Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Leesclub Les Pétroleuses
‘Wij zijn geen bandieten en dieven, wij zijn het volk, niets meer en niets minder en er staat niets boven ons.’
Deze brochure is een gezamenlijk project van onze leesclub. Sinds tweeënhalf jaar lezen we boeken en artikelen, met een focus op feminisme en anarcha-feminisme. Behalve samen te lezen en discussiëren willen we onze opgedane kennis ook met anderen delen, bijvoorbeeld door middel van een presentatie, of in publicatievorm.
De afgelopen tijd hebben we gelezen over de Commune van Parijs. Ruim anderhalve eeuw geleden ontketende er zich in Parijs een volksrevolutie. Van 18 maart tot 28 mei 1871 heeft deze stad zich weten los te breken van het regeringsgezag en werd ze bestuurd door een door het volk gekozen raad. De Parijse Commune kon onder andere ontstaan doordat het in Frankrijk, en internationaal, al langere tijd broeide. Verschillende socialistische, anarchistische en andere revolutionaire stromingen waren in opkomst. In combinatie met de Frans-Pruisische oorlog (en de nasleep daarvan) maakten deze ontwikkelingen Frankrijk, en met name Parijs, tot een vruchtbare voedingsbodem van verzet.
Vaak wordt de Commune als de eerste volksrevolutie bestempeld. Het is natuurlijk niet de eerste volksopstand geweest. Ook zijn bijvoorbeeld barricaden niet uitgevonden door de Communards, en toch wordt de barricade vaak wel vereenzelvigd met de Commune. Wat nieuw was, is dat deze oudere tradities op één en hetzelfde moment werden verenigd. Ook was de impact groot omdat bijvoorbeeld via de kanalen van de Internationale berichtgeving over de gebeurtenissen in Parijs snel, op veel plekken en gelijktijdig werd verspreid. Iets anders dat opvalt als je over de Commune leest is de opvallende rol die vrouwen wordt toegeschreven. Meer dan in andere revoluties zouden zij een belangrijke rol achter de schermen en op de barricaden hebben gespeeld.
Het eerste boek dat we hebben gelezen over de Commune is The Women Incendairies (Les Pétroleuses) van Edith Thomas. Van daaruit hebben we nog een aantal andere teksten gelezen, en zijn toen gaan schrijven. We willen met deze brochure een korte, handzame introductie op de Parijse Commune geven. Welke geschiedenis ging er aan deze revolutie vooraf ? Hoe organiseerden de Communards zich, welke maatschappelijke en politieke vernieuwingen brachten zij teweeg? Zou de Parijse Commune hedendaagse anarchisten meer tot de verbeelding moeten spreken? En welke rol speelden de vrouwen in deze revolutionaire opstand? Aan de hand van deze en andere vragen wordt in deze tekst de Parijse Commune belicht.
We hebben geprobeerd de teksten op elkaar aan te laten sluiten, maar het zal zeker voorkomen dat je iets dubbel zal lezen of dat dezelfde gebeurtenissen verschillend worden benoemd. En ook al zijn we nog steeds geen experts op het gebied van de Commune, we hebben de teksten met veel plezier samengesteld en hopen dat je de brochure die we geschreven hebben interessant en leuk vindt om te lezen.
Leesclub Les Pétroleuses
Amsterdam, 2013
Opmerkingen, aanvullingen etc. kan je mailen naar: petroleusesdelacommune@gmail.com
‘Wij zijn geen bandieten en dieven, wij zijn het volk, niets meer en niets minder en er staat niets boven ons.’[1] In deze woorden, opgeschreven door een Parijse handwerksman, weerklinken de ambities van het volk ten tijde van de Parijse Commune. Men duldde het niet langer van hogerhand geregeerd te worden en nam het heft in eigen handen. Dat deze revolutionaire wending zich juist in Parijs voordeed is niet geheel verrassend. De stad vormde al langer een voedingsbodem van verzet en het ontstaan van de Commune is dan ook geworteld in voorgaande historische ontwikkelingen. Een groot deel van de onvrede was gelegen in de ontwikkeling van de Frans-Pruisische Oorlog en de komst van een nieuwe republikeinse regering die deze met zich mee bracht.
Op 18 juli 1870 verklaarde keizer Napoleon III de oorlog aan de Pruisen. Al snel bleek dit echter een rampzalige exercitie voor de Fransen, die niet op konden tegen het Pruisische leger. Een goed uitgewerkt mobilisatieplan was er niet, de artilleristen konden nog slecht met het nieuwe wapen, de mitrailleuse, omgaan en de verstrekking van verkeerde stafkaarten maakte de chaos compleet. Op 1 september leden de Fransen een beslissende nederlaag bij de Slag om Sedan. Zeker twintigduizend Franse soldaten sneuvelden en nog eens honderdduizend werden omsingeld. Het leger gaf zich over en Napoleon III werd gevangen genomen. Daarmee viel het Tweede Franse Keizerrijk definitief. Het nieuws over de gevangenschap van de keizer werd in Parijs met blijdschap ontvangen. ‘We schudden het keizerrijk af als een nachtmerrie’ schreef een journaliste terwijl op 4 september ten overstaan van een uitzinnige menigte bij het Hotel de Ville (het stadhuis) de Derde Republiek werd uitgeroepen door de Nationale Vergadering (het parlement).[2] Er kwam een tijdelijke Regering van Nationale Defensie, met generaal Trochu als staatshoofd. Tot onvrede van revolutionairen en radicaal-linkse aanhangers, bestond de Regering van Nationale Verdediging echter vooral uit gematigden. Dit bleek onder andere uit de opdracht die de regering van het parlement meekreeg, om ‘resoluut religie, eigendom en familie te verdedigen’.[3]
Terwijl Frankrijk van een keizerrijk een republiek werd, woedde de oorlog met de Pruisen voort. Zij richtten hun pijlen op Parijs en omsingelden de stad. Op 19 september 1870 begon daarmee het Beleg van Parijs. De Parijse inwoners konden maandenlang geen kant op, en doorstonden uitgehongerd een strenge winter terwijl de Krupp-kanonnen van de Duitsers op de stadsmuren inbeukten. Het uitblijven van het besluit om de stad krachtiger te verdedigen droeg bij aan een groeiende onvrede van de Parijse inwoners jegens de republikeinse regering. Zo vond er op 22 januari 1871 een grote demonstratie plaats voor het stadhuis. De betogers werden beschoten door het regeringsgetrouwe leger en de groeiende opstand werd vooralsnog de kop in gedrukt.
Hoewel het merendeel van de Parijse inwoners tegen een wapenstilstand met de Pruisen was, werd hiertoe op 28 januari 1871 door de Franse regering toch besloten. Het Beleg van Parijs kwam daarmee ten einde en men begon met vredesonderhandelingen.[4]
Onderdeel van de onderhandelingen was de organisatie van verkiezingen voor een nieuwe regering. De nieuw verkozen vertegenwoordigers waren grotendeels conservatieve republikeinen en monarchisten uit de middenklasse.[5] Tegenstanders vreesden het herstel van de monarchie en vonden dat de nieuwe regering, onder leiding van Adolphe Thiers, veel te toegeeflijk naar de Duitsers was. In de vredesonderhandelingen werden diverse financiële maatregelen opgenomen, zoals een aan de Duitsers te betalen oorlogsboete van vijf miljard frank. Ook werd bepaald dat Elzas-Lotheringen moest worden afgestaan. Bovendien heerste er onder de Parijzenaren, die net slopende maanden tijdens het Beleg van de stad hadden beleefd, grote woede over de toezegging aan de Duitsers om een triomftocht door de stad te mogen houden. Voorafgaand hieraan werden de kanonnen van de stad veilig gesteld door leden van de Nationale Garde, de burgermilitie die tijdens het Beleg was gevormd ter verdediging van de stad. De Garde, die inmiddels bestond uit honderdduizenden gewapende burgers, met zelf verkozen officieren en een Centraal Comité, vormde een steeds grotere dreiging voor de autoriteit van de regering. Adolphe Thiers besloot daarom om de kanonnen weer in beslag te nemen. Deze zet vormde vervolgens de directe aanleiding voor het ontstaan van de Parijse Commune.
In de vroege ochtend van 18 maart 1871 trekken troepen van het Franse leger, in opdracht van Adolphe Thiers, Parijs in om beslag te leggen op de kanonnen van de Nationale Garde. De soldaten worden echter al snel omringd door de Parijse bevolking. De vrouwen lopen voorop, en de menigte stelt zich op tussen de legertroepen en de kanonnen. Ze weten de soldaten over te halen om de orders naast zich neer te leggen en zich bij de Parijzenaren aan te sluiten. In plaats van het vuur te openen deserteren de soldaten ter plekke en arresteren ze de generaals Lecomte en Clément Thomas. Kort daarna worden zij door een woedende menigte geëxecuteerd. Diezelfde middag nog vluchten alle regeringslieden die nog in Parijs zetelen, naar Versailles geëvacueerd. Hierdoor ontstaat als het ware een machtsvacuüm. Het Centraal Comité van de Nationale Garde neemt tijdelijk het bestuur van de stad over en bepaalt dat er op 26 maart verkiezingen worden gehouden. De inwoners van Parijs kiezen de leden van de gemeenteraad en twee dagen later, op 28 maart, wordt officieel de Commune van Parijs uitgeroepen.
De volgende dag draagt het Centraal Comité tijdens een plechtigheid haar bevoegdheden over aan de Commune, die meteen aan de slag gaat met het invoeren van nieuwe maatregelen en het aanstellen van delegaties en commissies.
Maatregelen die de Commune wist te implementeren waren onder andere de scheiding tussen kerk en staat[6], uitstel van huurbetaling en kwijtschelding van huurschulden die men tijdens het eerdere Beleg had opgelopen, het afschaffen van nachtwerk in bakkerijen, financiële steun of pensioenen voor gehuwde en ongehuwde weduwen en kinderen van omgekomen soldaten van de Nationale Garde, het recht voor werknemers tot overname van ondernemingen en werkplaatsen waarvan de eigenaar vertrokken is, en vrije teruggave van huishoudelijk zaken en gereedschap van werklieden die tijdens het Beleg genoodzaakt waren deze te verpanden.
Weliswaar was de organisatiestructuur van de Commune overkoepelend in de vorm van een Commune raad, maar op lokaal niveau waren er nog steeds allerlei politieke clubs (vaak revolutionair gezind) actief. Deze droegen in grote mate bij aan het reilen en zeilen per arrondissement. Behalve praktisch initiatief, zoals het uitdelen van gratis lesmateriaal op scholen, hadden de clubs ook een belangrijke functies op het gebied van beleidsdiscussies.[7] Tijdens bijeenkomsten besprak men hoe om te gaan met allerlei kwesties, zoals levensmiddelenprijzen, huren en onderwijs. Uitkomsten van deze discussie vonden vervolgens, middels afgevaardigden, hun weg naar de decreten van de Commune. Een belangrijke rol speelden de vrouwenclubs, waarvan de Union des Femmes het meest bekend is. De Union maakte zich onder andere hard voor een verbetering van de positie van vrouwen binnen de Commune.[8]
Terwijl de Parijzenaren hard werken aan het vormen van de Commune, hergroepeert en versterkt Adolphe Thiers zijn leger buiten de stad. Op 2 april wordt onder leiding van generaal Vinoy de Parijse voorstad Courbevoie aangevallen. De Communards aldaar worden gevangen genomen en ter plekke geëxecuteerd. De aanval op de Commune is hiermee geopend. Als reactie doen de Nationale Gardisten een dag later met drie kolonnes een uitval. Het leger blijkt echter te sterk en had reeds het strategisch gelegen fort Mont-Valérien veroverd, waardoor de uitval leidt tot een militaire nederlaag voor de Communards.[9]
In de daarop volgende weken nemen de bombardementen op de stad toe, worden voorposten van de Communards teruggedrongen en vallen de forten buiten de stadsmuren één voor één in handen van het leger. Meedogenloos drijft het leger moordend voort: ‘Elke meter terreinwinst van de Versailles-troepen werd steevast ingewijd met de moord op weerloze gevangenen,’[10] zo schreef Engels later. Om zijn leger te versterken weet Adolphe Thiers ondertussen een akkoord te sluiten met Bismarck, rijkskanselier van het Duitse Keizerrijk. Deze laat tienduizenden krijgsgevangen soldaten vrij en draagt hen over aan het Franse leger. De opmars van Thiers is daarmee niet meer te stuiten.[11]
Op 21 mei dringen de regeringsgezinde troepen de stad binnen, en neemt de oorlog de vorm van een barricadenstrijd aan.[12] De Bloedige Week is daarmee aangebroken: in één week tijd weet het regeringsleger de opstand van de Communards op bloedige wijze neer te slaan. De stad verandert in een slagveld, waarbij iedere straat bevochten wordt. Op 28 mei vallen de laatste barricades. Eén van de laatste strijdtaferelen speelt zich af op het kerkhof van Père Lachaise, waar Communards en legersoldaten elkaar bevechten tussen de zerken en graftomben. De Communards worden uiteindelijk tegen de achtermuur van de begraafplaats gedreven, waar ze ter plekke geëxecuteerd worden.
Naar schatting zijn in de Bloedige Week en de daarop volgende periode 30.000 Communards omgekomen of geëxecuteerd en zo’n 40.000 gevangen genomen.[13] Dagenlang worden er colonnes gevangenen de stad uitgevoerd naar Versailles, waar ze in erbarmelijke omstandigheden worden opgesloten en door militaire rechtbanken berecht. Velen worden alsnog ter dood veroordeeld, anderen krijgen dwangarbeid of gevangenisstraf opgelegd of worden verbannen naar Nieuw-Caledonië – waarvandaan de meesten nooit zullen terugkeren. De regering heeft niet geschuwd om het neerslaan van de Parijse Commune op een slachting uit te laten lopen. Na afloop schrijft Adolphe Thiers: ‘De grond is met hun lijven bezaaid. Laat dit vreselijk aangezicht als wijze les dienen.’[14]
De Commune van Parijs wordt, naast de Spaanse Burgeroorlog, vaak aangehaald als voorbeeld van hoe anarchisme in de praktijk kan werken. Maar hoe anarchistisch was de Commune eigenlijk? Beschouwden de Communards zich als anarchisten en wat hebben anarchisten over de Commune geschreven?
De leden van de Commune-raad waren van verschillend pluimage. De hoofdmoot werd gevormd door Jacobijnen.[15] Daarbij namen onder andere Blanquisten[16] en socialisten van de Eerste Internationale deel in de raad. Veel Franse socialisten waren aanhangers van Proudhon. In deze tijd was de scheiding tussen anarchisten en socialisten (marxisten) nog niet zo duidelijk, de Eerste Internationale was nog niet uiteen gevallen.[17] De meeste Communards waren mensen uit de kleine burgerij, een minderheid kwam uit de arbeidersklasse. De Franse historicus Jean Bruhat geeft aan dat de verschillende stromingen niet altijd even bepaald waren, en dat het strak indelen van de Communards niet per se recht doet aan de situatie toentertijd.[18] Volgens hem stond voor de meerderheid in de Commune de politiek op de eerste plaats, en voor een minderheid de sociale revolutie. De Jacobijnen, geleid door Delescluze, wilden langs de weg van democratische besluitvorming de samenleving veranderen. Ook de Blanquisten wilden de veranderingen niet met een revolutie, maar geleid door een vaste groep, teweegbrengen. De Commune-raad bestond dus maar voor een klein deel uit socialisten. Michael Bakoenin schrijft dat de meeste Communards eerder in de richting van socialistische ideeën getrokken werden door het verloop van de gebeurtenissen dan vanwege hun persoonlijke overtuiging.[19]
Eén van de bekendste socialistische Communards is Eugène Varlin (1839-1871). Varlin is geïnspireerd door de ideeën van Proudhon, maar heeft deze ideeën tegelijkertijd ook verder ontwikkeld; van mutualisme tot revolutionair collectivisme. Als Frans internationalist was hij sterk gekant tegen centralisme, en stond de idee voor van Frankrijk als een federatie van autonome, op collectivisme gebaseerde gemeenschappen. Hij was één van de organisatoren van de eerste staking van boekbinders in Parijs in 1864. Ook richtte hij een vakbond voor boekbinders op, hielp met het opzetten van coöperaties en nam deel aan de Eerste Internationale. Vanwege zijn activiteiten werd hij meerdere malen opgepakt en gevangen gezet. In de Commune-raad vertegenwoordigde hij meerdere arrondissementen en hield zich bezig met financiën en arbeidszaken. Op 28 mei, aan het einde van de Bloedige Week, werd hij opgepakt en doodgeschoten.
Een andere invloedrijke strijdster tijdens de Commune was Louise Michel (1830-1905). Zij was onderwijzeres en zette zich tijdens de Commune in op de barricades, in de ziekenhuizen en als propagandiste van libertaire ideeën. Na jarenlang als bannelinge in Nieuw-Caledonië te hebben doorgebracht keerde ze terug naar Europa, alwaar ze doorging met het verspreiden van haar ideeën.[20]
Nathalie Lemel (1826-1921) nam deel aan de boekbindersstakingen van 1864 en 1865 en sloot zich in 1866 aan bij de Internationale. In Parijs, waar ze sinds 1861 woonde nadat ze met haar drie kinderen haar man had verlaten, zette ze samen met Eugène Varlin een coöperatieve keuken op, La Marmite, waar arbeiders gevoed werden met betaalbaar eten en socialistische politiek. Al snel na het uitroepen van de Commune richtte ze samen met onder andere Elizabeth Dimitrieff de Union des Femmes Pour la Defense de Paris op.[21] Ze bleef actief met La Marmite en hield vele toespraken in de verschillende clubs. Van haar oraties is niet veel bewaard gebleven, en Lemel heeft haar ideeën zelf niet op papier gezet.
Het feit dat de inwoners van Parijs hun stad 72 dagen lang in handen hebben gehad, gerund zonder bureaucratische en hiërarchische instanties van weleer, is één van de meest belangrijke betekenissen van de Commune voor veel anarchisten. De Commune is het eerste voorbeeld van revolutionair socialisme (i.e. anarchisme) in de praktijk, van een autonome gemeenschap die van onderop werd georganiseerd. Zowel op economisch als op politiek vlak is de invloed van anarchistische ideeën, uitgedragen door onder andere Proudhon en Bakoenin, zichtbaar. Arbeid werd gereorganiseerd en er werden coöperaties opgezet. Uitgangspunt was dat er geen sprake kon zijn van emancipatie van werk zonder dat de arbeiders zich zouden verenigen in een coöperatie en gezamenlijk over de productiemiddelen beschikten. Uitbanning van slavernij en uitbuiting was het credo.
Naast emancipatie en vrije vereniging in de werksfeer werd ook op politiek gebied gestreefd naar zelfbestuur. In ieder arrondissement kwamen mensen bijeen in zogenaamde ‘clubs’, waar beslissingen werden genomen en gediscussieerd werd. De autonomie van de Commune stond hoog in het vaandel, evenals vrijheid en het welzijn van ieder individu. Het streven was om in heel Frankrijk, in steden en op het platteland, het stichten van communes te bewerkstelligen en zo een federatie van communes te laten ontstaan, die ook de landsgrenzen zou overschrijden.
Hoewel er veel anarchistische ideeën werden gepraktiseerd tijdens de Commune is een echt anarchistische revolutie niet van de grond gekomen. Zoals al gezegd waren de anarchisten met te weinig in de Commune-raad om beslissende invloed uit te kunnen oefenen. En uiteindelijk was deze raad ook nog steeds de regering van de Commune. Het toelaten van verkiezingen en het instellen van de raad was daarmee de eerste stap in de ondermijning van een algehele anarchistische revolutie.
Peter Kropotkin schreef in 1880 een artikel over de Commune.[22] Hij ziet de Commune als eerste praktijkvoorbeeld van socialistische ideeën, als de start van een reeks nieuwe revoluties. Kropotkin stelt dat mensen door hun ervaringen in de praktijk zich met ideeën en theorieën gaan identificeren en vervolgens die ideeën in de praktijk zullen brengen. Hij hekelt het feit dat er te weinig tijd is geweest om de Commune tot voller bloei te laten komen. Ook wijst hij er op dat de Commune niet geheel horizontaal was georganiseerd en dat er bijvoorbeeld geen aanvang is genomen met het onteigenen van goederen en het leeghalen van de banken.
Ook Michael Bakoenin[23] bekritiseert de niet-horizontale organisatie van de Commune. Maar ook het gebrek aan tijd en de constante druk van de aanwezigheid van het regeringsleger buiten de poorten hebben volgens Bakoenin bijgedragen aan het falen van de revolutie. Daarnaast wijst hij op het ontbreken van een theoretisch program. Bakoenin benadrukt dat eigenlijk maar een klein deel van de Communards anarchistisch georiënteerd was. Desalniettemin bejubelt hij de Commune als voorbeeld van een revolutionaire beweging die duidelijk het idee van een staat verwerpt. De rol die Parijs speelt is volgens Bakoenin van groot belang voor de komende internationale revolutie. Er kon een voorbeeld genomen worden aan wat hier gebeurde.
Eén van de opvallende kenmerken van de Parijse Commune is de rol die de vrouwen van Parijs wordt toegeschreven. Meer dan op andere revolutionaire momenten zouden vrouwen een voortrekkersrol hebben gespeeld. Niet alleen achter de schermen, maar ook op de barricaden. In sommige gevallen nemen de verhalen hierover ogenschijnlijk mythische proporties aan. De bekendste mythe is die van de ‘Pétroleuses’, vrouwen die tijdens de Bloedige Week door de stad zouden zijn getrokken met kannen brandbare vloeistof, om daarmee belangrijke gebouwen in brand te steken.
Volgens de overlevering zijn het de huisvrouwen van Parijs geweest die op 18 maart 1871 als eerste ontdekten dat Franse soldaten opdracht hadden gekregen de kanonnen van Montmartre weg te halen, en waren zij degenen die de soldaten er van overtuigden niet tegen hun eigen volk te vechten, maar in opstand te komen tegen de generaals.
Tijdens de Commune waren vrouwen, zoals je verderop kan lezen in het stuk over de clubs en de Union des Femmes, zeer actief in het organiseren van werk, voedselvoorziening (cantinières), medische zorg (ambulancières) en onderwijs. En vrouwen stonden op de barricaden en vochten tot aan het einde toe mee. Overigens is het niet zo dat deze activiteiten pas tijdens de Commune ontstonden, al ruim voor die tijd bestonden er allerlei initiatieven die (mede) door vrouwen werden opgezet.[24]
Op politiek vlak is invloed van vrouwen te herkennen in een aantal maatregelen die de Commune-raad heeft genomen en die de positie van vrouwen duidelijk verbeterde. De uitkering aan vrouwen als hun levensgezel was gesneuveld, ook als ze niet getrouwd was geweest, moederschapsrust, een gewaarborgd minimumloon, leerplicht en gratis onderwijs voor jongens en meisjes, geen onderscheid meer tussen wettige en onwettige kinderen. Ook werden bordelen gesloten en prostituees geholpen op een andere manier in hun levensonderhoud te voorzien.
Misschien wel het meest in het oog springend verhaal over de rol van vrouwen tijdens de Commune is de mythe van de Pétroleuses, de brandstichtsters van Parijs die in de laatste dagen voor het einde van de Commune de stad rondtrokken met als doel belangrijke gebouwen in brand te zetten. Vooral gebouwen die de Franse regering van pas konden komen zouden het hebben moeten ontgelden. Er zijn talloze afbeeldingen bekend van vrouwen met kannetjes aan kettingen in hun hand. Ook in de processen tegen verschillende vrouwen in de nadagen van de Commune werd onder andere brandstichting ten laste gelegd. Eveneens werd in de media breeduit bericht over deze vrouwen. Thomas beschrijft in haar boek het verslag van een journalist, die beweert uit betrouwbare bron vernomen te hebben dat er 8000 pétroleuses in Parijs rondlopen, georganiseerd in verschillende groepen. Ook zouden ze op bepaalde objecten stickers plakken met de letters B.P.B. (Bon Pour Brûler, wat zoiets betekent als goed om te branden). Anderen berichten dat de vrouwen tien franc per afgebrand huis ontvingen.[25]
Naast de pétroleuses werd op een gegeven moment ook nog een ander type gestoorde vrouw ontdekt, de vitroleuse, de gifmengster.[26]
Bewijs voor het bestaan van pétroleuses is echter nooit geleverd. Sommigen menen dat artikel 14 van de statuten van de Union des Femmes, waarin staat dat geld van de Union kan worden gebruikt om petroleum en wapens te kopen voor de vrouwen die gaan vechten, bewijst dat vrouwen georganiseerd met kannen petroleum de straat op zijn gegaan.[27] Maar in de processen bijvoorbeeld hebben de aanklagers hun beweringen niet met harde bewijzen kunnen staven. Ook in memoires van verscheidene vrouwen en mannen komt het georganiseerd brandstichten niet terug als tactiek. Louise Michel, Prosper-Olivier Lissagaray en Karl Marx wijzen expliciet het bestaan van de pétroleuses af.
De rol van vrouwen is onderwerp van vele artikelen en boeken die na de Commune zijn geschreven. Een belangrijke vraag is of de rol van vrouwen nu echt zo veel anders en ongewoner is geweest dan in andere opstanden, of dat er wellicht ook andere redenen zijn voor deze aandacht.
Deze vraag is moeilijk eenduidig te beantwoorden, omdat veel afhangt van de overlevering. We kunnen het de Communards zelf niet meer vragen. Boeken, artikelen, iedere schrijver of verteller maakt een keuze uit de materialen die haar of hem ter beschikking staan. Mij is bijvoorbeeld uitgelegd dat de rol van vrouwen wellicht niet heel erg uitzonderlijk is geweest, maar dat deze op een specifieke manier is belicht, zowel in het voor- als in het nadeel van de Commune. In andere artikelen wordt juist gesteld dat vrouwen wel die uitzonderlijke, aanwezige rollen hebben gespeeld en dat deze juist veelal uit de historische literatuur zijn weggehouden. Zo kan de bewering dat vele honderden vrouwen zijn opgepakt en berecht na de Bloedige Week, maar dat van bijna niemand de naam bekend geworden is, op minimaal twee manieren worden uitgelegd. Je kan stellen dat hun namen onbekend zijn gebleven omdat historici niet geïnteresseerd waren, maar je zou net zo goed kunnen zeggen dat het bewijst dat het wel meevalt met aantal berechte en veroordeelde vrouwen.
Het is in ieder geval wel zo dat conservatieve regeringsgezinde kranten die tijdens de Bloedige Week werden uitgebracht, verslag doen van bijvoorbeeld het opwerpen en verdedigen van barricaden, waarbij mannen, vrouwen en kinderen zij aan zij werkten, vochten en geëxecuteerd werden. Daarnaast werden honderden vrouwen en kinderen standrechtelijk op straat geëxecuteerd op verdenking van brandstichting.
De Commune was de eerste succesvolle arbeidersrevolutie, anders dan bijvoorbeeld de revolutie van 1789, die vooral een opstand van de bourgeois was. De Commune wordt door velen als een breekpunt beschouwd, de eerste opstand in een nieuw kapitalistisch tijdperk, waarbij libertaire ideeën in de praktijk werden gebracht. Tegelijkertijd heeft deze praktijk de verschillen tussen socialistische en anarchistische ideeën verduidelijkt en verscherpt. Voor zowel veel socialisten als anarchisten heeft de Commune veel betekenis en wordt ze vaak aangehaald als (praktijk)voorbeeld. Niet verbazingwekkend benoemen beiden verschillende aspecten als succesvol en als valkuilen. De Commune is daarmee vanzelfsprekend ook een uithangbord geworden, een propagandamiddel. En zeker wat betreft veel socialistische groepen en partijen mag je aannemen dat het betrekken van vrouwen in strijd een bewuste keuze is, en het schermen daarmee ook. Latere gewapende conflicten, zoals de strijd tegen Tito in ex-Joegoslavië en de Spaanse Burgeroorlog, getuigen daarvan. Zo werd in Spanje door de Communistische Partij de Mujeres Antifascistas opgericht en in Joegoslavië het Antifascist Women’s Front.[28] Wat blijft staan is dat tegelijkertijd de bevrijding van de vrouw volgens vele socialisten nooit een doel an sich zou moeten zijn, maar altijd hand in hand moet gaan met de algehele bevrijding, en dat velen er vanuit gingen dat emancipatie een vanzelfsprekende ‘bijvangst’ zou zijn.
In politieke zin kan je stellen dat de deelname van vrouwen minder succesvol is geweest, al hoewel er een aantal maatregelen werden genomen die vooral ook voor vrouwen heel positief waren, had de Commune-raad niet één vrouwelijk lid. Niet dat dit een maatstaf zou moeten zijn, en er is veel in te brengen tegen het bestaan van zo’n raad, maar het lijkt wel alsof deelname van vrouwen sowieso nog een brug te ver was.
Tegenstanders van de Commune hebben de deelname van vrouwen aangegrepen om onder andere de immoraliteit van deze opstand aan te tonen. De rollen die vrouwen hebben vervuld stroken niet met heersende verwachtingspatronen, worden aangemerkt als onvrouwelijk en daarmee ongewenst. Conservatieve media en pers schilderden de Communardes permanent af als vrouwen van lichte zeden, die hun gevoel voor moraal en verantwoordelijkheid voor het gezin volledig verloren waren. Ze werden bestempeld als onvrouwelijk, als waanzinnigen. Deze symbolische repressie werd vaak met behulp van karikaturen uitgevoerd.[29] De Pétroleuses vormen daarbij het summum van die waanzinnigheid. Eén van de redenen die genoemd wordt voor het voeden van deze mythe is de legitimatie van standrechtelijke executies van vrouwen en kinderen[30] en het afleiden van de aandacht van de bloedige slachtingen door het Franse leger.[31]
De negatieve beeldvorming is ook van invloed geweest op auteurs die positief tegenover de Commune stonden. Ter verdediging van de ongewone rol die vele vrouwen hebben gespeeld werd daarom bijvoorbeeld aangedragen dat ze niet anders konden, dat ze slachtoffer waren geworden van hun mannelijke medestrijders. Dat zou beter zijn dan hen af te beelden als sterke vrouwen die een eigen positie binnen de Commune hadden veroverd, omdat ook dit beeld niet strookte met de heersende genderopvattingen. De activiteiten van vrouwen worden afgemeten en gerelateerd aan die van de mannen, in plaats van op zichzelf staand beschreven en geanalyseerd.
Wat sowieso blijft opvallen is dat ten aanzien van vrouwen vaak op hun uiterlijk en seksualiteit wordt gefocust. Zo is ten aanzien Louise Michel veel geschreven over haar vermeende celibaat en haar ‘mannelijke voorkomen’. Ze is zover bekend nooit langdurig samengeweest met een partner, en één van haar bekendste bijnamen is ‘de rode maagd’. Elizabeth Dmitrieff daarentegen wordt constant geroemd om haar schoonheid en daarmee tegelijkertijd weggezet als een vrouw die vanwege haar uiterlijk een bepaalde positie (bijvoorbeeld ten aanzien van Karl Marx) had, niet vanwege haar intelligentie of de initiatieven die ze nam.
In vroegere geschiedschrijving en de klassiekers over de Commune van Parijs, bijvoorbeeld in het boek van Prosper Olivier Lissagaray, History of the Paris Commune of 1871, komt de rol van de vrouwen nauwelijks ter sprake. In de laatste jaren verschijnen steeds meer boeken die de ware heldendaden van de vrouwen tijdens de Commune van Parijs onthullen. Verschillende auteurs, voornamelijk vrouwelijke, doken in de archieven van de Commune van Parijs en brachten de wereld eindelijk de waarheid over de betrokkenheid van de vrouwen. Het blijft een vraag waarom het niet eerder gebeurde of waarom de onderzoekers van de klassiekers de vrouwen nauwelijks bespraken in hun ‘baanbrekende’ werken. Zou het kunnen zijn omdat de rol van de vrouwen niet vrouwelijk was, omdat de vrouwen zich onvrouwelijk gedroegen of omdat ze eindelijk uit de veilige haven van de familie stapten en zorgden voor iets anders dan de kinderen en de man? De antwoorden op deze vragen kunnen alleen gesuggereerd worden, maar het is wel nu voor altijd bewezen dat er tijdens de Commune van Parijs vrouwen waren die een grote rol in revolutionair Parijs innamen. Wie waren deze vrouwen en wat deden ze? Het waren arbeidsters die door hun economische situatie geradicaliseerd werden. Het waren vrouwen die streefden naar emancipatie en een redelijk bestaan. Vrouwen, die het licht zagen dat hen naar een nieuwe, gelijkwaardige maatschappij zou leiden. Ze vormden politieke clubs en waakzaamheidcomités, schreven en redigeerden bladen en kranten, richtten de vrouwenvakbond Union des Femmes op, organiseerden meisjesscholen, demonstreerden in de straten van Parijs, dienden als ambulancières, cantinières en kokkinnen op het slagveld, verzorgden gewonden en uiteindelijk stonden ze tijdens de Bloedige Week op de barricades om Parijs en de Commune te verdedigen. Hun heldendaden kwamen eindelijk uit de stoffige archieven van Parijs. De schaduwen van deze dappere vrouwen verspreiden zich over de wereld om hun ware bestaan te laten voelen. Hun geroep en zang klinken weer luid om vrouwen wakker te schudden en te inspireren tot daden.
‘Is it the foreigner who has come to invade France?… No, these enemies, these assassins of the people and of liberty are French! This (…) combat to the death, is the final act in their eternal antagonism between right and might, between work and exploitation, between the people and their tyrants! (…) Citoyennes, the gauntlet has been thrown, it is necessary to vanquish or to die (…) We must prepare to defend and avenge our brothers.’[32]
Deze oproep, die overal op de muren van Parijs was te lezen, riep de vrouwen van Parijs op om deel te nemen aan de nieuw opgerichte vereniging Union des Femmes pour la dèfense de Paris et les soins aux blessès (vert. De vereniging van de vrouwen voor de verdediging van Parijs en hulp aan de gewonden). Deze Union des Femmes was één van de grootste en meest effectieve vrouwenorganisaties tijdens de Commune van Parijs. Deze vakbond, in feite een vrouwensectie van de Eerste Internationale, was opgericht op 11 april 1871 door de toen éénentwintig jarige Elisabeth Dmitrieff (1850-1918). In Rusland geboren, verdiepte Elisabeth zich al in haar tienerjaren in revolutionaire literatuur en ideologieën. Ze las het blad van Karl Marx, Rousskoïe Slovo (Russisch Woord), en het boek van Nikolas Chernyshevsky, What Is to Be Done?.[33] Juist door deze twee auteurs raakte ze geïnspireerd voor de rest van haar leven. Haar ideologie baseerde zich op de klassenstrijd en de genderproblematiek. Zoals toen vaak gebruikelijk was, stapten veel Russische jonge meisjes in een fictief huwelijk met een rijke man, om zo te ontsnappen aan het uithuwelijken en om te kunnen gaan studeren in het buitenland. Zo trouwde Elisabeth met een rijke man om naar Genève te kunnen gaan en daar te studeren. Tijdens de drie jaar dat ze in Genève verbleef hield ze zich bezig met arbeidersstrijd en ze was een van de oprichters van de Russische emigrantenafdeling van de Eerste Internationale. Genève was haar revolutionaire school die haar op haar rol in de Union des Femmes voorbereidde.[34] Vanuit Genève vertrok ze naar Londen waar ze Karl Marx ontmoette. Ze raakten bevriend en zo raakte Elisabeth nog meer onder de invloed van Marx. Toen het eerste nieuws over de revolutionaire toestanden in Parijs de wereld bereikte, vertrok Elisabeth meteen naar Parijs om deel te nemen aan de revolutie. De Union des Femmes was puur haar eigen project. De organisatie verliep onder haar toezicht en al haar plannen moesten tot in detail uitgewerkt worden. Haar marxistische ideeën drukten een stempel op de organisatie van de Union des Femmes door de centralistische en de autoritaire samenstelling van de organisatie. Dit ontmoedigde veel andere Communardes, zoals André Léo, Paule Mink en Louise Michel, om lid te worden van de Union des Femmes.[35]
Een andere belangrijke persoon binnen de Union des Femmes was Nathalie Lemel (1826-1921). Ze lichtte Dmitrieff in over de werkomstandigheden van de vrouwen en hielp haar de vrouwenarbeid te reorganiseren. Binnen de Union des Femmes verrichtte ze coördinerende en administratieve werkzaamheden. Ze was opgeleid tot boekbinder en in die branche werd ze dan ook politiek actief. Zo organiseerde ze de arbeiders in een boekbindervakbond en nam ze deel aan een boekbinderstaking in 1864 en 1865. Naast haar boekbinder-activiteiten richtte ze met Eugène Varlin vóór het uitroepen van de Commune een succesvolle voedselcoöperatie, La Marmite (De Pot), op. Deze voedselcoöperatie verzorgde goedkope maaltijden voor de arbeiders en propageerde socialistische ideeën. Vooral tijdens de belegering van Parijs speelde La Marmite een belangrijke rol om het volk te voorzien van voedsel. Ook tijdens het uitroepen van de Commune bleef ze actief in deze voedselcoöperatie. Ze was ook vaak te zien in de verschillende politieke clubs.
Vanaf de dag van de oprichting van de Union des Femmes waren er regelmatig vergaderingen in de verschillende wijken van Parijs georganiseerd. Statuten van de Union des Femmes waren als volgt omschreven en vastgelegd:
‘A responsible organization among the citoyennes of Paris who are resolved to support and defend the cause of the people, the Revolution, and the Commune, has just been founded to give assistance in the work of the government’s commissions, and to serve at ambulance stations, at canteens, and at the barricades.’[36]
Het belangrijkste doel van de Union des Femmes was het reorganiseren van de vrouwenarbeid. De Union des Femmes vroeg het bestuur van de Commune om toestemming om vrouwen de militaire uniforms te laten maken. Dit zou dan een begin zijn van het reorganiseren van de vrouwenarbeid. Uiteindelijk zouden de arbeiders het bedrijf in eigen beheer overnemen om zo uitbuiting te voorkomen.
‘The work of women was the most exploited of all in the social order of the past. Its immediate reorganization is urgent; the end of all competition between male and female workers and equal pay for equal hours of work.’[37]
‘The reorganization of work, which tends to assure the product to the producer, can be effectuated only by means of free productive associations, which make advantageous use of the various industries for their collective profit. In taking work away from the bondage of capitalistic exploitation, the formation of these organizations would eventually allow the workers to run their own business.’[38]
In het bestuur van de Commune zat geen enkele vrouw. De meeste bestuurders van de Commune waren tegen de deelname van vrouwen in de politiek. In de geest van die tijd leefde onder velen het idee dat vrouwen vanwege hun morele en fysieke inferioriteit achter het aanrecht horen en moeten zorgen voor de kinderen. Andere activiteiten van vrouwen zouden schadelijk zijn voor haarzelf en de hele maatschappij. Het was dan ook niet gemakkelijk om het bestuur van de Commune te overtuigen van het urgente nut van het reorganiseren van het vrouwenwerk. De paar feministen die in het bestuur zaten, deden alles om de Union des Femmes te steunen. Maar toch was het niet altijd eenvoudig. Paule Mink, die actief was in de politieke clubs, sprak over vrouwenrechten en bekritiseerde de bestaande situatie van de vrouwen:
‘In denying women the right to work, you drag her down, you put her under the yoke of man, and you totally surrender her to men’s pleasure. In preventing her from becoming a worker, you take her liberty hostage, and conseqently, destroy her responsibility (…) she will no longer be a free and intelligent creature, but only a reflection, a detail of her husband.’[39]
Er moet ook gezegd worden dat de vrouwelijke leden en de organisatie van de Union des Femmes geen enkel initiatief toonden om in het bestuur van de Commune te komen of op te komen voor de stemrechten van de vrouwen. Ze gingen er vanuit dat de Commune op dat moment op de drempel stond van de ontwikkeling van een nieuwe, egalitaire socialistische maatschappij. Als de Commune zou winnen, zou het vanzelf goedkomen met de vrouwenrechten. Hun prioriteit was het verbeteren van de economische situatie van de vrouwen. Naast het organiseren en het reorganiseren van het vrouwenwerk, was natuurlijk de verdediging van Parijs en de militaire assistentie bij de verdediging ook het doel van de Union des Femmes, vooral in de laatste week van het bestaan van de Commune. In elke wijk van Parijs waren er afdelingen van de Union de Femmes opgericht om vrouwen te werven voor de diensten die de Union aanbood.
De Union des Femmes was tijdens de Commune van Parijs de meest georganiseerde vrouwenorganisatie maar naast deze organisatie ontwikkelden zich ook andere vrouwenactiviteiten waarin misschien meer vrouwen actief waren dan bij de Union des Femmes. In elke wijk van Parijs ontstonden verschillende commissies en initiatieven, zoals waakzaamheidcomités, politieke clubs en politieke bijeenkomsten waar de vrouwen vrij konden spreken en hun mening laten horen. Het waren vrouwen die geen lid waren van de Union des Femmes, omdat ze het niet eens waren met de centralistische en autoritaire organisatie. Ze wilden tot geen enkele organisatie behoren of geen theorie propageren. Het enige waar ze naar streefden was betere werken leefomstandigheden.
Ze vonden het hun recht en plicht om de huidige maatschappij te bekritiseren en mee te werken aan de opbouw van een nieuwe en betere maatschappij.
Over de politieke clubs is weinig bekend omdat ze vrije initiatieven van burgers waren. In tegenstelling tot de goed gearchiveerde Union des Femmes, die natuurlijk veel informatie achterliet over haar organisatie, werden de bijeenkomsten van de politieke clubs nergens vastgelegd. Ook het bestuur van de Commune erkende de Union des Femmes, maar niet de politieke clubs, omdat ze hen wantrouwde wegens hun radicaliteit en hun vrijheid. Tijdens de bijeenkomsten van de politieke clubs werden geen notulen of aantekeningen gemaakt en de arbeiders in het algemeen schreven geen memoires. Alles wat bekend is over de politieke clubs zijn alleen maar losse verhalen. Carolyn J. Eichner deed een uitstekend onderzoek naar de politieke clubs. In geen enkel boek dat we met onze leesclub hebben gelezen, werd er zo uitgebreid over de politieke clubs geschreven. De politieke clubs hebben natuurlijk een lange geschiedenis zoals je in het hoofdstuk over de rol van de vrouwen vóór de Commune van Parijs kunt lezen. Ook tijdens de Franse revolutie en revolutiejaren 1830-1848 ontstonden vele politieke clubs. In navolging van deze traditie ontstonden ook tijdens de belegering van Parijs veel politieke clubs. Ze ontstonden als een forum en steun aan opstandelingen en hun verzet tegen bestaande religieuze, klasse- en genderhiërarchiën. Ze waren gemengd of alleen voor vrouwen. Kerken werden in beslag genomen en omgetoverd tot politieke clubs, juist als protest tegen de kerk en de religie. Iedereen was welkom om zijn of haar woord te doen. Sommige politieke clubs kondigden een spreker of een thema voor een avond aan maar iedereen mocht mee discussiëren en zijn of haar kritiek laten horen. Men sprak er over het recht op vakantie voor de arbeidsters, de situatie van de vrouw in de maatschappij, een vergoeding per aantal kinderen, enzovoort. De meeste kritiek tijdens de bijeenkomsten in de politieke clubs werd geuit op de kerk, religie, het kapitalisme en de bourgeoisie; de boosdoeners van de bestaande ellende en onderdrukking. Vooral de kerk en religie werden heftig bekritiseerd wegens de rol die ze in de maatschappij innamen:
‘We must shoot the priests; they revent us from doing what we want. Women are harmed by going to confession… I therefore urge all women to take hold of all the priests and to burn their ugly mugs off (brûler la gueule)! When they are gone, we will be happy. Never fear… Go with a good heart… I will be the example. To death, to death! That is the cry of my soul! The same for the nuns. Attack these breeders of hell. To death, to death!’[40]
Ook demonstraties en acties werden vanuit de clubs georganiseerd. Deelnemers wilden de echte democratie via deze weg bereiken, open voor iedereen. Daarom werden ze vaak niet serieus genomen door het bestuur van de Commune terwijl juist de politieke clubs op deze manier de directe actie en de democratie propageerden. Waakzaamheidscomités, die al tijdens de belegering van Parijs ontstonden, waren comités die door de burgers zelf werden gevormd om het recht en de orde te handhaven waar de regering faalde. Ze streefden naar verbetering en uitbreiding van het onderwijs, assisteerden bij het bestuur van de voorlopige regering, droegen bij aan de organisatie van de verdediging van de stad, verstrekten informatie bij de sociale diensten en verspreidden propaganda. Tijdens de belegering van Parijs stelde Félix Belly voor om de vrouwelijke bataljons te verenigen onder de naam ‘Amazones van de Seine’. Deze vrouwen zouden getraind worden en voorzien van wapens. Belly heeft in heel Parijs groene posters geplakt waarin hij de vrouwen opriep om zich te komen aanmelden als vrijwilligsters voor de vrouwelijke bataljons. Zijn plan is helaas mislukt. Vijftienhonderd vrouwen meldden zich aan, maar het leger van de Commune was niet geïnteresseerd in zulke bataljons.[41] Eén van de bekendste waakzaamheidscomités was het Comité de Vigilance de Montmartre (Montmartre waakzaamheidcomité), dat haar eigen activiteiten bedreef. De leden van dit comité waren aangesloten bij de Eerste Internationale of waren aanhangers van Karl Marx, Michail Bakunin of Auguste Blanqui. Het bestond zowel uit een vrouwelijke als een mannelijke afdeling. Het vrouwencomité hield zich net zoals de Union des Femmes bezig met het organiseren van workshops voor vrouwen, wierf verpleegsters voor de ambulance diensten, zorgde voor de arme vrouwen, zond spreeksters naar de clubs of ging op jacht naar dienstweigeraars en verraders. Ook al was het doel hetzelfde als dat van de Union des Femmes, deze vrouwen waren het niet eens met de controle binnen de Union des Femmes en ze waren alleen gericht op de wijk Montmartre.
Het Comité des Femmes werd heropgericht door Jules Allix tijdens het beleg van Parijs. Zijn doel was niet alleen vrouwen van werk te voorzien, maar hij streefde ook naar betere opleidingsmogelijkheden en gelijke rechten voor vrouwen. Hij organiseerde opleidingen tot ambulancière en kantinehoudster. Jules Allix pleitte voor het oprichten van communale werkruimtes, waar vrouwen werk zouden vinden en gevoed of van eten voorzien zouden worden tijdens de belegering. Net zoals Félix Belly pleitte ook Jules Allix voor het vormen van de vrouwelijke bataljons, alleen Allix ging nog verder. Volgens hem moesten de vrouwen in de bataljons een rubber vingerhoed dragen met een klein puntig buisje vol blauwzuur om zo Pruisische soldaten te doden: ‘the Prussian advances towards you, you put forth your hand, you prick him – he is dead, and you are pure and tranquil.’[42]
Een aparte groep vrouwen werd gevormd door de cantinières en ambulancières. Cantinières zorgden voor het eten en drinken op het slagveld. Ze waren te herkennen aan een uniform en vaak droegen ze kleine vaten. Ambulancières verzorgden de gewonden. Ze droegen niet altijd een uniform, maar waren te herkennen aan het rode kruis en aan medische benodigdheden die ze altijd bij zich hadden. De meeste van deze vrouwen hadden geen opleiding als verzorgster gevolgd, aangezien het een nieuw beroep was tijdens de Commune van Parijs en dat nog in altijd in ontwikkeling was. De Union des Femmes zorgde voor het werven van de cantinières en ambulancières om zo de vechtende bataljons te ondersteunen. In verschillende wijken van de Parijs waren permanente en mobiele verpleegpunten gevestigd. Deze strijdbare vrouwen waren overal te vinden waar gevochten werd, om hun familieleden bij te staan of puur uit hun strijdbare wil om de Commune van Parijs te helpen verdedigen.
In de meeste artikelen over vrouwen en de Commune van Parijs komt meestal maar één naam voor en dat is Louise Michel. Ze werd de meest bekendste strijdster en anarchiste, maar er waren meer vrouwen die ik van belang vind om kort te bespreken. In ieder geval twee vrouwen, die elk een bepaalde activiteit tijdens de Commune van Parijs vertegenwoordigden. Tijdens de Commune van Parijs waren er honderden vrouwen die aan het behoud van de Commune werkten. Ze worden in veel geschiedenisboeken niet met naam genoemd, maar Edith Thomas noemt in haar boek vele namen van strijdbare vrouwen. Dus voor degenen, die geïnteresseerd zijn in meer namen en beroepen van de strijdbare vrouwen, lees het boek. Ook de website van het Internationale Instituut van Sociale Geschiedenis biedt een zee aan informatie over vrouwen tijdens de Commune van Parijs en ook tientallen afbeeldingen.
André Léo (1832-1900) was een prominente journaliste tijdens de Commune van Parijs. Vóór de Commune van Parijs schreef ze romans, later werd ze een vooraanstaande spreekster in de clubs en journaliste van het tijdschrift La Sociale. Ze sprak en schreef voornamelijk over vrouwenrechten. Volgens haar waren vrouwen slaven, op het werk en in het huwelijk. De enige oplossing om deze vrouwen te bevrijden van hun slavernij was hen gelijke rechten te geven. Alleen dan kan een echte democratische maatschappij ontstaan. In het tijdschrift La Sociale heeft ze de mannen die Parijs tegen Versailles verdedigden hoog geprezen. Omdat ze geen lid was van een organisatie, schreef ze onder haar eigen naam. Ze heeft niet alleen de dappere daden van de mannen geprezen maar ze heeft ze ook bekritiseerd als ze volgens haar iets onverstandigs hadden gedaan. Zo uitte ze ook vaak kritiek op het bestuur van de Commune van Parijs, vooral hun houding tegenover vrouwen. Ze beschuldigden hen van hypocrisie, ondankbaarheid en stomheid omdat ze de hulp van vrouwen afwezen. Als voorbeeld noemt André Léo de Franse Revolutie van 1789:
‘Do you think you can make a revolution without the women? Eighty years ago, they tried it, and we are not going to stand for it again. Repulsed by the Revolution, the women returned to Catholicism and formed an immense reactionary force and the revolution was lost. When will republican men discover that this has gone on long enough? When will [they learn]… that women do not want [to be] and cannot be neutral. It is necessary to choose between their hostility and their devotion.’[43]
Volgens haar was de belangrijkste oorzaak van het afwijzen van de hulp van vrouwen de mannelijke neiging tot dominantie, om vrouwen onder controle te houden, eerder dan hen gelijke rechten toe te kennen.
‘They demand that women no longer be under the influence of the priest; but they do not want to see her think freely. They do not want her to work against them, but they reject her help as soon as she offers it.’[44]
Haar kritiek was niet om te bekritiseren maar om de revolutie te laten slagen. Mannen en vrouwen moeten samen werken om het eind doel te bereiken en dat is een democratische maatschappij waar iedereen gelijk is. Ze moeten elkaar steunen tijdens de strijd want in hun hart zijn ze gelijk en ze strijden voor hetzelfde doel en tegen dezelfde vijand.
Paule Mink (1839-1901) groeide op in een familie met revolutionaire inslag. Ze noemde zich ‘dochter van een rebel’. Al vanaf haar zeventiende werd ze een radicale strijdster tegen de onderdrukking:
‘Since my seventeenth year I have struggled against the abuses, the privileges, and the infamies of the Empire and the conservative Republic. I have always fought independently, on my own, without any regimentation.’[45]
Nog voor het uitroepen van de Commune heeft ze een kort durende associatie van werkende vrouwen opgericht voor onderlinge hulp. In 1868 vormde ze samen met André Léo, Louise Michel en Maria Deraismes La société du droit des femmes die zich op educatie, werk en hervorming in het huwelijk richtte. Ze ontwikkelde zich tot een flamboyante en innemende spreekster in de politieke clubs. Ze hielp met het organiseren van de politieke clubs en sprak tijdens de politieke bijeenkomsten, organiseerde ambulancières en reisde naar de andere provincies om de revolutie te propageren. In haar eigen opvatting zag ze de revolutie in de politieke clubs groeien, daarin had zich de ware revolutie moeten uitkristalliseren. Juist de politieke clubs functioneerden volgens de democratische principes, directie actie en organisatie van onderop. Ook pleitte ze voor uiterste solidariteit onder de arbeiders. Deze solidariteit zou de werkende klasse versterken en haar bewust maken om tegen de onderdrukkers en de rijken te vechten:
‘Another evil of the present society is the rich, who only drink and amuse themselves, without ever troubling themselves. We must get rid of them, along with the priests and nuns. We will only be happy when we have no more bosses, no more rich men, no more priests!’[46]
Ze was regelmatig in la salle du peuple van het stadhuis Hôtel de Ville aanwezig om daar andere ontevreden vrouwen te ontmoeten. Daar bereidde ze haar voordrachten voor de politieke clubs voor en gaf er lessen aan vrouwen om zich tegen de slavernij van de bevoorrechte gender en klasse te verzetten. Ze wilde haar tijd liever aan de mobilisatie van vrouwen besteden dan aan het opbouwen van een organisatie. Spontaniteit en vrijheid die de politieke clubs aan de toehoorders boden waren de beginselen van de democratische maatschappij.
Een van de meest legendarische vrouwelijke Communards is de anarchiste Louise Michel (1830 – 1905). Geboren als buitenechtelijk kind van een kasteelheer en een dienstmeisje wordt ze door de familie van haar vader opgevoed. Ze gaat studeren om onderwijzeres te worden en wordt tijdens haar studie bekend met het sociaal-anarchisme. Louise Michel komt in 1856 naar Parijs, waar ze een eigen vrije school opricht in Montmartre. Ze sluit zich onder andere aan bij La société du droit des femmes, een groep die zich inzet voor onderwijs en beter betaalde arbeid voor vrouwen.
Tijdens het Beleg van Parijs, voorafgaand aan de Commune, is Louise Michel al meerdere malen te vinden in het heetst van de strijd. Zo is ze aanwezig bij een massademonstratie op 31 oktober 1870 voor het stadhuis, het Hotel de Ville, dat tijdelijk bezet wordt. Nog geen twee maanden later wordt Louise Michel gearresteerd tijdens een demonstratie op diezelfde plek, alwaar zij en vele andere vrouwen oproepen tot het recht op training en deelname van vrouwen aan de Nationale Garde. Ook is ze nauw betrokken bij het Comité de Vigilance de Montmartre, dat onder andere strijdt voor voedsel en onderdak voor iedereen die daar behoefte aan heeft. In januari 1871 komt het voor het Hotel de Ville wederom tot een confrontatie, waarbij schutters van de regeringstroepen het vuur openen op een menigte voor het stadhuis. Louise Michel is aanwezig, met een geweer en gehuld in een uniform van de Nationale Garde, en neemt deel aan het vuurgevecht tegen de regeringstroepen. Na deze confrontatie is meteen ook duidelijk dat het rommelende verzet in Parijs niet genegeerd kan worden.
Ook tijdens de dagen van de Commune neemt Louise Michel actief deel aan het verzet. In de vroege ochtend van 18 maart luidt ze als een van de eerste de alarmklokken als duidelijk wordt dat generaal Trochu met zijn troepen een poging doet om de kanonnen in beslag te nemen en daarmee de Parijse inwoners te ontwapenen. Dit luidt de Commune in, en vanaf dat moment is ze onuitputtelijk aanwezig in de strijd. Ze vecht mee op de barricades, verzorgt gewonden, neemt in de vele clubs deel aan de discussies. Louise Michel stelt bovendien voor om af te reizen naar Versailles, om de daar teruggetrokken regeringsleider Adolphe Thiers te vermoorden. Hoewel haar vrienden haar ervan overtuigen dat dit slechts tot represailles zal leiden, reist ze vermomd in haar eentje naar Versailles en terug, om aan te tonen dat het had gekund.[47] In de Bloedige Week vecht Louise Michel tot het eind mee met een van laatst overgebleven bataljons van Montmartre.
Onder invloed van Louise Michel en de vele andere vrouwen die actief zijn tijdens de Parijse Commune, worden diverse maatregelen getroffen die de rechten van vrouwen ten goede moeten komen. Zo wordt besloten dat ongehuwde weduwen evenveel pensioen moeten ontvangen als gehuwden en komen er regelingen voor gelijke lonen voor vrouwen. Een belangrijk speerpunt is daarnaast onderwijs, omdat goede scholing de mogelijkheid aan vrouwen kan bieden om volledig deel te nemen in de maatschappij. Louise Michel, zelf met een achtergrond in het onderwijs, maakt zich hier ook tijdens de Commune hard voor en dient onder andere een programma in voor algemeen staatsonderwijs, als tegenhanger tegen de katholieke programma’s die tot dan toe het onderwijs domineren. Sowieso is Michel ervan overtuigd dat de sociale revolutie alleen werkelijk radicaal kan zijn indien vrouwen hun aandeel hierin kunnen hebben. Dat er bij haar mannelijke revolutionaire medestanders op dit gebied nog een lange weg te gaan is, merkt Lousie Michel tijdens haar werk als ambulancière. Zo komt het voor dat aan Michel en andere ambulancières de mogelijkheid ontzegd wordt om hun verzorgende diensten uit te voeren. Deze weerstand komt vooral op wanneer de ambulancières voorheen prostituee zijn geweest, waardoor zij nu geen ‘schone handen’ zouden hebben. Louise Michel neemt het voor deze vrouwen op en vraagt zich af: ‘who had more right to give their lives for the new world, than those who were the most wretched victims of the old world?’[48] Ook jaren later zal Michel blijven benadrukken dat een revolutie in de positie van vrouwen van groot belang was en zal ze aan mannelijke kameraden de vraag voorleggen: ‘Are we not beside you fighting the great fight, making the supreme struggle? Will you be bold enough to play a part in the struggle for women’s rights, after men and women have won the rights of all humanity?’[49]
Hoewel Louise Michel tot het eind van de strijd arrestatie weet te voorkomen, bereikt het nieuws haar dat het leger haar moeder heeft gearresteerd en haar in Michels plaats dreigt dood te schieten. Om dit te voorkomen levert Louise Michel zichzelf over aan de regeringstroepen. Ze wordt gevangen genomen en na enkele maanden, op 16 december, voor een oorlogstribunaal gebracht. Tijdens de zitting toont ze geen enkel begrip voor de autoriteiten van het tribunaal, blijft ze de Commune verdedigen en toont geen moment van berouw over haar daden:
‘I do not want to defend myself, i do not want to be defended. I belong entirely to the Social Revolution and i declare that i accept full responsibility for all my actions. (…) Since it seems that every heart that beats for freedom has no right to anything but a little slug of lead, i demand my share. If you let me live, i shall never cease to cry for vengeance; and i shall avenge my brothers by denouncing the murderers of the Commission for Pardon.’[50]
Op dit punt onderbreekt de rechter haar: ‘I cannot allow you to speak if you go on in that manner’[51], waarop Louise Michel afsluit met de woorden: ‘I have finished. If you are not cowards, kill me.’[52] De rechtbank besluit anders, en veroordeelt haar tot deportatie naar Nieuw-Caledonië, een Franse kolonie in de Zuidelijke Pacific. Dit is een straf die in totaal nog zo’n 4200 andere Communards ten deel zou vallen. Louise Michel brengt eerst nog twee jaar door in een gevangenis in Parijs, alvorens zij uiteindelijk op 24 augustus 1873 ingescheept wordt voor een vier maanden durende tocht naar het eiland in de Pacific. Gedurende haar tijd op Nieuw-Caledonië blijft Louise Michel zich aanhoudend activistisch opstellen. Oorspronkelijk kwam Lousie Michel uit een meer Blanquistische hoek, maar tijdens de peride van haar ballingschap ontwikkelt ze zich als anarchiste. Zo weigert zij samen met andere Commune-vrouwen om gescheiden van de mannen te worden, voert ze uitgebreide politieke discussies met andere anarchisten en stelt ze zich meermalen solidair op met de oorspronkelijke bewoners van het eiland waar ze gevangen gehouden worden, de Kanakken, die door de kolonisten steeds verder van hun land verdreven worden. Ook toont Louise Michel solidariteit met Algerijnse gevangenen, die na een opstand Algerije tegen de Franse overheersing naar Nieuw-Caledonië waren gedeporteerd.
Uiteindelijk wordt er in 1880 amnestie verleend aan de leden van de Commune en keert Louise Michel terug naar Parijs. In de jaren ‘80 en ‘90 blijft zij zich actief inzetten voor de arbeidersstrijd en promotie van de anarchistische beweging. In 1883 neemt ze deel aan een demonstratie van werklozen in Parijs, waarbij enkele bakkerijen geplunderd worden. Samen met de anarchist Emile Pouget draagt ze een zwarte vlag in de voorste rij van de demonstratie.[53] Over de keuze voor de zwarte vlag heeft Louise Michel later het volgende gezegd: ‘(..)the black flag is the flag of strikes and the flag of those that are hungry. Could we have carried any other flag? (…).’[54] Naar aanleiding van haar prominente deelname aan deze demonstratie wordt Louise Michel enkele weken later gearresteerd en tot zes jaar eenzame opsluiting veroordeeld, gevolgd door tien jaar ondertoezichtstelling door de politie. In 1885 wordt haar pardon verleend en al snel is Louise Michel terug te vinden op demonstraties en bijeenkomsten. In de daarop volgende jaren volgen nog vele incidenten waarvoor zij gearresteerd en vaak veroordeeld wordt. Als ze verneemt dat de autoriteiten erop hopen haar gek verklaard te krijgen en zo in een inrichting op te sluiten vlucht ze naar Londen.[55] Daar opent ze samen met William Morris, Kropotkin en Malatesta een Internationale School voor kinderen van politieke vluchtelingen. In de laatste tien jaar van haar leven reist ze veelvuldig rond door Europa om het anarchisme te promoten. Op 9 januari 1905 komt ze te overlijden. Haar begrafenis wordt door meer dan 2000 mensen bijgewoond en in heel Frankrijk worden herdenkingsdiensten gehouden.
Binnen onze leesgroep hadden we een discussie of we wel of niet dit stukje zouden opnemen. Ik las ergens dat ook tijdens de Franse revolutie van 1789 en de revolutionaire jaren 1830 en 1848 vrouwen een grote rol hebben gespeeld. Wie waren deze vrouwen en welke rol speelde ze tijdens deze revoluties? Was hier al sprake van de eerste beginselen van de georganiseerde vrouwenbeweging die invloed had op de rol van vrouwen tijdens de Commune van Parijs? Omdat ik nieuwsgierig werd, wilde ik graag de taak op me nemen om te onderzoeken of er enig verband is tussen verschillende revoluties in Frankrijk en de rol die vrouwen erin speelden. Ik ging op zoek naar boeken die mijn vragen konden beantwoorden. Ik heb uren in het Aletta instituut in Amsterdam doorgebracht op zoek naar informatie en overeenkomsten met de Commune van Parijs. Ik heb tientallen artikelen gelezen maar die overeenkomst was te oppervlakkig om in deze brochure op te nemen. Toen dacht ik dat ik misschien de boeken die we met onze leesclub hebben gelezen weer moest herlezen. In het boek van Edith Thomas vond ik meteen in de inleiding uitspraken van twee belangrijke Parijse Communards, Benoît Malon en Prosper-Olivier Lissagaray, die in ieder geval de Franse revolutie van 1789 in verband brachten met de Commune van Parijs en de rol van vrouwen:
‘Above all, one important fact that the Paris revolution brought to light is the entry of women into politics. Under the pressure of circumstances, and through the spread of socialist ideas and the propaganda of the Clubs (…) they felt that the cooperation of women was indispensable to the triumph of the Social Revolution which had reached the fighting stage; that women and the proletariat, those ultimate victims of the old order, could not hope for their emancipation except by forming a strong union against all the forces of the past. Then again, they recalled that the women of Paris had been responsible for the 5th and 6th of October, one of the finest chapters of the Revolution of 1789, as well as for many others.’[56]
‘The woman who comes forward now in the streets is strong, loyal, tragic; she knows how to die as she loves, because of that pure and generous vein which, since 1789, has run richly through the heart of the people.’[57]
Weer in ander boek van Carolyn J. Eichner, Women in the Paris Commune, dat we niet met de leesclub hebben gelezen, omdat we dat boek pas later ontdekten, heb ik ook in de inleiding het antwoord op mijn vermoeden gevonden:
‘Communarde feminist socialisms constituted a crest in the erratic development of feminist socialisms in nineteenth-century France. They arose from a tradition reaching back to the revolutionary women of 1793, the utopian socialists of the 1830s and 1840s, the female insurgents of 1848, and the reemerging feminist socialism of the late, liberalized Second Empire. Conscious of their revolutionary heritage as Parisian women, both the rank and file and the leaders among the communardes embraced and repeatedly invoked this tradition, as exemplified by one clubiste who spun memory of ‘our grandmothers of ‘93’.[58]
De bovenstaande uitspraken bevestigden mijn vermoedens dat de rol van vrouwen tijdens de Commune van Parijs niet iets nieuws was. Juist tijdens de Franse revolutie van 1789 is de basis voor een georganiseerde militante vrouwenbeweging gelegd. In de revolutionaire jaren 1830 en 1848 heeft zich deze beweging alleen maar meer ontwikkeld en versterkt door militante ideeën. Uiteindelijk hebben de vrouwen van de Commune van Parijs veel van hun ‘voormoeders’ geleerd zoals bleek uit mijn onderzoek dat ik met jullie in het onderstaande betoog wil delen.
Aan het einde van de achttiende eeuw begon in Frankrijk onder de bevolking het besef te groeien, dat het toch eigenlijk vreemd was, dat de koning zo’n grote macht had en het gewone volk niets te vertellen had. De ontevredenheid van de burgers liep hoog op in 1789. Honger, uitbuiting, slechte werkomstandigheden, geen politieke zeggenschap en hoge belasting door de voortdurende oorlogen die Frankrijk voerde, maakte het volk woedend. Er braken regelmatig rellen uit die tot 1795 zouden duren, totdat generaal Napoleon Bonaparte aan de macht kwam. Vooral vrouwen waren woest omdat ze degenen waren die voor het eten moesten zorgen. Het uitbreken van de Franse revolutie werd door de Parijse vrouwen dan ook met groot enthousiasme begroet. De voetmars van de vrouwen naar Versailles op 5 oktober 1789 was een indrukwekkende gebeurtenis, waarbij duizenden vrouwen zich voor het Hôtel de Ville (Stadhuis) in Parijs hadden verzameld, gewapend met pieken en stenen, om naar Versailles te marcheren om hun ontevredenheid te uiten. Er was een schrijnend tekort aan brood in de hoofdstad en bovendien wilden ze de koning en de regering terugroepen naar Parijs zodat ze met hun eigen ogen de hongersnood en de ellende van het volk konden zien. Uiteindelijk werden de eisen van de vrouwen ingewilligd. Dit behaalde succes hadden de vrouwen met name te danken aan het feit dat zij daar voor een algemene zaak – brood voor het volk – vochten en niet expliciet voor hun eigen rechten opkwamen. Toen in 1789 de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger) verscheen, waarin individuele vrijheid, gelijke burgerrechten en vrijheid van meningsuiting de voornaamste uitgangspunten vormden, waren de vrouwen echter van hun rechten ontdaan. Deze verklaring van de rechten was alleen aan de mannelijke bevolking toegekend. De vrouwen, die voor het behoud van de revolutie en tegen de uitbuiters vochten, kregen voor hun strijdbare inzet stank voor dank.
Théroigne de Méricourt (1762-1817), Olympe de Gouges (1748-1793) en de Nederlandse Etta Palm (1743-1799) worden vaak als ‘heldinnen en feministen’ van de Franse Revolutie genoemd. Hal Draper weerspreekt in zijn boek de heldendaden van deze vrouwen, die volgens hem niks of weinig te maken hadden met de opbouw van de vrouwenbeweging tijdens de Franse revolutie. Théroigne de Méricourt had geen duidelijke sociale of politieke mening, behalve dat ze met de Girondijnen sympathiseerde. Vaak wordt over haar beweerd dat ze de vrouwenvoetmars naar Versailles leidde, wat niet waar bleek te zijn. Ze werd daar gezien omdat ze daar woonde en met de vrouwen sprak over de gewapende vrouwen in het leger. In 1791 schreef Olympe de Gouges haar Déclaration des droit de la femme et de la citoyenne (Verklaring van de rechten van de vrouw en burgeres), waarin ze haar kritiek op de grondwet leverde. Ze eiste voor de vrouw dezelfde civiele rechten als voor de man, klaagde de uitsluiting op basis van kleur en sekse aan en bekritiseerde de voor de vrouw zo nadelige huwelijksvoorwaarden. Echter deinsde ze terug voor de revolutionaire vrouwen. Toen de vrouwen naar Versailles trokken, maakte Olympe ze uit voor ‘beruchte rovers’ en ze maakte zich zorgen over de koningin. Ze bleef tijdens de revolutie koningsgezind en distantieerde zich van de vrouwenclubs. Haar strijd voor het vrouwenrecht was eigenlijk alleen bedoeld voor de bevoorrechte klasse – de bourgeoisie.
‘She had many proposals to make, spawned by her turbulent mind, and some of them concerned women particularly: for example, the establishment of a national theater for women’s production. She liked to make the kind of “women’s” proposal that was supposed to give “recognition” to women in some ceremonial way: for example, a special entourage of women for some notable’s funeral; a special women’s guard for the queen; that sort of things.’[59]
Tenslotte was Etta Palm misschien de meest feministische van deze vrouwen, want bij haar beginnen de eerste stappen naar de georganiseerde vrouwenbeweging. Na het uitbreken van de Franse revolutie ontstonden allerlei ‘republikeinse’ clubs en verenigingen. Deze clubs en verenigingen waren in elke wijk van Parijs anders.[60] Door de revolutie mochten ook vrouwen deelnemen aan de wijkvergaderingen en hadden ze stemrecht, maar elke wijk had zijn eigen regels wat betreft de vrouwen. De vrouwen die actief waren, waren meestal arbeidsters en vrouwen van de armen, die juist deelnamen omdat ze voor de familie moesten zorgen en zo hoopten hun lot te veranderen. Eén van de verenigingen die als eerste de organisatie van de vrouwen steunde, was Cercle Sociale. Het was een vereniging die voor de democratisering van het politieke systeem en betere sociale omstandigheden pleitte. Etta Palm was juist de eerste vrouw die tijdens een vergadering vrouwen opriep voor meer participatie in de politieke gebeurtenissen tijdens de revolutie. Op 23 maart 1791 kwam Etta Palm naar de vergadering van Cercle Sociale met een voorstel:
‘The Society of the Friends of Truth is the first which has admitted us [women] into patriotic meetings. Creil, Alais, Bordeaux, and several others have followed your example. Wouldn’t it be useful if, in each section of the capital [the forty-eight sections of Paris], there were formed a patriotic society of citoyennes – Amies de al Vérité, Women Friends of Truth – whose central federated Circle would be supervised by you, gentlemen, and which would invite all the Fraternal Societies of the 83 départemensts to correspond with it? … Each circle would have its own leadership, and they would all meet once a week as a general directorate under the supervision of the director of the Friends of Truth.’[61]
Het voorstel werd aangenomen en op 25 maart 1792 werd de eerste vergadering gehouden, waarin Etta Palm als presidente werd benoemd. Deze nieuwe vereniging was van plan om wekelijks bij elkaar te komen. De toegang werd alleen voor betaalde leden toegestaan. Van het ingekomen lidmaatschapsgeld zou dan een liefdadigheidsfonds worden opgericht. Dit betekende wel dat de arbeidsters en arme vrouwen werden buitengesloten omdat ze zich het lidmaatschapsgeld niet konden veroorloven. Etta Palm ging zich er steeds meer aan ergeren dat er weinig interesse werd getoond vanuit de vrouwen zelf en de contributie voor haar vereniging. Op 1 april 1792 presenteerde ze haar petitie aan de Nationale Vergadering waarin ze onder andere vroeg om toelating van vrouwen tot publieke en militaire posten en het legaliseren van echtscheiding:
‘We come to ask in the name of the [women’s] Society that the laws put our sex on the same level as men… moral and national education for girls … that political liberty and equality of rights be accorded both sexes.’[62]
Geen van haar voorstellen werd aangenomen. Uiteindelijk werd Etta gearresteerd op verdenking van spionage. Ze werd vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs, waarop ze naar Nederland vluchtte.
Olympe de Gouges, Théroigne de Méricourt en Etta Palm worden in de geschiedenis als de voorvechters van vrouwenrechten beschouwd, maar uiteindelijk gaat het bij hen om individuele daden van vrouwen die zich in de hoge kringen bevonden en bevoorrecht waren. De vrouwen van het volk zochten elkaar op in verschillende clubs waar ze hun mening vrij konden uitspreken. Juist daar hoorden ze dat ze meer zijn dan alleen huismoeders die voor brood moesten zorgen. Daar werkten ze samen aan de organisatie van vrouwen en een betere toekomst.
De enige echte georganiseerde revolutionaire en militante vrouwen club was de Société des Citoyennes Républicianes Révolutionnaires (Femmes Révolutionnaires) die door twee vrouwen, Pauline Léon (1768-1838) en Claire Lacombe (1765 –?), werd opgericht op 10 mei 1793. Pauline Lèon werd na het uitbreken van de Franse Revolutie lid van de linkse Condeliers Club. In maart 1792 ging ze als vertegenwoordigster van de vrouwendelegatie naar de Nationale Vergadering om te eisen dat elke vrouw het recht moest hebben om zich te bewapenen ter verdediging van de Franse revolutie en om mee te vechten aan het thuisfront of onder officieel bevel.[63] Claire Lacombe was een succesvolle actrice voordat ze naar Parijs kwam. Ook zij ging op 25 juli 1792 naar de Nationale Vergadering waar ze haar petitie voorlas, waarin ze ervoor pleitte dat ook vrouwen een positie in het leger konden krijgen. Ze maakte duidelijk dat die petitie een persoonlijke verklaring was en dus niet bedoeld was voor vrouwen met kinderen of vrouwen die haar mening niet deelden.[64] Deze twee militante en revolutionaire vrouwen waren de leidende figuren van de Société des Citoyennes Républicianes Révolutionnaires. Ze namen een actieve rol in de revolutie in omdat ze juist zichtbaar en hoorbaar waren. Ze verscholen zich niet achter pamfletten en in gezelschapsclubs maar gingen regelmatig de straat op en naar de Nationale Vergadering.[65]
Deze Vereniging van Revolutionaire Republikeinse Vrouwen was ook de eerste ‘alleen voor vrouwen’ vereniging. Hun doel was niet te strijden voor vrouwenrechten maar om vrouwen bij de revolutie te betrekken: ‘We do not counterpose women’s rights to the central needs of the Revolution; we use women’s rights to achieve the Revolution.’[66]
Het meest bijzondere en strijdbare aan deze vereniging van vrouwen was dat ze nooit naar erkenning en toekenning van rechten streefde of toestemming voor de oprichting vroeg aan wie dan ook. Ze deed het gewoon voor het behoud van de revolutie. Een mooi voorbeeld noemt Hal Draper in zijn boek. Nog geen drie maanden voor de oprichting van de Femmes Révolutionnaires vroeg een groep revolutionaire vrouwen de Jakobijnen om toestemming om zich te verzamelen in hun hal om de woekerwinsten en stijgende prijzen te bestrijden. Uiteindelijk heeft Robespierre geen toestemming gegeven voor de bijeenkomst van deze vrouwen. Drie maanden later, toen de Femmes Révolutionnaires haar oprichting bekend maakte, gingen de vrouwen naar de vergaderhal van de Jakobijnen en hebben zich gepresenteerd aan de Jacobijnse mannen. Ze vroegen niet om toestemming of erkenning.
In het begin van het bestaan van de Femmes Révolutionnaires waren de vrouwen pro-Jakobijns. Zij wilden functioneren als vrouwenafdeling van de Jakobijnen. Ze werden zelfs door de Jakobijnen en de Nationale Conventie voor hun activiteiten geprezen en zo mochten ze deelnemen aan de belangrijke festiviteiten. In de eerste maand eisten ze niet alleen politieke maar ook economische verbeteringen zoals lagere prijzen voor voedsel, zwaardere belastingen voor de rijken, hardere maatregelen tegen de rechtse Girondijnen en de formatie van vrouwelijke bataljons. Politici en dagbladen begonnen steeds vaker de toenemende populariteit van de Femmes Révolutionnaires te becommentariëren. Vooral de Girondijnen wilden meer repressie: ‘the women who call themselves revolutionaries and who were running around the streets yelling like mad, steel in one hand and the banner of revolt in the other.’[67] Nadat de Girondijnen, zogenaamd ‘de vijanden van de Revolutie’, door de Jakobijnen werden geëlimineerd, besefte Robespierre dat de populariteit van de Femmes Révolutionnaires een dreiging vormde voor de macht van de Jakobijnen. Hij zou vanaf dit moment deze groep goed in de gaten gaan houden.
Tijdens de jaren 1792 en 1793 kwam er steeds meer kritiek van de Enragés[68] en de militante sansculottes op de regering, tegen de steeds stijgende prijzen en voor hardere maatregelen tegen de profiteurs. De Femmes Révolutionnaires, in het begin pro-Jakobijns, keerden zich nu tegen de Jakobijnen en sloten zich bij de sansculottes en de Enragés aan. Samen eisten ze onmiddellijke installatie van de democratische grondwet. Het was geen eis voor de abstracte democratie; het was een directe uitvoering van de belangen van het volk.[69] Het antwoord van de Jakobijnen was eerst de repressie op de Enragés met de arrestatie van Jean Roux en later volgden de Femmes Révolutionnaires. De Jakobijnen stuurden vrouwelijke provocateurs naar de vergaderingen van de groep en verzonnen allerlei intriges. Toen de Femmes Révolutionnaires naar bewijs vroegen, was dit er niet. Ze werden beschuldigd van contrarevolutionaire activiteiten tegen de Jakobijnen en de Nationale Conventie. Keer op keer vernieuwde de Femmes hun activiteiten en keer op keer werden ze beschuldigd zonder enig bewijs. Een voorval op een markt op 28 oktober 1793 maakte het verbod van de groep een feit. Op die dag kwam het tot een vechtpartij tussen poissardes[70] en de aanhangers van de Femmes. De vechtpartij begon volgens de omstanders omdat er een gerucht rond ging dat de Femmes eisten van de poissardes om ook een bonnet rouge[71] en een broek te dragen. Nog dezelfde dag kwamen het leger en poissardes de vergadering van de Femmes binnenstormen en vernielden ze de vergaderzaal. Het is aannemelijk dat het hele voorval gepland was en nagespeeld volgens het Jakobijnse scenario, om de Femmes Révolutionnaires ten val te brengen. Twee dagen later, op 30 oktober, verbood de Nationale Conventie alle vrouwelijke verenigingen of clubs. De Femmes Révolutionnaires waren opgehouden te bestaan maar de strijdbaarheid van de vrouwen leefde voort. Keer op keer ontstonden kleine clubs van vrouwen die de onderdrukking zat waren.
In de vele boeken en artikelen die ik heb gelezen, wordt vaak vermeld dat er in de revolutionaire jaren 1830 en 1848 vrouwen op de barricades stonden en meevochten. Ze worden dan ook ‘insurgents’ (opstandelingen) genoemd. Maar daar blijft het bij. Wie waren die vrouwen dan op de barricades? Bestonden ze überhaupt? Het liet me niet met rust en ik ging toch op alle mogelijke woordcombinaties op het internet zoeken, aangezien ik de antwoorden op mijn vragen nergens in de boeken kon vinden. Met de woordcombinatie ‘french women insurgents’ vond ik één enkel artikel op de website www.ohio.edu. Het is dan ook het enige artikel dat echt de vrouwen op de barricades beschrijft. Maar voordat ik de vrouwen op de barricades ga behandelen, vind ik het van groot belang om een korte geschiedenisschets te geven van de revolutionaire jaren 1830 en 1848, om te begrijpen door welke politieke omstandigheden vrouwen zich gingen organiseren en waarvoor ze vochten. Ook tijdens deze revolutionaire jaren kan er weer een onderscheid gemaakt worden tussen de individuele daden van een aantal vrouwen en een beweging van georganiseerde vrouwen die niet alleen op de barricades meevochten maar zich ook in verschillende verenigingen gingen organiseren.
Na de Franse revolutie van 1789 brak er op 27 juli 1830 een opstand uit die drie dagen duurde, de Julirevolutie. De Franse middenklasse kwam in opstand tegen Karel X. Ze vond dat ze te veel benadeeld werd door de koning, die in haar ogen te veel macht had. Karel X weigerde zijn macht te beperken en trad af. Hij werd vervangen door zijn neef Lodewijk Filips, door de burgerij ‘Burgerkoning’ genoemd. Zijn bewind werd de Julimonarchie genoemd en bleef bestaan tot 1848. Tijdens de Julimonarchie ontstonden weer kleine vrouwenverenigingen en bladen die voor het verbeteren van de situatie van vrouwen uit alle klassen streden. Maar de artikelen in vele vrouwenbladen waren afkomstig voornamelijk van de bourgeois vrouwen, die voor betere banen pleitten. De andere belangrijke vrouwenkwesties lieten ze links liggen. Hal Draper noemt deze feministische beweging dan ook in zijn boek een bourgeois feminisme dat haar hoogtepunt in de jaren 1836-1838 bereikte.
‘‘Emancipation’ was summarized as access to all careers, so as to permit women ‘to become truly the companions of the superior man, scientist, artist or magistrate’. It was naturally the feminism of the bourgeois ‘career women’, which was long to be so prominent in the women’s movement – even though these women mostly considered themselves to be socialists and regarded themselves as sympathizing soulfully with the lot of the working classes.’[72]
In februari 1848 eiste opnieuw de middenklasse hervorming van het kiesrecht. Na het verbod van een republikeinse bijeenkomst kwam het tot onlusten – bekend als de Februarirevolutie – en naar aanleiding waarvan de Tweede Franse Republiek werd gevestigd. Door deze stormachtige politieke situatie in Parijs werd ook weer een nieuwe vrouwenbeweging geboren, radicaler en militanter dan in de voorgaande revolutionaire jaren. Deze vrouwen kozen de kant van de werkende vrouwen. In de bladen die op de arbeidsters waren gericht verschenen artikelen over de salarissen, over werkloosheid, kindercrèches voor de werkende vrouwen en educatie. In de artikelen werd gepleit voor de complete sociale en politieke gelijkheid voor alle vrouwen, voor het stemrecht voor vrouwen en voor het recht van scheiding. Eén van de bekendste bladen verscheen in maart 1848, La Voix des femmes (Stem van vrouwen). Het was het eerste feministische dagblad, geredigeerd door Eugenie Niboyet (1799-1883). Deze krant diende als propagandamiddel van de vrouwenvereniging Societé de la Voix des Femmes (Vereniging van de Stem van Vrouwen). Naast gelijke rechten voor alle vrouwen eiste ze ook deelneming in het leger in hetzelfde uniform voor man en vrouw. In april 1848 werden de verkiezingen voor een nieuwe regering een feit. Vrouwen van Societè de la Voix des Femmes hadden hun hoop op George Sand (1804-1876) gevestigd als kandidate voor de verkiezingen. George Sand was niet alleen bekend vanwege haar socialistische romans maar ook als politiek activiste. Ze beschouwde zich als socialiste en voelde met de onderdrukten mee. Omdat ze zich in kringen van de bourgeoisie bevond, dachten de vrouwen van Societè de la Voix des Femmes dat ze zeker geaccepteerd zou worden als kandidate en dat ze in de nieuwe regering voor gelijke rechten zou pleiten. Maar ze hadden het mis. George Sand schreef anonieme anti-feministische artikelen in het blad Bulletin en nadat haar kandidatuur bekend werd in het blad La Voix des Femmes distantieerde ze zich in het openbaar van deze vrouwenvereniging met een brief die ze naar kranten en antifeministische bladen stuurde.
‘It was a letter written in a tone of insolent arrogance, in which she declared that she would not let people believe by her silence that she adherd to the principles which this journal tried to represent; she had not, she said, any relation “with the ladies who form clubs and put out periodicals,” and she was not acquainted with a “single one of them”; she refused “to serve as a banner for a feminine coterie”…’[73]
Ze vond dat de vrouwen niet het recht hadden zich met de politiek te bemoeien omdat ze op dit moment nog niet genoeg ontwikkeld waren. Haar ‘feminisme’ bestond alleen uit het pleiten voor gelijke rechten in het huwelijk en voor de vrije liefde. In deze revolutionaire jaren werden deze vraagstukken in de ogen van de arbeiders als een luxe beschouwd. Natuurlijk waren gelijke rechten in het huwelijk en de vrije liefde van belang, maar de arbeidsters vonden de werkgelegenheid en betere werkomstandigheden van groter belang dan alleen de seksuele emancipatie. Aangezien George Sand zich alleen voor haar eigen bevoorrechte klasse inzette en zich openlijk van de militante vrouwenbeweging distantieerde, werd ze als bourgeois feministe beschouwd.
In deze periode was er ook een vrouw die tot geen enkele groepering behoorde, maar wel voor de rechten van werkende vrouwen streed. Dit was Jeanne Deroin (1805-1894), die zich kandidaat stelde voor de verkiezing na de weigering van George Sand. Ze was niet alleen een militant feministe maar ook vurig socialiste. Met haar artikelen in La Voix des Femmes en later L’Opionion des Femmes bestreed ze haar tegenstanders, onder andere Proudhon en zijn anti-feministische standpunten. In haar kandidatuur ging het om het feminisme en het socialisme: ‘Not only in the interests of women but in the interests of all of society, and in the name of a principle involving the abolition of all privileges.’[74] Naast het voeren van campagne heeft ze met een aantal andere vrouwen in 1849 de Association Fraternelle et Solidaire de Toutes les Associations (Solidaire Broederschapsvereniging van alle Verenigingen) opgericht. Het doel van deze vereniging, die als een vakbond functioneerde, was alle bestaande verenigingen en vakbonden in één grote vakbond onder te brengen en daarin samen te werken. Omdat de regering vorming van politieke groeperingen verbood, noemde deze vakbond zich in haar statuten een economische organisatie. Maar dit mocht niet baten. Niet eens een jaar later, in mei 1850, ontruimde en arresteerde de politie iedereen die op dat moment aanwezig was op het hoofdkantoor. Onder hen bevond zich ook Jeanne Deroin. Tijdens haar rechtszaak protesteerde ze tegen dit proces omdat ze het niet rechtsgeldig vond, aangezien alle rechten en wetten door de mannen waren voorgeschreven. Ze werd veroordeeld tot 6 maanden cel. Nadat ze vrij was gelaten, stortte ze zich weer enthousiast op haar politieke activiteiten.
De meerderheid van de vrouwen die op de barricades vochten en die actief waren tijdens de revolutie jaren 1830 en 1848, waren de arbeidsters en in een minderheid kleine burgerij die haar winkels voor de politieke discussies ter beschikking stelden. Een andere groep vormden de prostituees, die in die tijd onderwerp van bureaucratische pesterijen waren. Ze namen hun kans waar om wraak te nemen op de openbare orde door mee te helpen op de barricades. Zo werd bijvoorbeeld Florentine Bacle, een prostituee, beschuldigd van het helpen van haar minnaar Jules Bonvicini, een tandarts van Faubourg du Temple, met het maken van de kogels en hulzen in zijn praktijk.
Al tijdens de Julirevolutie van 1830 werden de vrouwen op de barricades gezien. Eén vrouw in het bijzonder, Marie Deschamps, vocht mee op de barricades. Over haar wordt beweerd dat ze als inspiratie voor het bekende schilderij van Eugène Delacroix, La liberté (bekend als ‘De vrijheid leidt het volk’), diende. Behalve deze ene Marie Deschamps worden geen andere vrouwen genoemd die tijdens Julirevolutie op de barricades meevochten. Ik noem hier twee voorbeelden, maar het is niet duidelijk of het hier ging om Marie Deschamps of om ene Anne-Charlotte D. die haar broer wilde wreken.
‘It is well known that Delacroix drew on the experiences of real people in his rendition of Liberty Leading the People, including Marie Deschamps, who during the hottest of the July days seized a musket of a recently killed citizen and fired it against the Swiss guards. Another subject familiar to the artist was ‘a poor laundry-girl’ known only as Anne-Charlotte D., who was said to have killed nine Swiss soldiers in avenging her brother’s death.’[75]
‘According to the historic sources, Delacroix was inspired by the real story of a woman who took the place of her killed brother on the barricade and fought bravely killing many royal soldiers before she was killed too. Delacroix’s “Liberty” represents the artist’s homage to many women fighting besides the men during the July revolt.’[76]
Op 22 februari 1848 brak de Februarirevolutie uit. Hier liep ene Adélaïde Bettrette, een naaister van beroep, brandwonden in haar gezicht op tijdens het maken van buskruit voor de barricades. Ze heeft wapens aan de mannen van haar wijk uitgedeeld en hen opgeroepen om de barricades op te gaan. Ze heeft ook met het opwerpen van de barricades geholpen en ze was de eerste die met de republikeinse vlag op de barricades zwaaide. Op 23 juni 1848 brak de Juniopstand uit toen werklozen en arbeiders de straat opgingen om ‘une république sociale et démocratique’ te eisen. Ene Geneviéve Boulanger, een vetermaakster, werd gewapend op de barricades gezien. Marie Chassang, een kruidenierster uit Belleville, verklaarde dat haar buurt de wapens had opgenomen als gevolg van de geruchten over een royalistische samenzwering op de linkeroever. Elisabeth Guibal, een houtsnijdster, raakte al tijdens het gevecht op 23 februari 1848 gewond en werd arbeidsongeschikt verklaard. Tijdens de Juniopstand werd ze gearresteerd, nadat ze met een sabel winkelruiten kapot sloeg om meer wapens te onteigenen. Joséphine Clabot, een portemonneemaakster, werd beschuldigd van constante aanwezigheid op de barricades, gewapend en in mannenkleren. Na de arrestatie bekende ze alles en voegde toe, dat ze naar de barricades zou blijven terugkeren. Françoise Beaulieu, een wasvrouw van de Quartier des Lombards, werd de ‘terreur van de buurt’ genoemd. Ene mademoiselle Goden, ook een wasvrouw, laadde de wapens voor de mannen achter de barricades. Andere vrouwen die niet met name worden genoemd luidden een wijkbel om mensen op te roepen naar de barricades te gaan en dwongen iedereen in de buurt om messen te produceren, metalen objecten te gaan smelten voor de kogels en wapens en brood te gaan stelen. Ook zogenaamde ‘veteranen van vroegere opstanden’, zoals 76-jarige weduwe Henry die andere vrouwen naar de barricades in Belleville leidde, vochten weer mee. Van de 1100 gearresteerde revolutionairen van de Juniopstand waren er 273 vrouw. De vrouwen die van directe betrokkenheid werden beschuldigd, werden opgesloten in de St. Lazare gevangenis, de bekendste vrouwengevangenis in Parijs. De meest lastige vrouwen werden constant overgeplaatst naar provinciale gevangenissen. Zo waren Simone Leblanc en Catherina Leclerc, die geen afstand van hun politieke bedrijvigheid wilden doen en die hun medegevangenen tot rebellie opriepen, overgeplaatst van de St. Lazare gevangenis naar de gevangenis Haguenau in de Elzas. Alle vrouwen van de Juniopstand werden voor het eind van het jaar 1849 vrijgelaten.
Deze vrouwelijke opstandelingen van de revolutionaire jaren weerspiegelden een scheiding tussen gematigde en radicale feministen in 1848 en de kloof tussen de Franse feministische doelstellingen en ideeën in Frankrijk.
In Parijs smeulde een eeuw lang een revolutionair vuur dat op bepaalde ogenblikken in een vlam omsloeg. Dappere en strijdbare vrouwen ontwaakten uit deze vlammen der revolutie en werden de pioniers van de georganiseerde vrouwenbeweging. Vóór 1789 was er nog geen sprake van enige georganiseerde vrouwenbeweging omdat daarvoor in ieder geval in Frankrijk geen grote revolutie had plaatsgevonden. De revolutie wordt alleen ontketend als de hele bevolking in opstand komt en de vrouwen behoren ook tot die bevolking, juist omdat ze zo’n belangrijke rol binnen de familie speelden. Voor de eerste keer in de geschiedenis organiseerden vrouwen zich en namen eindelijk niet alleen het lot van de familie maar ook hun eigen lot in handen. Vrouwen van de revolutionaire jaren 1789, 1830 en 1848 dienden als voorbeeld voor de vrouwen van Commune van Parijs. Ze waren te vinden op de barricades waar ze zij aan zij met de mannen vochten en op de tribunes waar ze vurige toespraken over hun rechten hielden. Ze waren niet meer onzichtbaar, ze waren niet meer ‘lieve huismoeders’, maar de vrouwen die als heldinnen van de vrouwenbeweging de geschiedenis ingingen.
ren. De meest bekende waren o.a. Jean Roux, Théophile Leclerc en Jean Varlet.