Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Recht voor Allen
Op 3 september 1958 is het twintig jaar geleden dat Bart de Ligt overleed en we menen dat het nuttig en nodig is om, door middel van deze brochure, hier enige aandacht aan te schenken.
Verschillende medewerkers geven in deze brochure hun visie op de denkbeelden van De Ligt, terwijl voorts met citaten enz. wordt terug gegrepen op weinig bekende, en thans vrijwel niet meer verkrijgbaar zijnde artikelen, die – evenals medewerkers dat doen – aantonen, hoe belangrijk de figuur van De Ligt is geweest voor de verbreiding der vrije gedachte, het antimilitarisme, het libertair-socialisme enz., of, om het in de geest van De Ligt zelve te zeggen, voor de verbreiding en verdieping der menselijke gedachte.
En hier ligt dan ook meteen de reden voor het herdenken van het 20ste sterfjaar van De Ligt en voor het verschijnen van deze brochure.
We hebben er allerminst behoefte aan om iets of iemand te verheerlijken of te verafgoden; iets wat o.i. in onze kringen in het verleden wel eens te veel is gedaan. Met als gevolg dat daarvoor vaak te generaliserend werd gehandeld, het beeld alzo teveel werd scheefgetrokken en de verbreiding der gedachten, die we voorstonden, geen goede dienst werd bewezen.
Vandaar ook dat ernaar is gestreefd, De Ligt zelf aan het woord te laten, althans de inhoud van deze brochure dusdanig te doen zijn, dat niet de gedachten der medewerkers, maar die van De Ligt zoveel mogelijk op de voorgrond treden. (Hetgeen – hoe kan het ook anders – bij de een beter zal zijn gelukt dan bij de ander). En dan valt direct op dat De Ligt ons in het huidig tijdsgewricht, – zozeer verschillend van de jaren waarin De Ligt leefde, – nog veel belangrijks heeft mede te delen wat het overdenken ten volle waard is. Daarom hopen we van harte dat de inhoud van dit geschrift een aansporing mag zijn tot nadere kennismaking met de nagelaten werken van De Ligt.
Een woord van dank aan de medewerkers en aan hen die ons met raadgevingen ter zijde hebben gestaan, is hier zeker wel op z'n plaats.
Dat tenslotte deze brochure een gunstig onthaal moge vinden en in vele handen mag komen is onze vurige wens.
Bart de Ligt en de Vrije Gedachte zou het onderwerp zijn waarvoor mij een bijdrage is verzocht. Nu behoeft men slechts een greep te doen uit de geschriften die de Ligt heeft nagelaten om er de vrije denker in te ontmoeten. Zelfs de gebundelde toespraken uit zijn predikantentijd tonen een eigen diepdoordachte visie. Toch herinner ik mij van de sprekers die op de september-zaterdagmiddag op Westerveld afscheid namen slechts één die hem als vrijdenker typeerde, terwijl er anderen waren die hem nog bij het (hun) christendom trachtten in te lijven.
Dit is uit verschillende redenen begrijpelijk.
Voor een dynamische persoonlijkheid als de Ligt waren redenering en daad met elkaar verbonden. De titel van een zijner voornaamste werken „Vrede als daad“ drukt dit duidelijk uit. In zijn eerste aantekening op „Wereldcrisis en wijsbegeerte” merkt hij op in degenen die zich spontaan tegen imperialisme en militarisme verzetten, waardevolle bondgenoten te zien, „om het natuurlijk solidariteitsbesef en de drang tot zelfrespect te versterken die de onmisbare voorwaarden voor individuele en maatschappelijke gezondheid zijn“. Van dit inzicht uit speurde hij zowel in de recente periode als in de historie naar verwante uitingen van groepen en personen uit alle levenskringen.
Hij vond ze bij sekten en stromingen binnen en buiten de christelijke kerken zowel als bij oude en moderne belijders van andere religies en bij ongelovigen. Door de merkwaardige combinatie van intuïtie en verstandelijk inzicht die hem eigen was, wist hij hen te ontmoeten op eigen terrein en voor zover het de levenden betrof tot verdiept doorzetten te inspireren. Vandaar dat meer dan een van deze groepen hem gaarne als een der hunnen had gezien.
Omgekeerd was dit ook wel aanleiding tot vervreemding. In de kringen van de vrije socialisten, die in navolging van Bakoenin, Proudhon, Domela Nieuwenhuis en anderen socialisme en atheïsme synoniem achtten, kon men zijn wereldbeschouwelijke opvattingen niet altijd volgen.
In de periode waarin Domela Nieuwenhuis zich van kerk en christendom losmaakte hadden de successen met de methode waarmee de natuurwetenschappen werkten de verwachting gewekt ook op alle andere gebieden de verschijnselen volgens deze methode te kunnen verklaren. In de periode waarin de Ligt tot bevrijding kwam, was dit niet meer zo zeker. Nog vijf jaar nadat de Ligt verklaard had op de christennaam geen prijs meer te stellen moest hij zich verweren tegen een vrij-socialistische geestverwant, die hem opzettelijk met „dominee” bleef aanspreken.
Kan men dus de Ligt kwalijk inpassen binnen de sekten en stromingen rondom de godsdiensten en evenmin binnen de toen bestaande groeperingen van vrije socialisten of van de vrijdenkersvereniging „De Dageraad“, de eigen wijze waarop de Ligt tot vrij denken kwam, heeft het vrije denken binnen die groeperingen aanzienlijk verruimd.
Daar was in de eerste plaats zijn eigen voorbeeld. Niet zo zeer omdat hij van orthodox vrijzinnig en van vrijzinnig gelovige vrijdenker werd. Dergelijke figuren waren er in de eerste helft van onze eeuw wel meer te vinden. Maar door de grondigheid waarmee hij zichzelf rekenschap gaf van de veranderingen die zich in zijn geest voltrokken en het bewogen, maar toch altijd logisch uitgewerkte getuigenis dat hij daarvan aan een wijdere kring voorlegde.
In de tweede plaats door zijn voor twintigste eeuwers aanvaardbare interpretatie van oude denkers en culturele stromingen in het verleden. In zijn biografie van Erasmus worden Middeleeuwen en Renaissance meer dan een begrip. In „Wereldcrisis en wijsbegeerte” doet hij meer dan de filosofie van Masson-Oursel introduceren, maar verbreekt tevens de waan dat de Europeaan de cultuurmens bij uitnemendheid zou zijn, en het denken pas begon bij de oude Grieken. In „De Wedergeboorte van Maria“ krijgt niet alleen de vrouw haar plaats in de samenleving, maar doorlopen we het gehele cultuurproces langs de aan het vrouwelijke verwante symbolen.
Samengevat komen we aan zijn grootste betekenis voor de vrije gedachte – waarin hij misschien het moeilijkste is te volgen – dat is zijn conceptie van het vrije denken: een voortdurend verscheuren van wanen, ook van deze tijd en ook van onszelf. Hij heeft het cultuurproces voor ons doen leven als een proces, d.i. een zich uit- en loswikkelen, voortdurend…
M. v.d. Brink
Het komt mij voor, dat zowel schrijven als spreken over Bart de Ligt daarom zo gevaarlijk is, omdat ieder mens door eigen aanleg en belangstelling slechts een speciaal aspect van zijn persoonlijkheid en zijn werk kan belichten. De Ligt was een uitermate veelzijdig man, die op bijkans elk gebied van het geestelijke en maatschappelijke leven belangrijke boeken en artikelen heeft geschreven en steeds er in slaagde bijzondere relaties te leggen tussen schijnbaar ver uit elkaar liggende gebieden. Het is ook daarom, dat elke etikettering aan de persoonlijkheid van de Ligt tekort doet. Hij was geen filosoof, geen theoloog, geen socioloog en geen politicus in de gebruikelijke zin van het woord, doch voegde in zijn wezen al deze wetenschappen en kwaliteiten tot een eenheid samen.
Wellicht is het hieraan ook te wijten, dat in een tijd als de onze, waarin op indeling in vakjes zoveel prijs wordt gesteld, de bekendheid van de Ligt – ondanks zijn betekenis – ten enen male onvoldoende is.
Mij van de bovengeschetste moeilijkheden bewust zijnde, wil ik toch trachten enkele aspecten van zijn persoonlijkheid nader te belichten, verwachtende, dat in deze verzamelbundel door anderen de overige aspecten onder de loupe genomen zullen worden en erkennende, dat door het losmaken van een enkel aspect geweld wordt gedaan aan het geheel van zijn verschijning.
Ten aanzien van de vrouw, haar wezen en plaats in het maatschappelijk geheel heeft de Ligt in een aantal publicaties veel waardevols naar voren gebracht, hetgeen ik – zoveel mogelijk in zijn eigen woorden – zal trachten weer te geven en waar nodig te verduidelijken. Hopende dat dusdoende de lezers er toe gebracht zullen worden de Ligt's werken zelve te lezen.
Over de grote invloed, die vrouwen uitoefenden op de ontwikkeling van zijn eigen persoonlijkheid, schrijft de Ligt enige malen. Zo spreekt hij b.v. in zijn autobiografische aantekeningen, opgenomen in de bundel „Kerk, cultuur en samenleving”, 1* over de beslissende invloed, die zijn moeder op hem heeft gehad, waarbij hij haar milde godsdienstigheid onderstreept. In het begin van zijn activiteiten is ook duidelijk een tendens aan te wijzen, die gekenschetst wordt door een opstand tegen de vader en trouw aan de moeder.
In godsdienst en maatschappij stuit hij op het overheersen van een uitgesproken mannelijk karakter. Zo komt hij als een samenvatting van zijn streven tot de vaststelling: „Mijn leven lang heb ik tegenover de eenzijdig mannelijke godsdienst, de eenzijdig mannelijke staat, de eenzijdig mannelijke wetenschap, het vulgair-mannelijke zakengedoe, contact met vrouwen gezocht en ben al bewuster opgekomen voor eerherstel der vrouw als wezenlijke voorwaarde van menselijker samenleving“. In Ruskin's Fors Clavigera had hij iets van deze tendens gevonden, zoals hij ook het begrip verantwoordelijk produceren, dat hij vaak gebruikte, aan Ruskin had ontleend. 2*
In de periode 1919/24 hield de Ligt een groot aantal cursussen en lezingen en uit een van deze cursussen, gehouden in de Internationale school voor wijsbegeerte te Amersfoort, ontstond het bijzondere boekje over de vrouw „De wedergeboorte van Maria” 3* De stijl doet ons thans wat verouderd aan en herinnert hier en daar aan theologie en preek. Ondanks dat heeft ze een groot, beeldend vermogen. Het boekje kreeg ais motto een woord mee van J. M. Guyau, dat kenmerkend is voor de Ligt:
„Verruimen wij ons dus; laten wij onze harten voor elke siddering van dit wijd heelal geopend houden”.
De Ligt beschrijft hoe in het christendom naast de grote figuur van de gekruisigde Christus, de gebroken gestalte zijner wenende moeder omhoog rijst. Deze christelijke overlevering kan slechts begrepen worden vanuit veel oudere overleveringen. Hij volgt de draad, die van het Nieuwe naar het Oude testament loopt en vandaar naar de oude west-Aziatische godsdiensten. Hij schildert de mythe van Tammoes, in wie men het beginsel des levens eert. Jaarlijks stijgt Tammoes in het lentegroen bloeiend uit de vochtige aarde op, omhooggetrokken door het licht, de warmte van de zon. Maar dezelfde zon, die al die jonge glorie tot zich voert, zal ze weldra door haar hitte doen bezwijmen. Wat kortgeleden nog beloftevol ontlook, schijnt onverbiddelijk te moeten ondergaan. In een aangrijpende vereenzelviging tracht men daarom de door de dood bedreigde god, symbolisch-magisch bij zijn worsteling om zelfbehoud, te helpen. En zo hij hier op aarde al bezwijkt, men geeft de strijd niet op: men volgt hem diep, tot in de onderwereld, verwachtend, dat hij door de dood heen weder boven zal komen. Zo dichtte men eeuwenlang het planten- en het mensenleven in de lotgevallen van een goddelijk wezen samen, dat men hier als Tammoes, elders als Adonis, ginds als Attis (pijnappelboomgod) of als Osiris (god van het graan), vereerde. Groot en sterk geworden staat Tammoes in de wereld als een stralend en sterk wonder. Echter moet ook hij ondergaan en sterven. Het leven is een niet te stuiten vloed en eb, een onophoudelijk dooreenwoelen van elkaar verslindende golven. Deze vergankelijkheid is de eindeloze smart van de moeder natuur, die door het hart der natuurlijke moeder gaat. Geheel haar gevoel komt in opstand tegen de werkelijkheid, die Heraclitus, de duistere van Ephese, aldus onthulde:
„Alles stroomt, alles gaat, niets blijft“.
De zon gaat op en onder. Het lot van de mensenkinderen, van het gewas en van het vee is een en hetzelfde lot. De een sterft zo goed als de ander. Na de vaststelling van deze onontkoombaarheid wijst de Ligt op het feit, dat er verschil is in de wijze, waarop zij leven en kunnen sterven. Want wat de mens maakt tot mens, is, dat hij leeft voor een idee. Laat het een waanidee zijn. Wat een mens maakt tot mens is, dat hij iets stellen gaat boven zijn leven. En anders is hij slechts een dier, dat op zijn achterste twee poten loopt. Wat een mens maakt tot mens is, dat hij spontaan, bewust, vrijwillig en geestdriftig iets in zich draagt, dat boven hem uitgaat. Dat hij niet slechts leeft – dat doet een vlieg, een mier, een dromedaris ook – doch dat hij zijn leven ergens aan gaat wijden. Dat hij iets heeft, waartoe hij leeft. Dat hij een allerhoogste waarde vreugdevol erkent, waarvoor hij desnoods wel zou willen sterven. Dat hij vrijwillig poogt zijn leven te doen beantwoorden aan de diepst erkende strekking van het groot geheel. Menselijk leven stijgt boven klagen, zuchten, buigen en zich-schikken uit. Het is meer dan begrijpen. Het is bewust aanvaarden, beide: vreugde en pijn.
Wat bij de joden in de wilsmens Jeremia aan de dag trad, ontplooide zich te Athene in Socrates. Hij profeteerde intellectueel: door ironie en dialectica. Het werd zijn dood, hij koos die echter vrij en openbaarde door zijn dood de geest, die hoogste vorm van leven. Zelfs de dood kan een hoogtepunt van leven blijken. Het evangelie van Johannes ziet de kruisiging van Jezus niet als een vernedering, doch als een verhoging. In het zich ganselijk met het hoogste vereenzelvigen, viert de menselijke persoonlijkheid victorie. Hiertegenover staat Maria onbegrijpend. Ze is eenzijdig romantisch en sentimenteel en wil de oorspronkelijke verhouding van moeder en kind tot in het eindeloze handhaven. Maria durft haar kind niet loslaten, er vaart door Maria de eeuwenoude smart van alle vrouwen, zoals die om Tammoes weenden, maar heviger nog, feller. Want scheen Jezus niet veel meer dan Tammoes te beloven? En Tammoes' sterven was tenslotte een natuurgebeuren, men moest zich voor het ondoorgrondelijke lot wel buigen. Jezus echter had niet behoeven te sterven. Hij had kunnen leven, het ver kunnen brengen: koning worden, wereld-messias zijn. Zijn dood was gevolg van zijn oproerige hardnekkigheid, resultaat van moedwil, koppigheid, waanzin… Jezus is de man als geest, de geest als man, die het onmiddellijke opheft in het universele. Hij wil een vuur zijn, dat op aarde wordt geworpen. Maria en Jezus verhouden zich als water en vuur.
Nu is het schone dit, dat in de loop der eeuwen Maria meer en meer haar zoon begrijpen gaat, dat, mede door het christendom de vrouw tot mens, de moeder tot persoonlijkheid wordt. Maria komt het vulgair-tragische volkomen te boven. Zij heeft de wereldbevrijdende daad erkend en aanvaard. In het Nieuwe testament komt bij een rijkdom van mannelijke karakters de vrouw als individueel onderscheiden persoonlijkheid nog nauwelijks voor. In Maria en Maria Magdalena wordt de vrouw als moeder en als minnares; in Maria van Bethanië en Martha als de meer naar binnen gerichte en als de naar buiten gekeerde persoonlijkheid onderscheiden. De vrouw is en blijft echter geestelijk ondergeschikt: Jezus rust slechts bij haar uit. Hijzelf is een goddelijk man en hij heeft twaalf discipelen, die even onmiskenbaar twaalf mannen zijn. God de vader – een man, ja zelfs de heilige geest is mannelijk geworden. Het moederlijke element, waarvan veel vroegere triniteiten spreken, is uit de christelijke drie-eenheid door mannelijke godgeleerden weggewerkt. De geestelijkheid is man, blijft man tot deze tijd, 4* al hebben ook pastoors, bisschoppen, kardinalen en paus nog zoveel mooie bontgekleurde rokken aan.
Tijdens de periode van het moederrecht was de vrouw een bron van orde en zedelijkheid, de magna mater, die de buit bewaarde en voor voedsel, landbouw, kleding zorgde. Zij stond aan de wieg van de eerste kunsten des levens, van de vlechtkunst, van het spinnen, het weven, het pottenbakken. Adel en geestelijkheid bevorderden een strijd om het vaderrecht, leidende tot een mannenmaatschappij. Veranderingen in het productiesysteem drongen de vrouw als productieve factor terug en onderdrukten haar als geestelijke macht. In de loop der eeuwen vergroeide zij tot een conservatief, bekrompen, verwrongen, huismoederlijk type, reproducerend de mannelijk kapitalistische cultuur. Naarmate het eenzijdig mannelijk verstand in het maatschappelijke meer overwegen ging, liet zich ook op geestelijk gebied „de heer” des te machtiger gelden. De man is sterk en streng; de vrouw is zedig, beminnelijk en geduldig. Na eeuwen van slaafse afzondering, zonder enig besef van solidariteit, werd haar karakterloze bereidwilligheid nog aangewakkerd door de leer der lijdzaamheid van een laffe kerk. Onder invloed van de romantici ontstond een idealisering van de vrouw, zoals zij dat bij Goethe vonden. Zij zochten echter de verwerkelijking van hun ideaal in het godsdienstig verleden. Hun dromen en dichten vonden hun middelpunt in een nieuw omklede. doch in wezen nog middeleeuwse, Mariafiguur. In Frankrijk, waar de hervorming mislukte, werkte de Mariatraditie ongebroken verder. In de burgerlijke omwenteling werd de ideale minares en de verwereldlijkte goddelijke moeder één in de befaamde déesse de la raison (godin van de rede). Na de bloedige junidagen van 1848 en de afslachting van de Commune eerde het volk in Marianne de strijdbare, krijgshaftige vrouw. In de revolutionaire verlossings-mythologie omvat Marianne als het ware Venus Vulgivaga, Maria, Jeanne d'Arc en de godin van de rede en gaat voor op bij het zwaarste, dat verslagen moet worden: de bastille der onwetendheid.
Intussen zetten zich eerst in Engeland en later in geheel Europa grote technische veranderingen door. De ingebruikstelling van de machine, de stoom en de elektriciteit veranderden het oude leven tot in haar grondvesten. Bij honderdduizenden vonden vrouwen werk in de fabrieken. Het kapitalisme vernietigde het familieleven, verslond mannen en kinderen, maar ook de vrouw. Het waren structurele wijzigingen in het kapitalistische productieproces, die het gezin veranderden en de vrouw langzaam maar zeker vrijer maakten. Door de industriële revolutie, geboren uit de geest der burgerij, werd heel het burgerlijke leven zelf gerevolutioneerd en verbrak de vrouw haar oude kluisters. Ondanks hardnekkige pogingen de plaats van de vrouw onveranderd te laten en haar terug te dringen naar het gezin of haar hoogstens toe te laten als laag betaalde kracht in school en ziekenhuis, overwonnen de vrouwen meer en meer de moeilijkheden. Zij brachten nieuwe elementen in de burgerlijke ideologie, ondermijnden de dubbele moraal en tastten in beginsel het hele patriarchale stelsel van de samenleving aan. Zij bracht in de op geld verdienen ingerichte mannenmaatschappij de aandrift naar iets nieuws, iets beters.
Reeds uit seksesolidariteit moet iedere burgerlijke vrouw, in wie iets menselijks leeft, een andere samenleving willen. Zij weet, dat haar – betrekkelijk – geluk en welvaart slechts als keerzijde van de armoede en ellende van verscheidene geslachtsgenoten mogelijk is. Zij ziet in, dat het tegenwoordige, monogame huwelijk de – prostitutie als een schaduw met zich meesleept; dat wat het eigen kind ontvangt en nodig heeft aan andere kinderen bruut onthouden wordt. Ook de vrouw zal moeten inzien, dat radicale maatschappelijke veranderingen noodzakelijk zijn.
Militarisering en Verstaatlichung bedreigen de menselijke samenleving in de allerhoogste mate en de Ligt heeft niet opgehouden te betogen, dat deze bedreiging zowel mannen, vrouwen als kinderen aangaat. Tegenover deze gevaren zal ook de vrouw uit zelfbehoud en uit sociaal inzicht tot een positief verzet moeten komen. Als moeder zal haar opvoeding hierop gericht dienen te zijn; als producente zal ook zij zich te bezinnen hebben op verantwoordelijk produceren en ook zij zal de wegen moeten vinden om tot weigering te komen van alle daden, die de samenleving bedreigen.
In een publicatie „Mijn kijk op de cultuur” van 1928 5* geeft de Ligt nog eens heel beknopt zijn opvattingen weer, waarbij hij uitgaat van de stelling, dat hetgeen wij geschiedenis noemen nog slechts voorgeschiedenis is en dat de geschiedenis van de menselijke persoonlijkheid nog moet beginnen. „Sinds tienduizend jaar, door velerlei revoluties en evoluties op allerlei gebied heen, voltrekt zich een ontzaglijke evolutie, een wereldrevolutie: van onbewust naar bewust; van angstig beheerst worden naar alsmeer zichzelf beheersen; van door ongekende krachten worden gedragen naar zichzelf gedragen volgens bekende wetten. Het geschiedt met moeite, vaak onhandig, het lukt in zeker opzicht hier slechts min of meer, het mislukt ginds; het zet zich onder bepaalde omstandigheden door, loopt onder andere vast – maar alles samen genomen zit er toch, ondanks wat dan ook, steeds meer voortgang in. De mens begint meester te worden van zijn levensvoorwaarden en zich innerlijk te ordenen. Uit groepsgevoel steeg eindelijk ik-besef; uit individueel bewustzijn ontwikkelde zich in al belangwekkender en veelzijdiger personen het streven naar universele persoonlijkheid. Door en ondanks het patriarchaal, antiek, feodaal, burgerlijk en imperialistisch eeuwenlang geworstel werden telkens hogere levens- en geestesmogelijkheden openbaar“.
In dit kleine geschrift geeft de Ligt een omvattend beeld van zijn zienswijze van verleden en toekomst en praktisch alle facetten brengt hij, soms in een enkele zin, naar voren. Ten opzichte van het geslachtsleven schrijft hij, komt een eerste besef van verantwoordelijkheid ten opzichte van het nieuwe geslacht op. Men kan nòch wil meer blindelings voortproduceren. In verband hiermede is voor alles nodig, dat de dokters vrij gelegenheid krijgen zwangerschap desgewenst te helpen voorkomen en behoort vruchtafdrijving niet langer strafbaar gesteld te worden. Ten aanzien van de stellingen van Malthus merkt hij op, dat er in de wereld voedsel genoeg is en steeds meer komt. Voedselvoorziening is een sociaal te regelen probleem. De mogelijkheid acht hij niet uitgesloten, dat door de ontwikkeling der moderne chemie over enige eeuwen zelfs de gehele landbouw overbodig zal worden. Een bedrijf overigens, dat de mens noodlottig aan de aarde bindt en hem weinig kans geeft op hogere cultuur.
Samenhangend met de intrede der vrouw in de wereldgeschiedenis en haar geestelijke zelfbevrijdingsstrijd komt een nieuw en machtig probleem naar voren. Evenals in „De wedergeboorte van Maria” wijst hij er hier op, dat er geen reden is om te veronderstellen, dat het tegenwoordige huwelijk eeuwig blijft bestaan. Hoeveel moeilijkheden dit ook te voorschijn kan roepen is evenmin als de mogelijkheden te overzien. Doch wie daarmede niet wil rekenen, moet over de toekomst der mensheid niet denken.
Een van de eerste opgaven van de vrouw lijkt het hem zich niet langer door de moderne techniek te laten overweldigen, noch zich door een uitgeleefde mannenmoraal machteloosheid te laten suggereren. Zichzelf durven wezen, dat is ook: moeder voor een werkelijk nieuwe generatie willen zijn.
De Ligt was een goede leraar, hij verstond de kunst een moeilijke stof voor de luisteraars doorzichtig en begrijpelijk te maken.
Naar aanleg een goede pedagoog had hij voor opvoedkundige vraagstukken een levendige belangstelling. Hij kwam reeds vroeg in contact met de Montessori-beweging en vond daarin een aantal strekkingen die geheel aansloten bij zijn aard en opvattingen.
In het Montessori-nummer van „De Nieuwe Amsterdammer“ januari 1920 publiceerde hij een artikel „Over universiteiten” waarin hij over de Montessori-beweging zegt:
„Zelfwerkzaamheid is eigenlijk het motto der Montessori-beweging. Stemmen als „De kinderen moeten doen in plaats van luisteren!“ – „Leerlingraden zijn noodzakelijk!” – worden al meer gehoord. Men wil op middelbare en hogescholen het examen afgeschaft zien. De Internationale School voor Wijsbegeerte is – ondanks nog zoveel gebrekkigs – een voorlopig voorbeeld van hoger-onderwijs-hernieuwing. Hier worden niet op gezag van deskundig-geachten lesjes van buiten geleerd, maar onder leiding van iemand, die in een of ander onderwerp leeft, vrije gedachtewisselingen gehouden, die tot persoonlijke levensverrijking leiden. Meermalen trof mij daar, hoe mensen die niet te zeer door de bestaande onderwijsmethoden waren bedorven, heel wat beter dachten en zuiverder oordeelden, dan wie gewoonlijk daartoe in de maatschappij bekwaam worden geacht.“
Elders schreef hij: „Het Montessori-stelsel bleek een onopzettelijke bevestiging van wat wij maatschappelijk wilden: nóch regeren, nóch geregeerd worden; maar zelf-regering, self-expression, zelfontvouwing.”
In de pedagogiek zag hij één van de hefbomen om persoonlijkheden tot ontwikkeling te doen brengen. Op een reis in 1927/28 bezocht hij met zijn vrouw nieuwe scholen in Hamburg en Wenen, waar over zij uitvoerig verslag hebben uitgebracht in een reeks artikelen in het maandblad „Vragen van den dag“ 6*
Vanzelfsprekend ging hun belangstelling uit naar de mate, waarop het streven naar zelfwerkzaamheid, innerlijke ordening, aanpassing van de persoonlijkheid van het kind, verwerkelijkt werd. Bij deze scholen bleek inderdaad werkelijke vrijheid, harmonisch samenwerken en redelijke zelfbeheersing tot grote resultaten te leiden. Uit een tweetal opmerkelijke citaten blijkt wel de overeenstemming van de geest van deze scholen met de gedachtewereld van de Ligt. Hij noteert een uitspraak uit een Hamburgse school: „Ein Schulhaus ohne Spektakel ist nicht ehrlich” en een uitlating van een van de leiders: „Ik geef geen onderricht, ik wacht het ogenblik af, dat de kinderen zichzelf ontdekken en al het andere komt vanzelf“.
Vooral ten aanzien van het militarisme heeft de Ligt steeds gewezen op de noodzaak van een radicale herziening van inhoud en techniek der pedagogie.
In zijn „Oorlog aan den oorlog” waarin hij nagaat wat de taak van elkeen zou kunnen zijn ter voorkoming van oorlog en ter bevordering van een menswaardiger samenleving somt hij nog eens op:
„Als ouder: de jeugd zoveel mogelijk vrij houden van nationalistische. chauvinistische, militaristische en imperialistische invloeden.“
„Weigeren als onderwijzer, leraar of hoogleraar de jeugd in nationalistische, imperialistische of militaristische geest op te voeden”.
„De jeugd zo vrij en open mogelijk op te voeden en, voornamelijk indirect, opwekken tot eerbied voor anderen en zichzelf, tot liefde voor het anorganische en organische, voor planten, dieren en mensen, tot sympathie voor vreemde volken en rassen, tot sociaal rechtvaardigheidsbesef en tot bewondering voor het heroïsche, wáár het zich ook voordoet (ook in de oorlog), de aandacht zoveel mogelijk richtend op het bovengewelddadige“.
„Scholen zoeken, of stichten, waar in overeenkomstige geest het onderwijs wordt geleid (contact houden met onderwijzers, mede-ouders en de kinderen zelf), gebruik maken van de ouderavonden.”
Uit bovenstaande blijkt wel, dat Bart de Ligt zijn tijd ver vooruit was en belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van de vrouw en de opvoeding voorzien heeft. Immers eerst na de tweede wereldoorlog zijn op deze gebieden grote veranderingen doorgevoerd en erkent men in uitgebreide kring de waarde van zijn stellingen en inzichten. Ten aanzien van een nieuwe opvoeding in pacifistische zin moet echter helaas alles nog beginnen.
Gé Nabrink.
1* Kerk, cultuur en samenleving. Tien jaar strijd (1914-24) Arnhem 1925. 2* Ruskin, J., Fors Clavigera. Brieven aan de werklieden. 3* Arnhem 1926. 4* De Ligt maakte de strijd in de hervormde kerk niet tot het laatst mede, het duurde tot in 1958 totdat men ook de vrouw tot het predikambt bevoegd verklaarde (maar met hoevele weerstanden?). 5* Barchem Bladen, januari 1929. 6* In 1930 ook afzonderlijk als boekje verschenen.
Als we twintig jaar na de dood van Bart de Ligt ons bezinnen op wat hij voor de ouderen onder ons geweest is en welke betekenis zijn werk ook thans nog heeft voor ouderen èn jongeren, dan kan het niet anders of wij moeten ons afvragen of wij hem in de eerste plaats als antimilitarist of anarchist zien. Hij is zonder twijfel een figuur van vóór de eerste wereldoorlog: hij was in de jaren twintig niet één van de „jongeren“, wier plaats in het maatschappelijke en politieke beeld bepaald werd na 1918. Ook al vallen een belangrijk deel van zijn werk, en met name al zijn grotere boeken over oorlog en vrede, in wat men wel „het twintigjarig bestand” noemt, de periode tussen de beide oorlogen. Maar de grondslag voor wat hij toen leverde, de basis voor zijn werkzaamheid, zijn plaats in het politieke beeld van het Nederland der jaren twintig en dertig is gelegd vóór 1914. In de strijd van de vredesbeweging en van de socialistische beweging tijdens die wereldoorlog, die in feite het einde van de negentiende eeuw vormt, vindt hij zijn plaats. In zoverre is hij negentiende-eeuws, zoals Gorter, zoals Roland Holst het was, ja, zoals Domela. En wij, die hem thans gedenken, de jongeren van de jaren twintig, wij zijn reeds van een andere tijd.
De Ligt noemde zich anarchist, maar zijn anarchisme had toch wel een andere kleur dan het negentiende-eeuwse. De verbindingen lagen vooral in de richting van het christen-anarchisme, vandaar zijn blijvende belangstelling voor sekten als Doechoboren, de Nazareners en andere.
De problemen van de gezagloze maatschappij zelf hebben hem zelden bezig gehouden. Zijn kijk op de betrekkingen tussen maatschappij en ideologie was klassiek marxistisch gekleurd, mèt de kritiek op het overbeklemtonen van de gemeenschap tegenover de enkeling, van de organisatie tegenover de spontane groep, die Clara Wichmann bijv. veel helderder formuleerde.
Zijn grote invloed ligt dan ook niet in die richting, niet nationaal en evenmin internationaal. Het is als antimilitarist in de eerste plaats dat hij in onze herinnering leeft. En toch: wie nu na ruim dertig jaren zijn aktief-politieke geschriften herleest, zijn overzichten over de internationale toestand, zal misschien meer getroffen worden door de geestdrift en het vertrouwen die uit zijn betoog spreken, dan door de juistheid van zijn blik. Hij heeft het nationaal-socialisme en zijn consequenties evenmin voorzien als zovele anderen: de wereldoorlog van 1939-1945, een wereldoorlog, waarin de imperialistische strekkingen in de klassieke zin van de 19e eeuw op de achtergrond traden en de burgeroorlog op internationale schaal zijn intrede doet, past niet in zijn visie. „De oorlog die nadert” is wel in de Stille Oceaan uitgestreden, maar het was niet de oorlog, waarvan hij omstreeks dertig jaar geleden het schrikbeeld tekende. De interne tegenstellingen binnen het westerse kapitalisme: V.S. tegen het Britse Rijk, legden het af tegen tegenstellingen, die men nu pleegt aan te duiden als die van dictatuur en democratie, hoe onjuist deze aanduiding ook is.
In heel zijn werken is de invloed van zijn opleidings- en vormingsjaren duidelijk merkbaar; de domineezoon, gymnasiast en theoloog, later filosoof. Als hij spreekt en denkt over de wetenschap van de vrede, zoals in zijn laatste, niet uitgesproken, cursusrede (Naar een vrije orde, blz. 256 e.v.), dan is het een wetenschap, waarin ideeën, meer dan feiten op de voorgrond staan. Het ligt dan ook in de lijn van zijn denken, dat bijv. de vraag, wáárom de individuele mens agressief, wáárom hij oorlogszuchtig is, zelden gesteld wordt, evenmin als de vraag, waarom de massa's zo weinig toegankelijk blijken voor de toch redelijke en zedelijke leer van het socialisme. De oorlog als vraag van de menselijke maatschappij, te onderzoeken als uiting van menselijke samenleven en te bestrijden op grond van een inzicht in de processen, die zich in de maatschappij afspelen, dat is nog niet van zijn tijd. Of, zo er al een theorie was, die uitkomst scheen te bieden, dan is dat alleen de klassieke, marxistische, theorie van het late imperialisme, die in de oorlog alleen de economische belangentegenstellingen onderkent. En deze theorie heeft gefaald, omdat tegen alle theorie in de massa's toch steeds weer bereid bleken de „oorlog om de olie“ of de „oorlog om de afzetgebieden” te beleven als de „oorlog voor de vrijheid“ of „voor de democratie” of voor welk ander ideaal dan ook.
Men moet dit niet zien als verwijten aan de Ligt, integendeel. Alleen als we beseffen hoezeer ook een figuur van zijn formaat het kind is van zijn tijd en van zijn geestelijk milieu, zijn we in staat datgene te verwerken, datgene in onze eigen levenshouding op te nemen, wat vooruit wijst naar de ontwikkeling, die wij thans beleven.
Als wij de Ligt herdenken als filosoof van de vrede, als propagandist, meer dan als grondlegger van een wetenschap van de vrede, dan herdenken we in de eerste plaats de mens, die zijn hele leven inzette om naar beste vermogen te werken voor de verbreiding van zijn ideaal. En wij eren de man, die voorvoelde, méér dan wist van, die gedachte, die de hedendaagse ontwikkeling de beslissende schijnt te worden: het besef van de eenheid van de gehele aardse mensheid.
In zijn „Wereldcrisis en wijsbegeerte“ komt dit „één wereld” besef wellicht het meest uitdrukkelijk naar voren, al is de Ligt's belangstelling voor de ontwikkeling der gekleurde volkeren nooit afwezig. Natuurlijk ziet hij de zaak „westers“, hoe zou het anders kunnen? Het treft hem meer, dat een Japanner over Botticelli kan schrijven, dan dat de jaren tussen de beide wereldoorlogen de grondslag leggen voor die technische éénwording van de gehele mensheid, waarvan wij thans getuigen zijn. Maar toch: de Ligt is een van hen, die in het kolonialistische Nederland, dat prat gaat op zijn neutraliteit, zijn stem verheft voor het recht der gekleurde volkeren en die beseft dat de nabije toekomst de ondergang van het kolonialisme zal brengen.
De problemen, die dit mee zou brengen, kon hij niet voorzien. Maar wel wist hij, – zijn rede in Frankfort in 1929 op het Liga-congres getuigde ervan – van de gevaren, die dreigden, als de gekleurde volkeren de westerse geweldsmethode zouden overnemen. Hij was onder hen, die de Indonesiërs toen reeds waarschuwden en op Ghandi's voorbeeld wezen. Maar toen leek Ghandi nog onpraktisch.
In de techniek, in de moderne experimentele en empirische wetenschap, zag hij vooral de ontwikkeling van ideeën over een wereldbeeld. En anderzijds een demonische kracht, die het voortbestaan der mensheid bedreigde, als het intellect zich bleef prostitueren aan de oorlog. Dat deze techniek en deze ontwikkeling de noodzakelijke en onmisbare voorwaarde zijn voor de blijvende bewoonbaarheid van de aarde, waarvan de bevolking zich in de jaren sedert zijn overlijden met ongeveer de helft vermeerderde, lag nauwelijks binnen zijn gezichtskring. In zoverre was bijv. een figuur als Kropotkin; zoon van een landedelman, officier en dus bestuursambtenaar in het nog nauwelijks bekende Oost-Siberië, reeds veel moderner. Voor deze was de fundamentele afhankelijkheid van de menselijke beschaving van de mogelijkheden van de voedselvoorziening, een deel van zijn wezen, niet slechts een aan Marx ontleende theorie over de betrekking tussen maatschappelijke onderbouw en ideologische bovenbouw.
In zijn ideeën over de eenheid van de mensheid is de Ligt het meest modern, is hij nog volkomen van deze tijd. In zijn antimilitarisme is hij de voortzetter van een oude Nederlandse traditie, die terug gaat tot Erasmus. En in dit opzicht is hij het geweest, die dit Nederlandse antimilitarisme internationaal heeft doen aansluiten bij dergelijke tradities elders, vooral ook bij het Engelse pacifisme, van overeenkomstige ouderdom en oorsprong. De leuze „verantwoordelijke productie” is niet van de Ligt afkomstig, maar van zijn vriend Jos Giesen. Echter: het is de Ligt geweest die deze gedachte van de volledige verantwoordelijkheid van de mens voor eigen handelen, ook in de sfeer van de productie internationaal bekendheid heeft gegeven, vooral ook door het „plan de Ligt“ (Mobilisatie tegen de Oorlog, 1938). Het plan is niet gerealiseerd, maar de gedachte heeft wortel geschoten, zeker niet het minst door zijn werkzaamheid. En, bewust of onbewust, is deze gedachte voor velen van ons de richtsnoer geweest van ons handelen in de bezettingsjaren, hier en in de Scandinavische landen wellicht het duidelijkst.
Als we ons afvragen wat wij, de generatie van de jaren twintig aan de Ligt danken, dan geloof ik dat het antwoord tweedelig moet zijn: enerzijds hebben we van hem geleerd onze eigen verantwoordelijkheid voor eigen beslissing, voor eigen keuze te beseffen en te verwezenlijken: „Gij zijt tot vrijheid geroepen”, d.i. „gij moet kiezen voor eigen verantwoording“.
Anderzijds heeft hij ons vertrouwd gemaakt met de gedachte deel uit te maken van een wereld, die verder strekt dan het westerse Europa, ons voorbereid voor het erkennen van de andere cultuur in zijn eigen waarde, vertrouwen geschonken in de wezenlijke eenheid van 's mensen streven naar een betere wereld.
De jeugd van heden is nuchterder, realistischer, cynischer wellicht dan wij waren. Mogen wij in staat zijn deze grondlijnen van de Ligt's willen en werken aan haar over te dragen.
W. J. Jong.
Inderdaad betekent „anarchist” tenslotte niet anders dan „mens“, en zijn enkeling en samenleving juist in zoverre anarchistisch, als zij waarachtig menselijk is. Zoals echter M. Jourdain niet wist, dat hij zijn hele leven „proza” had gesproken, weten de meeste mensen niet, hoe „anarchistisch“ zij reeds in duizenderlei opzicht handelen: elk spontaan verrichte daad, iedere volbrenging van een vrijwillig opgenomen taak, elke organisatie voor gemeenschappelijk gestelde maatschappelijke, morele of culturele doeleinden, alle vormen van samenwerking, die op zelfbestuur gegrond zijn, zijn anarchistisch. Waarom volgens Thoreau en Gandhi die „staat” de beste is, die het minst regeert en het meest er in slaagt zich overbodig te maken; volgens Tolstoi elk volk de regering heeft, die het verdient, en volgens Domela Nieuwenhuis een werkelijk vrij volk zich van ieder politiek gezag en maatschappelijke dictatuur bevrijdt.
Maatschappelijk gesproken, bedoelt het anarchisme de even immorele als ondoeltreffende beheersing van mensen door mensen te vervangen door een doeltreffende administratie der dingen.
Uit: Philosophie der vrijheid. Inleiding tot Romers' Sociale wijsbegeerte, overgenomen in „Naar een vrije orde“.
Wanneer wij ons de vraag stellen, hoe of Bart de Ligt, die nu twintig jaar geleden gestorven is, zou gereageerd hebben op de huidige sociale-, economische- en politieke ontwikkeling van de wereld, blijft ons antwoord altijd min of meer een hypothese, dien wij menen te mogen stellen op grond van zijn vroegere groei en ontwikkeling in dit opzicht.
Immers, het grote gevaar bij het uitspreken van bepaalde gevolgtrekkingen uit iemands vroeger standpunt is, dat wij geneigd zijn voor dien ander een gelijke groei in een bepaalde richting aan te nemen, als die wij zelf door maakten.
Ten slotte zitten er in ieders leven een aantal mogelijkheden, waarvan dan de ene, dan de anderen onder invloed van bepaalde omstandigheden en gebeurtenissen op de voorgrond treden.
Te zeggen welke mogelijkheden na bepaalde ervaringen de overhand zullen krijgen is een probleem dat wij alleen voor ons zelf, en dan nog slechts achteraf en gedeeltelijk, kunnen overzien.
Vooral bij een figuur als de L., voor wien elk standpunt 'voorlopig' was en een `doorgangspunt' naar een volgend vormden, klemt deze vraag in het bijzonder, omdat hij gewoon was zijn standpunt van het ogenblik af te leiden uit zijn verleden, om aldus te laten zien dat zulks een logisch gevolg was van zijn groei en hij dus trouw bleef aan de eenmaal gevolgde lijn.
Ongetwijfeld liggen er aan de levens- en wereldbeschouwing van de L., allerlei beginselen ten grondslag, die hun geldigheid in zijn verschillende levensperioden bleven behouden, en deze vormen zeker een aanwijzing waaruit bepaalde conclusies zijn te trekken.
Doch altijd blijft het gevaar aanwezig, dat wij geneigd zijn eigen reacties op de gebeurtenissen ook tot die van onze geestverwanten te willen stempelen.
Als wij dus, na het vorenstaande, toch een poging wagen de plaatsbepaling van de L.'s denken in de huidige cultuur te bespreken, dan zijn wij overtuigd hier een subjectieve mening te geven, die wellicht nog meer gevoed wordt door een onbewust verlangen hem in gedachten naast ons te weten, dan dat zij in zijn geheel zou steunen op de ideeën waarvan hij in zijn leven en 20 publicaties zo levendig kon getuigen.
Het feit dat de L., voor de generaties die thans geacht worden de huidige cultuur te dragen en te vertegenwoordigen, vrijwel een niet-gekende of wel een vergetene is geworden, gaan wij stilzwijgend voorbij, omdat de toekomst nog door andere factoren wordt bepaald dan door die nu in de aandacht der mensen zijn.
Als wij spreken over de plaats van de L., in de cultuur, dan hebben wij tegelijkertijd allerlei vragen omtrent zijn mogelijke plaats in het leven van nu, tot een breder en verder rijkend uitgangspunt teruggebracht.
Want niets achten wij onvruchtbaarder dan om bij hem die ons universeel leerde denken, twistvragen op te werpen, die verband houden met wat nu zijn vroegere medestanders wellicht scheidt.
Dat wil niet zeggen, dat de L., ook nu zijn plaats niet zou hebben gevonden, doch wèl dat hij ook nu een poging zou hebben gedaan zich boven de partijen te plaatsen, en daardoor er misschien buiten, teneinde vóór- en tegenstanders te doen beseffen, dat het om méér dan `macht of gelijk' in de wereldgeschiedenis begonnen was.
Een kenmerk van zijn optreden was, dat zijn sociaal besef niet allereerst samenhing met een of ander sociaal- of economisch-politiek program of partij, maar wezenlijk met de mogelijkheid van een nieuwe cultuur, dien, naar hij hoopte, dan een gemeenschapscultuur zou zijn die steunde op de vrije ontplooiing der menselijke persoonlijkheid.
Het socialisme, ook het z.g.n. libertaire, was hem nooit méér dan een wellicht mogelijk begin- en zeker geen eindpunt in de sociale bewustwording en geschiedenis der mensheid, zoals zulks helaas voor velen van zijn generatie wèl het geval was.
In het socialisme als sociaal- en economisch uitgangspunt, zag hij voor de Europese mens niet méér dan een kans om tot gemeenschapsleven te komen; een kans die door het ontbreken van de subjectieven, menselijke voorwaarden, steeds kleiner werd naarmate het psychologisch tekort van het marxisme toenam, de opvoeding tot staatsburgers in de politieke partijen de sociale bewustwording verdrong en de ontwikkeling van het staatskapitalisme grotere afmetingen aannam.
Van de aanvang van zijn optreden af stelde hij tweeërlei revolutie, van mens en maatschappij.
Revolutie was hem geen maag- of darmreactie, geen om- doch een opwenteling van de geschiedenis.
Ieder die onbevooroordeeld kennis neemt van zijn denken, zal verder het merkwaardige feit kunnen constateren dat in bijna al zijn geschriften, van de z.g.n. eenvoudige brochure af tot de meest breed opgezette studies, zijn gehele levens- en wereldbeschouwing daarin tot gelding kwam.
In het artikel dat hij in december 1928, dus nu dertig jaar geleden, publiceerde in 'Barchem Bladen' nr. 3 en 4: `Mijn kijk op de cultuur' en dat ook opgenomen werd in de bloemlezing van zijn werk 'Naar een vrije orde', (uitgave van Loghum & Slaterus, Arnhem), vinden wij een voorbeeld van hoe de L. dacht over de toekomstige ontwikkeling van de cultuur.
Wie nu van de inhoud daarvan kennis neemt, zal, mede in verband met de gebeurtenissen van de afgelopen jaren en de geestelijke- en technische ontwikkeling die sindsdien plaats vond, geneigd zijn deze cultuurbeschouwing als optimistisch aan te merken.
Doch wie dieper denkt zal zien, dat de schrijver hier boven optimisme en pessimisme uit is, realistisch de mogelijkheid van ondergang en opgang der cultuur onder de ogen ziet en op de mogelijkheid blijft hopen dat ergens op de wereld de cultuur een kans tot verdere groei zal behouden.
Wat het leven juist zo spannend voor hem houdt is. zo betoogd hij, dat het ook mislukken kan.
Al erkende hij de stuwende kracht van de idee en de utopie, wezenlijk was hij meer realist dan velen van zijn tegenstanders, ook nu nog, menen.
Hoezeer bewogen door de idee, bleef hij de betrekkelijkheid van de krachten die cultuurvormend werkzaam waren erkennen, doch stelden het absolute als norm.
In aansluiting op zijn vroegere religieuze opvattingen, hebben wij te rekenen met het feit dat hij gewoon was te denken in perioden van duizenden jaren en daarbij niet slechts naar de god van het nieuwe testament verwees, voor wien duizend jaren waren als één dag, doch evenzeer naar de Indiërs, die het denken over miljoenen jaren uitstrekten. `De kongtseaanse denkers verkondigden reeds voor Christus, dat eerst na de periode die wij thans beleven, de werkelijke geschiedenis zou aanvangen.'
Wie over cultuur gaat denken, zo betoogd hij, in de zin van de wijzen waarop de mens individueel en in gemeenschapsverband zijn leven als natuur en geestelijk wezen realiseert, beseft weldra dat de bewuste cultuurmens nog nauwelijks bestaat.
Voor zover wij het niet uit de geschiedenis weten, kunnen we het door de psychoanalyse weten, welk een blinde woeste wezens eens onze vaderen, ja zelfs onze moeders waren.
Altijd weer herhaalde de L. dat inzake geschiedbeschouwing Christenen zowel als Marx, Bakoenin, Lenin en vele mindere goden, aan een sterk verkort toekomstperspectief leden. Zelfs Lenin moest herhaaldelijk erkennen zich te hebben „vergist”. Een tekort dat evenzeer getuigt van een hartstochtelijk verlangen naar een betere wereld als van gebrek aan inzicht in de historische werkelijkheid.
Hij wijst er in dit verband op, dat de zich zo wetenschappelijk voordoende leer van Marx en Engels b.v. niet meer was dan een hyper modern – dat was toen historisch-materialistisch – verklede voortzetting van de oud-israëlitische geschiedbeschouwing: toeneming van het Boze-Crisis-Dag der Wrake (= laatste oordeel =grote Kladdaradatsch ) – Overwinning van het Goede. Daarom moet onze kijk op de cultuur en geschiedenis grondig worden herzien.
De leer van het 'opgaan' blinken en verzinken had voor de oude imperialismen zin, het berustte eertijds op politieke ervaring, doch vervolgt hij, dit waren rijken die in eenzelfde cultuursfeer lagen. Immers, de geschiedenis van China bewijst b.v. dat door instuwing van buitenaf een cultuur kan worden wedergeboren en opnieuw opbloeien in een andere richting.
Bovendien, de ene cultuur groeit niet op naast de anderen als een den en een acacia. Er is een toenemende wederzijdse beïnvloeding te constateren, niet het minst door de snelle ontwikkeling van het internationale verkeer.
Zelfs al zou Spengler met zijn ondergangstheorieën van het avondland gelijk hebben, dan bewijst zulks nog niets voor de toekomst, nu er een gewaarschuwde mensheid leeft.
Wie, volgens de L, niet met de mogelijkheid rekent hoe het leven van de mensheid er over 5000 eeuwen zal uitzien, is te naïef of te afgemat van geest om over het gestelde vraagstuk mee te spreken, want er is geen reden te menen dat de wereldhistorie spoedig zal aflopen. Er kan natuurlijk een sterren- of planetenongeluk gebeuren. De mogelijkheid dat een nieuwe wereldoorlog belangrijke centrums van cultuur, ja zelfs Europa gedeeltelijk zou vernietigen, blijft aanwezig, doch ook dan zal ergens op deze wereld de mogelijkheid van een verdere voortgang der cultuur zich weer demonstreren. Praktisch hebben wij met alle ondergangstheorieën evenmin te rekenen als met ons eigen dood, al blijft de menselijke verantwoordelijkheid gegeven om b.v. ook voor het uitbreken van een nieuwe wereldoorlog te waken.
In elk geval voltrekt zich sinds 10.000 jaar, door velerlei revoluties en evoluties op allerlei gebied heen, één ontzaglijke evolutie, een wereldrevolutie: van onbewust naar bewust, van angstig beheerst worden naar al meer vrij zichzelf beheersen, van door ongekende krachten te worden gedragen naar zichzelf gedragen volgens bekende wetten. Het geschiedt met moeite, vaak onhandig, het lukt in zeker opzicht hier slechts min of meer, het mislukt ginds, het zet zich onder bepaalde omstandigheden door, loopt onder andere vast – maar alles saam genomen, zit er toch, ondanks wat dan ook, steeds meer voortgang in. De mens begint meester te worden van zijn levensvoorwaarden en zich innerlijk te ordenen; hij weet zich aan zijn omgeving, de omgeving al meer aan te passen aan hem zelf. Ja, hij gaat denken in geslachten. Uit groepsgevoel steeg eindelijk ik-besef, uit individueel bewustzijn ontwikkelde zich in al belangwekkender en veelzijdiger personen het streven naar universele persoonlijkheid. Door en ondanks het patriarchaal, antiek, feodaal burgerlijk en imperialistisch eeuwenlang geworstel, werden telkens hogere levens- en geestesmogelijkheden openbaar.
Bovendien hebben wij van nu af met de oude vormen van cultuur al minder te maken: 1e schiepen tot voor kort de mensen hun culturen onbewust, als bijen hun raten, thans wordt de cultuur bewuste daad; 2e waren er vroeger altijd wilde of barbaarse volken, die een functie bij de wederopleving of de vernieuwing van een 24 cultuurproces konden vervullen, zij zijn aan het verdwijnen; 3e wordt de wereld binnen enkele eeuwen één, hoe dan ook.
Maar leven we niet in een tijd van oorlogen en geruchten van oorlogen? Zeker als nooit. De eerste vier, vijf geslachten zullen geweldige crisissen hebben door te maken. Wij zijn nog maar aan het begin van de grote overgangstijd. De gevolgen van wat wij beleven, zijn niet te overzien. En temidden hiervan zijn we, objectief, veel minder zeker dan men zich vroeger waande, toen men geloofde in de weerkomst van de gouden eeuw, het naderen van het hemels koninkrijk, de nieuwe tijd van verlichting en vooruitgang, het aanbreken van de dag na de revolutie…
Tegelijkertijd ontdekt men nieuwe mogelijkheden. Ten kwade en… ten goede.
Men begrijpt steeds beter, dat de toekomst der mensheid van ieder onzer mede afhangt. `God' is voor gelovigen al minder een asylum ignorantiae (verklaringsverlegenheid). Voor socialisten zijn de omstandigheden steeds minder een asylum impotentiae (voorgewende of gewaande kracht). Naarmate het geloof in Voorzienigheid, vooruitgang en mechanische ontwikkeling bewust – onbewust ook vooral – verflauwt, komt een nieuw besef van verantwoordelijkheid langzaam, maar niet minder zeker op…
Intussen neemt de `interdependentie' (onderlinge afhankelijkheid,) de `interrelatie' (onderlinge betrekking), en de `intercomprehensie' (onderling begrijpen) van volken en rassen toe.
Overal worden onopzettelijk, de grondslagen gelegd voor één, alomvattende mensheidssamenleving. De groot-imperialisten, bankiers, ondernemers en de hen ten dienste staande intellectuelen, die `afstanden opheffen', vastelanden `openen', wereldstatistieken maken, bereiden technisch een nieuw aardeleven voor. 'Iedere historisch geworden cultuur behoeft allereerst een civilisatie om te kunnen ontstaan en voortbestaan'. Welnu: de civilisatie is vrijwel gereed – de cultuur kan beginnen, Ze vangt dan ook aan. Reeds leert de moderne psychologie, dat een mensheidsgemeenschap alleen zin heeft, als ieder naar zijn aard zoveel mogelijk kan gelden. Kortom: de diepste strekking van het wereldleven blijkt steeds duidelijker autarchie: zelf regeren en zichzelf regeren…
Na het min of meer vrije citeren van de inhoud van dit artikel van de L, rest ons nog slechts een korte bespreking van de vraag inhoeverre hij de strekkingen van de culturele ontwikkeling juist gezien heeft.
En dan kunnen wij niet anders dan vast stellen dat met name de groei der menselijke verantwoordelijkheid van intellectuelen zowel als van de middenklasse en de arbeiders, inderdaad sterk gestegen is. Wij herinneren slechts aan het verzet dat in en ver buiten Europa, Amerika en Japan enz. gerezen is tegen de toepassing van de waterstof- en de H-bom, tegen de uitrusting van de legers met geleide projectielen enz. Duizenden professoren vooral houden niet op daartegen te waarschuwen en hun medewerking aan de productie daarvan te weigeren.
En al spreekt uit dit verzet ongetwijfeld een stuk levensangst, het berust evenzeer op overwegingen van socialen- en menselijke solidariteit.
Doch er is meer. De wereld is in een sneller tempo dan de L, verwacht had, bezig één te worden, zeker niet het minst door de ontwikkeling van de luchtvaart, waardoor het verkeer tussen de mensen en volken intensiever is geworden. De vele wetenschappelijke samenwerkingen die thans op allerlei gebied plaats vinden, ook op het terrein van hygiëne en gezondheidszorg, hebben zelfs geleid tot een geofysisch jaar met medewerking van vrijwel alle volken. De snelle ontwikkeling en bewustwording van vele koloniale volken die het juk hebben afgeschud of bezig zijn hun nationale vrijheid voor te bereiden hebben de wereld een ander aanzijn gegeven. India, Indonesië, Egypte, Tunesië; allerlei andere staten in Afrika zijn reeds vrij en bouwen, zij het niet overal met een gelijk succes, aan de opbouw van een eigen nationaal bestaan. Amerika heeft Europa in gouden boeien geslagen en gedwongen door de feiten verliezen de Europese staten hun suprematie over de koloniale volken.
De achtergebleven volken eisen hun aandeel in de nationale welvaart op en het feit dat er een begin gemaakt is met intellectuelen en financiële hulp aan deze gebieden is een symptoom van het besef dat het onmogelijk is betrekkelijke welvaart naast bittere armoede en gebrek te laten voortbestaan.
Het versneld tempo waarin b.v. in eertijds koloniale gebieden het analfabetisme wordt opgeheven opent nieuwe mogelijkheden tot cultuur.
Ongetwijfeld is er een vrij algemeen `onbehagen in de cultuur' dat door cultuurfilosofen en schrijvers met werken als van Gheorghiu 'Het vijf en twintigste uur' en van Orwell '1984' ten zeerste versterkt wordt.
Er is een cultuur-pessimisme waarbij de vraag is gesteld waar de grenzen liggen tussen de overgang en de ondergang van een cultuur.
Beleven wij thans een overgangs- of een ondergangsfase in de geschiedenis?
Wij geloven het eerste. Dat wij in een tijdperk van overgang der cultuur leven is o.i. onder meer duidelijk in de toenemende onkerkelijkheid; de invloed van het vertwijfelende existentialisme en het nihilisme zijn een symptoom van de crisis waarin het denken verkeert; en in maatschappelijk opzicht is het de massificatie van de mens die wij als een overgangsverschijnsel aanmerken.
Onze moderne cultuur is een gemechaniseerde, gematerialiseerde en gemassificeerde cultuur. De socialistische partijen, voorzover zij niet tot liberale democratie zijn afgegleden of aan een steriel marxisme vasthouden, beogen allerminst een breken met de burgerlijke levensstijl der gemechaniseerde cultuur.
Integendeel; de technische vervolmaking van de kapitalistische productiemethoden werd en wordt nog al te zeer als doel en voorwaarden gezien om een verhoogde welvaart der massa mogelijk te maken. Doch dat welvaart en geluk geen synoniemen zijn, al blijft een zekere welvaart voor dat geluk wel voorondersteld, is duidelijk en dat een ver doorgevoerde verdeling van de arbeid psychisch noodlottig voor de mens is wordt te weinig begrepen. De moderne cultuur dreigt te worden de cultuur der onpersoonlijke massa en de crisis der cultuur waarin wij ons zeker bevinden culmineert in de bedreiging der menselijke waardigheid.
De menselijke persoonlijkheid was de vrucht van de westerse cultuur. Renaissance en humanisme ontdekten een universele mens, streden voor de zelfontvouwing der persoonlijkheid. Aufklärung en Verlichting brachten een politieke en wetenschappelijke revolutie in het mens- en wereldbeeld. De sociale beweging der arbeiders in de laatste eeuw bracht naast politieke gelijkheid en parlementaire democratie een betrekkelijke economische welvaart voor een deel van West Europa. Na de eerste industriële revolutie die de handenarbeid verdrong, dreigt thans een tweede industriële revolutie die de mens verdringt, ontadeld. De nieuwe techniek en machine tast de mens zelf aan, niet slechts zijn spierkracht, doch zijn zintuigen, het zenuwstelsel, zijn hersenen. Elektronische ogen en oren, magnetische handen. De moderne cultuur bedreigt de mens en de moderne mens bedreigt de cultuur.
En toch… cultuur en techniek blijven mensenwerk. En dus hebben wij niet de cultuur, de techniek of de maatschappij enkel in staat van beschuldiging te stellen, doch in de eerste plaats de willende en handelende mens. Onze eigen verantwoordelijkheid staat op het spel.
Slechts een nieuw geloof in zichzelf en in het algemeen menselijk vermogen tot zelfbestemming en ontvouwing met een beroep op de menselijke waardigheid, naast een actieve cultuurpolitiek die met de moderne middelen van een nieuwe sociale pedagogie die zich richt op de verheffing van de massa biedt perspectieven voor de toekomst.
A. Storm
Wanneer ik in weinig woorden over de Ligt iets ten beste moet geven, meen ik dat niet beter te kunnen doen, dan mijn persoonlijke belevenissen met hem weer te geven. Voor ik hem in levende lijve voor mij zag, kende ik hem reeds door zijn publicaties in het blad van de Chr. Socialistenbond en enkele brochures, geschreven na zijn verbanning als predikant uit Brabant. De persoonlijke kennismaking kwam voor mij geheel onverwacht. Ik was toen secretaris van het landelijk comité van de Internationale antimilitaristische vereniging, de I.A.M.V. Op een zaterdagnamiddag, enige achterstand in de correspondentie inlopende, werd er herhaald gebeld. Enigszins met tegenzin ging ik open doen, echter tot mijn verrassing voor twee heren, de Ligt en Mispelblom-Beijer. Het was hun te doen om inlichtingen over en eventueel mogelijke samenwerking met de I.A.M.V.
Als vanzelfsprekend en zo kenmerkend voor de Ligt, ging aan de bespreking over het doel van hun komst, een zeer diepgaand gesprek vooraf, tot persoonlijke kennismaking. Juist dit intiem gesprek is het geweest, waardoor de Ligt, de voor hem zo belangrijke ontdekking deed, dat het aangehangen beginsel, ook werkelijk werd gedragen door een sterke levenspraktijk.
Alzo kon het ook de grondslag vormen voor een warme en steeds hechter wordende kameraadschap, gedurende de jaren van samenwerking in de I.A.M.V., waartoe hij al spoedig, na zijn bezoek als lid toetrad.
Zijn invloed onder de leden werd al spoedig merkbaar en werd hij ook in de redactiecommissie voor „De Wapens Neder“ opgenomen, waardoor de samenwerking een hoogtepunt bereikte en tevens deel ging uitmaken van het Landelijk Comité, waardoor de samenwerking een hoogtepunt bereikte. En al bleef hij de antimilitaristische strijd als een onderdeel van de algemene culturele vernieuwing beschouwen, heeft hij toch in die jaren zijn grootste activiteit ontwikkeld in de praktische antimilitaristische strijd.
Dat daarbij de invloed wederkerig was tussen hem als de grote kenner en onderzoeker van de internationaal groeiende vrijheidsbeginselen en hen die meer speciaal, in en door de strijd waren gevormd, is eigenlijk wel vanzelfsprekend te achten. Hierdoor was het ook mogelijk, hem meerdere malen te behoeden voor al te grote verwachtingen, niet van de beginselen, maar van de bewegingen welke deze beginselen, als grondslag voor de te voeren acties meenden te moeten stellen; maar waarbij in de praktijk maar al te vaak, nog veel ontbrak.
Zoals in zijn gehele leven duidelijk tot uiting is gekomen, werden door hem eenvoud en correctheid in de samenwerking, steeds zeer hoog gewaardeerd. Anderzijds was hij, door zijn psychologische instelling, toch ook weer zeer mild in zijn oordeel wanneer fouten werden gemaakt. Een enkel heel sterk voorbeeld is mij daaromtrent steeds levendig bijgebleven, toen namelijk op een congres, een van de redactieleden, kleinzielig over een vermeend foutief gebruik, van een betrekkelijk klein bedrag, dit lid zelfs met uitstoting werd bedreigd; het enige bescheid van de Ligt, – „Ik werk graag met hem samen,” veelzeggend en ook doorslaggevend werking had. „Beter en steviger onderling door welwillendheid, dan door woorden saamgebonden worden,“ – zo maakte hij deze uitspraak van Thomas More, de grote vriend van Erasmus, tot de zijne, waardoor een gebondenheid met hem kon groeien, zonder de minste vrijheidsbelemmering. In een rede over Lenin, stelde hij eens zijn eigen opvatting als volgt: „Wij anarchisten willen niet dat allen anders worden. Wij willen dat allen te samen, eenvoudig zich zelf zullen zijn.”
En ik weet niet meer bij welke gelegenheid, – „Wij willen dat onze geest voor de rijke veelvuldigheid van het leven toegankelijk zal zijn en blijven, – als eerste voorwaarde voor een vrije mensheid.“
Zo vertoonde, hij een eigen levenspatroon, duidelijk steeds dynamisch ontwikkelend tot een hoger levensplan. Als gevolg daarvan leefde een sterk verlangen in hem, om persoonlijk in contact te treden met Domela Nieuwenhuis. En nadat ik hem daartoe de weg had geëffend: wat was hij toen over de ontmoeting dankbaar verheugd en enthousiast, in deze oude strijder zulk een bijzonder hoogstaand mens, nader te hebben leren kennen.
Het zou mij te ver voeren, al het werk op te sommen wat de Ligt voor de I.A.M.V. en haar strijd heeft verricht. Zijn werk als redacteur, als spreker en een aantal brochures, steeds internationaal gericht.