Navigatie
Bijdragen & info
Navigatie
Bijdragen & info
Door Thom Holterman
Dit is het zesde artikel geschreven in een reeks van zes artikelen over Anarchisme en Recht door Thom Holterman in nummer 179 van De AS.
Naar het eerste artikel uit de reeks: Anarchisme en recht I - Het Anarchisme als bron van vrijheidslievende ideeën.
Het anarchisme is een ‘bron’ met een zeker potentieel. Men kan in de omgeving van die bron de denkbeelden opdoen om gevestigde sociale situaties te deconstrueren en om opgelegde structuren bloot te leggen. In dat geval spreek ik over het kritisch potentieel van het anarchisme. En de economische situatie in de wereld verschaft een uitgelezen gelegenheid die te benaderen vanuit het perspectief van dat potentieel.
Nadat de banken zich in 2008 hebben weten te ontdoen van hun onverteerbare kredietlasten en de staat daarbij als absorptiesysteem diende, zijn de ‘Schurken zonder Grenzen’ onvermoeid over gegaan tot de orde van de dag: graaien.[1] De samenleving moet maar de overgenomen schuldenlast verwerken. Anno 2011 zien we dat in dit kader sommige banken worden genationaliseerd (Dexia Bank België door de Belgische staat; Proton Bank door de Griekse staat). Ondanks dat al: geen kijk op revolutie. De dempingsfunctie van het politieke systeem in samenwerking met staatsrepressie, gestoeld op statelijke recht, hapert niet.
Het anarchisme zal zich dan ook vooral als ‘kritisch potentieel’ manifesteren. Het accent zal liggen op de analyse van de wijze waarop het politieke subsysteem zijn greep op de sociale orde weet te continueren. Die ‘greep’ manifesteert zich, afhankelijk van de sociaal-economische situatie, op uiteenlopende wijzen. Dat wil zeggen, in de loop van de vele jaren zijn er ‘transformatieprocessen’ te signaleren.
Een van de scherpzinnigste pogingen om het bestaan ervan te beschrijven, leverde Johannes Agnoli. Omdat hij niet een statische beschrijving geeft van de stand van zaken van toen, leest zijn De transformatie van de demokratie uit 1967 (Nederlandse vertaling: 1971) alsof het onlangs is geschreven.
De kern van Agnoli’s gedachte vindt men in het begrip involutie en beschrijft wat er aan de hand is als de basisconflicten in een kapitalistische maatschappij niet zijn opgelost. Die basisconflicten doen zich in zijn diagnose dáár voor, waar er geen gelijke toegang tot en deelname in de materiële bronnen van de maatschappij is. De poging van ‘de politiek’ om dit zo te houden maakt dat de maatschappij met involutie van doen krijgt, dat wil zeggen met afbraak en verzwakking van democratische en juridische instituties. Daarbij vindt het ‘systeem’ steeds huurlingen om in gevallen waarin dat nodig wordt geacht, druk uit te oefenen met geweld en intimidatie.[2]
Aldus slaagt het ‘systeem’ in de disciplinering van velen en de marginalisering van bepaalde groepen. Dit alles geheel in lijn met de trend van permanente uitbreiding van staatsveiligheidsstructuren. Hier is van een constante sprake, want ik denk aan een periode van meer dan een eeuw, lopend van de tijd van de ‘worgwetten’ (1893-1894) tot en met de tijd van de affaire Tarnac (2008 tot heden), een affaire die zich heeft kunnen voordoen op grond van wat ik contrasubversieve criminologie noem.[3] In anarchistische kring heeft dit facet bijvoorbeeld aanleiding gegeven tot de discussie over: leven in de uitzonderingsstaat.[4]
Het is onvermijdelijk dat hier de term fascisme valt.[5] Waar Agnoli van fascisme spreekt, gaat het bij hem over specifieke juridisch-institutionele elementen, die samenhangen met ‘leiderschap’, met ‘sterk staatsgezag’, met de ‘autonomie’ van de staat ten opzichte van de maatschappij. Als hij kapitalisme en fascisme met elkaar in verband brengt, is het niet om te betogen dat het kapitalisme het fascisme ‘wil’. Wat het wil is de politieke garantie van zijn winst. Het wordt dus bekeken in termen van zijn ‘functionaliteit’. Wat stelde Agnoli vijfenveertig jaar terug vast met het oog op deze zienswijze?
Een essentieel bestanddeel van de politieke staat wordt uitgemaakt door twee elementen die elkaar veronderstellen. Het eerste element is dat van de economische concentratie en maatschappelijke oligarchisering. Oligarchie is impliciet aan georganiseerde macht (bijvoorbeeld in grote politieke partijen). Een volk dat zijn macht ‘overdraagt’ (aan politieke partijen) verliest zijn soevereiniteit. Agnoli bedient zich hier voor zijn zienswijze ondermeer van hetgeen de Duitse socioloog Robert Michels (1876- 1936) aannemelijk maakt in zijn boek over het partijwezen.[6] Ook de Engelse anarchist Colin Ward legt in de jaren zestig van de twintigste eeuw al uit hoe je Proudhon en Bakoenin vanwege hun kritiek op de parlementaire en socialistische theorie kan zien als voorlopers van Michels. Ward voegt hieraan toe dat zijn oligarchietheorie telkens weer door de praktijk wordt bevestigd.[7]
Het tweede element is dat van de consolidatie van de oligocratische positie van organisaties die in de verstatelijkte partijen zijn vertegenwoordigd. Agnoli acht hiermee in overeenstemming, dat het perspectief op een crisis de wisselwerking stimuleert tussen enerzijds de drang om de bevoegdheden en macht van de staat uit te breiden (zo men wil: het machtsstreven van de politici) en anderzijds het verlangen naar een extra waarborg van de gevestigde maatschappelijke orde. Dit laatste eventueel in de vorm van een politiestaat, dat wil zeggen een desnoods gewelddadige garantie van bestaande privileges.
Agnoli voegt hier aan toe, dat hoever het moderne kapitalisme zich ook van het fascisme verwijderd moge hebben: het prefascistisch liberale roepen om de ‘sterke staat’ herhaalt zich op een postfascistisch-neoliberale wijze. Het concretiseert zich in de bereidheid van de geprivilegieerden om zelf offers te brengen en zichzelf te besnoeien, als daardoor de vrijheid beter kan worden beschermd. Zo worden delen van de eigen zeggenschap over de productie aan staatsinstanties overgedragen, aldus Agnoli.[8]
In dit perspectief gezet maakten we in 2008 mee waartoe vele banken in grote delen van de wereld in ruil voor zekerheid omtrent hun bestaan (ontvangen van staatssteun), bereid waren te doen (zich tijdelijk ten aanzien van bepaalde handelingen onder staatscuratele plaatsen). Tevens werd hiermee, opnieuw, de functionaliteit van de staat bevestigd: absorptie van overgedragen problemen (de bufferfunctie), waarna alles bij het oude kan blijven. Het doel is het ‘systeem’ intact te houden met alle nodig geachte middelen, inclusief intimidatie, dat wil zeggen met maffia-methodes.
Het verzet dat zich aftekent na een dergelijke analyse van de situatie, heeft een subversief karakter. Agnoli heeft dat uiteraard onderkend. Dat blijkt uit bijdragen van hem in de jaren zestig en zeventig en het weerklinkt tot in zijn afscheidscollege als hoogleraar politicologie aan de Vrije Universiteit Berlijn (winter semester 1989-1990). Beginnend in de bijbelse (Eva)[9] en mythologische sfeer (Prometeus en Antigone) doorlopend tot in het heden, is Agnoli op zoek gegaan naar sporen van subversiviteit. Daarbij wijst hij erop, mede aan de hand van subversieve denkers als Spinoza en Bakoenin, wat het betekent de oppositie tegen heerschappij en uitbuiting in de praktijk te brengen en deze tegelijk te overdenken.[10] De analyse van Agnoli beschouw ik als een van de samenstellende elementen van het kritisch potentieel van het anarchisme.
Hij neemt in dat geval de staat in het vizier. Door diens functie als ‘demper’ te beschrijven kan hij de transformatie van de democratie nader uitwerken. Die functie en de transformatie zijn verpakt in statelijk recht. Dit maakt het mogelijk om naast een fundamentele staatskritiek ook een rechtskritiek te ontwikkelen. Die zit mede verpakt in de verwerping van statelijk recht (zie elders in dit nummer).
Inmiddels is duidelijk dat het kritisch potentieel veel dieper en breder is opgebouwd dan menig tegenstander van het anarchisme voor mogelijk houdt. Bovendien wordt het kritisch potentieel geflankeerd door een constructief potentieel. Daar ga ik nu op in.
Anarchistische auteurs hebben vanaf ongeveer midden negentiende eeuw allerhande constructieve beelden geprojecteerd met betrekking tot een libertaire maatschappij, zonder dat het een blauwdruk levert. Wel vindt men beginselen opgesomd zoals Colin Ward eens deed.[11] Organisaties moeten zijn: vrijwillig, functioneel, tijdelijk, klein. Daar komt het federalistische beginsel bij als kern van wat hij anarchistische sociale theorie noemt. Anderen zullen spreken over de theorie van de spontane orde. Dit alles kan worden gedacht als geflankeerd door anarchistisch recht… Elders in dit nummer heb ik daar aandacht aan besteed. Op die plaats heb ik niet gesproken over gerechtigheid (justice) hoewel dat had gekund, zoals bijvoorbeeld Proudhon dit tot een van zijn leerstukken heeft gemaakt.
Proudhon heeft getracht het recht zijn geloofwaardigheid en zijn kracht terug te geven (tegen de pervertering van het wettelijke recht door de staat in). Die geloofwaardigheid is aan de orde daar waar bij hem gerechtigheid zijn intrede doet. Schrijft hij niet: ‘opdat er tussen redelijke mensen een samenleving is, zal er een wederkerig raderwerk aanwezig moeten zijn: dat kan slechts werken met behulp van een ander beginsel, het mutualistische beginsel van het recht’.[12]
Nu is gerechtigheid een containerbegrip. De vraag is dus wat Proudhon ermee voor heeft om het te gebruiken. Het is in dit geval goed een onderscheid te maken naar ethische elementen en elementen van procedurele en functionele aard. Wat de ethische kant aangaat, verwijst Proudhon naar een oud (en ook bijbels) beginsel: ‘doe anderen wat u wil dat zij u doen; doe anderen niet wat u niet wil dat zij u doen’ (door hem al geformuleerd in zijn eerste grote werk, Wat is eigendom? (1840)).[13] Redelijk handelende mensen zullen dit beginsel tot richtsnoer nemen in de omgang met elkaar.
Ik ben van mening dat de morele kant van gerechtigheid meer het werkterrein van rechtsfilosofen is. Ik houd mij, zonder mij daarbij te bedienen van het gebruik van het begrip gerechtigheid, meer bezig met de theorie van het recht en relevante organisatie- en bestuursproblemen die het menselijk handelen aangaan. Daarmee zit ik meer aan de kant van de anarchistische sociale theorie. Ook daar ben ik niet diep op in gegaan omdat anderen dat reeds in voldoende mate hebben gedaan. Wat dat laatste betreft wil ik hier slechts één tekst onder de aandacht brengen, te weten het boek van de buiten Duitsland weinig bekend geworden politicoloog Rolf Cantzen. De titel ervan luidt Weniger Staat – mehr Gesellschaft. Freiheit – Ökologie – Anarchismus (Frankfurt a. M., 1987; herdrukt).
Een van de uitgangspunten van zijn tekst is dat het anarchisme niet één weg verabsoluteert om een vrije maatschappij te verwezenlijken en dat anarchisten niet één maatschappelijke organisatievorm voor de ware houden. Veeleer gaat het hen erom verschillende machtsvrije organisatievormen naast elkaar te laten bestaan, die ik in het algemeen typeer als ‘gelijken-systemen’. Hiërarchisch-centralistische maatschappijstructuren (met hun ‘Sire-systemen’) worden afgewezen ten gunste van complementaire, decentrale structuren, te realiseren in devolutieve processen in de maatschappij. Sprake is van een anarchistisch pluralisme.
Aan het anarchisme ontleent Cantzen dan libertaire perspectieven die zicht geven op een anarchistisch gestructureerde maatschappij. Vervolgens laat hij zien hoe een bepaalde opvatting over ecologie positief met het anarchisme in verband is te brengen. Op soortgelijke wijze heb ik in elders in dit nummer opgenomen bijdragen getracht, binnen libertaire perspectieven, een bepaalde vorm van rechtsdenken in te passen en op het bestaan van anarchistisch recht te wijzen.
Vanzelfsprekend vergeet Cantzen niet de anarchistische theorievorming en de libertaire perspectieven in te zetten voor een anarchistische kritiek op de bestaande, kapitalistische, maatschappij. Daarbij spreekt hij over de noodzaak van perspectiefwisseling, in feite zoals ik dat deed wat het statelijke en het niet-statelijke recht aangaat. Het kritisch potentieel van het anarchisme wint aan overtuigingskracht door deze samenhang met constructieve elementen. Libertaire hervormingsconcepten laten zich zo ook in gedeelten introduceren, bijvoorbeeld om een parallelle libertaire economie tot ontwikkeling te brengen.
De hervorming van de maatschappij is in anarchistische kring beschreven met behulp van beschouwingen over revolutie en evolutie (Reclus)[14], over revolutie in stadia van ‘utopieën naar topieën’ (Landauer)[15]. Het gaat daarbij om telkens opeenvolgende ‘standen van zaken’, gedacht zonder eindfase. Daarbij wordt in de theorie van het anarchisme revolutie slechts gerechtvaardigd, indien zij tevens een devolutie is, een afwentelen van gezag en geweld, zoals Constandse dat formuleert.[16] Ik neem van hem het gebruik van de term devolutie over.[17]
Het verschijnsel hervorming waaraan ik denk, verloopt via verschillende, samenlopende deelprocessen. Het ene proces betreft het afwentelen van de oude vormen (devolutie), het andere betreft het vooruitgrijpen naar, het reeds uitwerken nu, van nieuwe vormen van maatschappelijk leven (anticipatie).[18] De laatste jaren zijn daarvoor ook de termen prefiguratie en prefiguratief handelen in zwang. Daarmee wordt bedoeld dat men libertaire sociale relaties tot ontwikkeling brengt binnen de bestaande maatschappij, die daarmee vooruitgrijpen naar een toekomstige maatschappij.[19]
In dat perspectief is ook het artikel in Le Monde libertaire te begrijpen, getiteld ‘Maatschappijen tegen de staat’.[20] Wat daarin tot uitdrukking wordt gebracht, actualiseert Cantzen met een hedendaags voorbeeld. Het beschrijft kort de maatschappelijke reorganisatiestrijd van de zapatisten[21] in de arme zuidelijke deelstaten van Mexico. Ondanks onderdrukking van regeringszijde (nationaal zowel als federaal) en uitbuiting door multinationals, hebben honderdduizenden indianen in dat deel van Mexico een vorm van zelfregering tot stand weten te brengen. Met hulp van de zapatisten zijn er autonome gemeenten opgezet die bestaan naast de officiële gemeenten. Tevens zijn scholen, gezondheidscentra, culturele centra en vormen van rechtspraak in het leven geroepen.
Het door hen opgezette bestuurssysteem werkt met korte termijnen van vertegenwoordiging (twee jaar voor zitting in gemeenteraden; in andere organisaties werkt het rotatiesysteem zelfs met een termijn van enkele weken). In het systeem wordt het terugroepingsrecht gehanteerd. Aldus worden collectieve, sociale taken in de structuur van een netwerk van gemeenschappen ondergebracht, die in hun gemeentelijke zelforganisatie directe democratie en een brede participatie van de plaatselijke bevolking nastreven.
In feite leveren deze bestuurstechnische elementen (basisorganisaties, gefedereerde basisorganen, zittingstermijnen, rotatiesystemen, terugroepingsrecht, et cetera) onderdelen voor een anarchistisch constitutioneel recht. Dit recht flankeert die vorm van democratie (directe democratie) die is losgemaakt van de vorm (de indirecte) die het kapitalistische winststreven veilig moet stellen, door het afwentelen van statelijkheid. Menselijkheid is nu de leidende factor.
Op de site van ¡Ya Basta! is daarvoor een beschrijving van Mathias Bienstman te vinden, waaruit ik citeer: ‘De recente zapatistische initiatieven op het vlak van onderwijs, gezondheidszorg, media en justitie kunnen ook de andersglobaliseringsbeweging inspireren. Het blijkt weldegelijk mogelijk om in de praktijk de mens en niet de winst centraal te stellen. (…) Als de indianen in Chiapas (een zuidelijke deelstaat van Mexico) in hun zelfgemaakte schapenwollen kleren door de moderne winkelstraten van de stad San Cristobal wandelen, lijken ze achterlijk. Zo voelen ze zich vaak ook. De overbodigen kunnen zich echter wel nuttig en waardevol voelen als ze participeren in een cultuur die andere zaken waardeert dan de eindeloze consumptie. Binnen zo een alternatieve cultuur kunnen ze met een herwonnen zelfvertrouwen de stap zetten naar de postkapitalistische zelforganisatie. Organisatiewijzen zoals de autonomie van de zapatisten die bewust de mens en niet de winst centraal stellen’.[22]
De menselijkheid in het anarchistische recht levert een centraal stellen van de mens op. In het statelijke recht is de staat centraal gesteld. Dat laatste laat lijken alsof daarmee het door de staat geproduceerde recht een neutrale instelling is, want naar zijn pretentie ‘zonder aanzien des persoon’ van toepassing. Maar in het menselijke bestaan geldt: in niets neutraal.