Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:het_machtsbeginsel_in_de_geschiedenis

Het machtsbeginsel in de geschiedenis

Door Rudolf Rocker

Deze tekst betreft een fragment uit Nationalisme en Cultuur (1937) van Rudolf Rocker. Het is fragment van het hoofdstuk 'Die Unzulänglichkeit aller Geschichtsauffassungen' (vert. De ontoereikendheid van alle geschiedschrijvingen). Er verschenen voor de publicatie van het gehele boek enkele delen van het boek in de vorm van artikelen in verschillende kranten en tijdschriften.


Het machtsbeginsel in de geschiedenis

Er zijn in de geschiedenis duizenden feiten, die men niet uit zuiver economische oorzaken, of alleen uit economische oorzaken kan verklaren. Zeker, men kan ten slotte alles in een bepaald schema onderbrengen, maar het resultaat van dergelijke pogingen is altijd slechts een karikatuur van de werkelijke feiten. Er is waarschijnlijk geen enkele historische gebeurtenis, waarin niet ook economische factoren hebben meegewerkt. Zeer vaak treedt juist de invloed van de economische omstandigheden bijzonder sterk op de voorgrond, maar toch zijn ze nooit de enige krachten die werken, of waarvan men zelfs maar zeggen kan, dat ze voor al het andere beslissend zijn. Bij alle gebeurtenissen van het maatschappelijke leven, zowel in het verleden als in het heden, ziet men steeds een hele reeks oorzaken, die in de meeste gevallen zoo eng met elkaar verbonden zijn, dat het steeds volkomen onmogelijk is, een ervan geheel en al van de andere af te scheiden. Steeds weer betreft het een wisselwerking van verschillende oorzaken, die men in de regel wel alle duidelijk kan onderscheiden, maar zeker niet wetenschappelijk kan berekenen, wegen of meten.

Er zijn in de geschiedenis feiten, die voor miljoenen mensen en voor hele volkeren van de grootst mogelijke betekenis zijn geweest, maar die men in geen enkel opzicht uit economische motieven kan verklaren. Wie zou bij voorbeeld durven beweren, dat de veroveringsveldtochten van Alexander van Macedonië door de toenmalige productieverhoudingen werden veroorzaakt? Alleen al het feit, dat het geweldige rijk, dat Alexander met het bloed van honderdduizenden aaneen heeft gesmeed, spoedig na zijn dood weer uiteenviel, is het beste bewijs, dat de militaire en politieke veroveringen van de Macedonische wereldheerser niet op grond van de economische verhouding „historisch noodzakelijk” waren; en evenmin hebben zij de ontwikkeling van het productieproces op de een of andere wijze bevorderd. Bij de doelloze oorlogen van Alexander speelde de „wil tot de macht“ een veel en veel grotere rol dan de productieverhoudingen van dien tijd. De drang, de wereld te beheersen, had bij de machtswellustige despoot inderdaad ziekelijke afmetingen aangenomen; zijn razende machtswaanzin was de drijvende kracht van de gehele politiek, die hij volgde, het leidende motief van al zijn oorlogszuchtige ondernemingen, die grote gedeelten van de toen bekende wereld met moord en brand vervulden. Het was ook zijn machtswaanzin, die hem de vereniging van wereldlijke en geestelijke macht van de Aziatische despoten zoo begerenswaard deed schijnen, en in hem het geloof aan zijn goddelijkheid wekte.

De drang naar macht, die steeds van enkelingen of van kleine minderheden in de maatschappij uitgaat, is inderdaad als drijfkracht in de ontwikkeling der geschiedenis van het grootste gewicht. Aan de betekenis en draagwijdte daarvan is tot nu toe veel te weinig aandacht geschonken, hoewel er vaak genoeg een beslissende invloed van is uitgegaan op de algemene ontwikkeling der sociale en economische levensomstandigheden. Wie deze belangrijke factor in het historische gebeuren buiten beschouwing laat, zal de geschiedenis van Rome en van menig andere tijd, dien zal ook de geschiedenis van onzen eigen tijd steeds een verzegeld boek blijven.

In de geschiedenis der kruistochten hebben verhoudingen van economische aard ongetwijfeld een niet te ontkennen rol gespeeld. De droom van de rijke landen van het Oosten zal voor menig Jan zonder Land een sterkere aansporing zijn geweest, het kruis op te nemen, dan de religieuze overtuiging. Maar nooit zouden economische overwegingen alleen bij machte zijn geweest, eeuwenlang miljoenen mensen uit alle landen in beweging te brengen, als zij niet doordrongen waren geweest van een geloofsbezetenheid, die ze steeds weer meesleepte, als het woord „God wil het!” weerklonk, zonder dat de meesten van hen zich er ook maar in het minst rekenschap van gaven, welke geweldige, schier onoverkomelijke moeilijkheden aan een zoo avontuurlijke onderneming verbonden waren. Hoe sterk dit onbedwingbare geloof op de mensen van dien tijd inwerkte, bewijst de zogenaamde Kinderkruistocht (1212), die uitgezonden werd, toen de mislukkingen van de vroegere kruisvaarderslegers steeds duidelijker aan het licht kwamen en vrome ijveraars de nieuwe leer verkondigden, dat het Heilige Graf slechts kon worden bevrijd door onmondige, die minder zwaar met de erfzonde waren belast, en met wie God aan de wereld een wonder wilde openbaren. Het waren voorwaar geen economische overwegingen, die duizenden ouders' ertoe bewogen, het liefste wat ze hadden een zekeren dood tegemoet te sturen.

Maar ook het pausdom, dat aanvankelijk slechts ongaarne besloten had, de christelijke wereld tot de eerste kruistocht op te roepen, werd daarbij veeleer door politieke machtsredenen dan door economische overwegingen geleid. In de strijd om de opperheerschappij van de kerk was het voor de dragers daarvan zeer gewenst, dat menig wereldlijk heerser, die thuis dezen strijd in de weg stond, voor langen tijd in beslag werd genomen, in het verre Oosten, waar hij de kerk bij het doorvoeren van haar plannen niet kon storen. Inderdaad hebben anderen, in het bijzonder de Venetianen, spoedig ingezien, welke grote economische voordelen de kruistochten voor hen hadden, en zij hebben zelfs van de kruistochten geprofiteerd, om hun heerschappij aan de Dalmatische kust en over de Ionische eilanden en Kreta uit te breiden, maar om op grond daarvan te concluderen, dat de kruistochten voort moesten vloeien uit de productieverhoudingen van dien tijd, zou grenzeloze dwaasheid zijn, die door niets zou zijn te rechtvaardigen. Toen de kerk opriep tot de vernietigingsoorlog tegen de Albigenzen[1], een strijd, die tientallen jaren duurde, vele duizenden mensenlevens kostte en het meest vrije, geestelijk meest ontwikkelde land van Europa in een woestenij veranderde, zijn hoog ontwikkelde cultuur en industrie vernietigde, zijn handel verwoestte en een gedecimeerde, bloedarme bevolking achterliet, werd ze zeker niet door economische beweegredenen gedreven. Wat de kerk daarbij nastreefde, was de geloofseenheid, welke aan haar streven naar politieke macht ten grondslag lag. Maar ook de Franse kroon, die later de kerk in haar strijd tegen de ketterij ondersteunde, werd daarbij in de eerste plaats door politieke overwegingen geleid. De kroon werd in deze bloedige strijd het erfdeel van de graven van Languedoc, waardoor haar het hele zuidelijke deel van het land in handen viel, wat haar, bij haar pogingen om de macht te centraliseren, zeer tot voor deel strekken moest. Het waren dus, zowel aan de kant van de kerk als aan dien van de kroon, hoofdzakelijk politieke machtsoverwegingen, waardoor de economische ontwikkeling van een der rijkste landen van Europa gewelddadig onderbroken en een schitterend cultuurgebied in een woestenij veranderd werd.

De grote veroveringstochten der mohammedanen en in het bijzonder de inval der Arabieren in Spanje, waardoor een zevenhonderdjarige oorlog werd ontketend, laten zich ook door de meest grondige bestudering van de productieverhoudingen van dien tijd niet verklaren; en het zou een volkomen nutteloze poging zijn, het bewijs te willen leveren, dat de ontwikkeling der economische verhoudingen de drijfkracht van dit geweldige geschiedkundige tijdperk zou zijn geweest. Hier zien we juist het tegendeel: na de verovering van Granada, de laatste burcht van de ondergaande halvemaan, ontstond in Spanje een nieuwe politiek-religieuze macht, onder wier verderfelijke invloed de gehele economische ontwikkeling van het land voor eeuwen teruggedrongen en gedeeltelijk zoo grondig belemmerd werd, dat de gevolgen ervan zich nog heden ten dage op het gehele Iberische schiereiland zeer duidelijk doen voelen. Zelfs de geweldige stromen goud, die na de ontdekking van Amerika vele jarenlang uit Mexico en het vroegere Inca-rijk over Spanje werden uitgegoten, konden de ondergang niet tegenhouden; zij hebben dien slechts bevorderd. Door het huwelijk van Ferdinand van Castilië met Isabella van Aragón werd de grondslag gelegd voor de christelijke monarchie in Spanje, waarvan de grootinquisiteur de rechterhand was. De eindeloze strijd tegen de Moorse heerschappij, die onder de vaan der kerk werd gevoerd, had de morele en geestelijke mentaliteit van de christelijke volken in Spanje van de grond af omgevormd, en het wrede religieuze fanatisme in hen gewekt, dat Spanje eeuwenlang in geestelijke duisternis hulde en iedere vooruitstrevende poging in de kiem smoorde. Slechts onder deze voorwaarden kon zich het verschrikkelijke kerkelijk-politieke despotisme ontwikkelen, dat, nadat het de laatste vrijheden der Spaanse steden in stromen bloed had gesmoord, drie eeuwen lang als een nachtmerrie op het land drukte. Onder de tirannieke invloed van deze bijzondere machtsformatie werden de laatste overblijfselen der Moorse cultuur te niet gedaan, nadat men eerst de Arabieren en joden uit het land had verdreven. Hele provincies, die vroeger bloeiende tuinen geleken, veranderden in onvruchtbare woestenijen, omdat men de door de Moren aangelegde waterwerken verwaarloosde en de wegen in verval liet geraken. En de industrie, die eens tot de eerste van Europa behoorde, verdween haast vol-komen of keerde tot lang verouderde, oorspronkelijke methoden terug.

Volgens Fernando Garrido waren er in het begin van de 16de eeuw 16.000 zijdeweefstoelen in Sevilla, waaraan 130,000 arbeiders werkten. Aan het eind van de 17de eeuw waren nog slechts 300 weefgetouwen over. — Hoeveel er aan het eind der 16de eeuw in Toledo waren, is niet bekend; maar daar werd 435.000 pond zijde geweven en daarin vonden 38.484 mensen werk. Aan het eind der 17de eeuw was deze tak van industrie volkomen verdwenen. In Segovia waren einde der 16de eeuw 6000 weefgetouwen voor laken, dat als het beste in Europa werd beschouwd. In het begin der 18de eeuw was dit bedrijf zoo geslonken, dat men vreemdelingen moest laten komen, om de inwoners van Segovia het weven en verven van laken te leren. De oorzaak van het verval was de verdrijving der Moren, de ontdekking en kolonisatie van Amerika en het religieuze fanatisme, dat de werkplaatsen ontvolkte, en het getal der priesters en monniken deed toenemen. Toen in Sevilla nog slechts 300 weefstoelen over waren, was het aantal kloosters tot 62 gestegen en telde de geestelijkheid 14.000 priesters.[2] En Zancada schrijft over die periode: „In het jaar 1655 verdwenen in Spanje zeventien gilden; tegelijk met hen handwerken der ijzer-, staal-, koper-, tin-, lood-, zwavel-, aluin-industrie en andere.”[3]

Maar ook de verovering van Amerika door de Spanjaarden, die het Iberische schiereiland ontvolkte en miljoenen mensen naar de nieuwe wereld voerde, kan men geenszins louter en alleen op de „dorst naar goud” terugvoeren, hoe sterk de begeerte naar het vergaren van materiële rijkdom ook bij de enkeling geweest mag zijn. Leest men de geschiedenis van de beroemde „Conquista”, dan constateert men met Prescott, dat ze niet veel heeft van een getrouwe mededeling van werkelijke gebeurtenissen, maar veeleer aan een der talrijke romans van het dolende ridderschap doet denken, die juist in Spanje zoo geliefd waren en gewaardeerd werden.

Het waren niet alleen economische oorzaken, die steeds weer nieuwe scharen roekeloze jonge mannen naar het sprookjesachtige Dorado aan de overkant van de grote watervlakte lokten. Als grote staten als Mexico en Peru, met hun miljoenen inwoners en die daarenboven nog een tamelijk hoog ontwikkelde cultuur hadden, konden worden vermeesterd door een handvol avonturiers, die voor geen enkel middel en voor geen gevaar terugdeinsden, daar zij hun eigen leven niet al te hoog stelden, dan kan men dat alleen begrijpen, als men rekening houdt met het eigenaardige mensenmateriaal, dat in een zevenhonderdjarigen oorlog langzaam aan was opgekomen, en in voortdurend gevaar was gehard. Misschien gaat de opvatting, die de gehele sociologie door de kennis der psychologie meent te kunnen vervangen, te ver; maar dat de zielstoestand van de mens op de vorming van zijn maatschappelijke omgeving een sterken invloed heeft, lijkt ons onbestrijdbaar.

Men zou nog honderd andere voorbeelden kunnen aanvoeren, waaruit duidelijk blijkt, dat de economische omstandigheden in het geheel niet het zwaartepunt van de gehele maatschappelijke ontwikkeling vormen, hoewel niet ontkend mag worden, dat zij in de sociale gebeurtenissen der geschiedenis een belangrijke rol spelen, die niet mag worden over het hoofd gezien, maar ook niet grenzeloos overschat mag worden. Er zijn in de geschiedenis tijdperken, waarin de betekenis der economische omstandigheden op de gang van het maatschappelijke gebeuren verrassend duidelijk naar voren komt, maar er zijn ook andere perioden, waarin religieuze stromingen of het streven naar politieke macht met blijkbare willekeur in de normale gang van het economische leven ingrijpen en zijn natuurlijke ontwikkeling voor langen tijd volkomen verlammen.

Slechts een tijd, waarin het begrip vrede de mensen als een sprookje uit lang vervlogen tijden moest schijnen en waarin een eeuwenlange bloedige strijd, die met onverbiddelijke wreedheid werd gevoerd, de normale levenstoestand was, kon dat wilde geloofsfanatisme tot ontwikkeling brengen, dat zoo typerend is voor de Spanjaarden van dien tijd, en daarmee samen die ongemene drang, die voortdurend naar daden snakte, ieder ogenblik bereid was, voor een overspannen begrip van eer, waaraan vaak iedere ernstige achtergrond ontbrak, de hand aan het zwaard te slaan, en uit innerlijke behoefte onvermoeibaar op zoek was naar avontuur.

Het is geen toeval, dat het type van een Don Quichot juist in Spanje moest ontstaan. Slechts een Cervantes, die zelf zoveel van de geest van de dolende ridder in zich had, was in staat, over het dolende ridderschap het oordeel uit te spreken.

Historische gebeurtenissen als de Hervorming, de dertigjarige oorlog, de grote revoluties in Europa en vele andere, zijn als zuiver product der economische verhoudingen in het geheel niet of slechts zeer eenzijdig te begrijpen, hoewel geen verstandig mens zal bestrijden, dat bij al deze gebeurtenissen feiten van economische aard een rol hebben gespeeld en aan hun totstandkoming hebben meegewerkt.

Bedenkelijker wordt het echter, als men in de verschillende maatschappelijke rangen en standen van een zekere periode niets anders dan de vertegenwoordigers van zeer bepaalde economische belangen wil zien. Een dergelijke opvatting verengt niet slechts het algemene gezichtsveld van de beschouwer, maar vervormt de hele geschiedenis tot een karikatuur, die met het werkelijke gebeuren geen overeenkomst meer heeft en voortdurend weer tot gezichtsbedrog moet leiden. De mens is nu eenmaal niet slechts de drager van uitgesproken economische belangen. De burgerij in Engeland en Frankrijk, evenals in de meeste andere landen, waar ze een historische betekenis heeft gekregen, is vooral in haar jeugd met kracht opgekomen voor geestelijke doeleinden, die in geen enkel opzicht door haar economische belangen waren bepaald, zelfs dikwijls daarmee in lijnrechte tegenspraak stonden. Haar strijd tegen de kerk, haar pogingen tot het stichten van een duurzame vrede tussen de volkeren, haar liberale of democratische opvatting over het wezen der regering, waardoor haar vertegenwoordigers in feilen strijd kwamen met de overleveringen van „bij de gratie Gods”, en vele andere dingen, waarvoor ze eens met enthousiasme streed, zijn daarvoor het bewijs.

Men voert niet aan, dat de bourgeoisie onder de steeds toenemende invloed van haar economische belangen de idealen harer jeugd zeer snel vergeten of zelfs verraden heeft. Wanneer men de storm- en drangperiode van de socialistische beweging in Europa met de nuchtere belangenpolitiek van de tegenwoordige socialistische arbeiderspartijen vergelijkt, dan zal men zeer snel tot de overtuiging komen, dat de zogenaamde vertegenwoordigers van het proletariaat niet de minste reden hebben, de bourgeoisie haar innerlijke ommekeer te verwijten. Geen dezer partijen heeft in de ergste crisis, die de kapitalistische wereld ooit heeft beleefd, ook slechts de geringste ernstige poging gedaan, om op de bestaande economische verhoudingen in socialistische geest in te werken. Nooit waren de verhoudingen rijper voor een omvorming der kapitalistische maatschappelijke orde volgens socialistische beginselen. Het gehele kapitalistische systeem is uit de voegen geraakt. De crisis, vroeger slechts een periodiek wederkerend uitzonderingsverschijnsel in de kapitalistische wereld, is reeds jarenlang de normale levenstoestand geworden: crisis in de industrie, crisis in de landbouw, crisis in het muntwezen! Alles schijnt samen te werken om het volkomen ontoereikende van de kapitalistische economie te bewijzen. Dertig miljoen werkloze mensen zijn tot een ellendig bedelaarsbestaan veroordeeld in een wereld, die aan haar overvloed te gronde gaat. Maar wat er ontbreekt is de geest, de socialistische inspiratie, die naar een grondige omvorming van het maatschappelijke leven streeft en zich niet tevreden stelt met kleinzielig lapwerk, dat de crisis slechts verlengen, maar niet opheffen kan. Nooit te voren is zoo duidelijk gebleken, dat de economische omstandigheden alleen het maatschappelijke bouwwerk niet kunnen veranderen, als niet in de mensen de zedelijke en geestelijke voorwaarden aanwezig zijn, waardoor aan hun verlangen vleugelen wordt gegeven en hun verstrooide krachten tot het gemeenschappelijke werk worden samengevoegd.

Maar de socialistische partijen en de vakverenigingsorganisaties, die van haar geest doordrongen zijn, zijn niet slechts in gebreke gebleven, voor zover het de economische omvorming der maatschappij betreft; zij waren zelfs niet in staat, het politieke erfdeel der burgerlijke democratie te bewaren, want zij hebben overal reeds lang verworven rechten en vrijheden zonder strijd prijsgegeven, en op die manier de opmars van het fascisme in Europa, zij het ook zonder het te willen bevorderd. In Italië is een der meest vooraanstaande vertegenwoordigers van de socialistische partij de uitvoerder van de fascistische staatsgreep geworden, en een hele reeks der meest bekende arbeidersleiders, met D’Aragona aan het hoofd, ging met wapperende vanen in het kamp van Mussolini over. In Spanje was de socialistische partij de enige politieke organisatie van de oppositie, die vrede sloot met de dictatuur van Primo de Rivera, zoals zij ook heden in het roemrijke tijdvak van de republiek, die reeds lang rood ziet van het bloed van honderden vermoorde arbeiders, de beste verdedigster blijkt te zijn van de belangen der bourgeoisie, en aan iedere beperking der politieke rechten bereidwillig medewerkt.

In Engeland beleefde de wereld het zonderlinge schouwspel, dat de meest bekende en begaafde leiders der arbeiderspartij zonder meer in het nationalistische kamp overliepen en door hun treurige houding de partij, waartoe ze tientallen jaren behoord hadden, een vernietigende nederlaag toebrachten, waarbij Philip Snowden zijn vroegere kameraden het verwijt maakte, dat zij „de belangen van hun klasse meer lieten gelden dan de belangen der natie”. Een verwijt, dat voor de tegenwoordige Lord Snowden uiterst typerend is, maar helaas niet toepasselijk op de leiders der Engelse arbeiderspartij, die nooit zonder voorbehoud voor de werkelijke belangen van hun klasse zijn opgekomen, daar ze tot dusverre nog altijd de voorzichtigheid als de hoogste moed plachten te beschouwen.

In Duitsland heeft de sociaaldemocratische partij samen met de vakverenigingen niet alleen de kapitalistische grootindustrie met alle kracht ondersteund bij haar zogenaamde rationalisatiepogingen van het economische leven, die juist voor de Duitse arbeiders zulke catastrofale gevolgen hebben gehad, zij heeft zich tot dusverre ook steeds de beste bondgenoot betoond van een moreel ten onder gegane bourgeoisie, die zich onder de bescherming van deze partij langzamerhand weer van de schok kon herstellen, die de verloren oorlog haar had veroorzaakt. Zelfs een zogenaamd revolutionaire arbeidersbeweging als de KPD maakte de leuzen van de nationalistische reactie tot de hare, om door deze erbarmelijke verloochening van alle socialistische beginselen het dreigende fascisme de wind uit de zeilen te nemen.

Deze voorbeelden, waaraan men nog vele andere zou kunnen toevoegen, bewijzen voldoende, dat de vertegenwoordigers van de overgrote meerderheid der georganiseerde arbeidersklasse niet het minste recht hebben, de bourgeoisie haar politieke onbetrouwbaarheid en het verraad aan haar vroegere idealen te verwijten.

De vroegere vertegenwoordigers van het liberalisme en van de burgerlijke democratie hebben, bij het veranderen van hun standpunt, altijd nog getracht, de schijn te redden, terwijl de zich noemende verdedigers van de zogenaamde proletarische belangen hun vroegere ideeën niet zelden met onbeschaamde vanzelfsprekendheid hebben prijsgegeven, om het werk van de tegenstander op te knappen. Hun houding bij het uitbreken van de oorlog en gedurende de oorlog is daarvan een sprekende getuigenis.

RUDOLF ROCKER.

Voetnoten

  • [1] Godsdienstige sekte uit de 12de eeuw in Midden-Frankrijk.
  • [2] Fernando Garrido „Das Heutige Spanien“, seine geistige und äußerliche Entwicklung lm 19. Jahrhundert; Duitse vertaling door Arnold Ruge, Leipzig 1867. Veel materiaal bevat ook Garrido’s werk „Historia de las dases trabajadoras” en zijn overige geschriften, die helaas niet vertaald zijn.
  • [3] Praxedes Zancada, El Obrero en Espaüai notas para su historia polltico y social; Barcelona 1902.
namespace/het_machtsbeginsel_in_de_geschiedenis.txt · Laatst gewijzigd: 13/07/21 09:39 door defiance