Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Wolfi Landstreicher
Deze tekst is onderdeel van een bundel teksten van Wolfi Landstreicher genaamd The Network of Domination, evenals de teksten De macht van de staat en De prijs van overleven.
De sociale relaties van klasse en exploitatie zijn niet eenvoudig. Ouvriëristische concepties die gebaseerd zijn op een objectief revolutionaire klasse die gedefinieerd is in termen van zijn relatie tot de productiemiddelen, negeren de wereldwijde mensenmassa wiens leven gestolen wordt door de huidige sociale orde maar die geen plaats vinden binnen het productieve apparaat ervan. Deze concepties bieden bijgevolg een eng en simplistisch begrip van exploitatie en revolutionaire transformatie. Om een revolutionaire strijd te voeren tegen exploitatie, moeten we een begrip van klasse ontwikkelen zoals dat in werkelijkheid bestaat zonder enige garanties te zoeken.
In een meest elementaire betekenis is een klassemaatschappij een maatschappij waarin heersers en overheersten, exploiterenden en geëxploiteerden bestaan. Dergelijke sociale orde kan enkel ontstaan wanneer mensen hun capaciteit verliezen om de condities van hun eigen existentie te bepalen. De essentiële eigenschap die door de geëxploiteerden gedeeld wordt, is hun situatie van onteigening, hun verlies van de mogelijkheid om de basisbeslissingen over hoe te leven te maken en uit te voeren.
De heersende klasse wordt gedefinieerd in termen van zijn eigen project van accumulatie van macht en rijkdom. Binnen de heersende klasse bestaan er zeker significante conflicten in termen van specifieke belangen en er bestaat een reële competitie voor controle over resources en territorium. Toch geeft het overkoepelende project om de sociale rijkdom en macht te controleren, en dus de levens en relaties van elk levend wezen te controleren, deze klasse een eengemaakt positief project.
De geëxploiteerde klasse beschikt niet over dergelijk welbepaald positief project. Deze wordt veleer bepaald in termen van wat het aangedaan wordt en wat het afgenomen wordt. Omdat het ontworteld is uit de levenswijzen die het gekend heeft en met gelijken heeft vormgegeven, is de enige gemeenschap die de mensen die deze heterogene klasse uitmaken over hebben de gemeenschap die wordt voorzien door kapitaal en staat – de gemeenschap van het werk en goederenruil. Deze gemeenschap kan gedecoreerd worden met om het even welke nationalistische, religieuze, etnische, raciale of subculturele ideologische constructies waarmee de heersende klasse identiteiten creëert waarin individualiteit en revolte gekanaliseerd worden. Het concept van een positieve proletarische identiteit, van een enkelvoudig, positief proletarisch project heeft geen basis in de realiteit aangezien wat iemand definieert als proletarisch is precies dat zijn/haar leven hem/haar ontstolen is, dat hij/zij getransformeerd is in een pion in de projecten van de heersers.
De ouvriëristische opvatting van het proletarische project vindt zijn oorsprong in de Europese en Amerikaanse revolutionaire theorieën (in het bijzonder bepaalde marxistische en syndicalistische theorieën). Tegen het einde van de 19e eeuw waren zowel West-Europa en het Oosten van de VS zich grondig aan het industrialiseren en in de heersende vooruitgangsideologie stond technologische vooruitgang gelijk aan sociale bevrijding. Deze ideologie kwam duidelijk tot uitdrukking in de revolutionaire theorie als het idee dat de industriële werkende klasse objectief revolutionair was. Deze klasse verkeerde immers in de positie om de productiemiddelen die ontwikkeld waren onder het kapitalisme over te nemen (en die, als producten van vooruitgang, als inherent bevrijdend gezien werden) en deze ten dienste te stellen van de menselijke gemeenschap. Door het grootste deel van de wereld te negeren (alsook een groot deel van de geëxploiteerden in de geïndustrialiseerde delen van de wereld) waren de revolutionaire theoretici in staat om voor het proletariaat een positief project, een objectieve historische missie uit te vinden. Dat deze missie gebaseerd was op een burgerlijke vooruitgangsideologie werd genegeerd. In mijn opinie hadden de luddieten een veel klaardere kijk door te herkennen dat het industrialisme nog een gereedschap van de meester was om hen te onteigenen. Met goede reden vielen ze de massaproductiemachines aan.
Het onteigeningsproces is in het Westen al lang voltooid (hoewel het een proces dat ten allen tijde aan de gang is, zelfs hier) maar in grote delen van het Zuiden is het nog altijd in een pril stadium. Sinds dit proces in het Westen werd opgestart, hebben er zich een aantal significante veranderingen voorgedaan in het functioneren van het productieve apparaat. Geschoolde fabrieksarbeid is voor het grootste stuk verdwenen. Wat van de werker gevraagd wordt is flexibiliteit, de capaciteit om zich aan te passen – maw, de capaciteit om een vervangbaar radertje in de kapitaalmachine te zijn. Bovendien is er een tendens dat fabrieken veel minder werkers nodig te hebben om de productieve processen uit te voeren. Dit heeft te maken met ontwikkelingen in technologie en managementtechnieken die een veel gedecentraliseerder productieproces mogelijk maken. Het soort werk dat vereist is in fabrieken bestaat bovendien vooral in het monitoren en onderhouden van machines
Op een praktisch niveau betekent dit dat we als individuen allemaal wegwerpbaar zijn voor het productieproces, omdat we allemaal vervangbaar zijn – dat prachtige kapitalistische egalitarisme waarbinnen we allemaal gelijk zijn aan nul. In de eerste wereld heeft dit het effect gehad om meer en meer geëxploiteerden in meer en meer precaire posities te plaatsen: dagarbeid, tijdelijke werk, dienstensectorjobs, chronische werkloosheid, de zwarte markt en andere vormen van illegaliteit, dakloosheid en de gevangenis. De vaste job met de garantie van iets wat op een stabiel leven lijkt – zelfs als iemands leven niet van hem/haar is – maakt plaats voor een gebrek aan garanties waar de illusies die geleverd worden door een redelijk comfortabel consumentisme niet langer kunnen verbergen dat het leven onder het kapitalisme altijd geleefd wordt op de rand van de katastrofe.
In de derde wereld ondervinden mensen die hun eigen bestaan, al was het maar een moeilijk bestaan, konden vormgeven, dat hun land en hun andere bestaansmiddelen van onder hun voeten wordt geschoffeld wanneer de machines van het kapitaal vrij letterlijk hun huizen binnendringen en elke mogelijkheid om te blijven leven van hun eigen activiteiten aanvreten. Uit hun levens en land verjaagd, zijn ze gedwongen om naar de stad te verhuizen waar er voor hen weinig werk is. Rond steden verrijzen sloppenwijken, vaak met een bevolking die hoger is dan die van de stad zelf. Zonder enige mogelijkheid tot vast werk, zijn de inwoners van deze sloppenwijken gedwongen een zwarte economie te vormen om te overleven. Maar ook dit dient nog altijd de belangen van kapitaal. Anderen kiezen uit wanhoop voor emigratie en riskeren opsluiting in vluchtelingkampen en centra voor mensen zonder papieren, in de hoop hun condities te verbeteren.
Naast onteigening zijn precariteit en vervangbaarheid meer en meer de gedeelde kenmerken van hen die wereldwijd de geëxploiteerde klasse uitmaken. Anerzijds betekent dit dat deze goederenbeschaving een klasse barbaren in haar midden creëert die echt niets te verliezen hebben om deze omver te werpen (en niet in de zin van de oude ouvriëristische ideologen). Toch vormen deze kenmerken an sich geen basis voor een positief project van een transformatie van het leven. De woede die de ellendige levenscondities van deze samenleving uitlokt, kan gemakkelijk gekanaliseerd worden in projecten die de heersende klasse of minstens het specifieke belang van één of andere heerser dienen. De afgelopen decennia waren er ontelbare gevallen waarin de woede van de geëxploiteerden gekanaliseerd werd in nationalistische, racistische of religieuze projecten die enkele dienen om de overheersing te versterken. De mogelijkheid van het einde van de huidige sociale orde is even groot als die altijd is geweest, maar het geloof in de onvermijdelijkheid ervan kan niet langer beweren een objectieve basis te hebben.
Om het revolutionaire project goed te begrijpen en te beginnen uitvissen hoe het uit te voeren (en een analyse te ontwikkelen hoe de heersende klasse er in slaagt om de woede van de geëxploiteerden voor zijn eigen projecten om te zetten), moeten we ons realiseren dat exploitatie niet enkel plaatsvindt in termen van de productie van rijkdom maar ook in de reproductie van sociale relaties. Los van de positie van enige particuliere proletariër in het productieapparaat, heeft de heersende klasse er alle belang bij dat iedereen een rol heeft, een sociale identiteit die in functie staat van de reproductie van sociale relaties. Ras, gender, etniciteit, religie, seksuele voorkeur, subcultuur – kunnen inderdaad reële en significante verschillen reflecteren. Identiteiten zijn echter allemaal sociale constructies om deze verschillen te kanaliseren in rollen die nuttig zijn voor het behoud van de huidige sociale orde. In de meest geavanceerde zones van de huidige maatschappij waar de markt de meeste relaties definieert, worden identiteiten merendeels gedefinieerd in termen van de goederen die deze identiteiten symboliseren. Zoals bij economische productie wordt inwisselbaarheid in sociale reproducties de orde van de dag. En het is precies omdat identiteit een sociaal construct en meer en meer een verkoopbaar goed is dat het door revolutionairen serieus genomen moet worden. Identiteit moet door revolutionairen zorgvuldig in zijn complexiteit geanalyseerd worden, met als uitgelezen doel deze categorieën te overstijgen tot het punt dat onze verschillen (inclusief de verschillen die deze samenleving zou willen definiëren in termen van ras, gender, etniciteit, etc.) de reflectie zijn van elk van ons als bijzondere individuen.
Omdat er geen gemeenschappelijk positief project bestaat in onze conditie als proletariërs – als geëxploiteerden en onteigenden – moet ons project de strijd zijn om onze proletarische conditie te vernietigen en een eind te maken aan onze onteigening. De essentie van wat we verloren hebben is niet controle over de productie of de materiële rijkdom. Het zijn onze levens zelf, onze capaciteit om ons bestaan vorm te geven in termen van onze noden en verlangens. Zodus vindt onze strijd overal en altijd een slagveld. Het is ons doel alles wat onze levens van ons scheidt: kapitaal, de staat, het industriële en post-industriële technologische apparaat, werk, offer, ideologie, elke organisatie die onze strijd probeert te usurperen, m.a.w. alle systemen van controle, te vernietigen.
Deze strijd moet op de enige mogelijke manier gevoerd worden – buiten en tegen alle formaliteit en institutionalisering in – , dan beginnen we nieuwe vormen van relaties te ontwikkelen die gebaseerd zijn op zelforganisatie, een gemeenschappelijkheid die gebaseerd is op de unieke verschillen die elk van ons definiëren als individuen wier vrijheid groeit naarmate de vrijheid van anderen groeit. In de revolte tegen onze proletarische conditie vinden we dat gedeelde positieve project dat voor elk van ons verschillend is: de collectieve strijd voor individuele realisatie.