namespace:de_russische_revolutie_en_het_anarcho-syndicalisme

De Russische Revolutie en het anarcho-syndicalisme

Twee documenten ingeleid door Arthur Lehning

  • Verschenen: 1976
  • Bron: Maatstaf, jaargang 24, nummer 8/9, 1976; De Russische Revolutie en de Communistische Partij, Berlijn, 1921
  • Vertaling: Vertaling Franse delen door FeineSahne, Duitstalige delen door C.E van Amerongen-van Straten

De Russische Revolutie en het anarcho-syndicalisme

De Russische Revolutie heeft, zoals bekend, een verstrekkende invloed uitgeoefend op de internationale organisatie van de arbeidersbeweging en haar ideologie. Dat geldt ook voor de revolutionaire libertaire arbeidersbeweging, die de revolutie had begroet en verdedigd tegen de internationale reactie.

Terwijl de reformistische vakbeweging in 1919 te Amsterdam het Internationaal Verbond van Vakverenigingen oprichtte, nam de Bolsjewistische Partij na de Oktoberrevolutie het initiatief tot de stichting van een Communistische Internationale, bedoeld om de plaats in te nemen van de in 1914 praktisch ineengestorte Tweede Internationale. De overal ontstane communistische partijen waren in het algemeen nog uitermate zwak en de Comintern was dan ook zeer geïnteresseerd in de toetreding van een aantal syndicalistische organisaties, waarin in landen als Italië, Spanje, Portugal de revolutionaire arbeidersbeweging zich had georganiseerd.

Op het Tweede Congres van de Comintern, in 1920, waren verschillende West-Europese syndicalistische organisaties vertegenwoordigd. Maar een samengaan van de communistische politieke partijen en de syndicalisten in één revolutionaire Internationale bleek op onoverwinnelijke moeilijkheden te stuiten: de oude syndicalistische a-politieke en a-parlementaire traditie was moeilijk te verenigen met de communistische ideologie van politieke partij, parlementarisme en staat.

Om dit obstakel uit de weg te ruimen besloot het Congres op voorstel van Lenin tot de stichting van een tweede internationale organisatie, de Rode Vakverenigings-Internationale, die nauw met de Comintern zou samenwerken. Men zou wederzijds vertegenwoordigers aanwijzen.

In Rusland hadden de syndicalistische gedelegeerden evenwel tot hun verbazing bemerkt dat de bolsjewistische leiders die zoveel moeite deden om de revolutionaire organisaties in het buitenland te verenigen, tegenover de Russische syndicalisten en anarchisten een geheel ander standpunt innamen. Deze stonden namelijk reeds buiten de wet, hun organisaties werden door de ‘dictatuur van het proletariaat’ verboden en hun leden vervolgd en gevangen gezet.

Daarnaast had de verovering van de staatsmacht door de Bolsjewistische Partij betekend dat de Russische vakbeweging zelf een onderdeel werd van het gecentraliseerde terroristische staatsapparaat. Zij was in feite een uitvoerend orgaan van de Russische staat, zoals de buitenlandse communistische partijen organen werden van de buitenlandse politiek van de Sovjet Unie.

Het ware karakter van de Rode Vakverenigings-Internationale komt dan ook duidelijk naar voren in de woorden die haar secretaris Losowski tien jaar na de stichting schreef:

‘De gehele werkzaamheid van de secties der RVI sinds haar ontstaan bestond in de doorvoering der communistische politiek in de vakbeweging, in de verovering der massa’s voor de Communistische Partij en de Comintern, en de verbreiding van de invloed der communistische ideeën op steeds nieuwe groepen van arbeiders. Dat was de betekenis van het ontstaan van de RVI en deze werkzaamheid heeft de RVI in het verloop van de tien jaar van haar bestaan doorgevoerd.’

Daar dit karakter van de RVI vanaf het begin duidelijk was en de revolutionaire syndicalisten aan de economisch georganiseerde revolutionaire arbeidersbeweging een geheel andere betekenis toekenden dan executieve te zijn van de politiek der Comintern — of, in het Nederlands gezegd, een bijwagen te worden van de Communistische Partij, gingen zij hun eigen weg.

Die weg was in zekere zin al aangegeven door het Eerste Internationale Congres van revolutionair-syndicalistische organisaties, dat in 1913 te Londen had plaatsgevonden. Hier waren 38 gedelegeerden van 65 federaties of centrales bijeen met het doel de revolutionaire syndicalisten in één Internationale te verenigen, Christiaan Cornelissen was de secretaris van het Congres; zeven Nederlandse afgevaardigden vertegenwoordigden vijf federaties van het NAS.

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakte verwezenlijking van deze plannen onmogelijk, maar reeds in 1919 trachtten het NAS en de Duitse syndicalisten opnieuw een internationaal congres bijeen te roepen. In december 1920 vond een eerste internationale syndicalistische conferentie plaats te Berlijn[1], gevolgd door een tweetal andere, in oktober 1921 en juni 1922, waar nog steeds pogingen werden aangewend om met de RVI tot overeenstemming te komen.

Na het mislukken hiervan werd in december 1922 de Internationale Arbeiders Associatie gesticht, die in haar beginselverklaring en haar tactiek eens en voor goed met Moskou brak en de revolutionaire syndicalisten uit de gehele wereld wilde verenigen op de grondslag van de beginselen van Bakoenin. Twee grote organisaties bleven buiten de Internationale: de Franse syndicalisten, die zich pas in 1926 aansloten, nadat zij geruime tijd deel hadden uitgemaakt van de CGTU, een afsplitsing van de oude CGT die onder invloed van Moskou stond; en de Amerikaanse iww, die zichzelf als een Internationale beschouwde maar wel nauwe relaties met de IAA onderhield.

De opvattingen van de IAA waren in tweeërlei opzicht door de Russische Revolutie beïnvloed. In de eerste plaats had deze duidelijk gemaakt dat de oplossing van praktische problemen niet te verwachten valt van abstracte theorieën of ideologieën zonder sociale basis, van de propaganda van min of meer los samenhangende groepen, die geen constructieve bijdrage te leveren hadden. In zijn beroemde brief aan de West-Europese arbeiders heeft Kropotkin hier kort voor zijn dood vanuit Rusland de aandacht op gevestigd.

Maar ook het a-politieke beginsel dat door veel syndicalistische organisaties tot de Eerste Wereldoorlog werd aangehangen — het ongeacht-beginsel van het NAS, de Charte van Amiens van de CGT — was niet meer te handhaven. Een revolutionaire arbeidersbeweging kon geen zelfstandige rol vervullen zonder haar standpunt te bepalen ten opzichte van politieke partijen, staat en dictatuur. Wilde het syndicalisme onafhankelijk blijven en niet een jacht- en slachtveld worden van politieke partijen die de economische organisaties slechts poogden te gebruiken voor hun staats-socialistische en dictatoriale doeleinden, dan moest het partij, parlement en staat bestrijden als onverenigbaar met het syndicalistische doel: de vervanging van de kapitalistische staat en de kapitalistische organisatie van de economie door de beheersing van het economische en sociale leven door de producenten zelf. De doelstelling van het revolutionaire syndicalisme kon geen andere zijn dan het bereiken van een staatloze, vrij-communistische maatschappij, en daarmee was ook een zelfstandige positieve politiek, tactiek en organisatie van het syndicalisme bepaald.

De ontwikkeling van het revolutionaire syndicalisme van 1913 tot 1922, die werd gekenmerkt door een ‘syndicalistische’ oriëntering van het anarchisme en het overnemen van ‘anarchistische’ doelstellingen door het syndicalisme, vond haar ideologische neerslag in het anarcho-syndicalisme en haar praktische organisatie in de IAA, die in haar naam tot uitdrukking bracht dat zij zich beschouwde als een voortzetting van de Eerste Internationale, en met name van haar bakoenistische, federalistische en collectivistische vleugel.

Het eerste hier gepubliceerde document is een resolutie die werd aangenomen op de syndicalistische conferentie die in juni 1922 te Berlijn werd gehouden.1 Op deze conferentie was nog een gedelegeerde van de Russische vakbonden aanwezig, die overigens ook lid was van het centrale executief comité van de sovjets. Hij arriveerde juist op het moment dat er gediscussieerd werd over de vervolgingen in Rusland en kondigde zichzelf aan als de vertegenwoordiger van zes miljoen Russische vakbondsleden.

Mark Mratschny[2], een der gedelegeerden van de Russische revolutionair-syndicalistische minderheid, gaf toen gedetailleerde gegevens over de vervolgingen van Russische anarchisten en syndicalisten en over de liquidatie van de anarcho-syndicalistische organisaties. Hij zei letterlijk onder meer: ‘Wij beschouwen de vertegenwoordigers van de Rode Vakverenigingen — en wanneer zij rood zijn, dan is dat van het bloed van arbeiders en boeren, dat zij nog voortdurend vergieten om hun macht te kunnen handhaven —, wij beschouwen hen als vertegenwoordigers van de regering en van de Tsjeka [de geheime politie, voorloper van de GPOe], die revolutionaire arbeiders vervolgt en arresteert, dezelfden die ons hebben gearresteerd en uitgewezen. […] Het is onmogelijk vast te stellen waar de vakvereniging ophoudt en regering en Tsjeka begint.’ De Russische gedelegeerde verliet onder protest de conferentie.

De andere gedelegeerde van de Russische anarcho-syndicalisten, Alexander Schapiro[3], evenals Mratschny uitgewezen, sprak over de onmogelijkheid van een aansluiting van revolutionaire syndicalisten bij de RVI. Voordien zou negen tiende van de beginselen en statuten van de RVI gewijzigd dienen te worden. En wat het formidabele aantal Russische vakbondsleden betrof: de Russische gedelegeerde had wel van zes miljoen aangeslotenen gesproken, maar er niet bij gezegd dat iemand in Rusland, zodra hij begon te werken, automatisch als lid van de vakbeweging werd geregistreerd. Schapiro stelde vervolgens de hier afgedrukte resolutie voor, die hij inleidde met de woorden: ‘Het is op iedere conferentie, op ieder congres gebruikelijk die revolutionairen niet te vergeten die zuchten in de gevangenissen van het wereldimperialisme. Aan de lange lijst van landen die de revolutionaire idee vervolgen, moeten wij vandaag de naam Rusland toevoegen. Bij verschillende gelegenheden hebben de communisten de Duitse syndicalisten al aangevallen, bijvoorbeeld in het geval van Diisseldorf, omdat deze een krachtiger taal gebruikten aan het adres van Rusland dan aan dat van de andere landen. Dit is niettemin logisch, want wij moeten er rekening mee houden dat wij in Rusland te maken hebben met een regering die zich “revolutionair” en “communistisch” noemt. Noch de RVI, noch de Comintern hebben ooit hun stem verheven tegen de vervolgingen van revolutionair-syndicalisten in Rusland. Het is onze plicht niet in stilte voorbij te gaan aan wat zich in Rusland afspeelt en — scherper tegen de regeerders van Rusland dan tegen die van andere landen van wie niets beters te verwachten valt — onze afschuw uit te spreken over de misdrijven die de Russische Communistische Partij tegen de Russische revolutionairen heeft begaan.’

De tekst van de resolutie luidde als volgt:

De Internationale Syndicalistische Conferentie, in acht nemend van de verklaringen van de Russische syndicalistische minderheid en de recentelijk gepubliceerde documenten in de wereldlijke revolutionaire pers over de situatie van de revolutionaire minderheid van de Russische arbeidersbeweging, constateert: Dat de vervolgingen van de arbeiderselementen van het revolutionair links in Rusland door de Sovjetregering de Russische Revolutie in diskrediet brengen en zaaien verwarring onder delen van het wereldlijke proletariaat.

Dat de revolutionaire beweging georganiseerd door alle landen niet kan toestaan dat haar broederbewegingen in Rusland worden onderworpen aan de dezelfde beledigingen, vervolgingen en leden onder een zelfzeggende revolutionaire en communistische regering als onder een andere bourgeoisistische, monarchistische of autocratische regering;

Dat de gang van de sociale revolutie niet kan worden belemmerd door de houding en de daden van de Russische regering in het opzicht van de revolutionairen waarvan het verleden niet meer is geweest dan een vervolg van de beproevingen van hun toewijding aan de gemeenschappelijke zaak van een wereldrevolutie;

Dat de eenheid van het front met de syndicalisten en de anarchisten, aanbevolen door de communistische Internationale en de rode syndicalistische Internationale, verlangt van deze laatsten een onvoorwaardelijk verzoek geadresseerd aan de Sovjetregering om die eenheid als eerste te verwezenlijken in Rusland – het land waaruit alle instructies van de twee Internationales vandaan komen;

Dat noch de ene noch de ander van deze Internationales het nooit nodig gevonden heeft om de Sovjetregering te beïnvloeden om haar tactiek te veranderen jegens het revolutionair links, terwijl ze hun protestorganen tegen de onrechten begaan door andere overheden ten opzichte van deze zelfde revolutionairen hevig vervullen;

De Internationale Syndicalistische Conferentie protesteert dus tegen de genomen maatregelen door de Russische communistische regering waardoor elke actie en revolutionaire gedachte meedogenloos zijn vermorzeld; richt aan de sovjet-regering een formele aanvraag voor de vrijlating van alle linkse revolutionairen, voor het ophouden van de vervolgingen die al het nobele aan de Russische Revolutie doden, en voor de volledige vrijheid van mondelinge en geschreven propaganda voor elke linkse revolutionaire elementen – een vrijheid die niet meer dan de fundamentele principes van de Oktoberrevolutie kan versterken.

De Internationale Syndicalistische Conferentie verplicht zijn internationale afdeling tot het aangaan van betrekkingen met de uitvoerenden van de twee Internationalen van Moskou om een internationale campagne te beginnen ten gunste van een wenteling van de sovjet-politiek in het opzicht van het revolutionair links in het hoogst raadzaam verstand.

En belast zijn internationale afdeling ook om te strijden, zij aan zij met de arbeiders, socialistische, communistische, anarchistische en andere organisaties tegen de schanddaden begaan door alle regeringen tegen de arbeidersmilitanten, en om zonder rust en onderbreking de bevrijding van allen die lijden onder het wereldlijk imperialisme te eisen.

De Internationale Syndicalistische Conferentie richt aan Sacco en Venzetti, aan Mooney, aan Marty en Badina, aan Cottin, aan Boldrini en Ghezzi, aan Mühsam, aan Olga Taratouta en Rubintchik, aan Baran en Askaroff[4], en aan honderden andere revolutionaire strijders, die lijden in de monarchistische, republikeinse of sovjet kerkers, de broederlijke groeten van de revolutionaire syndicalistische beweging en van de industriële wereld, en de garantie van hun diepe bewondering voor hun revolutionaire integriteit.

La Conférence Syndicaliste Internationale, prenant acte des déclarations de la Minorité syndicaliste russe et des documents publiés récemment dans la presse révolutionnaire (Uit: Bulletin international des syndicalistes révolutionnaires et industrialistes, Berlijn, no 2-3, augustus 1922.)

Het tweede document wordt gevormd door fragmenten die ontleend zijn aan de anonieme brochure Die Russische Revolution und die Kommunistische Partei. Zij verscheen in september 1921 met een voorwoord van Rudolf Rocker, waarin deze verklaarde dat de auteur een vriend van hem was, een bekende kameraad uit de internationale beweging. Rocker verkeerde namelijk in de mening dat de tekst geschreven was door Alexander Berkman.

In werkelijkheid had de brochure behalve Berkman nog drie andere auteurs: Emma Goldman, Alexej Borovoy en Alexander Schapiro. De tekst is gedateerd van Moskou, juni 1921, maar naar ik meen gedeeltelijk in Stockholm geschreven en vandaar aan Rocker verzonden. Het was de eerste principiële uiteenzetting van Russische anarchistische zijde over de contrarevolutie in Rusland, die in het buitenland verscheen.

[…] Het was volkomen duidelijk dat de enige rechtvaardige en totale oplossing die de revolutie zou redden van haar buitenlandse vijanden, van interne bloedige botsingen, de enige oplossing die de gedachte van de revolutie kon verbreiden en verdiepen, gezocht moest worden in het directe creatieve initiatief van de werkende massa’s van het volk. Alleen degenen die eeuwenlang de zwaarste last gedragen hebben, waren in staat door bewuste, systematische inspanning de weg te vinden naar een nieuwe, geregenereerde maatschappij. En dat zou het passende hoogtepunt van deze onvoorstelbare revolutionaire taak zijn geweest.

Lenin zelf heeft in een van zijn geschriften de vraag: ‘Hoe kan de discipline van de revolutionaire partij van het proletariaat behouden blijven, hoe kan deze versterkt worden?’ duidelijk en ondubbelzinnig beantwoord: ‘Doordat men weet hoe men de grote massa van de arbeiders, voornamelijk die van hel proletariaat, maar ook de niet-proletarische arbeidersmassa's dient tegemoet te treden, hoe men hen kan verbinden, ja zelfs samensmelten.' Deze gedachte echter was en is nog steeds in strijd met de officiële bolsjewistische verklaring van de geest van het marxisme en zeer in het bijzonder ook met Lenins gezaghebbende uitleg daarvan.

Na jaren getraind te zijn in hun eigen 'ondergrondse' maatschappijfilosofie, waarin een vurig geloof in de sociale revolutie op eigenaardige wijze verweven was met een niet minder fanatiek geloof in de gecentraliseerde staat, hebben de Bolsjewiki een gebed nieuwe tactische wetenschap uitgevonden, dia ter voorbereiding van de sociale revolutie behoefte heeft aan de organisatie van een afzonderlijke staf van samenzweerders, die uitsluitend bestaat uit de theoretici van de beweging; deze zijn toegerust met dictatoriale macht om met hun eigen conspiratieve methoden het klassenbewustzijn van het proletariaat op voorhand te verhelderen en te vervolmaken.

Zo werd de bolsjewistische filosofie in wezen gekarakteriseerd door wantrouwen jegens de massa van het proletariaat. Als men de massa aan zichzelf overliet, zo redeneerden de Bolsjewiki, zou zij slechts in staat zijn tot beperkte hervormingen.

Zo verlieten zij de weg die tot directe creativiteit van de massa leidt.

Volgens de bolsjewistische leer is de massa onwetend en geestelijk verminkt door eeuwen van slavernij; de massa is veelkleurig. Behalve de revolutionaire stoottroep behoren hiertoe de grote groep van onverschilligen en vele zelfzuchtige personen. De massa moet volgens de oude, maar nog steeds geldende maxime van Rousseau met geweld worden bevrijd, om de massa tot vrijheid op te voeden mag men met aarzelen dwang en geweld te gebruiken. ‘Proletarische dwang in al zijn verschijningsvormen,’ schrijft Boecharin, een van de meest vooraanstaande communistische theoretici, ‘te beginnen met executies en te eindigen met gedwongen arbeid is, hoe paradoxaal het ook mag klinken, een methode tot vorming van een nieuwe, communistische mensheid uit het mensenmateriaal van het kapitalistische tijdperk.'

Deze cynische leer, deze fanatieke schijnfilosofie, op smaak gebracht met een communistisch pedagogisch sausje ai geholpen door de druk van 'heilig verklaarde ambtenaren' (een uitdrukking van de vooraanstaande communistische en arbeidersleider Sjljapnikov), vormt de feitelijke methode van de ‘partijdictatuur’, die het handelsmerk ’dictatuur van het proletariaat’ uitsluitend nog voor galavoorstellingen in eigen land en voor reclamedoeleinden in het buitenland voert.

Al in de eerste dagen van de revolutie, in het begin van 1918, toen Lenin zijn sociaaleconomisch program tot in de kleinste bijzonderheden aan de wereld presenteerde, waren de rollen van het volk en van de partij, die zij tijdens de revolutionaire wederopbouw moesten spelen, zeer nauwkeurig bepaald en definitief vastgelegd.

Aan de ene kant stond een volstrekt onderdanige socialistische kudde en aan de andere zijde de alwetende, alles controlerende politieke partij. Wat voor alle anderen ondoorgrondelijk is, is voor de partij een open boek. In het land mag slechts één onbetwistbare bron van waarheid bestaan: de Staat. De communistische staat is echter naar aard en praktijk alleen de dictatuur van de partij — of liever: de dictatuur van het Centraal Comité van die partij.

Elke burger moet in de allereerste plaats dienaar van de staat zijn, een trouwe functionaris die zonder meer de wil van zijn meester uitvoert — zo niet uit overtuiging, dan toch uit angst. Alle andere initiatieven, zowel van het individu als van het collectief, zijn van het toneel verdwenen. De sovjets van het volk zijn omgezet in secties van de regerende partij. De sovjet-instellingen verworden tot zielloze bureaus, die zich beperken tot het doorgeven van de wil van het centrum aan de periferie. Alles wat de staat doet, moet voorzien zijn van het stempel van goedkeuring van het communisme zoals dat door de regerende fractie wordt uitgelegd. Al het andere wordt overbodig, nutteloos en gevaarlijk gevonden.

Dit systeem van kazerne-absolutisme, dat in stand wordt gehouden door geweerkogels en bajonetten, heeft iedere gedaante van het leven onderdrukt; het schrikt niet terug voor de vernietiging van de grootste culturele waarden, noch ook voor de meest verbijsterende vormen van verspilling van menselijk leven en menselijke energie.[…]

Zo luidt dus het antwoord van de Bolsjewiki op het revolutionair enthousiasme, het vurig geloof dat de massa bij het begin van haar grootse strijd voor vrijheid en recht vervuld had — een antwoord dat in het buitenland tot uitdrukking is gekomen als een politiek van compromissen en binnenslands als een schrikbewind.

Deze politiek is noodlottig gebleken: hierdoor is de revolutie corrupt geworden en gedesintegreerd, vergiftigd, de ziel is vermoord, de geestelijke en morele betekenis van de revolutie is vernietigd. Door haar despotisme, haar hardnekkige en kleinzielige patriarchale houding, door trouweloosheid die het voormalig revolutionair idealisme moest vervangen, door star formalisme en misdadige onwetendheid ten aanzien van de belangen en doelstellingen van de massa, door haar laffe verdachtmakingen en het wantrouwen jegens het gehele volk is de ‘dictatuur van het proletariaat’ nu door een onoverbrugbare kloof gescheiden van de werkende massa's.

Het proletariaat mag niet meer rechtstreeks deelnemen aan het constructieve revolutionaire werk, het wordt hij iedere stap gehinderd en is het slachtoffer van aanhoudende bevoogding en controle door de partij, en daardoor is het eraan gewend geraakt de revolutie en haar verder lot te beschouwen als een particuliere aangelegenheid van de Bolsjewiki. Tevergeefs probeert de Communistische Partij door middel van allerlei nieuwe verordeningen haar positie in het land te handhaven. Het volk heeft echter ingezien wat partijdictatuur in werkelijkheid inhoudt; het volk heeft het geborneerde egoïstische dogmatisme van die partij leren kennen en het laffe opportunisme; het volk weet dat deze partij vanbinnen verrot is en kent de intriges achter de schermen.

In het land waar na drie jaar van ongelooflijke inspanningen, na verschrikkelijke, heldhaftige offers, de wonderbloem van het communisme had moeten opbloeien, zijn zelfs de knoppen gedood en verstikt in wantrouwen, apathie en vijandigheid.

Daardoor is de revolutie tot stilstand gekomen, onvruchtbaar geworden; dat kan door de methoden van geen enkele partij hersteld worden, maar blijkt op schrikwekkende wijze uit de totale sociale ineenstorting.

Het moeras van de compromissen waarin de bolsjewistische dictatuur is verzonken, is noodlottig gebleken voor de revolutie - de revolutie is vergiftigd door de schadelijke dampen van dat moeras; tevergeefs noemen de Bolsjewiki de imperialistische wereldoorlog de oorzaak van het economisch bankroet in Rusland, tevergeefs geven zij de schuld aan de aanvallen van de contrarevolutie. De ware oorzaken van de ineenstorting moet men niet zoeken in wereldoorlog, blokkade of contrarevolutie.

Geen blokkade, geen oorlog tegen buitenlandse revolutionairen heeft dit revolutionaire volk kunnen vernietigen of overwinnen, een volk dat met onvoorstelbare heldenmoed, dat zelfopoffering en volharding al zijn buitenlandse vijanden heeft overwonnen. Het is integendeel zelfs waarschijnlijk dat de burgeroorlog de Bolsjewiki nog vaster in het zadel heeft geholpen. De oorlog heeft ertoe bijgedragen dat het enthousiasme van het volk niet wegzakte, en de hoop gewekt dat na de beëindiging van de oorlog de regerende Communistische Partij de nieuwe revolutionaire beginselen zou verwerkelijken en de brede volksmassa de vreugden en de vruchten van de revolutie zou brengen De massa zag uit naar het vurig verlangde moment waarop de sociale en economische gelijkheid werkelijkheid zou worden. Hoe paradoxaal het ook klinkt, het is een feit dat de bolsjewistische dictatuur geen betere bondgenoot had kunnen vinden ter versterking en verlenging van haar bestaan dan de reactionaire krachten waartegen zij streed.

Pas door de beëindiging van de oorlog hebben wij een volledig overzicht gekregen van de economische en zedelijke demoralisatie die de blinde despotische politiek over ons land gebracht heeft. Duidelijk is gebleken dat het grootste gevaar voor de revolutie niet van buitenaf komt, maar binnen het land zelf leeft; dit gevaar is een gevolg van de aard van de sociale en economische verordeningen die de huidige ‘overgangsperiode’ karakteriseren.

Wij erkennen ten volle dat het een grote vergissing van de burgerlijke economie is als deze de bestudering van de industriële ontwikkeling vanuit historisch-sociaal standpunt opzettelijk negeert en in zijn domheid het systeem van het staatskapitalisme verwart met dat van de socialistische dictatuur. De Bolsjewiki hebben volkomen gelijk als zij beweren dat deze beide vormen van sociaaleconomische ontwikkeling ‘in wezen diametraal tegengesteld zijn’. Toch is het verkeerd en zinloos als men doet alsof het industriële leven, zoals het zich onder de proletarische dictatuur heeft ontwikkeld, in wezen iets anders is dan staatskapitalisme. Het is een feit dat de proletarische dictatuur zich in haar huidige vorm in niets onderscheidt van het staatskapitalisme.

Het specifieke kenmerk van dat laatste, de inherente sociale tegenstellingen, is in de Sovjet-republiek slechts formeel opgeheven. In werkelijkheid zijn deze tegenstellingen blijven bestaan, en zij zijn zeer diep geworteld. De uitbuiting van de arbeid, de slavernij van de werkende bevolking in industrie en boerenbedrijf, de ontwaarding van het individu als menselijk wezen, als persoon, en de omvorming van het individu tot microscopisch onderdeel van het economisch mechanisme, dat enkel en alleen aan de regering toebehoort, het ontstaan van bevoorrechte groepen die door de staat begunstigd worden, het systeem van gedwongen arbeidsdienst en de daarmee verbonden repressieve instellingen — dat zijn de karakteristieke trekken van het staatskapitalisme.

Al deze verschijnselen treft men aan in het huidige systeem van Rusland. Het zou van een onvergeeflijke naïviteit of van een nog on vergeeflijker huichelarij getuigen als men beweerde - gelijk bolsjewistische theoretici, vooral Boecharin - dat algemeen gedwongen arbeidsdienst in het systeem van de proletarische dictatuur het tegendeel is van staatskapitalisme en neerkomt op ‘zelforganisatie van de massa’s ten dienste van de arbeid’, of dat de bestaande ‘mobilisatie van de industrie’ betekent dat ‘het socialisme versterkt wordt’ en dat ‘staats- dwang onder het systeem van de proletarische dictatuur een methode is om de communistische maatschappij op te bouwen.’

Een jaar geleden is Trotski op het Tiende Congres van de Communistische Partij van Rusland uitgevaren tegen de ‘burgerlijke gedachte’ dat dwangarbeid niet productief zou zijn. Hij trachtte zijn toehoorders ervan te overtuigen ‘dat de arbeider niet door uitwendige dwangmiddelen bij het productieproces betrokken moet worden, maar door inwendige psychologische noodzaak’. Bij de verklaring echter van de concrete toepassing van dit principe ontwikkelde hij een ‘zeer gecompliceerd systeem, dat zowel methoden van ethische aard als premies en straffen behelsde; zo moet de productiviteit van de arbeid, gecombineerd met de principes van de dwang, die de basis van ons totale economische leven vormen, worden opgevoerd’. Dit experiment is ten uitvoer gelegd en heeft verrassende resultaten opgeleverd. De ‘burgerlijke gedachte’ is in het gelijk gesteld, óf de nieuwste vorm van socialisme is niet in staat gebleken de arbeiders ‘inwendig, psychologisch en onder dwang’ door middel van premies, straffen enzovoort bij het productieproces te betrekken. De arbeiders hebben geweigerd zich te laten vangen door de verleidelijke formulering ‘psychologische dwang’. Het is zonneklaar dat zowel de ideologie als de praktijk van het bolsjewisme de arbeiders ervan overtuigd heeft dat de sociaaleconomische idealen van de Bolsjewiki niet meer zijn dan een stap verder op de weg van intensieve uitbuiting van de arbeid. Het bolsjewisme is er in de verste verte niet in geslaagd het land te redden van de ondergang, en in geen enkel opzicht zijn de levensomstandigheden van de massa verbeterd; integendeel, dit systeem tracht de horigen en lijfeigenen van gisteren te veranderen in regelrechte slaven.

Hoe weinig de communistische staat zich bekommert om het welzijn van de arbeiders blijkt uit de bewering van een vooraanstaand communistisch afgevaardigde op het Tiende Partijcongres. Hij zei: ‘Tot op heden is de Sovjet-politiek gekarakteriseerd door de volledige afwezigheid van enig plan om de levensomstandigheden van de arbeiders te verbeteren.’ En: ‘Alles wat in dit opzicht gedaan is, is toevallig, nu en dan gebeurd, als de lokale overheid door de massa zelf gedwongen werd.’

Is dat nu een systeem van proletarische dictatuur of van staatskapitalisme? De moderne proletariërs zijn onder de dictatuur van de Communistische Partij geketend aan hun arbeid, op straffe van gevangenis of terechtstelling wegens ‘desertie van de arbeid’, beroofd van het recht ontslag te nemen, bevoogd en beloerd door bewakers uit de partij, ingedeeld in gekwalificeerde schapen (vaklieden) en ongekwalificeerde bokken (ongeschoolde arbeiders), zij lijden honger, ontvangen niet allen hetzelfde levensmiddelenpakket, gaan slecht gekleed en zijn beroofd van het recht om te protesteren of te staken. Is een dergelijke ‘zelforganisatie’ van de werkende massa niet een stap terug, een terugkeer naar de feodale lijfeigenschap of naar de negerslavernij? Is de beulshand van de communistische staat minder wreed dan de zweep van de opzichter op de plantage? Alleen scholastisch denken of blind fanatisme kan in deze gruwelijkste vorm van slavernij de emancipatie van de arbeid zien, of ook maar de geringste benadering van dit doel.

Het is een summum van tragedie dat het staatssocialisme de wereld niets anders te bieden had dan de verergering van hetzelfde boosaardige systeem dat uit zijn contradicties het socialisme heeft doen geboren worden.

De partijdictatuur past overal dezelfde politiek toe, ook tegenover de boerenbevolking. Ook hier is de staat een heerser die alles regelt en bepaalt. Ook hier dezelfde politiek van gedwongen arbeidsdienst, onderdrukking, spionage en systematische beslaglegging op de vruchten van de arbeid hetzij door middel van de aloude invordering, waardoor de boeren zeer vaak beroofd worden van het aller nodigste, of door de onlangs ingevoerde, maar niet minder rooflustige voedingsmiddelenbelasting; de zinloze, enorme verspilling van levensmiddelen door het systeem van centralisatie en de bolsjewistische voedingsmiddelenpolitiek; de manier waarop complete plattelandsdistricten veroordeeld zijn tot een langzaam verhongeren, tot ziekte en dood; strafexpedities die boerengezinnen massaal afslachten en dorpen met de grond gelijk maken vanwege zeer gering verzet tegen de roofzuchtige politiek van de communistische dictatuur — dat zijn de methoden van het bolsjewistische bewind.

Noch de economische, noch de politieke uitbuiting van het industriële en agrarische proletariaat is dus afgeschaft. Alleen de manier van uitbuiting is veranderd. Was de uitbuiting vroeger zuiver kapitalistisch, nu draagt zij het stempel van de ‘regering van boeren en arbeiders’, en heeft zij de naam ‘communistische economie’ gekregen; zij is staatskapitalistisch geworden.

Dit moderne systeem van staatskapitalisme is echter niet alleen verderfelijk omdat het levende wezens verandert in zielloze machines; het vertoont nog een ander, niet minder vernietigend element: dit systeem is in zijn diepste wezen uitermate agressief. Het wil volstrekt niet het militarisme (in de beperkte zin des woords) afschaffen, maar past de principes van de militarisatie met alles wat daarbij hoort — kadaver- discipline, onverantwoordelijk gezag en onderdrukking — toe op alle verschijnselen van menselijke activiteit.

Socialistisch militarisme wordt niet alleen toegestaan, maar door de theoretici van de partij verdedigd en gerechtvaardigd. Zo schrijft Boecharin in zijn werk Economie van de overgangsperiode het volgende: 'De arbeidersstaat streeft ernaar, als hij zich in staat van oorlog bevindt, de economische basis waarop hij ontstaan is, dat wil zeggen: da socialistische productieverhoudingen, uit te breiden en te versterken. (Daaruit volgt onder andere in beginsel de toelaatbaarheid van revolutionaire, socialistische aanvalsoorlogen.)’ En inderdaad hebben wij reeds kennis mogen maken met een reeks ‘imperialistische’ aanmatigingen van de dictatuur van de 'arbeiders’.

Zo zijn 'burgerlijke vooroordelen’, die men het raam uitgegooid had, door de voordeur weer binnengekomen.

Het is duidelijk dat het militarisme van de ‘arbeiders’-dictatuur, net als elke andere vorm van militarisme, de vorming van een gigantisch leger van niet-productieve krachten eist. Bovendien moet een dergelijk leger onderhouden worden met technische middelen en levensmiddelen. Daardoor worden de producenten, dat wil zeggen de arbeiders in industrie en boerenbedrijf, nog zwaarder belast.

Een ander zeer groot gevaar vormt — de dictatuur zelf. De dictatuur die zich in haar despotisme en wreedheid boven de massa heeft verheven en zich door deze heeft laten voeden, heeft initiatief en vrijheid gesmoord, evenals de scheppende geest die de toorts van de revolutie heeft ontstoken en voortgedragen, en onderdrukt en vergiftigt langzaam maar zeker het hart en de geest van Rusland.

Op die manier zaait een dictatuur zelf de contrarevolutie; het zwaard van Damocles wordt voor Rusland niet gevormd door de samenzweringen in het buitenland, de veldtochten van Denikin en Wrangel. Het eigenlijke grote gevaar is de teleurstelling die zich van het gehele land heeft meester gemaakt, het verzet en de haat jegens het bolsjewistische despotisme: de contrarevolutionaire opstelling van het volk als geheel, die een rechtstreeks gevolg is van de communistische dictatuur zelf.[…]

De georganiseerde arbeidersbeweging in Rusland heeft zich onmiddellijk na de februari-opstand ontwikkeld. Men vormde comités in bedrijven en fabrieken, en dat was de eerste stap in de richting van een feitelijke controle op de ondernemingen van de kapitalistische eigenaars. Een dergelijke controle kon echter niet algemeen worden ingevoerd zonder dat men contact opnam met de andere comités van dien aard; daarom heeft men de sovjets of algemene raden van bedrijft- en fabriekscomités en het nationale Russische sovjet-congres in het leven geroepen. Daardoor zijn de bedrijft- en fabrieks- comités de voorvechters geworden van de controle over de industrie, en het zag ernaar uit dat zij in de naaste toekomst de volledige leiding van de industrie in handen zouden nemen. Aan de andere kant hielden de arbeidersorganisaties zich bezig met de verbetering van de levensomstandigheden van hun leden en de bevordering van hun culturele emancipatie.

Na de Oktoberrevolutie is de situatie echter veranderd. De centralisatiemethoden van de Bolsjewiki zijn ook doorgedrongen tot de arbeidersorganisaties. De autonomie van de bedrijfs- comités werd overbodig verklaard. De arbeidersbonden werden volgens industriële principes gereorganiseerd. De bedrijfs- comités werden tot louter ‘embryo’s’ van de bonden gereduceerd en volledig aan het gezag van de centrale organen onderworpen. Zo is de arbeiders alle onafhankelijke actie en alle eigen initiatief ontnomen — dat alles werd overgedragen aan de vakbondsbureaucratie. Het resultaat van deze politiek is dat de arbeiders volstrekt onverschillig staan tegenover hun bonden en tegenover het lot van de industrie.

Vervolgens heeft de Communistische Partij de arbeidersbonden doen volstromen met eigen partijleden. De bureaus werden bezet. Dat ging des te gemakkelijker omdat alle andere politieke partijen officieel verboden waren en alleen de officiële bolsjewistische pers nog bestond. Het is dan ook geen wonder dat na zeer korte tijd in alle provinciale en centrale uitvoerende comités de communisten de overweldigende meerderheid vormden en de leiding van alle arbeidersorganisaties in handen namen. Zij domineerden alle arbeidersbonden, zelfs organisaties waarvan de leden zich uitgesproken en verbitterd verzetten tegen de Bolsjewiki (bijvoorbeeld de Bond van Sovjet-employés). Telkens wanneer een bond weerspannig bleek (zoals de drukkersvakbond) en zich verzette tegen de 'inwendige psychologische overreding’, losten de communisten dat probleem eenvoudig op door het gehele bestuur ven zo'n organisatie van zijn functie te ontheffen.

Toen de Communistische Partij eenmaal de controle over de arbeidersorganisaties veroverd had, ging zij ertoe over in alle fabrieken eigen 'kleine kringen’ (communistische cellen) te organiseren, die het eigenlijke bestuur overnamen. Deze communistische cellen bezitten zoveel macht dat het fabrieks- comité, zelfs als het uit communisten bestaat, niets kan doen zonder goedkeuring van de ‘cel’. Zelfs het hoogste orgaan van de gehele vakbeweging, de Nationale Centrale Vakbonds- raad, staat rechtstreeks onder controle van het Centraal Comité van de Communistische Partij.

Lenin en andere communistische leiders staan op het standpunt dat de vakbond in de allereerste plaats een ‘leerschool van het bolsjewisme’ moet zijn. In de praktijk is de arbeidersbond in Rusland veranderd in een automatische uitvoerder van de bevelen van de regerende partij.[…]

Zo zijn door de gigantische leugen, die nog steeds in omvang toeneemt en zich over de gehele wereld verbreidt en een net van leugens en verraad spint, mensenoffers gebracht aan de moloch van het bolsjewisme. Niet alleen vrijheid en leven van enkelingen zijn aan dit lemen afgodsbeeld geofferd, en ook niet alleen het welzijn van het land: vernietigd zijn de socialistische idealen en het lot van de revolutie.

Lang geleden heeft Bakoenin geschreven: ‘De macht van de tsaar berust op een leugen — een leugen in het land zelf en een leugen daarbuiten: op een kolossaal en kunstig systeem van leugens, zoals de totale geschiedenis van de mensheid misschien nog nooit heeft aanschouwd.’

Maar ook nu bestaat een dergelijk systeem. Het is het systeem van het staatscommunisme. Het revolutionaire wereldproletariaat mag de ogen niet sluiten voor de werkelijke situatie in Rusland. Het moet erkennen en inzien dat de heersende bolsjewistische partij door haar blinde en bloedige dictatuur Rusland en de Russische Revolutie naar een gruwelijke afgrond heeft gevoerd. Het wereldproletariaat moet luisteren naar de stemmen van de ware revolutionairen, mensen wier hoofddoel, wier enig doel niet de politieke macht van een partij is, maar het welslagen en de overwinning van de sociale revolutie, en voor wie revolutie gelijk staat met menselijke waardigheid, vrijheid en maatschappelijke vernieuwing.[…]

Niet op bevel van een of ander centraal gezag, maar organisch, vanuit het leven zelf moet een hechte federatie van de verenigde industriële, agrarische en andere associaties opkomen. Deze moet door de arbeiders zelf georganiseerd en geleid werden. En dan — alleen dan, zal het grootse verlangen van de arbeidersklasse naar maatschappelijke vernieuwing een gezonde, vaste grondslag krijgen. Alleen een dergelijke organisatie van de gemeenschap zal ruimte scheppen voor de waarachtig vrije, creatieve, nieuwe mensheid en alleen hier zal men de toegang vinden tot het onbevoogde, anarchistische communisme.

Zo, en zo alleen kunnen alle resten van de oude, stervende beschaving volledig weggevaagd worden, en hart en geest van de mens bevrijd worden van de talloze vergiften, van onwetendheid en vooroordeel. Het revolutionaire wereldproletariaat moet deze anarchistische stem kunnen horen die — zoals ook vroeger reeds — opstijgt uit de diepte van de kerker.

Het wereldproletariaat moet de grote tragedie van Ruslands werkers begrijpen: de hartverscheurende tragedie van de arbeiders en boeren, die de toorts van de revolutie gedragen hebben en zich nu hulpeloos in de ijzeren klauwen van een alles verlammende staat bevinden. Het wereldproletariaat moet, voor het te laat is, deze wurgende strop losmaken. Als dat niet gebeurt zal Sovjet-Rusland, voorheen de haard van de socialistische wereldrevolutie, weer het bolwerk van de zwartste reactie worden.

Moskou, juni 1921


Voetnoten

  • [1] Het NAS was op deze conferentie niet vertegenwoordigd, met uitzondering van de zeelieden van de ‘Eendracht’. Kort tevoren was op het NAS-congres te Arnhem besloten een referendum te houden over de eventuele aansluiting bij de RVI; zou het antwoord ‘ja’ luiden, dan zou gepoogd worden de link van de RVI met de Comintern te verbreken. Als gevolg van dit referendum verliet een grote minderheid in 1923 het NAS om het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond op te richten, dat zich aansloot bij de IAA.
  • [2] Mark Mratschny, anarchist sinds 1907, was onder het tsarisme reeds verschillende malen gearresteerd. Hij werd in 1919 te Charkow redacteur van het blad Nabat en reisde als anarchistisch gedelegeerde door de Oeral en Siberië. In november 1920 gearresteerd, werd hij na een hongerstaking die groot schandaal verwekte op het congres van de RVI, eind 1921 uitgewezen.
  • [3] Alexander Schapiro (1883-1946) had reeds als kind Rusland moeten verlaten vanwege de revolutionaire opvattingen van zijn ouders. Sinds 1901 werkte hij in Londen nauw met Kropotkin samen. Hij nam deel aan het internationale anarchistische congres in Amsterdam (1907) en aan de syndicalistische conferentie van 1913 te Londen, In 1917 vertrok hij naar Rusland, waar hij het blad Golos Truda redigeerde. Eind 1921 reisde hij naar Berlijn; het jaar daarop keerde hij nog eenmaal naar Rusland terug, werd gearresteerd en uitgewezen. Hij was geruime tijd secretaris van de IAA, waarin hij een belangrijke rol speelde.
  • [4] Behalve op de bekende zaak Sacco en Vanzetti en de gevangenschap van Erich Mühsam wordt hier gedoeld op de frame-up tegen de Amerikaanse arbeidersleider Tom Mooney, die valselijk beschuldigd werd van een in 1916 te San Francisco gepleegde bomaanslag; hij werd eerst ter dood, toen tot levenslang veroordeeld en ondanks het geleverde bewijs van zijn onschuld pas in 1939 vrijgelaten. André Marty, later bekend leider van de Franse Communistische Partij, zat tot juli 1923 in Frankrijk gevangen om zijn aandeel in de muiterijen op de Franse Zwarte Zee-vloot in 1919. Emile Cottin had in 1919 een mislukte aanslag gepleegd op Clémenceau. Naar aanleiding van een bomaanslag in het Theater Diana te Milaan (1920) had de Italiaanse regering van Duitsland de uitlevering geëist van Giuseppe Boldrini en Francesco Ghezzi; eerstgenoemde werd inderdaad uitgeleverd, Ghezzi werd gearresteerd, maar kon naar Rusland emigreren, waar hij in 1929 door de opoe werd opgepakt. Olga Taratocta was een oude anarchistische militante die door de Februarirevolutie uit een lange gevangenschap was bevrijd, maar na haar werk voor de anarchistische hulporganisatie het Zwarte Kruis in 1920 opnieuw gearresteerd werd. E. Roebintsjik, onder het tsarisme naar Parijs uitgeweken, werkte na de revolutie in de anarcho-syndicalistische organisatie Golos Truda in Petrograd en Moskou, waar hij in de lente van 1922 werd gevangen gezet. De anarchist Aron Baron had uit het tsaristische Siberië naar de VS weten te ontsnappen, vanwaar hij in 1917 naar Rusland terugkeerde; hij speelde een belangrijke rol in de revolutionaire beweging in de Oekraïne, werd in 1919 en opnieuw in 1920 gearresteerd, overleefde een aanslag in de gevangenis, werd in 1922 uitgewezen, maar opnieuw vastgezet toen hij bij de GPOe zijn paspoort kwam ophalen. Herman Askarow, anarchist-universalist en redacteur van het blad Anarchija in Moskou, was eind 1921 gearresteerd.
namespace/de_russische_revolutie_en_het_anarcho-syndicalisme.txt · Laatst gewijzigd: 21/11/19 08:45 door defiance