Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Rudolf Rocker
Referaat door Rudolf Rocker, gehouden op het 12de Syndicalistisch Congres op 27-30 December 1919 te Berlijn. Deze vertaling uit 1919 is nog in Oudnederlands.
De wereldoorlog en de daarna ingetreden verwarring in de kapitalistische productieverhoudingen en in het verkeerswezen, alsook de in meerdere of mindere mate ingetreden revolutionaire toestand ia verschillende landen, heeft de arbeidersklasse practisch voor feiten en problemen geplaatst, welke ze tot voor betrekkelijk korten, tijd nog slechts beschouwde in het licht van de ijle theorie.
Het tijdperk van louter theorie is voorbij voor de revolutionair georganiseerde arbeidersklasse. De onhoudbaarheid van het kapitalistische stelsel blijkt steeds duidelijker. Het is noodzakelijk dat de arbeidersklasse zich hiervan nauwkeurig rekenschap geeft en zich voorbereid voor de nieuwe groote en grootsche taak die ze te vervullen krijgt. Kennis nemen van de verschillende opvattingen en denkbeelden, wegen en middelen, om tot het beoogde doel te komen, is vereischte. Krachtens deze overweging is het, dat wij de Nederlandsche arbeiders deze brochure ter lezing aanbieden. Afgezien van de vraag of elk denkbeeld van onzen kameraad R. Rocker door ons onderschreven kan worden, is zijn, van groote belezenheid, ernstige studie en breed inzicht in het maatschappelijke en politieke gebeuren in onzen tijd getuigende geschrift, een welkome bijdrage voor de verheldering van de gedachte en de verrijping van de bewustwording der arbeidersklasse.
In de overtuiging dat wij daardoor medewerken aan de verscherping van het inzicht der arbeidersklasse, stellen wij er prijs op deze brochure uit te geven.
Bestuur N.A.S. Amsterdam, oktober 1920
De huidige maatschappelijke orde, die ook de kapitalistische wordt genoemd, is op de economische, politieke en sociale slavernij van het arbeidende volk gegrondvest en vindt haar wezenlijke uitdrukking eenerzijds in het zoogenaamde „“eigendomsrecht” d.w.z. het monopolie van hel bezit, anderzijds in den Staat, d.i. het monopolie van de macht.
Tengevolge van de monopoliseering van den grond en van de productiemiddelen in handen van kleine, bevoorrechte groepen, zijn de arbeidende, voortbrengende klassen gedwongen om hun geestelijke en lichamelijke vermogens aan die eigenaars te ver- koopen, teneinde tenminste in het leven te kunnen blijven, en moeten daarom een belangrijk deel van de opbrengst van hun arbeid in handen van de monopolisten laten. Op deze wijze zijn ze m de positie van rechtelooze loonslaven gedrongen, en hebben zij geenerlei invloed op den gang en den aard der productie die geheel en al aan het beschikkingsrecht der kapitalisten overgelaten blijft. Waar de dingen zóó staan, spreekt het welhaast vanzelf, dat de grondslag van de tegenwoordige productie van goederen niet door de behoeften der menschen, maar allereerst door de winstverwachtingen van den ondernemer bepaald wordt. En aangezien ditzelfde stelsel ook aan den ruil en de distributie der goederen ten grondslag ligt, zijn de gevolgen ook op dàt gebied dezelfde: zij spreken duidelijk genoeg uit de niets ontziende uitbuiting der breede massa's ten gunste van een klein aantal bezitters. Gelijk de berooving der producenten het min of meer ontsluierd doel der kapitalistische productie is, zoo is het bedrog jegens de consumenten het eigenlijke doel van den kapitalistischen handel.
Onder het kapitalistische stelsel werd al wat door de wetenschap en den geestelijken vooruitgang verkregen werd aan de monopoolbezitters onderworpen. Iedere nieuwe vinding op het gebied der techniek . der scheikunde enz., draagt er toe bij, de rijkdommen der bezittende klassen te vermeerderen tot in liet onmetelijke, in afgrijselijke tegenstelling tot de sociale ellende van breede maatschappelijke lagen en tot de voortdurende economische bestaansonzekerheid der produceerende klassen.
Door den onafgebroken strijd der verschillende nationale kapitalistische groepen tegen elkaar om de heerschappij over de markten, wordt een gestadige oorzaak voor binnenlandsche en buitenlandsche crisissen geschapen, en deze ontladen zich periodiek m verwoestende oorlogen, onder de gevolgen waarvan wederom de armere lagen der maatschappij haast uitsluitend hebben te lijden De beide kenmerken van de kapitalistische orde, n.I. de klasse-indeeling de maatschappij en de brutale strijd „van allen tegen allen“, hebben bovendien een degenereerende en noodlottige uitwerking op het karakter en het moreele gevoel der menschen, doordat zij de onschatbare eigenschappen van wederkeerig dienstbetoon en solidair saamhoorigheidsbesef — een kostbare erfenis uit vroegere, vóór-kapitalistische tijdperken - op den achtergrond dringen en door ziekelijke anti-sociale gewoonten vervangen, deze vinden in misdaad, prostitutie en andere verschijnselen van sociaal bederf hun uitdrukking.
Met de ontwikkeling van den privaat-eigendom en van de daar aan verbonden klasse-tegenstellingen, ontstond voor de bezittende klassen de noodzakelijkheid van een politieke organisatie, uitgerust met alle technische geweldmiddelen, ter bescherming van hun pivileges en ter onderdrukking van de breede massa's — de noodzakelijkheid van den Staat dus. Zoo is dus de Staat allereerst een product van het privaat-monopolie en van de klassetegenstelling, en als hij eenmaal bestaat, dan werkt hij met alle middelen van list en geweld voor de instandhouding van het monopolie en van de klassenverschillen, — dus voor de bestendiging van de economische en sociale slavernij van het grootste deel des volks, en hij heeft zich in den loop van zijn ontwikkeling “opgewerkt” tot de geweldigste uitbuitingsinstelling van de beschaafde menschheid. De uitwendige vorm van den Staat doet aan dit historische feit niets toe of af. Monarchie of republiek, despotie of democratie — allen zijn ze slechts verschillende politieke uitdrukkingsvormen van het daarbij behoorende economische uitbuitingsstelsel, die wel onderling afwijken in hun uitwendige gedaante, maar naar hun inerlijke wezen niet, in al hun verschijningsvormen zijn ze slechts een belichaming van de georganiseerde macht, het georganiseerd geweld, van de heerschende klassen.
Met het ontstaan van den Staat begint het tijdvak van de centralisatie, van de kunstmatige organisatie van boven naar beneden Kerk en Staat waren de eerste vertegenwoordigers van dit stelsel, en, tot den huidigen dag zijn zij de voornaamste steunpilaren ervan gebleven. En aangezien het in het wezen van den Staat ligt om alle onderdeden van het menschelijk leven aan zijn autoriteit te onderwerpen, moest het stelsel van de centralisatie des te noodlottiger gevolgen hebben, hoe meer de Staat den kring van zijn functies, zijn werkzaamheden en bemoeïngen, kon uitbreiden. Het centralisme immers is de verst doorgevoerde belichaming van dat systeem, dat de regeling van de aangelegenheden van allen heel- en-al aan enkele personen overlaat.
Daardoor wordt de enkeling tot een marionet, die “van boven af” in beweging gebracht en geleid wordt een dood rad in een ontzaglijk mechanisme. De belangen van het algemeen moeten dan wijken voor (te' privileges van een minderheid, het persoonijk initiatief voor het bevel-van-boven, de verscheidenheid voor de uniforme eentonigheid, de innerlijke verantwoordelijkheid voor de doodt discipline, de opvoeding der persoonlijkheid voor een geestelooze dressuur — en dat alles tot het doel, trouwe onderdanen te kweeken, die 't niet wagen de fundamenten van het bestaande te gaan ondergraven, trouwe en gewillige voorwerpen van uitbuiting voor de kapitalistische arbeidsmarkt. Zoo wordt de Staat tot de machtigste belemmering van iederen vooruitgang, van iedere cultuur-ontwikkeling, en tot het meest vaste bolwerk van de bezittende klassen tegen het vrijheidsstreven van hei arbeidende volk.
De Syndicalisten, die de boven weergegeven feiten duidelijk hebben ingezien, zijn principieele tegenstanders van ieder op monopolie gebaseerd economisch stelsel . Zij streven ernaar, den grond, de productiemiddelen, de grondstoffen en alle maatschappelijke rijkdommen tot gemeenschapsbez.it te maken zij streven naar de reorganisatie van het geheele economisch leven op den grondslag van het vrije, d.w.z. staatlooze communisme, dat in de spreuk: „een ieder werke naar zijn vermogen, een ieder ontvangt- naar zijn behoeften”, uitgedrukt is. Omdat zij van het inzicht uitgaan, dat het socialisme m laatste instantie een cultuurvraagstuk is, en dit vraagstuk als zoodanig alleen van onderop door de scheppende werkzaamheid van het volk zélf kon worden opgelost, verwerpen de syndicalisten ieder middel van z.g.n. “Verstaatlichung”, socialiseering door middel van den Staat, daar dit alleen tot erger vormen van uitbuiting, tot Staatskapitalisme, kan leiden, maar tot socialisme nooit.
De Syndicalisten zijn overtuigd, dat de organisatie van een socialistische economische orde niet door regeeringsbesluiten en decreten kan worden geregeld, maar alleen door de aaneensluiting van alle hoofd- en handenarbeiders in iederen tak van productie door de overname der administratie van ieder afzonderlijk bedrijf[1] door de producenten zelf en wel in dien vorm, dat de afzonderlijke groepen, bedrijven en takken van productie zelfstandige leden van het algemeen sociaal organisme zijn, die op grond van weder keerige en vrije overeenkomsten de totale productie en de algemeene distributie planmatig in het belang der gemeenschap regelen. De Syndicalisten zijn van oordeel, dat politieke partijen, tot welken gedachtenkring zij ook mogen behooren, nooit in staat zullen zijn tot het volvoeren van den socialistischen opbouw, maar dat dit werk alleen door de economische strijdorganisaties der arbeiders kan worden volbracht. Om deze reden zien zij in de vakvereeniging geenszins een voorbijgaand product van de kapitalistische maatschappij, maar de kiemcel van de toekomstige socialistische ordening. In dezen zin streven de syndicalisten al heden ten dage naar een organisatievorm, die haar, de vakvereeniging, in staat zal stellen zoowel haar groote historische roeping als den strijd voor de dagelijksche verbetering van loon- en arbeidsverhou-dingen recht te doen wedervaren.
In iedere plaats sluiten de arbeiders zich bij de revolutionaire vakvereeniging van hun beroep aan; deze staaf niet on der een centrale, zij beheert haar eigen gelden en heeft volledig recht van zelfbepaling. De vakverenigingen der verschillende beroepen vereenigen zich plaatselijk in de arbeidsbeurs[2], het middelpunt van de vakvereenigingswerkzaamheid en van de revolutionaire propaganda in die gemeente. Alle arbeidsbeurzen van het land vereenigen zich in de Algemeene Federatie der Arbeidsbeurzen[3] om hun krachten aan actie van algemeener aard te kunnen wijden.
Behalve dat, is iedere vakvereeniging federatief verbonden met de gezamenlijke vakvereenigingen van hetzelfde beroep door hel heele land heen, en deze weer met die van verwante beroepen, die zich tot groote industrie-federaties aaneensluiten. Op deze wijze vormen de federaties der arbeidsbeurzen en de verbonden der industrie-federaties de beide polen, waaromheen het leven der vakbeweging draait.
Wanneer nu bij het gelukken eener revolutie de arbeiders voos het vraagstuk van den socialistischen opbouw gesteld werden, dan zou iedere arbeidsbeurs in een soort van plaatselijk bureau van statistiek veranderen, en alle huizen, levensmiddelen, kleeren, enz., onder zijn beheer nemen. De arbeidsbeurs zou dan tot taak hebben de distributie te organiseeren; door de landelijke federatie der arbeidsbeurzen zou men gemakkelijk het totale verbruik van het land kunnen berekenen en op de eenvoudigste wijze regelen.
De industrie-federaties van hun kant zouden tot taak hebben, door middel van hun plaatselijke organen en met behulp der bedijfsraden alle voorhanden productiemiddelen, grondstoffen, enz., onder hun beheer te nemen en de afzonderlijke takken van productie en bedrijven van het noodige te voorzien. 1n één woord: organisatie der bedrijven en werkplaatsen door de bedrijfsraden; organisatie der algemeene productie door de industrieële en landbouw- federaties; organisatie van het verbruik (distributie dus) door de arbeidsbeurzen.
Als tegenstanders van iedere staatsorganisatie verwerpen de syndicalisten de zoogenaamde verovering der politieke macht; zij den veeleer in het radicaal uit-den-weg-ruimen van iedere politieke macht de eerste voorwaarde voor een waarlijk socialistische maatschappij. De uitbuiting van den eenen mensch door den ander is nauw verbonden met de heerschappij van den eenen mensch over den ander, zoodat het verdwijnen van de ééne noodzakelijk het verdwijnen van de andere moet meebrengen.
De syndicalisten verwerpen in beginsel iederen vorm van parlementaire werkzaamheid, iedere samenwerking in de lichamen, omdat zij uitgaan van het inzicht, dat ook het meest vrije kiesrecht de schrijnende tegenstellingen in de huidige maatschappij met kan verzachten, en dat het heele parlementaire stelsel alleen tot dat doel heeft aan het systeem van leugen en sociaal onrecht een schijn van wettigheid en recht te verleenen ertoe als wettig te bestempelen!
De syndicalisten verwerpen alle willekeurig getrokken politiek en national grenzen; zij zien in het nationalisme niets dan den “godsdienst” van den modernen staat en wijzen principieel alle pogingen tot een zoogenaamde nationale eenheid af; achter deze schuilt alleen de heerschappij der bezittende klassen. De syndicalisten erkennen alleen een indeeling in districten voor administratieve doeleinden, en eischen, dat iedere volksgroep het recht bezit hare aangelegenheden en haar speciale cultuurbehoeften volgens haar eigen aard en aanleg op te lossen, in overeenstemming met alle andere groepen en volksverbonden. De syndicalisten staan op den grondslag van de directe actie en ondersteunen alle streven en strijden van het volk, dat niet hun doeleinden — de afschaffing van het eigendoms-monopolie en van de geweldheerschappij van den staat - niet in tegenspraak is. Het is hun taak, de massa’s geestelijk op te voeden en in economische strijdorganisaties te vereenigen; deze laatste moeten zij dan door de directe economische actie, die in de sociale algemeene werkstaking haar hoogste uitdrukking vindt, naar de bevrijding van het juk der loonslavernij en van den modernen klassenstaat heenlijden.
* * *
Wanneer ik het woord neem om een nadere toelichting en motiveering van onze beginselverklaring te geven, dan geschiedt dit. omdat wij allen de behoefte hebben, vooral nu, in dezen zwaarbewogen tijd, de grondbeginselen en de tactische methoden van het op de meest klare en duidelijke wijze uit te drukken. Er is veel over den naam onzer beweging gedebatteerd, en verscheiden medestrijders hebben bezwaar gemaakt tegen het woord syndicalisme”. Maar laten we toch niet vergeten, dat het niet op den naam, maar op het idee aankomt, waardoor een beweging gedragen wordt. Vandaar, dat de meeste woorden, die den dagelijkschen strijd beheerschen, in den regel volkomen nietszeggend zijn, als men ze naar hun oorspronkelijke en letterlijke beteekenis beoordeelt. Het woord “Bolsjewisme” b.v., dat heden tot schrikaanjagend spook voor Europa is geworden, en dat oorspronkelijk niet ander' beteekent dan “meerderheidsrichting”, is daar het beste bewijs voor. En het woord “socialisme” drukt eigenlijk alleen de gemeen schapsgedachte uit, evenals het woord “communisme”. Hetzelfde is met het woord “syndicalisme” het geval, dat niet anders dan “vereniging” aanduidt. Er zijn kapitalistische èn arbeiders-syndicaten. Het gaat dus niet om het woord op zich zelf, maar door de idee die achter dit woord steekt. Wanneer het woord tegenwoordig gehaat is bij de tegenstanders der volksbevrijding, dan is dat omdat het streven en de methode der syndicalistische beweging aan de heerschende klassen gevaarlijk lijken. Zoo was er een tijd, waarin de naam “Christen” algemeen geschuwd werd, en wanneer wij ons vandaag de — vrije vereeniging van katholieke klooster-broeders bijvoorbeeld! gingen noemen, het resultaat zou er niet anders om worden. Zeker, men behoeft niet star aan het woord “syndicalisme” vast te hoeden; maar er is een omstandigheid, die ons bepaald verplicht, den ouden naam, die tegen zooveel stormen bestand gebleken is, ook thans te behouden. Onze beweging is namelijk niet alleen van nationalen, maar ook van internationalen aard. Datzelfde syndicalisme, dat in Duitschland zoo gehaat is, is in sommige landen toch de economische eenheids-organisatie van het proletariaat geworden; daarom is dit woord een herkenningsteeken dat ons met onze broeders aan gene zijde van de grenzen verbindt. En dit feit moet ook die kameraden te denken geven, die gelooven, dat ze op practische gronden het woord syndicalisme moeten afwijzen.
En nu ter zake. Toen ik eenigen tijd (omstreeks zes of zeven maanden) geleden in “Der Syndicalist” een artikel over de grondslagen van onze beweging had gepubliceerd, toen koos de communistische pers al spoedig positie tegenover mijn uiteenzettingen. Het Bremer blad “Der Kommunist” verklaarde, dat men over dergelijke beschouwingen al lang tot de orde was overgegaan, sinds Karl Marx het federalisme van Michael Bakoenin eens en voor goed had afgedaan. — Deze goede menschen, die in de botsingen in de Eerste Internationale geenerlei inzicht hebben, hebben zich blijkbaar nog nooit de vraag voorgelegd . hoe het toch wel zou komen, dat ditzelfde punt in bepaalde periodes der arbeidersbeweging telkens opnieuw opduikt.
Het tijdelijk overwicht van het sociaal-democratisch streven naar centralisatie over het federalistisch socialisme der Romaansche landen was slechts het gevolg van een verschuiving der machtsverhoudingen in Europa, waarvan de oorlog van 1870-187l de belangrijkste oorzaak vormde; maar geenszins was het een beslissing voorgoed. Een scherp omlijnde idee mag gedurende een bepaald tijdvak terugwijken en gedwongen zijn, het veld te ruimen voor de menschen der compromissen en voorzichtige (berekeningen, maar de tijd komt, waarop men zich barer weer herinnert en hare scheppende kracht erkent.
Op het oogenblik hebben wij het bloedigst deel van een wereldkatastrofe achter den rug, maar de katastrofe zelf is op verre na niet geëindigd; wij leven nog te midden ervan en wachten de dingen die komenen zullen. Een oude wereld ging reddeloos verloren en kan niet meer worden herbouwd. De oorlog heeft ons geleerd, dat men in weinig jaren méér kan vernietigen dan in eeuwen opbouwen.
Toen de ontzettende gevolgen der katastrofe zich deden voelen, toen begon men ook in het kamp der Duitsche arbeiders te begrijpt en, dat de leiders der sociaal-democratische partij en der “Zenttal-Gewerkschaften” (moderne vakbeweging} die gedurende 50 jaren met hun wetenschappelijk socialisme hadden te koop geloopen en voor alle gevallen een passend recept meenden te hebben, totaal waren te kort geschoten. Niet alleen dat zij den oorlog niet hadden kunnen verhinderen, en hem tot aan het bittere einde onvoorwaardelijk ondersteunden. Maar zelfs toen de ineenstorting kwam en de regeeringsmacht hun moeiteloos in handen viel, hun, die sinds tientallen van jaren de verovering der politieke macht als verste doel der arbeidersklasse in hun vaandel hadden geschreven, toen wisten zij met die macht niets te beginnen. Dit heeft veie arbeider s aan het denken gebracht en dit ook is de oorzaak, waarom onze beweging die vroeger altijd tegen de muren der moderne vakbeweging en tegen de leuzen der partijen het hoofd stootte, sinds de revolutie een zoo onvoorzienen opbloei beleefde. Wel moest er aanvankelijk een verwarring, een chaos heerschen, die ook nu nog in de Duitsche arbeidersbeweging de overhand heeft, maar uit het groote Tohoewaboho[4] komen de beginselen van het syndicalisme steeds duidelijker te voorschijn. Het syndicalisme is op het oogenblik de richting, die kort en goed vermag te zeggen, wat zij wil. Dat deze ontwikkeling betrekkelijk langzaam voortschrijdt, is geen wonder. Een proletariaat, dat vijftig jaar lang in de school van een op de spits gedreven centralisme was opgevoed, kan niet in een handomdraaien van inzicht veranderen. Ieder inzicht is een geboorte, die met smarten gekocht wordt; maar wanneer een beweging een gezonden kern heeft, die aan de nooden en verlangens der breede massa's beantwoordt, dan zal zij onder alle omstandigheden doordringen.
Ook de “Vrije Vereenigingen van Duitsche Vakvereenigingen” (Freie Vereinigung deutscher Gewerkschaften) heeft een langen maar consequenten ontwikkelingsgang moeten doormaken, eer zij zich van de sociaal-democratische dwalingen vrijmaakte en, verder gaande, bij het syndicalisme aanlandde. Eerlijk gezegd: ik verheug er me over, dat deze ontwikkelingsgang zich zoo langzaam voltrokken heeft. Haastige ontwikkelingen deugen in den regel met veel. Dat geldt hier evengoed als bij het individu. Aan een mensch, die makkelijk van een beginsel naar een ander kan overspringen, heeft men meestal niet veel; maar van iemand, die moeizaam worstelt en zoo tot een nieuwe overtuiging komt, van hèm kunnen we eerder aannemen, dat het hem met het nieuwe waarlijk ernst is. Zoo staat het ook met de syndicalistische beweging in Duitschland. De Duitsche arbeidersbeweging heeft tot nog toe alleen de principes van één school leeren kennen. Zij is nog heden onbekend met de geschiedenis van de socialistische beweging. Laten we tenminste verblijd zijn, dat de geboorte van het nieuwe inzicht dan toch heeft plaats gehad.
Mij is vandaag uit een courantenverslag gebleken, dat men mij de uitspraak toeschrijft, dat alle syndicalisten uit de politieke partijen zouden moeten uittreden. Het is niet in me opgekomen dit te zeggen. Wat wij verklaren is dit: voor ons is de economische strijdorganisatie de organisatie. Of de een of andere kameraad het noodig vindt zich ook bij een politieke partij aan te sluiten, dat is zijn zaak. Maar als organisatie hebben wij met politieke partijen niets te maken. Om dit duidelijk tv maken is het noodzakelijk, de verhouding van het socialisme tot de economische organisatie en tot de politieke partij nader te onderzoeken. De Duitsche arbeidersklasse heeft het socialisme tot nog toe slechts in één vorm leeren kennen: als politieke partij-organisatie. Er zijn maar weinig Duitsche arbeiders, die zich een socialistische beweging buiten het raam van een politieke partij kunnen voorstellen, en degenen, die zich voor de meest radicale houden, dragen nog de eierschalen van hun opvoeding met zich mee. Desondanks kunnen we een merkwaardig ver-schijnsel constateeren, dat de karakteristiek is voor alle landen. Iedere politiek-socialistische partij heeft tot nog toe verklaard, dat de economische organisatie weliswaar van beteekenis is, maar dat de voornaamste grondslag van de beweging de politieke partij- organisatie zou moeten zijn. Men beweert dat een economische strijdorganisatie slechts over een beperkt wapen-arsenaal in den strijd tegen het kapitalisme zou beschikken, en dat daarom een politieke partij noodzakelijk zou zijn, om den strijd met die machtige wapens te dienen, die de economische organisatie met zou kinnen hebben. Wanneer ge nu vraagt, waarin dan die wapens bestaan, dan zult ge een schouder ophalen tot antwoord krijgen. De politieke partij namelijk heeft heelemaal over niets te beschikken dat de economische organisatie niet in veel sterker mate kan aanwenden — behalve het parlementarisme. Het merkwaardigste verschijnsel echter is, dat de politieke partijen, in 't bijzonder in Duitschland, met het oog op de economische crisis en op het feit, dat het prestige van het parlementarisme door den oorlog heel en al te niet ging, genoodzaakt zijn om de strijdmiddelen der economische organisaties te plunderen, teneinde zich te kunnen staande houden (stemmen: “zeer juist!”). Dezelfde menschen, die nooit iets van algemeene werkstaking of boycot hebben willen weten, die geheel en al zich aan de parlementaire tactiek hadden verpand, beginnen nu zulke gedachten als het Radenstelsel, de algemeene stakingen de directe acties voor te staan. Alleen hierom, omdat hun oude middelen verbruikt zijn, en hun wapenkamer niets nieuws meer oplevert. Zoo zien wij, dat dezelfde menschen, die het syndicalisme bitter bestrijden en verklaren, dat wij “de arbeidersbeweging versnipperen”, met de andere hand naar ons arsenaal grijpen en al die ideeën gebruiken, die tientallen van jaren lang door de syndicalisten zijn voorgestaan en aangevoerd.
Er is een tijd geweest, waarin de socialisten er in 't geheel niet over dachten, politieke partijen in het leven te roepen. De politieke partijgroepeering was de organisatie-methode der bourgeoisie. De bourgeoisie had zich door de groote revoluties in Engeland en Frankrijk in het bezit van de politieke macht gesteld, nadat zij reeds tevoren een groot deel der economische macht in handen had, en zij had op deze wijze de heerschappij der oude autokratie gebroken. Doch daar zij geenszins van plan was, het systeem van de overheersching-als-zoodanig te vernietigen, maar alleen den vorm van den staat wilde veranderen, zoo was de verovering der macht voor de burgerlijke partijen niet alleen een kwestie van doelmatigheid, maar een noodzakelijke veronderstelling van hun heele latere politieke en sociale ontwikkeling. De Fransche Revolutie wierp het régime van het absolutisme omver en stelde in de plaats daarvan het vertegenwoordigend stelsel, den parlementairen regeeringsvorm. De vertegenwoordigers der bourgeoisie zeiden tot het volk: “gij zijt niet meer de onderdaan van den staat, maar de mederegeerder. Het algemeen kiesrecht geeft U de mogelijkheid, uw regeerders zelf te kiezen.” Zoo ontstond de parlementaire vorm van het politiek overheerschingsstelsel, en daarmee ontstond het streven der verschillende burgerlijke partijen naar het bezit der politieke macht. In de plaats van den ééner koning was de koning met driehonderd[5] hoofden getreden; inplaats dat, zooals vroeger, enkelen de ketenen voor allen smeedden, mocht nu ieder zijn eigen ketenen smeden. Maar dit streven naar de verovering der politieke macht heelt in den grond der zaak met het socialisme niets te maken; het is geheel en al uit het kamp der bourgeoisie afkomstig. Dezelfde menschen, die ons nu bij iedere gelegenheid kleinburgerlijke ideeën verwijten, zijn met meer dan de executeurs-testementair van een zuiver burgerlijke idee — die van de verovering der politieke macht.
De eerste socialistische beweging van Europa ontwikkelde zich immers juist in tegenstelling tot dit streven van partijpolitiek. Haar eerste voorgangers zagen de groote politieke worstelingen gedurende en kort na de Fransche Revolutie, en zij kwamen tot de slotsom, dat de oplossing van het economische vraagstuk op een anderen bodem zou moeten worden uitgevochten dan op dien van staats- en partijpolitiek. De aanhangers van Saint-Simon Fourier, Cazet enz. trachtten aanvankelijk door kleine proeven van practisch socialisme de voortreffelijkheid van hunne opvattingen in tegenstelling tot het kapitalisme te bewijzen. Zoo ontstond het z.g. experimenteele socialisme, dat echter bij de arbeiders weinig weerklank vond en na talrijke vergeefsche pogingen van het tooneel verdwijnen moest.[6]
In de zgn. arbeiders-associaties, die zich in den jaren ‘30 en vlg . van de 19e eeuw vormden en tot aan den staatsgreep van Louis Bonaparte bestonden, schiep het Fransche socialisme zijn eerste organen in de arbeidersklasse. Deze corporaties, waarvan er in Frankrijk meer dan 3000 bestonden, hadden ten doel om door productieve associatie in alle industrieën de organisatie der productie in handen van de arbeiders te brengen. Enkele dezer associaties hadden niet alleen het karakter van productieve associaties maar tegelijkertijd dat van vakvereenigingen, en trachtten den strijd tegen het kapitalisme van twee kanten te voeren. In al deze gevallen was er economische organisatie, niet politieke partij- groepeering.
Ook in Engeland voltrok de geschiedenis zich op soortgelijke wijze. De snelle opkomst van het kapitalisme leidde daar tot de stichting der eerste vakvereenigingen, die aanvankelijk geheel buiten de socialistische ideeën stonden. Toen eindelijk in de jaren '30 en vlg. der vorige eeuw Robert Owen, de groote pionier van het socialisme in Engeland aan deze vereenigingen een nieuwe bezie ling trachtte in te blazen, toen was de grondgedachte van de nieuwe beweging deze door economische strijdorganisaties de positie der arbeiders binnen de toenmalige maatschappij zoowel mogelijk te verbeteren en tevens deze arbeidersorganisatie tot het uitgangspunt van een vernieuwing der maatschappij in den zin van het socialisme te maken. In het jaar 1855 verlieten in Spanje 100.000 Katalonische arbeiders de werkplaatsen en fabrieken, om het vereenigingsrecht te veroveren. De regeering, die door deze beweging volslagen verrast werd, moest ten slotte voor den wil der arbeiders buigen . Deze beweging veroverde dus met zuiver economische middelen een politiek grondrecht der arbeidersklasse.
Al deze bewegingen van het West-Europeesche proletariaat hadden plaats in een tijdperk, toen in Duitschland nog ternauwernood de eerste aanloop tot een socialistische beweging was waar te nemen. Toen in het jaar 1864 de „Internationale” werd opgericht, was dit niet anders dan een poging, om alle economische strijdorganisaties van de Europeesche arbeidersklasse in één grooten internationalen bond te vereenigen. De “Internationale” was in den grond niet anders dan eene groote vakvereeniging, een economische strijdorganisatie, die de afschaffing der loonslavernij in haan vaandel had geschreven. In haar schoot die elementen, zooals de radengedachte, de idee van de algemeen staking enz. die men heden ten dage weer voor nieuw houdt, maar die dit in het geheel niet zijn. Weliswaar mag men niet vergeten, dat de Internationale juist in Duitschland uiterst weinig weerklank gevonden heeft; want terwijl zij in Frankrijk, Zwitserland, Spanje, België en Engeland millioenen van leden had, telde zij er in Duitschland nauwelijks twee honderd. De geheele ontwikkeling der ideeën de interne uiteenzettingen en de latere worstelingen binnen den grooten bond, gingen aan Duitschland bijna spoorloos voorbij.
Het was de vraag van de parlementaire politiek, die de Internationale voor het eerst in tweeën spleet en ten slotte tot een definitieve splitsing der internationale arbeidersbeweging leidde (Stemmen: zeer juist.) Marx en Engels zijn het geweest, die op de beruchte conferentie te Londen in het jaar 1871 de secties en landelijke federaties der Internationale hebben willen dwingen, de parlementaire actie als verplicht te erkennen, met andere woorden. die de Internationale in een gewone stemmachine wilden veranderen.[7]Dit leidde tot het groote protest der arbeiders uit de romaanse landen. De Spanjaarden . Italianen, Fransch-Zwitsers Belgen en Hollanders kwamen tegen de dictatuur van den zoogenaamde ‘generale raad’ in verzet en gingen huns weegs terwijl zij aan de oorspronkelijke beginselen der Internationale trouw bleven.
Uit dit alles ziet u, dat de eerste fase der socialistische arbeidersbeweging van overwegend economischen aard was. Haar economisch karakter leidde haar tot betrekkingen met de broeders in andere landen en tot de oprichting der Internationale . Zoolang het beginsel . van de economische strijdorganisatie toonaangevend bleet, wist men van geen splitsing. Wel was er verschil in doctrine en theorie, want nooit zal in de arbeidersbeweging de eenheid eener kerk kunnen beheerschen; maar er bestond ven feitelijke en practische eenheid, en het economische element, de economische strijdorganisatie was de basis van deze inwendige eenheid. Pas toen men trachtte, de burgerlijke bacil, de gedachte van verovering der politieke macht, in de economische strijdorganisatie binnen te smokkelen, toen ontstond de inwendige ontbinding de kloof in de internationale arbeidersbeweging. Dit moest ons te denken geven, want het doet ons zien, dat het economische element vereenigt, het politiek-parlementaire daarentegen vernietigt en splitst. Men zegge ons niet, dat toch ook verschillende vakorganisaties tegenover elkander staan, de christelijke, de Hirsch-Domkersche, de vrije vakvereenigingen enz. De fout dezer organisaties bestaat immers juist hierin, dat zij door bepaalde politieke partijen met zeer bepaalde bedoelingen in het leven geroepen zijn en onder hun controle staan. Alle splitsingen en versnipperingen in den schoot der moderne arbeidersbeweging worden voornamelijk door het ontbindende, op zichzelf zuiver burgerlijke element der parlementaire partijpolitiek te voorschijn geroepen.
Nu heeft men ons syndicalisten, die in den grond der zaak alleen de erfenis van den linkervleugel der Internationale hebben aanvaard, verweten, dat we eigenlijk geen socialisten zijn, aangezien we het particulier monopolie in het geheel niet afschaffen, maar alleen aan het kapitalisme een nieuweren vorm zouden willen geven. Deze bewering doet tegenwoordig de rondte door de geheele links-radicale partijpers, wier opvattingen omtrent onze beweging dan ook inderdaad door geenerlei feitenkennis bemoeilijkt worden. Ieder syndicaat — zoo beweert men — moet volgens ons eigenaar van het bepaalde bedrijf of de bepaalde industrie worden en mag op eigen houtje erop los werken, zonder zich om de andere te bekommeren. Is het noodig nog te zeggen, dat een dergelijk “syndicalisme” uitsluitend in de hoofden onzer tegenstanders bestaat. Juist de syndicalisten zijn de meest uitgesproken en overtuigde voorstanders van het communisme, iets dat men van hen, die dezen naam tegenwoordig als partij-etiket gebruiken, niet zeggen kan.
De meeste oudere voorloopers van het moderne socialisme, die, zooals b.v. Charles Fourier, een belooning volgens kapitaal, arbeidsprestatie en talent nastreefden, kwamen niet tot een volledige opheffing van het loonstelsel. De latere, zgn. mutualistische richting, die hoofdzakelijk den gedachtengang van Pierre-Joseph Proudhon volgde, ging van de grondstelling uit dat de grond, die immers niet door menschenhanden geschapen was, als gemeenschappelijk eigendom moest worden beschouwd, maar dat de productiewerktuigen en arbeidsproducten, die door menschelijken arbeid het aanzijn kregen, bezit der enkelingen blijven mochten. Het zgn. collectivisme, dat zich later in den schoot der Internationale ontwikkelde ging een stap verder en verklaarde, dat niet alleen de grond, maar ook machines, werktuigen, fabrieken, verkeersmiddelen enz. als gemeenschappelijk eigendom zouden moeten worden beschouwd, en erkende privaat -eigendomsrecht alléén ten opzichte van de arbeidsproducten. Deze richting steunde voornamelijk op het beginsel van de economen David Ricardo, Pierre-Joseph Proudhon en Karl Marx, die van meening waren, dat da waarde van een waar kon worden afgemeten naar den maatschappelijk noodigen arbeidstijd, die voor haar vervaardiging vereischt was; zij stelde daarom het principe “Aan een ieder gelijk de volle opbrengst van zijn arbeid”, later pas, toen men inzag, dat de arbeidstijd geenszins als waar als waardemeter kon dienen, en dat de individueele waarde van den arbeid trouwens in het geheel niet te berekenen was, kwam mee tot de overtuiging dat niet alleen de aarde en de overige productiemiddelen, maar ook de arbeidsproducten als gemeenschappelijk eigendom moeten worden beschouwd. Deze opvatting was die van het moderne communisme. Mannen als Carlo Cafiero, James Guillaume, Peter Kropotkin en anderen, waren zijn uitnemendste vertegenwoordigers. Zij verstonden onder communisme de volledige afschaffing van het loonstelsel en in tegenstelling tot het staats-socialistisch en autoritair nastreven der oudere communistische richtingen, noemden zij zich vrijheidslievende (libertaire) of anarchistische communisten. Het motto dezer richting is: “Een ieder arbeide maar zijn vermogen, een ieder ontvange naar zijn behoeften”. Het communisme in dezen zin is dus de meest ontwikkelde vorm van de hedendaagsche socialistische beweging, bij wier grondgedachten wij ons zonder voorbehoud aansluiten. Om deze reden is het eenvoudig belachelijk om ons te verwijten, dat wij in de plaats van het privaatmonopolie, het monopolie der syndicaten zouden willen doen treden. Wij zijn van meening, dat de grond, de arbeidsmiddelen en de arbeidsproducten in gemeenschappelijk eigendom moeten worden omgezet, dat zij noch het monopolie van enkele individuen, noch dat van bepaalde groepen mogen blijven. Maar de productie vereischt een regeling, het eigendom der gemeenschap moet beheerd, geadministreerd worden. En op dit punt zijn wij syndicalisten van oordeel, dat het beheer der bedrijven alleen door de arbeiders der betrokken industrieën en takken van productie kan worden gevoerd, en dat niemand anders tot deze functie geroepen is. Het syndicalisme streeft naar een reorganisatie der maatschappij van onderen naar boven, door de arbeiders zelven.
Hier komen wij nu aan het punt, dat ons van alle soorten van staatssocialisme principieel onderscheidt, en onze verhouding tot den staat zelf eens en voor goed bepaalt. De staat is geen willekeurige inrichting, geen toevallige uitvinding, maar een instelling die zich ouder den druk van bijzondere economische en sociale voorwaarden heeft ontwikkeld. Nadat in den schoot der middeleeuwsche maatschappij het privaatmonopolie en de klassenscheiding steeds scherper waren naar voren getreden, ontstond voor de bezittende klassen de noodzakelijkheid, een instelling in het leven te roepen . die hun het vruchtgebruik van de economische uitbuiting zou ver zekeren. Dit was de Staat, die in al zijn verschillende vormen tracht te deze taak te vervullen, en die ditzelfde steeds beproeven zal . Om deze reden zijn wij van meening, dat niet de verovering, maar de afschatting van den Staat het politieke doel der arbeidersbeweging moet zijn. Nu houden de Marxisten den verschillende schakeeringen en vooral onze communistische stiefbroeders staande, dat zij tegen dit doel niets in te brengen hebben, maar dat de staat, en wel in den vorm van een zgn. revolutionaire regeering, als overgangstoestand zou moeten dienen, om aan de maatschappij de voor de doorvoering van het socialisme noodige maatregelen als het ware van boven naar beneden te dicteeren. Maar diezelfde menschen zijn zoo grondig van de Staatsidee doortrokken dat ze de heele inwendige organisatie hunner respectievelijke partijen van die van den Staat hebben afgeluisterd en gecopieerd en die tot aan het lemmet van het mes verdedigen. Ik doel hier op den organisatievorm van het centralisme, die een direct voortbrengsel van den Staat is.
Men bestrijdt ons syndicalisten hoofdzakelijk op dezen grond dat wij federalisten zijn. Federalisme, zegt men, is de versnippering der arbeidersbewegingen. Neen, federalisme is de eenige vorm waarlangs massa's tot vereende actie kunnen opgroeien. Laten we deze vraag wat nader onderzoeken. Ik heb U reeds vroeger gezegd dat met de ontwikkeling van den modernen staat in Europa het beginsel der centralisatie zijn intocht hield.[8] Vóór het ontstaan van den Staat kende men het centralisme niet. De vroegere maatschappelijke organisaties waren van beslis’ federalistischen aard. Op het onderscheid tusschen Staat en maatschappij kan nooit sterk genoeg de nadruk gelegd worden. Onder maatschappelijk organisme verstaan wij een levend geheel, dat zich van onder naar boven ontwikkelt door de behoeften der menschen en de gemeenschappelijkheid hunner belangen. Het doel van het maatschappelijk organisme is de verdediging en behoeding van de gezamenlijke belangen. Staatsorganisatie is kunstmatige organisatie van boven naar onder, die aan de breede massa's door een kleine minderheid van geprivilegieerden wordt opgedrongen. Haar doel is niet het behoeden van algemeene belangen, maar bet verdedigen van de particuliere belangen van een kleine minderheid van bevoorrechten op kosten van de economische uitbuiting en politieke onderdrukking van het heele volk. Als wij eenmaal dit wezenlijke verschil hebben begrepen, dan verstaan wij ook de eigenlijke beteekenis van de beide elkaar uitsluitende organisatievormen van federalisme en centralisme. Alle maatschappelijke vormen vóór het ontstaan van den Staat waren in hun wezen federalistisch. De stamverbonden der oude tijden[9], de latere markgenootschappen, de gilde-organisaties der vrije middeleeuwsche steden, waarin de cultuur zoo 'glansrijk bloeide, zij alle dragen hetzelfde karakter. Juist de gilde-organisaties der middeleeuwen geven ons in dit opzicht een waarlijk schitterend voorbeeld. Zij deden de eerste groote poging om nijverheid en handel te socialiseeren.[10] Ieder kunstenaar en ambachtsman behoorde tot een gilde, dat een zelfstandig lichaam en tegelijkertijd met alle andere gilden federalistisch verbonden was, om gemeenschappelijke ondernemingen door te voeren. De economische organisaties zonden hun afgevaardigden naar de gemeentelijke administratie en vormden zoo het politiek beheer der stad. Beroepspolitici en partijen in den huidigen zin bestonden toentertijd niet; zij ontstonden pas met de ontwikkeling van den Staat.
Deze machtige organisatie stierf geenszins aan ouderdomszwakte, gelijk men zoo dikwijls beweert, maar werd te vuur en te zwaard van de machthebbers der Staatsorganisatie uitgeroeid. De invallen van barbaarsche volksstammen in Oost-Europa, het vooruitschuiven der Arabieren in West-Europa, leidden tot de vorming van groote oorlogsorganisaties, waaruit de elementen van den Staat zijn ontsproten. En met de ontwikkeling van den Staat ontstond ook een nieuwe vorm van organisatie: het centralisme, dat in den zgn. vertegenwoordigingsstaat zijn hoogsten trap bereikte. De Staat had er belang bij, alle takken van menschelijken arbeid onder zijn controle te brengen, geweten, geest en talenten der menschen te schematiseeren. De enkeling was voor hem slechts een rad, een schroefje in een groot mechanisme. Verschillen mochten niet bestaan. Het centralisme is de organisatie der maatschappij van boven naar onder, om de belangen der heerschende klassen te schragen en staande te houden. En het vreeselijke noodlot is juist dit, dat de Duitsche arbeidersklasse haar organisatievormen niet ontleende aan de vrije verbanden van het verleden, maar de starre vormer der meest reactionaire machten . Staat en kerk, nabootste.
Het centralisme had echter nog een ander gevolg. Onder het federalisme vormde de zelf-verantwoordelijkheid, het instaan der enkelingen en groepen voor hunne handelingen, den moreelen grond - slag van hun werkzaamheid. Dit kwam in den Staat aan zijn einde De Staat centraliseerde ook de verantwoordelijkheid. Wanneer een inquisiteur duizenden ketters verbranden kon, dan kón hij dit doen, omdat hem persoonlijk geen verantwoording drukte. Hij was het werktuig van een hoogere instantie, van de Kerk; deze beval, en hij voltrok het bevolene. Wanneer de soldaat in den oorlog op bevel van zijn meerderen steden in brand steekt en den dood over de landen brengt, dan treft hem persoonlijk geen verantwoording, omdat hij slechts het werktuig van een centrale macht is, een uitvoerend orgaan, een rad dat door een hoogere instantie in gang gezet wordt. Wanneer een beul koelbloedig' een mensch een strop om den hals legt, en desondanks zijn geweten en hart niet spreken, dan is dit omdat hij alleen het uitvoerend orgaan van die hoogere instantie is. (Geroep: Marloh!). Ge hebt immers juist in onzen tijd van het Noske-régime de beste illustratie van mijn beweringen voor oogen. De kostbaarste moreele eigenschap, die de mensch van oeroude tijden af ontvangen heeft, het begrip van verantwoordelijkheid en solidariteit, wordt door de centralisatie-methode van Staat en Kerk onderdrukt.[12] En wanneer ge de partijen beschouwt die op precies denzelfden grondslag georganiseerd zijn, dan komt ge tot precies dezelfde gevolgtrekkingen. Er kan dan wel verschil zijn in macht, nooit in principe. Ge hebt het immers al vóór den 1sten Augustus 1914 gezien. Toen Oostenrijk zijn ultimatum aan Servië stelde, toen leidde de centrale der Duitsche sociaal-democratischen partij en van de moderne vakbeweging, de arbeiders tegen den oorlog. Duizenden veergaderingen werden belegd. De centrale daarboven had bevolen, de massa’s gehoorzaamden. Toen kwant de oorlog. Partij en vakbeweging stonden voor de voltrokken feiten. Nu verklaarden diezelfde lieden door middel van hun centrale: wij moeten den oorlog ondersteunen, om het vaderland te redden. Nu werd de verdediging des vaderlands tot socialistischen plicht verklaard, en diezelfde massa's, die één week tevoren tegen den oorlog hadden geprotesteerd, waren nu vóór den oorlog, maar op bevel van hun centrale. Dit toont u de zedelijke gevolgen van het stelsel van centralisatie. Centralisatie beteekent: het uitsnijden van het geweten uit de menschelijke hersenen (bijval), anders niet. Het beteekent: het gevoel van zelfstandigheid dooden. Nu zegt men tegen ons, dat federalisme versnippering der kracht, niet eenheid van actie is. Wat is dan de “eenheid van actie” in het centralisme? Het is de eenheid van een marionettenspel. Vóór de schermen dansen de marionetten, en achter de schermen trekken de leiders aan de touwtjes. Worden de touwtjes doorgeknipt dan liggen de marionetten ter aarde. Federalisme is eenheid van kracht. Niet de eenheid van een marionettenspel, maar de eenheid, die op gemeenschappelijkheid van belangen, op solidariteit en overtuiging der menschen berust de eenige eenheidsorganisatie, waarvan voor de hedendaagsche arbeidersbeweging onzes inziens kwestie zijn mag. De Staat heeft er belang bij. de menschen geestelijk en zedelijk in het dwangbuis der eenvormigheid, in de uniform te steken. Zijn hoogste taak is. trouwe onderdanen op te kweeken, gewillige uitbuitingsobjecten voor het kapitalisme. Om die reden zendt hij rebellen, die de verzenen tegen de prikkels slaan naar de gevangenis of het schavot!
Federalisme is niet de triomf der nullen, maar de opvoeding tot zelfstandigheid. Het doet een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel der menschen, op hun karakter. Maar laten we nu het vraagstuk eens zuiver practisch belichten. In géén land werd zoo verregaand gecentraliseerd als in Duitschland, in géén ander land is de massa nog heden ten dage zóó beheerscht door den geest van het centralisme, als bij ons. Maar waar zijn de grote eenheidsacties van het Duitsche proletariaat vóór den oorlog? De idee deralgemeene staking, werd hier als „algemeene Onzin” (“General- blödsinn”) afgemaakt. Eensgezind waren slechts de acties der Duitsche ondernemers. De groote eenheidsacties van het proletariaat hadden juist in die landen plaats, waar de massa's van federalistischen geest vervuld zijn. De groote algemeene stakingsbeweging der Spaansche arbeidersklasse in het jaar 1903 voor de bevrijding der politieke gevangenen, de algemeene staking van het Russische proletariaat in 1905 ter vernietiging van het tsarisme, de groote beweging der Italiaansche spoorwegmannen enz., zijn levende voorbeelden in dit opzicht.
Nu richt men vooral in den laatsten tijd zeer dikwijls het verwijt tegen ons, dat wij tegenstanders der z.g.n. „Dictatuur van het proletariaat” zouden zijn, en het verheugt me dat het voorstel van onze kameraden uit Magdeburg mij de gelegenheid geeft, over over dit vraagstuk uit te spreken. Duitschland is het Dorado der politieke leuzen. Men spreekt een woord uit, en drinkt zich een roes aan den klank ervan, zonder zich van zijn beteekenis rekenschap te geven-. De „dictatuur van het proletariaat”. Waarom? Omdat Marx en Engels dit standpunt hebben vertegenwoordigd Maar Marx heeft in verschillende tijdvakken van zijn leven verschillende opvattingen over deze vraag geuit. Bovenal moet er de nadruk op gelegd worden, dat het beginsel van dictatuur op zichzelf met het socialisme in het geheel niets te maken heeft. Niet sociaisten waren zijn eerste vertegenwoordigers, maar de klein-burgerijke partij der Jacobijnen; mannen als Couthon en Saint-Just waren zijn pleitbezorgers, dezelfde Saint-Just, van wien de kenmerkende woorden afkomstig zijn: “De belangrijkste taak van den wetgever bestaat daarin, aan den mensch de bijzondere voorstellingen van zijn hersenen te ontnemen en hem in den geest der staatslieden te leeren denken.”
De eerste socialisten van Frankrijk ontwikkelden zich uit het Jacobinisme en droegen begrijpelijkerwijs de eierschalen van deze partij nog mee. Toen Babeuf zijn „samenzwering der gelijkheid” in het leven riep, dacht hij door de dictatuur eener revolutionaire regeering Frankrijk naar het agrarisch communisme te kunnen voeren. De latere babouvistische beweging met Barbes en Blanqui aan het hoofd, hielden aan deze traditie vast, en van de Babouviston hebben Marx en Engels deze gedachte overgenomen. In dezen zin ontwikkelden zij de idee van de “dictatuur van het proletariaat” in het Communistisch Manifest. Maar na den opstand der Parijsche Commune in het jaar 1871, ontwikkelde Marx een andere opvating. Hij prees de Commune, omdat zij “de woekerplant Staat hadden geschaft.” Weliswaar kwam deze opvatting niet geheel vrijwillig bij hem op en Bakoenin kon met recht schrijven: “De indruk van den Commune-opstand was zoo overweldigend, dat zelfs de Marxisten, wier ideeën door dezen opstand geheel overhoop geworpen waren, zich gedwongen zagen er hun hoed voor af te nemen. Zij deden nog meer: in strijd met alle logica en met hun innerlijke gevoelens, maakten zij program en doel der Commune tot de hunnen. Het was een vermakelijke maar onvrijwillige travestie. Zij moesten er toe overgaan, anders zouden zij zijn afgestooten en door allen verlaten, zóó machtig was de hartstocht, die deze revolutie in de gansche wereld had te voorschijn geroepen.”
Marx zag echter ook in de Commune een voorspel van de “dictatuur van het proletariaat.” Hij had dus op verschillende tijdstippen twee verschillende opvattingen over dit vraagstuk. In het “Communistisch Manifest” zag hij de dictatuur van het proletariaat in de instelling eener streng centraliseerende revolutionaire regeering, die door dwangmaatregelen het socialisme zou doorvoeren. In zijn , Burgeroorlog in Frankrijk” zag hij in de afschaffing van de „woekerplant Staat” door de commune de groote beteekenis dezer beweging. Voor ons is de vraag kort en goed deze: Verstaat men onder de dictatuur van het proletariaat niets anders, dan het grijpen van de Staatsmacht door een bepaalde partij — een dictatuur is steeds de heerschappij eener partij, nooit de heerschappij van een klasse dan zijn wij principieele tegenstanders der z.g.n. proletarische dictatuur, om de doodeenvoudige reden, dat wij tegenstanders van den staat zijn. Verstaat men evenwel onder dezen naam niet meer dan de wilsuiting van het proletariaat in de ure van zijn overwinning, om aan wijlen de bezittende klasse het einde hunner voorrechten te dicteeren en het beheer aller maatschappelijke levensfuncties in de handen van het arbeidende volk te legger., dan hebben wij niet alleen tegen een dergelijk dicteeren niets in te brengen, maar dan streven wij daarnaar met alle ons ten dienste staande middelen. (Levendig applaus).
Hetzelfde standpunt namen ook de anti-autoritaire federaties van de Internationale in, toen zij, kort na het Haagsche Congres, in 1872 het, verdrag van Saint-Imier” sloten en een resolutie in dien zin aannamen.
Als tegenstanders van den staat zien wij in ieder geval in hem het voornaamste bolwerk, dat iedere ontwikkeling in de richting van de vrijheid in den weg staat. En nu onthale men ons niet op phrase van den „revolutionairen staat”. De staat is altijd reactionair en wie dit niet verstaat, heeft de diepte van het revolutionaire beginsel nog niet begrepen. — Ieder instrument is door zijn vorm aangepast aan het doel, dat hij dienen moet; hetzelfde is het geval met instellingen. De tang van een hoefsmid is niet geschikt voor kiezentrekken, met de tang van den tandarts kan men geen hoefijzers vormen. Desgelijks is het met den staat. Als onderdrukkingsinstrument tegen de breede massa’s des volks geschapen, kan hij nooit voor het arbeidende volk een instrument ter bevrijding worden. Niet het dicteeren van boven, maar de revolutionaire massa-actie van onderop zal voor het proletariaat de poorten der vrijheid doen opengaan. Tegenover hen, die onder de “dictatuur van het proletariaat” niets anders verstaan dan de instelling eener z.g.n. revolutionaire regeering, stellen wij het principe der sociale revolutie. Aan den éénen kant de leus: staatsdictatuur! aan den anderen kant: sociale revolutie en te bovenkomen van den staat. Nu mag een ieder kiezen.
Ik heb al op het feit gewezen dat de linkse partijen er meer en meer toe moeten komen wapens aan het arsenaal der economische strijdorganisatie te ontleenen, om hun verloren prestige stelling van een toestand, „waarin de kunst menschen te regeeren, voor de kunst, zaken te regelen, zou hebben plaats gemaakt”. Deze gedachte is volstrekt niet nieuw, hoewel hij aan de meesten pas door de Russische Revolutie bekend is geworden. Alle politieke, partijen waren vroeger tegenstanders van de Radengedachte, die uitsluitend door den anti-autoritairen vleugel der Internationale en later door de syndicalisten vertegenwoordigd werd. Zelfs Lenin, de geestelijke leider der Bolsjewiki, verklaarde nog in het jaar 1905 aan den president der Petersburgsche Sowjets, dat het Radenstelsel een verouderde instelling was, waar zijn partij geen sympathie voor voelen kon. Wanneer de Bolsjewiki tegenwoordig zich desondanks tot deze “verouderde stelling” bekeerd hebben, dan geschiedde dat, omdat zij door de practische werkelijkheid der dingen eenvoudig ertoe gedwongen werden. Weliswaar hebben zij daarom niet verzuimd, later aan het Radenstelsel een staatssocialistischen bovenbouw te geven en er een grooten bureaucratischen geest in te planten, dingen, die met de oorspronkelijke Radengedachte absoluut niets te maken hadden.
Reeds op het Congres der Internationale te Bazel in het jaar 1869 hield men zich uitvoerig en grondig met de historische taa* der vakvereenigingen bezig. De gedachte, dat de vakvereenigingen alleen binnen het kapitalistisch stelsel bestaansrecht zouden hebber - een gedachte die hoofdzakelijk door de Duitsche sociaal-democraten vertegenwoordigd werd — werd in Basel volledig verworpen. Men kwam veeleer tot het besluit, dat de economische strijdgroepen de roeping hadden, om de socialiseering door te voeren. Het waren juist de mannen van den linkervleugel, die zich later om de machtige persoonlijkheid van Bakoenin schaarden, die deze gedachte opnamen en verder ontvouwden. Men zag in de vakvereeniging de kiemcel van het socialisme en ontwikkelde, in tegenstelling tot het staatssocialisme, de gedachte der arbeidersraden. Zelfs het woord 'arbeidersraden' werd toen reeds gebruik. Zoo sprak men op het Derde Congres van de Spaansche Federatie der Internationale reeds van de “Juntas der Trabajo”, wat hetzelfde beteekent.
Waneer deze gedachte een tijdlang op den achtergrond gedrongen werd, dan kwam dit, doordat na de nederlaag der Parijsche Commune en van de opstanden in Spanje en Italië, in die landen een vreeselijke reactie inzette, die de arbeidersbeweging dwing jaren lang haar bestaan in geheime clubs voort te zetten. Later kwam de radengedachte weer tevoorschijn in de organisatie dersyndicalisten, die in hun organisatievorm alle elementen van het radensysteem hebben ontwikkeld. De organisatie der syndicalisten zit als volgt in elkaar. In iedere stad, iedere plaats sluit zich de arbeider bij de organisatie van zijn beroep aan. De vakvereenigingen van alle beroepen in iedere plaats gezamenlijk sluiten zich in een locaal middelpunt aaneen — de “bourse de travail”, de “Arbeiterbörse”. (11) De arbeidersbeurs is het centrum der plaatselijke propaganda, der stakingsbeweging. der socialistische opvoeding, der practische solidariteit. Iedere arbeidersbeurs is een lid van de groote landelijke federatie der arbeidersbeurzen, zoodat de grondslag voor gemeenschappelijke acties gegeven is. Als tweede vorm van organisatie bestaat die naar industrieën. Ieder arbeider behoort niet alleen tot de organisatie van zijn woonplaats, maar is terzelfdertijd verbonden met de arbeiders van zijn beroep en van alle aanverwante beroepen in het gansche land. Zoo bestaan de industriefederaties der metaalbewerkers, der houtbewerkers, der transportarbeiders enz. Wanneer nu heden ten dage in een land, waar het syndicalisme de economische eenheidsorganisatie der arbeiders vormt, tengevolge van gebeurtenissen - welke dan ook — een omwenteling zou intreden, zooals bij ons (Duitschland) den 9den November 1918, dan zouden de syndicalisten trachten de Socialiseering op de volgende wijze te beginnen: iedere arbeidersbeurs zou als plaatselijk orgaan van de arbeidersklasse in iedere gemeente de huizen, levensmiddelen, kleeding en andere gebruiksvoorwerpen onder haar beheer nemen. De heele administratie der gemeente zou aldus in de handen der arbeidersklasse zijn, en sluikhandel, smokkelarij en al de andere kankerachtige ziekten, die thans liet Duitsche volk bij levenden lijve verteren, zouden in dit geval onmogelijk zijn De arbeidersbeurs zou zich in een statistisch bureau omvormen, om de behoeften der plaatselijke bevolking aan consumptie-artikelen vast te stellen, zoodat de landelijke federatie der arbeidersbeurzen licht in staat zou zijn, om den omvang der behoeften van de totale bevolking te kunnen vaststellen. Daardoor zou tegelijkertijd de grondslag voor een planmatige productie geschapen zijn. Terwijl de arbeidersbeurzen tot taak zouden hebben, de consumptie te organiseeren, zouden de industrieele federaties tot taak hebben, de organisatie der productie ter hand te nemen. Zij zouden alle machines, werktuigen, grondstoffen enz, onder hun beheer nemen en de afzonderlijke bedrijven en industrieën van de vereischte werktuigen en het vereischte materiaal voorzien. Op deze wijze zou de socialiseering van onder naar boven door de arbeiders zélf geschieden, en deze alleen zou in staat zijn, ons het socialisme te brengen. Iedere andere weg, b.v. die welke door onze meerderheids-socialisten wordt voorgestaan, om het socialisme voor te bereiden door bepaalde industrieën aan den Staat te trekken leidt onherroepelijk tot staatskapitalisme, de ergste vorm van uitbuiting die wii ons denken kunnen. Daarom verklaren wij syndicalisten ons voor de socialiseering van onder naar boven, door de vakvereenigingen en hunne organen - de federatie van arbeidersbeurzen en industrieele federaties.[13]
Nu staan wij sinds enigen tijd voor een nieuw verschijnsel waartegenover wij onze houding moeten bepalen. Een groot deel der K.P.D. (Kommunistische Partij Duitsland) heeft in den laatste tijd getracht, overal bedrijfsorganisaties in het leven te roepen, om de K.P.D. weer overeind te helpen. De K.P.D. heeft in den laatsten tijd van haar bestaan tegenover het vakbewegingsvraagstuk een heel wankelende houding aan den dag gelegd. In den eersten tijd van haar ontwikkeling stroomde een aanmerkelijk aantal harer leden in de organisaties der syndicalisten binnen en stelde de leus op: “Gaat de Freie Vereinigung deutscher Gewerkschaften binnen!” Toen kwam de conferentie van Frankfurt, waar de aanwijzing gegeven werd: “Gaat in de Zentralverbände!” Daarna verschenen de manifesten van de Hamburgsche en Berlijnsche richting die als richtsnoer aannamen: “Weg uit de Zentralverbände én uit de syndicalistische organisaties, gaat in de bedrijfsorganisaties!” De centrale van de K.P.D. veroordeelde daarop de nieuwe richting en noemde haar syndicalistisch, wat degenene, naar wie de banvloek geslingerd werd, verontwaardigd ontkenden. Het is duidelijk dat een richting die tot nog toe zooveel onvastheid in een zoo belangrijke vraag aan den dag heeft gelegd, wat voorzichtiger in haar oordeel moest wezen. De aanhangers der z.g.n. bedrijfsorganisaties gaan hoofdzakelijk van het standpunt uit, dat deze organisatievorm voor de socialiseering bijzonder geschikt is. Dat mag opgaan voor het afzonderlijke bedrijf, en in dien zin erkennen wij ook de bedrijfsorganisaties, maar slechts binnen het raam der industriefederaties, der vakvereniging. Maar het maatschappelijk leven kent nog andere dingen dan de organisatie der bedrijven. Wie zal b.v. de consumptie regelen? Wie zal den landbouw of socialistische basis opnieuw opbouwen? Voor dit werk zijn zuivere bedrijfsorganisaties niet geschikt, en mij dunkt dat de syndicalistische organisatie met haar arbeidersbeurzen en industrieele federaties in ieder opzicht meerderwaardig is. Buitendien zijn deze bedrijfsorganisaties rechtsreeks voor de groot-industrie berekend, daar onze “unionisten” als overtuigde Marxisten van meening zijn, dat de rol van het kleinbedrijs is uitgespeeld. Maar juist de ontwikkeling der groot-industrie heeft ons aangetroond, dat deze zelf een heele massa kleine bedrijven in het leven heeft geroepen wier aantal nog steeds aan het toenemen is. De kleine industriën zijn zeer noodzakelijk en moeten eveneens binnen den kring onzer beschouwing worden getrokken.
In het algemeen moeten wij ons vertrouwd maken met de gedachte, dat het bij een socialiseering niet alleen erom gaat, de bedrijven eenvoudig weg over te nemen, maar dat ook een reorganisatie van ons heele productiestelsel moet worden ondernomen. Onder de huidige vormen van productie brengen wij volstrekt niet genoeg voort, om den welstand aan allen te kunnen garandeeren, niet omdat we daartoe niet instaat zouden zijn, maar omdat het kapitalisme aan de algemeene productie boeien aanlegde, die eerst moeten worden verbroken. Voor alles is het noodig, de huidige ongezonde verhouding tusschen industrie en landbouw op te heffen, evenals de pijnlijke tegenstelling tusschen geestelijk en lichamelijk werk, teneinde op heel nieuwe grondslagen tv kunnen ophouwen . Het gaat er niet alleen om, in de productie alleen het middel ter bevrediging onzer beboetten te zien, maar ook erom, door een nieuwe arbeidseenheid in den mensch de scheppingsvreugde van den arbeid te wekken. Dit alles zijn dingen, die ik hier maar even kan aanraken, maar die voor de gansche verdere ontwikkeling van ons ras van niet te onderschatten beteekenis zijn. Het is de taak onzer organisaties, zich op elke plaats met deze problemen bezig te houden, om de oplossingen naderbij te brengen. Dit is de eenige ware opvoeding tot het socialisme. Daarom begroet ik de voortreffelijke uiteenzettingen van kameraad Somstag uit Sömmerda met vreugde, die ons hier een schitterend voorbeeld gegeven heeft dat alleen ter navolging kan worden aanbevolen.
Het was een noodlottige fout van het Marxisme, iedere poging om plannen en richtlijnen omtrent de organisatie eener socialistische maatschappij te ontwerpen, als utopisch te verwerpen; een fout, waarvoor de Duitsche arbeidersklasse den 9en November 1918 de quitantie ontving. Men bouwde erop, dat het socialisme vanzelf zou komen, dat het uit het kapitalistisch systeem zoo ontspringen gelijk de goddelijke vonk uit het hoofd van Minerva. Wij hebben almaar op de economische omstandigheden vertrouwd, en ons hopen en wachten heeft ons bedrogen doen uitkomen. De omstandigheden alleen zullen ons het socialisme niet brengen. Wij moeten onze voorbereidingen tevoren treffen, om door de omstandigheden niet te worden verrast. En vergeet vooral niet dat onze wil nodig is, om den tragen gang der dingen te verhaasten.
Ook onze beweging is niet gevrijwaard voor vervlakking, wanneer wij niet aldoor den geest wakker houden, die ons heele doen en laten op den juisten toon stemt. Veertig jaren van sociaal-democratisch opvoedingswerk hebben aan de Duitsche arbeidersklasse ieder zelfstandig initiatief iedere scheppende kracht ontroofd. De socialistische gedachte verstarde tot dood dogma de partijgeest vervormde de beweging tot een kerk. Iedere beweging, die trachtte tegen dezen wangeest in te gaan, werd in de ban gedaan, iedere nieuwe gedachte in de kiem verstikt. De Duitsche sociaal-democratie heeft aan het socialisme dezelfde misdaad begaan, als de pauselijke kerk aan het Christendom. En dit verklaart ook, waarom onze beweging zooveel moeite had om door te dringen.
Nu heeft men ons het verwijt gemaakt, dat wij het paard achter den wagen spannen met onze organisatie. Ziet naar Rusland, zoo zegt men ons, daar hebben zich de dingen zonder de vakvereenigingen ontwikkeld, enkel en alleen door het initiatief der politieke partij. De bedrijfsorganisatie onder leiding van den Staat doet alles. - Zij, die deze beweringen uiten, hebben in 't geheel geen idee van de ontwikkeling der dingen in Rusland. Het waren de vakvereenigingen, waaruit zich de bedrijfsorganisaties hebben ontwikkeld. Alle plannen der socialiseering werden door de strijdorganisaties der vakbeweging uitgewerkt en tot werkelijkheid om gezet, nog voordat de Bolsjewiki aan het roer kwamen. En het waren voornamelijk anarchisten en syndicalisten die in de Raden hun vruchtbare werkzaamheid ontvouwden op een tijdstip, toen de Bolsjewiki nog onverschillig tegenover de Raden stonden. Het waren hoofdzakelijk onze kameraden van de “Golos Truda”, die zich anarcho-syndicalisten noemden, die zich op dit gebied zeer verdienstelijk hebben gemaakt. De partij der Bolsjewiki, tot heerschappij gekomen, bekrachtigde eenvoudig dezen construtieven arbeid der vakvereenigingen, zonder de hulp waarvan in het geheel niets zou hebben kunnen gebeuren. Diezelfde Russische vakvereenigingen zijn het thans, die, naar ik in een oproep in “La Vie Ouvrière”[14] zie, alle revolutionaire vakbewegingsorganisaties der wereld tot stichting van een syndicalistische Internationale hebben opgeroepen. Ook in Rusland waren het dus de economische organisaties, die een poging in de richting van het socialisme pas mogelijk maakte; de politieke partijen waren hiertoe niet in staat. Zelfs de geweldige militaire ontwikkeling der Russische Sowjet- Republiek is geenszins tot het genie van een partij of van enkele mannen terug te brengen, hoe groot hun verdiensten ook mogen zijn. Dat de leugens van Denikin, Joedenitsch en Koltschak konden werden verslagen, werd vooral veroorzaakt door de omstandigheid, dat de Russische boeren die een bevolking van 128 miljoen uitmaken, de grimmigste vijandschap tegen de contra-revolutie koesterden. De boer, wien men twee-derden van zijn grond ontrootd had is door de Revolutie weer in het bezit van zijn land gesteld Hij weet, dat een overwinning der contra-revolutie hem dit nieuw verworven kostbaarste weder ontrukken zou. Om deze reden strijdt hij tot den laatsten druppel bloeds voor zijn land. Hier ligt de werkelijke verklaring voor de overwinning der Sowjet-Regeering over de legers der contra-revolutie, die door velen niet juist begrepen werd.
Wat de partij der Bolsjewiki betreft, onze houding tegenover haar is dezelfde als die tegenover alle andere socialistische par tijen. Wij staan eensgezind aan den kant van Sowjet-Rusland in zijn heldhaftigen strijd tegen de machten der Geallieerden en der contra-revolutionairen, niet omdat wij Bolsjewisten, maar omdat wij Revolutionairen zijn. Maar voor het overige gaan wij onzen eigen weg, zonder ons te laten in de war brengen, daar wij vast overtuigd zijn, dat hij de juiste is.
Ten overvloede zij hier nog opgemerkt, dat Lenin, die steeds een tegenstander van het syndicalisme geweest is, op het laatste congres der Internationale van Moskou verklaarde, dat de Syndicalisten goede klassenstrijders zijn, met wie men moest samengaan. Dit verandert natuurlijk niets aan onze houding maar is een slag in het gezicht van de zoogenaamde aanhangers der Bolsjewiki in Duitschland, die het syndicalisme met den zelfden ijver bestrijden . als de meerderheids-socialisten. (Bijval).
NU gelooft men, een troef tegen ONS te kunnen uitspelen, door ons te zeggen, dat het begrijpen van de economische machtmiddelen niet is te denken zonder de verovering van de politieke macht. . Op 9 November 1918 waren de Duitsche arbeiders, respectievelijk hun leiders, volkomen in het bezit der politieke macht, die hun in den schoot was gevallen als aan geen volk tevoren. De reactionaire elementen vluchtten naar alle richtingen en verdwenen geheel van het tooneel. Het oude régime stortte krakend ineen, bijna zonder dat een druppel bloeds vergoten werd. De sociaal-democratie, die de verovering der politieke macht sinds een halve eeuw had gepropageerd, was plotseling aan het doel harer wenschen gekomen, haast zonder het te weten. Maar wat geschiedde? Men wist met de politieke macht absoluut niets te beginnen, en daar men geen radicale economische veranderingen aandurfde, verloor men langzamerhand ook weer de politieke macht aan de bourgeoisie. Zeker, men zegt ons, dat de tijd voor socialiseering niet deugde, omdat Duitschland zonder verkeersmateriaal, zonder volledige machines, zonder grondstoffen was. Wij ontveinzen ons geenszins de ontzaglijke moeilijkheden van zulk een toestand en erkennen zonder meer, dat een socialiseering der industrie onder zulke omstandigheden met werkelijk onmetelijke moeilijkheden verbonden is. Maar was er niet nog een ander gebied, waar men een begin had kunnen maken in het belang der Revolutie, in het belang der Duitschen volksvoeding? Het grondvraagstuk was en is nu nog het draaipunt van de Revolutie. Had men aan de Duitsche jonkerklasse, deze stok-reactionaire en achterlijkste klasse ter wereld, die altijd een vloek voor ons volk geweest is, het land afgenomen, dan zou ook haar politieke invloed eens en voor goed gebroken zijn geweest. Dat men het niet deed was oorzaak, dat deze, thans onverzwakte vertegenwoordigers der monarchistische contra-revolutie, die uit de vreeselijke catastrofe niets geleerd en niets vergeten hebben vandaag hun gevaarlijke rol kunnen verder spelen tot schade van het heele volk.
Laten we toch uit de historie leeren: Toen na de bestormen * der Bastille in 1789 in Frankrijk het constitutioneele regiem werd ingevoerd, toen zochten de nieuwe partijen vooral de gunst der hoeren te winnen en spraken over omvorming van het feodale stelsel. Maar de boer had geen vertrouwen in die beloften; hij streed tegen zijn directe vijanden, de feodale heeren, en veroverde in een heele reeks van ononderbroken opstanden zijn rechten. Nog in het jaar 1792 beproefde de Wetgevende vergadering, om dt* landsheerlijke rechten nogmaals wettelijk te grondvesten, en pas in 1793, toen de boeren de grondbezitters hadden verdreven en hun ketenen hadden verbroken, decreteerde de Conventie de afschaffing van het feodale stelsel. Maar op hetzelfde oogenblik dat de aristocratische grondbezitters hun land verloren, was ook de politieke macht der aristocratie gebroken. Wanneer de boeren zich door leege beloften hadden laten misleiden en hadden gewacht totdat de radicale partijen de politieke macht veroverden, dan zouden we nog heden ten dage in Frankrijk en in heel Europa het feodale stelsel hebben.
In Rusland zagen wij hetzelfde verschijnsel. Toen de Revolutie uitbrak, stroomden de boeren van het front naar hun dorpen terug verdreven de grondbezitters en namen het hun ontroofde land terug, zonder op de beloofde hervormingen van Miljoekoff noch op de beroemde agrarische wetgeving van Kerenski's regeering te wachten. Alleen door deze massa-actie der boeren werd de toekomst der Russische Revolutie beveiligd. Laten wij dit nimmer vergeten.
Wat is dan toch de politieke macht? Het is het leger, het politieapparaat, het rechtswezen enz. Maar dat politieke toestel bestaat alleen zoo lang, als de bezittende klassen de economische middelen bezitten, noodig om het in stand te houden . Op hetzelfde oogenblik waarop in revolutionaire tijden de arbeiders de economische machtsmiddelen in bezit nemen, op datzelfde oogenblik breekt het heele politieke samenstel machteloos ineen, omdat hem het fundament ontnomen is. En wanneer de arbeiders door hun economische organisaties de fabrieken, werkplaatsen enz., onder hm beheer zullen nemen, dan zullen zij, zooals vanzelf spreekt, ook de arsenalen van den massamoord, de wapen- en munitie-fabrieken onder hun hoed nemen; want als deze niet meer werken, staat aan de contra-revolutionaire elementen geen middel van actie meer ter beschikking.
Niet de verovering van de macht, maar de verovering van den grond, van de fabriek, van de werkplaats is ons doel. Om de arbeiders tot deze overtuiging te brengen, is de taak van het syndicalisme.
Wij syndicalisten zijn geen versnipperaars van de arbeidersbeweging, zooals men ons zoo dikwijls heeft genoemd. Integendeel, onze innigste wensch, is de arbeiders in het syndicaat te kunnen samenvatten en hen op den economischen bodem te vereenigen, waar de eigenlijke wortel hunner kracht ligt. Juist omdat wij den kanker van het partijwezen maar al te goed kennen, willen wij de arbeidersbeweging aan den heilloozen invloed ervan onttrekken. Ziet naar Frankrijk. Daar bestonden voor de vereeniging der socialistische partijen acht a negen van zulke partijgrgroeperingen, die elkaar onderling op het hevigst bestreden. Alsof dit nog niet genoeg ware, stichtte iedere partij haar eigen vakvereenigingen, die in de voortdurende partijgevechten tegen elkaar uitgespeeld werden en iedere eensgezinde actie van het Fransche proletariaat verhinderden. Totdat eindelijk de arbeiders tot het inzicht kwamen, de politieke mannen van buiten hun rijen tv laten , en zich tot een groote economische strijdorganisatie aaneensloten.
Hiermee ben ik met wat ik te zeggen had ten einde. Ik heb getracht u de verschillende punten der beginselverklaring te verduidelijken, zoover ik daartoe in staat was; nu is het aan u die aan te nemen of te verwerpen.
De kameraden uit Breslau verlangen, dat in de beginselverklaring het anti-militarisme en onze houding tegenover staat en kerk duidelijker naar voren worden gebracht. Laten we niet vergeten, dat een beginselverklaring niet meer kan zijn dan een kort en scherpe samenvatting van bestaande leidende beginselen. Door dat wij ons tegenover Staat en Kerk stelden, hebben wij ook het militarisme en iedere theologie verworpen. Onze taak bestaat juist daarin, op deze aarde de' krachten tot verwerkelijking van een bete leven samen te vatten en het hemelrijk al aan deze zijde van he graf op te richten. (Bijval). Wat het militarisme betreft is het voldoende om te zeggen, dat wij en de anarchisten tot nog toe de eenigen zijn geweest, die een werkelijk anti-militaristische propaganda gevoerd en daarvoor groote offers gebracht hebben. Doordat wij voor de geestelijke vrijheid van den mensch optreden, zijn wij ook tegen iedere geestelijke voogdij, zooals die in de verschillende kerken heerscht. — Hiermee heb ik van mijn kant alles gezegd en ben nu bereid, uw meening te vernemen. (Stormachtige- bijval).
(Na uitvoerige discussie heeft kameraad Rocker het slotwoord)
Wat de motie-Groth betreft, vestig ik de aandacht op de laatste alinea der beginselverklaring: „De syndicalisten staan op den grondslag van de directe actie en ondersteunen alle streven en strijden van het volk, dat met hun doeleinden - de afschaffing van hun eigendomsmonopolie, en hun de geweldsheerschappij van den staat — niet in tegenspraak is. Het is hun taak de massa’s geestelijk op te voeden en in economische strijdorganisaties te vereenigen; deze laatste moeten zij dan door de directe economische actie, die in de sociale algemeene werkstaking haar hoogste uitdrukking vindt, naar de' bevrijding van het juk der loonslavernij en van den modernen klassenstaat heenleiden.”
Hierin is al het noodige reeds gezegd. Wanneer de noodzakelijkheid gegeven is tot een aansluiting aller revolutionaire elementen, om de pogingen der contra-revolutionairen te kunnen tegemoet treden dan zullen ook wij syndicalisten niet achterblijven en schouder aan schouder marcheeren met allen, die van goeden wille zijn, zoolang onze weg dezelfde zal zijn, maar zonder onze zelf-standigheid op te geven.
En nu nog het een en aander naar aanleiding van het door kameraad Krol in gesprokene. Hij zeide, dat de massa door de dictatuur eerst moest worden opgevoed. Dat is een zeer eigenaardig standpunt . Ik was altijd van meening, dat de dictatuur en opvoeding zoozeer van elkaar verschillen als water en vuur. (Stemmen: zeer juist). Daarom immers zijn wij tegenstanders van deze sla-er-maar- op-paedagogiek, die haar wijsheid met den knuppel er bij de kinderen zal inranselen. Opvoeding is vrij laten opnemen. Opvoeding betekent overtuigen! Opvoeding kent geen dictatuur. Daarmee is allerminst gezegd, dat wij moeten wachten tot wij de heerschende klassen overtuigd hebben, dat zij ons de productiemiddelen moeten teruggeven. Hier staat de vraag heel anders; in dit geval gaat het erom, begaan onrecht te herstellen, en aan millioenen hun menschelijke waardigheid terug te geven, die hen door de hebzucht der monopolisten ontroofd was. Op het oogenblik dat wij sterk genoeg zijn om ons recht te verschaffen zullen wij het doen, want de eerbied voor de overtuiging begint pas, waar de mensch vrij en gelijkberechtigd in zijn doen en laten is.
Krolin beweert, dat de algemeene werkstaking alléén niet helpen zal, dat slechts het bezit der politieke macht het vraagstuk kan oplossen, en hij haalt als voorveeld de Russische Revolutie van 1905 aan. Nu, ik ben niet onbekend met de toenmalige gebeurtenissen. De Revolutie van 1905 leed juist schipbreuk aan datgene wat kameraad Krolin ons nu aanbeveelt: aan het partijwezen. De revolutionairen hadden alle instellingen van den staat ongedeerd gelaten, omdat zij zich daarvan wilden bedienen, en toen later de contra-revolutie kwam, vond zij het heele onderdrukkingsapparaat volkomen intact en behoefde het alleen te gebruiken om de revolutie te verstikken. Het beste bewijs voor den noodlottigen invloed van het partij-geharrewar biedt de opstand der Zwarte Zee-vloot. Toen de revolutionaire marine zich van de “Potemkin” en andere oorlogsschepen had meester gemaakt, verschenen vertegenwoordigers van verschillende revolutionaire partijen aan boord, om gemeene zaak met de vloot te maken. Maar de strijd, die toen ontstond, was zoo groot, dat alles schipbreuk moest lijden. De een noemde den ander verrader, en eene der beste gelegenheden ging voorbij. Mataschenko, een der hoofdleiders van den opstand, vertelde ons later in Londen alle bijzonderheden en gebeurtenissen en ging naar de anarchisten over, omdat hij aan de partijen volkomen wanhoopte. Juist daardoor, dat men beproefd het machtsapparaat van den staat overeind te houden, in de onderstelling, er zich later van te kunnen bedienen, effent men voor de contra-revolutie den weg.
De Fransche boeren vernietigden grondig alle instellingen van het feodale stelsel en lieten geen steen van het oude gebouw maangeraakt staan. Toen later de legers van het overig Europa Frankrijk overwonnen en Parijs binnentrokken, konden ze de Franschen wel een nieuwen koning opdringen, maar zij waren niet in staat, het feodale stelsel weer op te bouwen, dat de boeren van onder tot boven hadden vernietigd. Wie het dictatuur-apparaat van den Staat in stand wil houden, bewijst daarmee alleen aan de contra-revolutie een dienst. Juist omdat bij ons in Duitschland de revolutie aan de economische en politieke instellingen niets durfde veranderen daarom zijn de monarchistische contra-revolutionairen zoo tevreden en wachten met vertrouwen op hunne ure. (Stemmen: Zeer zuist!)
Krohn zeide, dat wij de dictatuur van noode hebben, om de technici, ambtenaren enz. te dwingen, hun werk in het vervolg te blijven vervullen. Ook in dit opzicht gaf ons Rusland een leerrijk voorbeeld. Geen dictatuur was inslaat, de technici te dwingen om hun werk tv verrichten, totdat Lenin zich eindelijk genoodzaakt zag, de technici ieder salaris te betalen dat zij eischten, om hen op die wijze te winnen. De dictatuur kan nu eenmaal de overtuiging der menschen met veranderen. Laten we niet vergeten, dat een revolutie iets méér is dan een serie ruwe geweldmiddelen. Zij is de geestelijke en zedeljke wedergeboorte van een volk, zonder welke geen werkelijke omwenteling mogelijk is. Het wezenlijke der revolutie bestaat niet uit het gebruik van dwang en geweld, maar uit de omwenteling der economische en politieke instellingen. Het geweld[15] op zichzelf is allerminst revolutionair, is integendeel reactionair in de hoogste mate. Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van kameraad Krohn, maar zijn standpunt herinnert me levendig aan den Grootinquisitor Escobar, die zijn slachtoffers met tranen in de oogen verbrandde daarbij verklaarde, dat men het lichaam moest vernietigen, opdat de ziel behouden blijve. Maar Escobar is geen ideaalfiguur der revolutie, doch een vertegenwoordiger der zwartste reactie. Wanneer Krohn zijn opvattingen logisch doorzet, dan zal hij niet bij de vrijheid, maar bij Escobar en de Inquisitie te land komen.
Krohn zegt ons, dat onze strijd niet alleen een economische, maar ook een politieke moet zijn. Hetzelfde zeggen ook wij. Wij verwerpen alleen de parlementaire actie, geenszins den politieken strijd in het algemeen. Politiek is alles, wat de “polis”, de samenleving beinvloedt. Ook de algemeene staking is een politiek middel en desgelijks de anti-militaristische propaganda enz. der syndicalisten. Het syndicalisme heeft zelfs een zeer bepaald politiek doel — de overwinning van den staat, de vervanging der heerschappij over den mensch door het beheer der zaken.
Krohn wijst op de troepen van Noske, die ons in onze actie zullen verhinderen. Hij vergeet, dat diezelfde troepen van Noske hem ook in de uitoefening zijner dictatuur zullen verhinderen, aangezien zij zelf de dictatuur uitoefenen. Revoluties worden nu eenmaal mei op commando gemaakt. Wij kunnen het voorwerk verrichten, opdat wij later het grootste nut voor de gemeenschap eruit kunnen trekken, dat is al. Revoluties zijn het gevolg van een groote geestelijke omwenteling in de opvattingen der menschen; zij kunnen niet willekeurig door wapengeweld worden gemaakt. Wie gelooft, bij den huidigen stand der moderne oorlogstechniek een primitief bewapende massa tegen een goed gedisciplineerden en met de beste wapens toegerusten vijand te kunnen leiden, die handelt eenvoudigweg waanzinnig en gewetenloos, daar hij niets anders kan bereiken dan een doelloos bloedbad. Ik ben een tegenstander van bruut geweld en juist daarom ben ik een tegenstander van den staat, deze verpersoonlijking van georganiseerd geweld. Maar ook ik erken het geweld als een verdedigingsmiddel, wanneer de omstandigheden zelf ons ieder ander middel ontzeggen. Wanneer een bandiet mij een pistool op de borst zet, en ik hem dit uit de hand kan slaan, dan is het duidelijk, dat ik de kans waarneem, want ik ben geen voorstander van zelfmoord. Maar moedwillige “Putsch”, die alleen aan de heerschende klasse de mogelijkheid geven, om de massa neer te knuppelen, vormen een taktiek, die wij nooit kunnen billijken. Er is ook een groot verschil tusschen het gebruik van geweld 'als verdedigingsmiddel en de eentonige geweldsphrase in artikelen en op vergaderingen. Wanneer ik geen ander middel meer heb dan het verdedigmgsmiddel van het geweld, dan draag ik persoonlijk de gevolgen mijner handelingen. Dat is mannelijk en rechtvaardig. Maar anderen tot dingen opwekken die men zelf niet doet, is laf. Wij hebben helaas dikwijls gezien, dat menschen, die nooit genoeg geweldsphrases konden uiten, dadelijk verdwenen, toen de toestand ernstig werd, en het aan anderen overlieten, de gevolgen van hun phrasen op te eten.
Wanneer nu Krohn meent, dat het centralisme van de K.P.D. van geheel bijzonderen aard is, dan vergist hij zich. Krohn noemt misschien iets centralisme, dat in werkelijkheid geen centralisme is. Maar dan mag hij de centrale zijner partij niet als voorbeeld aanhalen. De sociaal-democratie en de moderne vakbeweging hadden bijna twintig jaren noodig, eer hun centrale zoo kon functioneeren als wij het nu zien. De K.P.D. bracht dit werk in minder dan een jaar tot stand. Toen een deel der leden van de K.P.D. voor de oprichting van “Arbeiterunionen” optrad, werden zij dadelijk door de centrale in den ban gedaan en aan de pers der oppositie werden de gelden onttrokken. Wanneer dat geen kerkelijk centralisme van de ergste soort is, dan weet ik niet, wat dit woord wel beteekent. Neen, centralisme is en blijft centralisme Daarom erkennen wij ook geen centralisatie der financieele machtsmiddelen en beschikt onze uitvoerende commissie niet over een centrale kas. Wie syndicalist is, is federalist. Ja, ik ga zelfs nog verder en zeg: wie revolutionair is, moet federalist zijn, want wie de organisatievormen van staat en kerk aanvaardt, steunt bewust of onbewust de reactie.
Wanneer nu Krohn beweert, dat de massa zoo onwetend, zelfzuchtig en bedorven is, dat zij een overgangsstadium van regeering niet zou kunnen ontberen dan vergeet hij, dat regeerders ook geen engelen, maar uit dezelfde stof gemaakt zijn als alle 'andere menschen. En dan willen we toch niet den bok tot tuinman benoemen. Het bezit van macht bederft, daarom moeten wij de mogelijkheid van machtsgrijping ondergraven. Laten wij de arbeiders opwekken tot de verovering der werkplaatsen en fabrieken, laten wij hen n lezen geest opvoeden. Laten wij ons er niet toe bepalen de massa's te lokken, maar hen den weg en de middelen wijzen, om hun juk at te schudden. Wij zijn de voorhoede, een minoriteit, die weet wat zij wil, en hoe beter zij deze hare zending begrijpt, des te eerder zal het uur der bevrijding slaan. (Stormachtige bijval)