbaar overgeven aan onmenselijk handelen. Dan is hun gevoelsleven uitgeschakeld; zij handelen dan als denkende wezens, die net als Robespierre van de Godin van de Rede, de scheidende en veroordelende onderdaan zijn. Uit de oordelen van de kille, innerlijk onwetende, levenloze en levensvijandige logica vallen de kille terdoodveroordelingen te verklaren, die door de anarchisten worden geveld. Anarchie is echter niet zoiets nabijs, kils en duidelijks, als de anarchisten gedacht hebben; als voor hen anarchie een duistere, diepe droom wordt, in plaats van een theoretisch bereikbare wereld, zal hun ethiek en hun handelen nog maar op een manier geschieden.