Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Michael Bakoenin
Verwant aan deze brief zijn ook het Revolutionaire Catechismus (1866) van Michael Bakoein, en het vaak aan Bakoenin toegeschreven Catechismus van de Revolutionair (1869), dat in werkelijkheid van Sergej Netchajev komt.
De oorspronkelijke bron is de brief van 2 juni 1870 aan Sergej Netchajev (gepubliceerd als pamflet onder de titel “Bakunin on Violence” door het Anarchistic Switchboard, New York — het origineel bevindt zich in het Herzen-archief). Netchajev was een jonge Russische revolutionair, die op het eind van de zestiger jaren van de 19e eeuw een tijdlang in Zwitserland een hechte verhouding met Bakoenin had. Netchajev was de schrijver van de “Catechismus van de Revolutionair” (1869, niet te verwarren met de tekst "Revolutionair Catechismus" (1866), van de hand van Bakoenin), een eigenmachtige handleiding voor de oprichting van geheime genootschappen. Er zijn mensen die hebben geopperd dat Bakoenin ook was betrokken bij het opstellen daarvan, maar zoals de uitspraken hieronder laten zien, had hij over dit vraagstuk volstrekt andere ideeën dan Netchajev.
Er zijn veel pogingen geweest om Michael Bakoenin te verbinden aan het controversiële historische document Catechismus van de Revolutionair. Er bestond al langer de overtuiging dat het Categismus niet overeenkomt met Bakoenins anarchistische filosofie, en met de ontdekking van Bakoenins brief aan Sergej Netchajev in het Herzen-archief (zie Dochter van een revolutionair: Natal le Herzen en de Netchajec-circel; samengesteld en met een inleiding van Micael Contino) is het auteurschap van het “Catechisme” zeker, deze kwam van de hand Sergej Netchajev. De volgende brief, vol met humanistische concepten van Bakoenin en de hoop in de mensheid, helpt om het verstoorde beeld van de revolutionaire anarchistische ideeën en dat van Bakoenin als persoonlijkheid te corrigeren.
Zoals deze brief aantoont, trachtte Bakoenin door middel van revolutie om een bevrijdde mensheid te bereiken in de pracht waar nu alleen de rijken en machten toegang toe hebben. Dit historische document is in Europa in verschillende periodieken geplaatst geweest, waaronder: Encounter (Engeland) en Cahler du Monde Russeet Sovletique (Frankrijk).
“Om te beginnen, ben ik een andere mening toegedaan, omdat ik niet het nut, of zelfs de mogelijkheid van welke revolutie dan ook erken, behalve een spontane of een sociale revolutie van het volk. Ik ben er vast van overtuigd, dat elke andere revolutie oneerlijk en schadelijk is, en de dood van de vrijheid en het volk betekent. Het verdoemt het tot nieuwe armoede en nieuwe slavernij… [Hij merkt vervolgens op dat de zeer uitgebreide macht van de staat en zijn militaire/politie-apparaat] de staat met zo’n enorme macht heeft bewapend, dat alle niet door het volk beraamde geheime samenzweringen en aanslagen, verrassingsaanvallen en staatsgrepen — daar ongetwijfeld tegen te pletter lopen. Die macht kan uitsluitend worden overwonnen door een spontane revolutie van het volk.
“Het enige doel van een geheim genootschap moet dus niet bestaan uit het in het leven roepen van een kunstmatige macht buiten het volk, maar het opwekken, verenigen en organiseren van de spontane kracht van het volk; daarom bevindt het enige mogelijke en enige echte leger zich niet buiten het volk, maar is het volk zelf. Het is onmogelijk om het volk kunstmatig in opstand te laten komen. De revoluties van het volk ontstaan uit de loop van de gebeurtenissen… Er zijn historische tijdperken waarin revoluties gewoonweg onmogelijk zijn; er zijn andere tijdperken waarin zij onvermijdelijk zijn… Ik blijf erbij dat een sociale revolutie van het volk overal in Europa onvermijdelijk is. Zal die weldra uitbreken en waar eerst? … Niemand kan het voorspellen. Misschien zal het binnen een jaar oplaaien, of zelfs eerder, of misschien over tien of twintig jaar. Dat maakt niet uit, en de mensen die de revolutie oprecht zullen dienen, zullen dat niet voor hun eigen plezier doen. Alle geheime genootschappen die de revolutie echt willen dienen, moeten op de eerste plaats elke zenuwachtigheid en elk ongeduld laten varen…”
“Als men het volk als een revolutionair leger beschouwt, dan is dat onze Generale Staf, en is dat het kostbare materiaal voor een geheim genootschap. Maar deze wereld moet echt worden georganiseerd en gemoraliseerd, terwijl jouw systeem dat verknoeit en verraders van het systeem en uitbuiters van het volk oplevert… Neem willekeurig honderd mensen uit deze wereld en plaats ze in een positie waarin zij in staat zijn om het volk uit te buiten en te onderdrukken — je kunt er zeker van zijn dat zij het zullen uitbuiten en onderdrukken. Daaruit volgt dat er weinig oorspronkelijke deugd in hen schuilt. Men moet gebruik maken van hun armzalige toestand, die hen deugdzaam ondanks henzelf maakt en, door voortdurende propaganda en de kracht van de organisatie, die deugd opwekken, vormen, in hen bekrachtigen en hartstochtelijk in hen bewust maken. Terwijl jij [Netchajev] het tegenovergestelde doet: in navolging van het Jezuïtische systeem vermoordt jij bij hen systematisch elk eigen menselijk gevoel… oefent hen in liegen, achterdocht, spioneren en beschuldigen…” Laten wij op de eerste plaats de betekenis en het doel van deze [geheime] organisatie nader definiëren. Zoals ik hierboven diverse malen heb opgemerkt, zou die organisatie volgens mijn systeem geen revolutionair leger in moet stellen — wij zouden maar één revolutionair leger moeten hebben: het volk — de organisatie zou slechts de staf van dat leger moeten zijn, een organisator van de macht van het volk, niet van zijn eigen macht… Een revolutionair idee is revolutionair, van wezenlijk belang, werkelijk en waarachtig, niet alleen omdat het uitdrukking geeft aan en slechts in zoverre als het de intuïtie van het volk vertegenwoordigt, zoals die uit de geschiedenis voortvloeit. Het volk je eigen ideeën willen opdringen — die vreemd aan zijn intuïtie zijn — houdt het verlangen in om het onderdanig aan een nieuwe staat te maken… De organisatie moet in alle oprechtheid het idee aanvaarden dat zij een dienaar en helper, maar nooit een bevelhebber van het volk is, onder geen enkele voorwendsel zijn leider, zelfs niet onder het voorwendsel van het welzijn van het volk. “De organisatie wordt met een enorme taak geconfronteerd: niet alleen door propaganda het succes van de revolutie van het volk en de eenmaking van de macht van het volk voorbereiden; niet alleen, door de kracht van deze revolutie de hele bestaande economische, maatschappelijke en politieke orde totaal vernietigen; maar bovendien … het, na de overwinning van het volk, voor het establishment onmogelijk maken om hoe dan ook macht over het volk uit te oefenen — zelfs de meest revolutionaire, zelfs jouw macht — omdat elke macht, hoe die zich ook noemt, onvermijdelijk het volk aan een oude slavernij in een nieuw jasje zou onderwerpen. Daarom moet onze organisatie sterk en daadkrachtig zijn, om de eerste overwinning van het volk te overleven en — dit is allesbehalve eenvoudig — de organisatie moet zo diep van haar principes zijn doordrenkt, dat men mag hopen dat zij zelfs midden in de revolutie haar gedachten, karakter of richting niet zal veranderen.
“Wat zou die richting dan moeten zijn? Wat zou het belangrijkste doel en taak van de organisatie moeten zijn? Het volk helpen met het verwerven van het recht op zelfbeschikking, op basis van een volledige en begrijpelijke menselijke vrijheid, zonder enige tussenkomst van zelfs een tijdelijke of voorbijgaande macht…
“Wij zijn onverzoenlijke tegenstanders van elke staatsmacht, zelfs al zou het een ultrarevolutionaire macht zijn. Wij zijn vijanden van elk openlijk erkende dictatuur; wij zijn social-revolutionaire anarchisten. Maar zul je vragen, als wij anarchisten zijn, met welk recht willen wij en met welke methode kunnen wij dan het volk beïnvloeden? Als wij elke macht verwerpen, met behulp van welke macht of liever met behulp van welke kracht kunnen wij dan de richting van de revolutie van het volk sturen? Een onzichtbare kracht — door niemand opgemerkt, door niemand opgelegd — waardoor de collectieve dictatuur van onze organisatie des te machtiger zal zijn, naar mate hij onzichtbaar en onopgemerkt blijft, en naar mate hij zonder enige officiële wettigheid en betekenis is.”
“Stel je voor… een geheime organisatie, waarvan de leden in kleine groepen over het hele grondgebied van het rijk zijn verspreid, maar die toch hecht verenigd is: bezield door een gemeenschappelijk ideaal…een organisatie die overal optreedt volgens een gemeenschappelijk plan. Deze kleine groepen, door niemand als zodanig opgemerkt, bezitten geen officieel erkende macht, maar zij zijn krachtig in hun ideaal, dat juist aan het wezen van de aard, de verlangens en behoeften van het volk uitdrukking geeft…Tot slot zijn zij krachtig in hun saamhorigheidsgevoel, dat alle onopvallende groepen in een organisch geheel verbindt … deze groepen zullen in staat zijn om de volksbeweging te leiden zonder voor zichzelf op privileges, eer of macht uit te zijn, met minachting voor alle eerzuchtige mensen die onderling verdeeld zijn en met elkaar vechten en die beweging naar de grootst mogelijke verwerkelijking van het socio-economische ideaal te leiden en naar de organisatie van de meest volledige vrijheid voor het volk. Dit is wat ik de collectieve dictatuur van de geheime organisatie noem.
“Deze dictatuur is vrij van elk eigenbelang, ijdelheid en eerzucht, omdat hij anoniem is, onzichtbaar en geen voordeel, eer of openlijke waardering biedt aan een lid van de groep of aan de groepen zelf. Hij vormt geen bedreiging voor de vrijheid van het volk, omdat het vrij is van elke officiële hoedanigheid…”
“Jij wilde, en wil nog steeds je eigen onbaatzuchtige wreedheid, je eigen werkelijk extreme fanatisme, tot een regel voor het dagelijkse leven maken… Zweer je systeem af en jij zult een waardevol mens worden; als jij dat echter niet wil afzweren, zul je ongetwijfeld een schadelijke en uiterst vernietigende tegenstander worden, niet van de staat, maar van de zaak van de vrijheid…”
2 november 1872. Locarno.
Oude Vriend!
Het ongehoorde is dus gebeurd. De republiek heeft de ongelukkige Netchajev uitgeleverd. Wat het meest treurige is, is de omstandigheid, dat de regering ongetwijfeld het proces tegen Netchajev weer zal heropenen en dat het nieuwe offers zal kosten. Overigens fluistert een innerlijke stem mij in, dat dat bij Netchajev, die reddeloos is verloren, en dat ongetwijfeld weet, diep in zijn verwarde en afgestompte hart, dat toch allesbehalve smakeloos is, zijn hele oorspronkelijke energie en standvastigheid weer wakker zal roepen. Hij zal als held ten onder gaan en heeft dit keer niets en niemand verraden. Daar ben ik van overtuigd, en wij zullen spoedig zien of ik gelijk heb. Ik weet niet hoe jij daarover denkt, maar ik vind het heel jammer voor hem. Niemand heeft mij zoveel kwaad berokkend en ook nog met opzet, dan hij, en toch vind ik het jammer voor hem. Hij was iemand met een zeldzame energie, en toen wij hem leerde kennen, woedde in hem het felle vuur van liefde voor ons arme en in de steek gelaten volk. De historische nood van ons volk deed hem echt verdriet. Destijds was hij nog louter van buiten vuil, maar van binnen zuiver. De neiging om te heersen, zijn duistere trots, die dankzij zijn onwetendheid bij hem op de meest ongelukkige manier met de methode van het zogenaamde Machiavellisme en het Jezuïtisme samenvielen, trokken hem uiteindelijk volledig het moeras in. Op het laatst werd hij een dwaas. Stel je voor, ongeveer twee of drie weken vóór zijn arrestatie lieten wij hem door onze bekenden waarschuwen — omdat noch ik, noch een van mijn vrienden hem wilden ontmoeten — dat hij snel uit Zürich moest vertrekken, omdat men hem zocht. Maar hij wilde dat niet geloven en zei: “Het zijn de bakoenisten die mij uit Zürich wegjagen”, en voegde daaraan toe: “We leven niet meer in 1870; ik heb nu mensen, die contacten met de bondsregering van Bern hebben, vrienden, die mij zouden hebben gewaarschuwd, als er een dergelijk gevaar dreigde.” — en nu is hij verloren.
Nou, oude vriend, hier een verzoek aan jou. Jij weet, dat Marx, Utin en hun hele Duits-Joodse groep, tegen mij een vuil en lasterlijk proces hebben aangespannen. Ik heb bewijzen nodig, dat ik geen dief ben. Daarom stuur ik je het concept van een verklaring, dat ik je vraag te ondertekenen. Omdat jij een classicus, een stilist bent, zal mijn stijl jou wellicht niet bevallen. Ik let niet op de stijl, verander die maar zoveel je wilt en ik plooi mij daarin naar jouw strenge smaak. Maar ik geloof niet, dat jij iets van de inhoud van de bewuste verklaring zult willen veranderen of dat nodig zult vinden, omdat de inhoud daarvan, zoals je zelf weet, strikt aan de meest zuivere waarheid voldoet. De waarheid kan namelijk niet worden veranderd.
Ik vind het niet nodig om op onze oude vriendschap terug te komen, om jou een dergelijke verklaring te laten opstellen en te ondertekenen. Daarvoor is jouw gevoel voor rechtvaardigheid voldoende, en de vriendschap zullen wij dus voor meer aangename zaken bewaren.
Jouw M. Bakoenin.
Mijn adres is nog steeds hetzelfde: Canton du Tessin, Locarno, Monsieur M. Bakounine.
Hiermee verklaar ik, dat ik persoonlijk en rechtstreeks aan Netchajev het Fonds van Bachmetjev heb overhandigd, met de bedoeling dat hij dat aan het Russische Comité zou overhandigen, dat volgens de verzekering van Netchajev in Rusland bestond en waar Netchajev de vertrouwensman in het buitenland van was, zoals hij zelf beweerd en waarover hij mij schriftelijke bewijzen overlegde.
Bakoenin had op geen enkele manier het recht om over het Fonds van Bachmetjev te beschikken. Dat recht behoorde uitsluitend aan Herzen en mij toe, en na zijn dood uisluitend aan mij. Daarom was Bakoenin niet aanwezig bij de overdracht van het fonds aan Netchajev, wat in de aanwezigheid van Natalja Alexandrowna Herzen plaatsvond. Ik beging daarbij de volgende fout: omdat ik vrijwel onvoorwaardelijk op de revolutionaire eerlijkheid van Netchajev vertrouwde, liet ik mij dus door hem geen ontvangstbewijs geven. Maar toen later, tengevolge van de mij bereikte feiten, mijn gunstig oordeel over Netchajev aan het wankelen werd gebracht en ik in aanwezigheid van Bakoenin, O-ov, Rossi en Semjon Serebrennikov een ontvangstbewijs van Netchajev eiste, gaf hij weliswaar volkomen toe, dat hij het Fonds van Bachmetschev van mij had gekregen, maar weigerde mij een ontvangstbewijs te geven, onder het voorwendsel, dat het niet de gewoonte van het Russische Comité was, om ontvangstbewijzen te verstrekken. Dat was van de kant van Netchajev uiterst gewetenloos en het overtuigde mij definitief van zijn morele bankroet.
Wat het aandeel van Bakoenin in deze zaak betreft, het volgende: Na de dood van Herzen, probeerde hij mij te overreden om aan Netchajev, als vertrouwenspersoon van het Russische Comité, als de enige vertegenwoordiger van de Russische revolutionaire zaak, het hele Fonds van Bachmetschev over te dragen. Het was overigens niet moeilijk mij daartoe te overreden, omdat ik, net als Bakoenin, in het bestaan en het oprechte karakter van dat Comité geloofde en omdat wij beiden Netchajev als de hoofdvertegenwoordiger daarvan in het buitenland beschouwden.
Deze waarheidsgetrouwe verklaring bevestig ik door mijn ondertekening.
Nikolai Ogarjow